Dankzij het tekort aan Nederlandse technici wordt bij deze netbeheerder in Limburg de ‘sokkie’ gedanst

Onder toeziend oog van een toegesnelde buurtbewoner rijdt een graafmachine met een lading buizen door een smalle straat in het Limburgse Nieuw-Bergen. Dankzij aanwijzingen van twee collega’s arriveert de bestuurder zonder het naastgelegen tuinhek te raken op de bouwplaats, waar uiteindelijk zo’n vijfendertig huizen moeten verrijzen. Wilhelm Marais, die er even later zijn Honda-motor parkeert, bereidt er de stroomvoorziening voor, in opdracht van netbeheerder Enexis.

Omdat de toestroom van elektrotechnische ingenieurs vanaf Nederlandse universiteiten te klein is om de vacatures op te vullen, is de Zuid-Afrikaanse ingenieur begin dit jaar naar Nederland gehaald. „Ik maak berekeningen voor de aannemer en uitvoerders”, zegt Marais, die vandaag voor het eerst op de bouwplaats is omdat hij voornamelijk op kantoor werkt. De 24-jarige Zuid-Afrikaan, gehuld in oranje veiligheidsjas, heeft een bouwtekening en een helm in zijn handen. Naast hem staan zijn teammanager en een woordvoerder.

Marais’ Zuid-Afrikaanse collega Heyneke Meyer (26) moet door een treinstaking noodgedwongen thuiswerken in Eindhoven, waar hij samenwoont met zijn vrouw. De derde landgenoot op de Venlose vestiging is op vakantie.

Van een cultuurschok is geen sprake, zegt Meyer als hij op een later moment belt met NRC, al ziet hij wel duidelijke verschillen met zijn geboorteland. „In Zuid-Afrika is het sociale vertrouwen niet groot genoeg voor zelfscankassa’s in de supermarkt. Mensen zouden er zeker misbruik van maken. Er worden risico’s genomen als het op de wet aankomt.”

Inmiddels werkt Enexis met 24 Zuid-Afrikanen, verspreid over zijn vestigingen in Eindhoven, Roosendaal, Venlo, Tilburg en Maastricht. De eerste groep ging er begin 2024 aan de slag, binnenkort beginnen nog vier Zuid-Afrikanen, in Zwolle.

Wachtlijsten

Vanwege zijn Zuid-Afrikaanse krachten houdt Enexis de plannen van het demissionaire kabinet-Schoof, om de eisen van de ‘kennismigrantenregeling’ eventueel aan te scherpen, scherp in de gaten. Het bedrijf ziet vooral de mogelijke verhoging van de inkomenseisen als een probleem.

Wilhelm Marais bij Enexis in Venlo. Foto Merlin Daleman

Bedrijven die gebruik maken van de ‘kennismigrantenregeling’, bedoeld om hoogopgeleide werknemers van buiten Europa snel aan een verblijfsvergunning te helpen, moeten kennismigranten onder de dertig jaar minimaal 4.171 euro bruto salaris per maand betalen (exclusief vakantiegeld). Dat bedrag is 98,49 procent van het maximale startsalaris voor een Enexis-engineer. „We willen de Zuid-Afrikaanse collega’s niet meer betalen dan onze Nederlandse collega’s als ze hetzelfde werk verrichten”, zegt de Enexis-woordvoerder.

Volgens de website van de immigratiedienst IND sluiten de salariscriteria echter aan bij wat gangbaar is bij vergelijkbare banen in Nederland.

Enexis heeft kennis- en arbeidsmigranten hard nodig, want door netverzwaring en netuitbreidingen neemt de hoeveelheid werk „structureel” toe. De netbeheerder moet de komende acht jaar onder meer achthonderd verdeelstations voor ‘middenspanning’ plaatsen, waar vooral veel bedrijven behoefte aan hebben. De hele vernieuwingsoperatie duurt waarschijnlijk vijftien tot twintig jaar, waardoor de wachtlijsten voor toetreding tot het net nog lang zullen aanblijven.

Nederlanderschap

Enexis kwam de Zuid-Afrikanen via iSprout op het spoor. Deze Eindhovense detacheerder selecteert alumni van Zuid-Afrikaanse universiteiten als Pretoria en Stellenbosch, laat hen naar Nederland komen, regelt de procedures bij de IND en helpt bij huisvesting.

Voor het vertrek uit Zuid-Afrika moeten de geselecteerden taalniveau B1, eenvoudig Nederlands, behalen. Eenmaal in Nederland is niveau B2 het streven, vergelijkbaar met het niveau van een geslaagde havo- of vwo-leerling. Omdat het Afrikaans veel overeenkomsten heeft met het Nederlands, gaat het leren van de taal sneller, aldus Enexis.

Als de samenwerking beide partijen bevalt, kunnen Marais en zijn landgenoten na zo’n anderhalf jaar detachering bij Enexis in dienst treden. Na een verblijf van vijf jaar in Nederland kunnen ze dan het Nederlanderschap aanvragen.

Marais kijkt uit naar dat moment, zegt hij een dik uur later in een vergaderzaal op het Enexis-kantoor in Venlo. Op tafel staat een vlaai, die zijn teammanager heeft meegebracht vanwege het bezoek. „Ik wil meer wereldervaring opdoen, mensen uit verschillende culturen leren kennen”, verklaart Marais zijn migratiemotivatie. Dat familieleden van zijn vrouw, Simonique Duminy, al negen jaar in Nederland wonen, helpt tegen heimwee.

Dankzij het hogere inkomen kunnen kennisemigranten het onderwijs voor hun familieleden in Zuid-Afrika betalen

Tesseltje de Lange
hoogleraar Europees migratierecht

Bijkomend voordeel van de verhuizing is dat Marais hier niet steeds over zijn schouder hoeft te kijken, zegt hij – anders dan in Zuid-Afrika, dat vanwege de vaak gewelddadige misdaad niet de beste plek is om een gezin te beginnen. „Bij mij persoonlijk is er enkel iets uit mijn auto gejat, maar ik wil mogelijke levensgevaarlijke situaties voor zijn.”

Meyer was oorspronkelijk van plan om in Zuid-Afrika te blijven, waar hij al drie jaar werkervaring opdeed, vertelt hij. „Ik leerde veel bij mijn oude werkgever, maar de kans om in Nederland nieuwe kennis over de energietransitie op te doen kon ik niet weigeren.”

Brain gains

Volgens hoogleraar Europees migratierecht Tesseltje de Lange (Radboud Universiteit) is het vertrek van hoogopgeleide ingenieurs uit Zuid-Afrika, waar bedrijven en inwoners geregeld last hebben van stroomuitval, niet per se nadelig voor Zuid-Afrika. „Recent academisch onderzoek toont aan dat het braindrain-verhaal niet alleen nadelen heeft.”

Voor de migranten zijn er duidelijke ‘brain gains’, zeker bij de hoger opgeleiden. Hoewel er in deze sector wellicht personeeltekorten zijn in Zuid-Afrika, „is niet gezegd dat hun daar een aantrekkelijke carrière wordt geboden”, aldus De Lange. De kennismigrant gaat er carrièretechnisch op vooruit, ook qua inkomen. En dat extra geld „kan onder meer gebruikt worden voor scholing van familieleden in Zuid-Afrika. Ook kan er kennis worden uitgewisseld met het geboorteland”, legt zij uit.

Marais’ vrouw is nog op zoek naar een baan in de IT, vertelt ze aan het eind van de middag in hun rijtjeshuis met tegeltuin in Venlo-Noord. Aan de wand hangen trouwfoto’s. „Mijn Nederlands is nog niet op B2-niveau, maar bedrijven waar ik solliciteerde zochten iemand die Engels én Nederlands sprak.” Meyers partner had dezelfde ervaring, maar werkt inmiddels bij iSprout.

Wilhelm Marais op het kantoor van Enexis in VenloFoto Merlin Daleman

Partners van kennismigranten zijn „echt een onbenutte groep, omdat ze vaak over het hoofd worden gezien door recruiters”, stelt De Lange. Veelal blijven ze vanuit Nederland, voor hun opdrachtgevers in het geboorteland werken. „Terwijl ze ‘als partner van’ geen tewerkstellingsvergunning nodig hebben, ze kunnen meteen aan de slag.”

Lees ook

Grip op migratie. Kan dat eigenlijk wel?

Grip op migratie. Kan dat eigenlijk wel?

Buiten werktijd verkennen Marais en zijn vrouw Nederland. Op donderdag spelen ze geregeld padel in Eindhoven, zaterdags kopen ze vlees en groente op de Venlose markt voor een braai (een Zuid-Afrikaanse barbecue). Eens in de twee maanden borrelen ze met andere gemigreerde Zuid-Afrikanen. Dan wordt de ‘sokkie’ gedanst, een vooral bij Afrikaners populaire stijldans, en komt de brandewijn uit het vaderland op tafel. Een „taste of home”, noemt Marais het.


Column | Hoe in de schuur van Clara en Sjaak de voedselbank werd geboren

Rijke mensen weten niet hoe het is om aan het eind van de dag naar de markt te gaan om overgebleven goedkope groenten op te halen. Om ‘s avonds een bord kale macaroni te eten. Om je kind thuis te houden als het jarig is omdat er geen geld is voor een traktatie. Ze voelen nooit de schaamte van armoede .

Dus is het niet gek dat het echtpaar Clara Sies (72) en Sjaak Sies (83) in 2002 de eerste voedselbank in Nederland begonnen toen ze zélf in de bijstand belandden. Clara was toen 50, Sjaak 60, ze hadden een eigen zaak gehad en geen diploma’s. Ga maar vrijwilligerswerk doen, zei de ambtenaar.

Hun voedselbankidee begon klein. Met een goede vriend uit een tuindersfamilie die vertelde dat voedsel wordt vernietigd als het aanbod te groot is. Konden zij dat dan niet krijgen? En zo begon het met dertig groentepakketten vanuit de schuur van het rijtjeshuis van Clara en Sjaak in het Rotterdamse Vreewijk.

Mensen waren eerst argwanend: „Wat moet ik dan daarvoor betalen?”

„Je hoeft daar niets voor te betalen.”

Mensen waren eerst argwanend: „Wat moet ik dan daarvoor betalen?”

De volgende keer vroegen ze of ze ook iets voor de buurvrouw konden meekrijgen. Die had ook honger. En Sjaak ging supermarkten af om te vragen om producten die niet meer lang houdbaar waren of verkeerd geëtiketteerd. De tuindersvriend regelde een lege kas in Berkel. De wachtlijst groeide. Het aanbod van voedsel ook, maar niet snel genoeg.

De omslag kwam met een artikel in het Rotterdams Dagblad. De gemeente stelde daarna voor 1 euro een loods in Rotterdam-West ter beschikking. Unilever schonk afgedankte stellingkasten en inpaktafels. En restpartijen voedsel. Andere bedrijven en winkels volgden. Arme mensen helpen en tegelijkertijd voedselverspilling tegengaan, dat voelde goed voor iedereen.

Die eerste jaren waren het mooist, vertellen Clara en Sjaak. Vrijwilligers waren vrienden. Niemand zeurde. Als iemand in de penarie zat, kwam er een krat. Je kende ze. Een tandeloze vrouw kreeg geen appels, een gezin met drie pubers extra brood. Bij de uitgiftepunten was ook koffie en een praatje, want armoede en eenzaamheid gaan vaak hand in hand. Een vrouw met twee kinderen die het nét redde kreeg in de zomervakantie gewoon een paar weken voedselhulp zodat ze wat extra’s kon doen. Een dagje uit of zo.

Ze zitten ieder in een leunstoel in hun rijtjeshuis in Vreewijk en vertellen hoe het groter en groter werd. Zo groot dat ze op een gegeven moment vooral aan het vergaderen waren. Telefoontjes de hele dag door. Sjaak: „Soms ook ‘s nachts. We waren zo stom geweest om ons privénummer te geven.” In 2013 stapten ze uit het bestuur. Ze bleven betrokken. En ze begonnen een gaarkeuken. Sjaak grinnikt vanuit zijn stoel.

Clara en Sjaak zijn bijkans bekende Nederlanders geworden. Volgende maand wordt er een documentaire over hun leven getoond bij omroep Max. De ambtenaar die hen ooit afschreef voor de arbeidsmarkt en adviseerde vrijwilligerswerk te gaan doen, zouden ze eigenlijk een bloemetje moeten sturen, zegt Clara.

Voedselbank Nederland heeft nu 176 vestigingen, zo’n 1.200 vrijwilligers, en géén betaalde krachten. Zo’n 40 duizend écht arme gezinnen krijgen wekelijks een pakket. Zijn ze trots? Natuurlijk zijn ze trots.

Maar: „In een rijk land als Nederland is het ook wat bitter.”

Sheila Kamerman doet wekelijks ergens vanuit Nederland verslag.


Opinie | AGI? Niet alle taal staat in tekst

Begin dit jaar zei Sam Altman dat ze bij openAI weten hoe AGI (Artificial General Intelligence) te maken, en sindsdien vragen mensen mij regelmatig of ik denk het er al bijna is. AGI heeft hiermee de eerdere term ‘singularity’ vervangen; het moment dat computers zichzelf kunnen verbeteren waardoor ongeremde technologische groei bereikt kan worden, wat eerder symbool stond voor het eenworden van mens en machine.

Maar wat is AGI? In de wetenschap wordt met die term meestal een systeem bedoeld dat een taak kan uitvoeren waar het niet specifiek voor getraind is. De ‘oude’ AI-systemen uit de jaren 90, denk aan schaakcomputer Deep Blue, konden één ding goed, maar niks anders.

Vanaf het vroege begin van AI werd taal gezien als de sleutel: taal is voor ons mensen immers een manier om heel veel taken op te lossen. Op de conferentie in Darthmouth in 1955 waar de term AI bedacht werd gingen de wetenschappers ervan uit dat ieder aspect van leren, en van iedere andere eigenschap van intelligentie zo precies kan worden beschreven dat een machine het kan simuleren.

Met andere woorden, als we taken kunnen beschrijven, dan kan een machine ze ook doen. Op deze conferentie werd trouwens helemaal niet gewerkt aan LLM’s (Large Language Model, een taalmodel zoals ChatGPT dat menselijke taal in patronen vangt, en die kan toepassen op nieuwe situaties, waardoor het menselijk lijkende antwoorden kan geven op een breed scala aan vragen) en zelfs niet aan machine learning. Ze werkten aan het bedenken van een programmeertaal waarin je die taken zou kunnen beschrijven. Met de moderne taalmodellen zien we de droom van alle taken uitvoeren in een andere vorm terug. Als AI taal ‘beheerst’ dan kan de macht om een taak op te lossen van de ene op de andere taak overspringen.

Gat tussen tekst en ervaring

Maar welke taal beheerst een LLM? De modellen worden nu getraind op geschreven taal, dus kleine talen of talen uit landen met weinig internetdekking (en dus weinig content) komen in de modellen nauwelijks voor – en kennis uit die culturen zien we in AGI dus niet terug. Groter nog is het gat tussen geschreven tekst en de gehele menselijke ervaring.

Taalwetenschapper Mark Dingemanse onderzocht bijvoorbeeld éénwoorduitingen, zoals huh, oh en mmm, en noemde deze taalelementen de „smeerolie van gesprekken”. Maar liefst een op de zeven uitingen in alledaagse gesprekken zijn zulke woordjes, die onzichtbaar enorm bijdragen aan begrip. En niet alleen gebaren, maar ook interrumperen, of bewegingen maken, knikken, fronsen, lachen, dragen bij aan begrip, zo liet cognitieve wetenschapper Susan Brennan al zien in de jaren 90.

Kennis is ook in hoge mate ‘situated’; afhankelijk van tijd en plaats. Je hoofd is geen draagbare harde schijf, die overal alles met hetzelfde gemak kan oproepen. Toen ik onlangs, na er tien jaar niet te zijn geweest, weer in Cambridge was, kon ik zonder verdere hulp naar mijn oude huis lopen. Ik dacht zelfs op de hoek van de straat, „ah en dan ga ik hier links naar huis”, voor ik me realiseerde dat ik daar allang niet meer woonde! Maar had je mij thuis gevraagd te vertellen hoe je erheen moest lopen, denk ik niet dat ik dat had gekund. Alleen door op de plek te zijn, kwam de kennis vrij.

Deze kennis kan niet in geschreven taal gemodelleerd worden

Al deze kennis van stopwoordjes, van gebaren, van plaatsgebonden herinneringen, zit niet in AI-modellen omdat die in geschreven taal niet gemodelleerd kan worden. Je kan je afvragen of er wel een manier is om het verschil tussen de minstens tien verschillende soorten ‘he’ die we kennen (verbaasd, boos, en bedroefd hebben ieder hun eigen ‘he’) uit te drukken in de computer! De taal die ze in Dartmouth voor ogen hadden, bestaat kortom nog steeds niet echt.

In het boek Computers as Theatre beschrijft media-wetenschapper Brenda Laurel hoe informatici de wereld vaak willen platslaan in wiskundige modellen, zo ook communicatie. Maar, schrijft zij: „Een dialoog is niet lineair om-de-beurt een zin uitspreken, er komt meer kijken bij een gesprek dan oog om oog.”

Dus zelfs als je gelooft dat het begrijpen van menselijke taal een noodzakelijke stap is naar het bouwen van AGI, dan hebben we van menselijke taal op dit moment nog maar het tipje van de ijsberg geanalyseerd. We hebben nog een hoop taalwetenschappers, psychologen en sociologen nodig om een volledig begrip van menselijke taal voor elkaar te krijgen, en niet alleen maar meer programmeurs en meer rekenkracht. En zelfs als dat zou lukken, dan is het de vraag of een begrip van taal voldoende is voor het modelleren van de hele menselijke ervaring, want hoe modelleren we taalloze ervaringen zoals rouw, liefde, honger, ongeduld? Niet voor niks kan je als mens zeggen: ‘daar zijn geen woorden voor’ en toch begrepen worden.


Opinie | Klassiek-liberalisme kan Nederland de weg wijzen

De VVD heeft aangekondigd niet met de PVV te gaan regeren. Hiermee slaat de VVD linksaf en wordt ze nog meer een partij die voor een uitdijende en regulerende overheid is, met vergaande stappen naar een federatieve EU, hoezeer ook de retoriek anders wil doen geloven. Het afgelopen decennium is in Nederland een brede consensus ontstaan dat alle problemen in dit land het gevolg zijn van te veel marktwerking en een te zuinige overheid.

De overheid zou overal de regie weer moeten terugpakken en fors moeten gaan investeren. Een sterk geloof in de maakbaarheid van samenleving, economie, klimaat, ecologisch systeem en de mens ligt hieraan ten grondslag. Het recht werd en wordt steeds meer gebruikt om kwantitatieve doelen vast te leggen voor hoe de samenleving, natuur en andere kwesties eruit moeten zien op de middellange en (zeer) lange termijn. Interventionisme, dat wil zeggen direct ingrijpen in de werking van het marktmechanisme, werd weer populair. Industriepolitiek wordt door velen omarmd.

Dit is de pretentie de samenleving te kunnen inrichten zoals je goed dunkt via wetgeving. Het miskent een fundamenteel inzicht uit de economische wetenschap: centrale planning werkt niet en leidt tot sterk verlies aan welvaart, tekorten, chaos en uitholling van vrijheid en de democratische rechtsstaat. Planning via het recht is centrale planning zonder plan.

Een ander belangrijk inzicht uit de economische wetenschap dat prijsregulering contraproductief is, werd genegeerd. Waarschuwingen dat industriepolitiek duur, inflexibel, en innovatieremmend is, vinden nauwelijks weerklank.

Zo zette Rutte IV de grootste expansie van de overheidsuitgaven sinds de jaren zeventig in gang. De ambities waren torenhoog, maar de resultaten teleurstellend. Het land kwam op slot te zitten en van de nagestreefde doelen kwam niet veel terecht. De inflatie liep op, in Nederland sterker dan in de rest van de eurozone. De arbeidsmarkt raakte overspannen en op de overheidsbegroting nam de onderuitputting toe: de overheid krijgt het geld niet uitgegeven, omdat er onvoldoende mensen, geschikt fysiek kapitaal en grond aanwezig zijn om de plannen uit te voeren.

Historisch dieptepunt

Het huidige demissionaire kabinet is op dezelfde weg doorgegaan. Alle in het parlement vertegenwoordigde partijen, met uitzondering van de VVD, hadden in hun verkiezingsprogramma’s extra uitgaven bovenop de al sterke stijging van de uitgaven bij ongewijzigd beleid (de erfenis van Rutte IV) gezet. Redelijke en milde pleidooien van de ambtelijke studiegroep begrotingsruimte om voor 17 miljard euro om te buigen, werden voor kennisgeving aangenomen. Ook de VVD was bereid minder dan dat om te buigen, in overeenstemming met de sociaal-democratische richting die de partij onder Rutte is ingeslagen.

En nu komen er weer verkiezingen. Het vertrouwen in de politiek is tot een historisch dieptepunt gedaald. Politici zijn niet in staat te leveren. Het heeft er alle schijn van dat de meeste partijen uit het falen van de politiek de conclusie zullen trekken dat nog meer overheid en in lijn met het rapport van Draghi vergaande federalisering van de EU nodig zijn. En er is een nieuwe grote prioriteit bijgekomen: de versterking van onze defensie en defensie-industrie.

Lees ook

Onze serie over de toekomst van het liberalisme

Illustratie Pieter Van Eenoge

De weg van nog meer overheid, interventionisme, regulering en EU-federalisme loopt dood. Nederland heeft niet te kampen met te veel marktwerking en te weinig overheid, maar juist met een uitdijende welvaartsstaat, waarin de overheid steeds meer verknoopt is geraakt met het (grote) bedrijfsleven en allerlei belangengroepen. Die uitdijende welvaartsstaat verstoort niet alleen de goede werking van het marktmechanisme, maar maakt steeds meer mensen afhankelijk van de overheid en holt ook de zelfstandige werking van het maatschappelijke middenveld en onderlinge spontane (dat wil zeggen niet door de overheid afgedwongen) solidariteit uit. Nederland en de EU komen op een pad van verval terecht, als de steven niet wordt gewend.

Versobering

Het klassiek-liberalisme kan ons daarbij de weg wijzen. Hoe ziet dat er op hoofdlijnen uit? De overheid moet worden verkleind, zowel in termen van taken als hoeveelheid ambtenaren. Dereguleren, ook van arbeidsmarkt en pensioenen. De welvaartsstaat moet versoberd worden, met behoud van een vangnet voor degenen die dat echt nodig hebben. Verder gaan we afscheid nemen van de ‘rondpompeconomie’, dat wil zeggen afschaffen van subsidies en toeslagen aan burgers, bedrijven en belangengroepen.

De belasting voor burgers en bedrijven kan worden verlaagd en de klassieke rechtsstaat moet worden hersteld.

Het maatschappelijk middenveld moet de ruimte krijgen om te bloeien, maar de banden van dat middenveld met de politiek moeten worden verbroken. En de SER kan worden afgeschaft, net als de planbureaus en academische adviesraden. Het CPB kan in een begrotingsbureau worden omgezet.

Tenslotte moet er structureel begrotingsbeleid worden gevoerd, met een structureel tekort van maximaal 1 tot 1,5 procent van het bbp. En de EU moet worden omgevormd naar een confederatie van soevereine staten, die de ruimte krijgen om hun eigenheid te bewaren en grenzen te bewaken.

Het was een prachtig eerbetoon geweest aan oud-VVD-leider en Eurocommissaris Frits Bolkestein als de VVD deze weg zou zijn ingeslagen. Nu dit niet is gebeurd, ligt het veld wijd open.


Deze boeken werpen een ontluisterend licht op de toekomstfantasieën van de tech-miljardairs

Al zeker een jaar of tien hebben we met een nieuw wezen te maken. Een menstype met erg veel geld, onwaarschijnlijke toekomstvisies en opgeblazen ambities. Om bijvoorbeeld, met technologie die deels nog moet worden uitgevonden, de mensheid tot in de verre toekomst voor uitsterving te behoeden. Op aarde dan wel elders in het heelal.

Deze nieuwe mensensoort, die vooral voorkomt aan de westkust van de Verenigde Staten, bestaat in verschillende varianten. Misschien bestaat er daarom over de naam nog geen overeenstemming. Maar hoe je ze ook noemt – tech-miljardairs, techbros, oligarchen of AI-overlords – ze zijn druk bezig onze toekomst voor ons te bepalen.

Ze spelen een hoofdrol bij bedrijven die innovatieve spullen maken die niet meer weg te denken zijn uit de levens van miljarden mensen, noch uit het bestuurlijk instrumentarium van veel staten. Op het wereldtoneel spelen ze mee als grootmachten. Ze kunnen het verloop van oorlogen bepalen, zoals Elon Musk in Oekraïne bewijst met zijn Starlink-satellieten. En zij beslissen in hoeverre de mens verdrongen zal worden door kunstmatige intelligentie.

Over de technologische en zakelijke successen van deze mannen, het zijn tot nog toe vooral mannen, is al veel gezegd en geschreven. Over hun politieke invloed eveneens. Maar over het dénken van deze techbros, en de ideologie waardoor ze worden gedreven, is minder bekend. Dus komt het goed uit dat twee nieuwe boeken daar – vanuit tegenovergestelde posities – een verhelderend, en ook ontluisterend, licht op werpen. Want juist nu Amerika zijn rol als stabiliserende factor in de oude wereldorde opgeeft, is het zaak een goed beeld te krijgen van deze nieuwe, ongekozen wereldspelers.

In welke grenzeloze dimensies zij denken geeft wetenschapsjournalist Adam Becker goed weer in de titel van zijn informatieve en tijdige boek: More Everything Forever. Voor minder doen mannen als Elon Musk en Jeff Bezos het niet. Beiden waren van jongs af aan gefascineerd door sciencefiction. Nu besteden ze enorme sommen van hun duizelingwekkende vermogens aan de bouw van raketten die de mensheid een interplanetaire toekomst moeten bezorgen. „Ze begrijpen sciencefiction niet”, schrijft Becker. „De dystopische romans die ze lazen, zagen ze aan voor een routekaart voor de toekomst.”

Musk wil met zijn bedrijf SpaceX de planeet Mars koloniseren, voor het geval leven op aarde onmogelijk wordt. Bezos ziet meer in de migratie van bewoners van aardbewoners naar reusachtige ruimtestations, verspreid over ons zonnestelsel. Omdat nu eenmaal niet iedereen astrofysica heeft gestudeerd, krijgen de zelfverzekerde tech-miljardairs vaak maar weinig weerwoord als ze zulke toekomstvisioenen verkondigen.

Sciencefictionfantasieën

Becker heeft wél astrofysica gestudeerd. In heldere taal maakt hij gehakt van de sciencefictionfantasieën van de twee, door stap voor stap te wijzen op het ontbreken van een wetenschappelijke basis voor hun dromen. „SpaceX is voorlopig zeker een serieus bedrijf”, erkent hij. „Dat een raket van SpaceX in de komende decennia op Mars landt, is goed mogelijk. Het probleem is de rest van Musk’s visie.” Geduldig somt Becker op: tijdens de reistijd van zes tot negen maanden die nodig is om in een baan om de Rode Planeet terecht te komen, zou een mens blootgesteld worden aan gevaarlijke straling van de zon; eenmaal op Mars is de straling zo sterk dat je je in een hol onder de grond moet verstoppen; de planeet is een woestijn, het schaarse water is vervuild met giftig stof, etc. etc.

„Maar stel dat het over vijftig jaar tóch mogelijk zou zijn dat er mensen op Mars leven”, vervolgt Becker welwillend. „Niet een miljard of een miljoen mensen, maar een paar honderd, in tunnels onder de grond. Waar ze volledig afhankelijk zijn van de aanvoer van water, voedsel en technologie van de Aarde, verzorgd door SpaceX. Wie wil zo leven? Het is al moeilijk genoeg om mensen te vinden die bereid en in staat zijn om acht maanden te overwinteren op de Zuidpool. Vergeleken met Mars lijkt het leven op Antarctica een vakantie op Tahiti.”

Ook Bezos wil de ruimte koloniseren, vooral omdat er veel waardevolle grondstoffen te winnen zouden zijn. Becker beargumenteert overtuigend dat het allemaal „gevaarlijke waanideeën” zijn, waarmee de tech-miljardairs de aandacht handig afleiden van de zeer reële problemen op aarde waar ze wél daadwerkelijk iets aan zouden kunnen doen, maar waarvoor ze geen verantwoordelijkheid willen nemen. Zoals armoede, klimaatverandering, de groeiende behoefte aan energie en de ellendige arbeidsomstandigheden in de magazijnen van het door Bezos opgerichte Amazon.

Eenzelfde mechanisme signaleert Becker bij de opgeklopte voorspellingen over supersterke kunstmatige intelligentie. AGI, of Artificial General Intelligence, zou het denken van de mens al over enkele jaren kunnen evenaren of overtreffen. Dat zou een ‘explosie van intelligentie’ teweeg brengen en een oplossing bieden voor al die reële problemen waar we nu in de wereld voor staan. Wat de techbros goed uitkomt, want als kunstmatige intelligentie alles oplost zijn er geen politieke maatregelen meer nodig die hun ondernemingsvrijheid weleens aan lastige regels zou kunnen binden. Technological salvation, het geloof dat technologie uiteindelijk verlossing biedt voor alles, is hun ideologie en vluchtheuvel.

Hoe de verwezenlijking van die ideologie eruit kan zien, toont Alexander Karp, ceo van data-analyse-bedrijf Palantir. Samen met zijn medewerker Nicholas Zamiska schreef hij The Technological Republic: een hoogdravend pleidooi voor een samenleving waarin alles moet wijken voor technologische innovatie, in dit geval vooral gericht op toepassingen voor leger en politie. In dit boek geen interplanetaire vergezichten of ontploffende superintelligentie – wel een forse dosis technological salvation ten bate van de nationale en internationale veiligheid, sectoren waarin Palantir niet toevallig zijn geld verdient.

Onbedoeld jaagt Karps technologische republiek je de stuipen op het lijf. Met de complexiteit van democratie lijkt hij weinig op te hebben. Eén van de ondernemers met wie hij Palantir oprichtte, Peter Thiel, werd berucht om zijn uitspraak dat hij niet meer gelooft dat vrijheid en democratie nog met elkaar te verenigen zijn. Terwijl Thiel een overtuigd Trump-aanhanger is (en de drijvende kracht achter de carrière van vicepresident JD Vance), gaat zijn compagnon Karp door voor Democraat – maar daarvan is in dit boek weinig te merken. De staat zou zich de waarden moeten eigen maken die Silicon Valley groot gemaakt hebben: meedogenloos pragmatisme, vrijheid om dingen op te bouwen, en de overtuiging dat je niet alleen de beste mensen moet aantrekken, maar ze ook royaal moet betalen.

‘Een nieuw Manhattanproject’

Opmerkelijk is het trefzekere venijn waarmee Karp andere grote techbedrijven hekelt. Die zijn vergeten dat Silicon Valley zijn opkomst dankt aan de nauwe samenwerking met het ministerie van Defensie, de staat dus. Palantir stelt zich uitdrukkelijk in die traditie en maakt AI-toepassingen en andere softwaresystemen voor het Pentagon, terwijl de „technologische klasse” daar volgens Karp op neer kijkt. De „Wunderkinder van Silicon Valley”, schrijft hij honend, verspillen hun talent aan onbenullige apps voor consumenten, die slechts gericht zijn op vermaak.

Naar analogie van de ontwikkeling van de eerste atoombom pleit Karp voor „een nieuw Manhattanproject, om exclusieve controle te houden over de meest geavanceerde vormen van kunstmatige intelligentie voor het slagveld”. Tegen de achtergrond van de rivaliteit met China mag daar veel voor te zeggen zijn – tot je bedenkt waarom de vergelijking met het Manhattanproject volledig mank gaat.

Destijds was er geen misverstand over dat de overheid – het leger en uiteindelijk de president – de touwtjes stevig in handen had. In het Amerika van Trump zijn overheid en politiek tot de hoogste niveaus in de greep van private belangen en het grote geld. In de ‘technologische republiek’ heet dat ‘nauwe samenwerking’, maar dan wel een samenwerking tussen een zwakke overheid en technologiebedrijven die geen strobreed in de weg wordt gelegd.

Bij vlagen verzandt The Technological Republic in bitter gemopper en geklaag. Bedrijven als Google, Meta en OpenAI zouden meewaaien met het sentiment onder hun werknemers die niet voor defensie willen werken. Maar daarin is het boek al ingehaald door de werkelijkheid. Na de herverkiezing van Trump wisten de grote tech-bedrijven niet hoe snel ze zich aan het nieuwe politieke klimaat moesten aanpassen. Palantir, dat zijn strategie al jaren eerder had gericht op defensiedollars, bleek een wegbereider.

Nu kan je zeggen: dat er voor militaire technologie gouden tijden zouden aanbreken hebben Karp en Peter Thiel, die bij Palantir de grote man achter de schermen is, goed en tijdig gezien. Maar dat doet hun rol geen recht. Zij hebben het huidige bewind niet zomaar zien aankomen, ze hebben het actief naderbij gebracht en hun belangen daarbij voor de komende jaren veiliggesteld. Thiel was in 2016 de eerste techbro die Trump steunde. Hij stelde Musk voor aan Trump. Hij introduceerde ook zijn protegé JD Vance bij Trump, en wist Trump zelfs te overtuigen om Vance, die Trump ooit ‘Amerika’s Hitler’ had genoemd, te selecteren als zijn vice-president.

The Digital Republic is een staaltje sjieke propaganda voor de eigen sector van de twee Palantir-auteurs, maar dat niet alleen. Wat het boek de moeite waard maakt is dat Karp (in rode hoofdletters op het omslag) en Zamiska (in kleinere zwarte letters) onbedoeld een kijkje geven in de ziel geven van een doorgaans nogal gesloten, maar invloedrijke onderneming, waar we nog veel van gaan horen.

Elon Musk, de luidruchtige kampioen van het techkapitalisme, heeft het uiteindelijk niet lang uitgehouden in het centrum van de macht. Na een knallende ruzie op sociale media heeft hij in de president zijn meerdere moeten erkennen. Maar het zou voorbarig zijn daaruit te concluderen dan de politiek haar autoriteit over de wereld van techbros heeft hersteld. Aan de technologische republiek wordt nog hard voortgebouwd: kijk alleen maar naar de grote tech-investeringen, op civiel en militair gebied, en naar de prioriteit die de ontwikkeling van AI krijgt.

Lees ook

Waarom Trump won? Vanwege kapitalisme, natuurlijk

Een dakloze persoon slapend onder een viaduct in New York. Foto Luiz C. Ribeiro / New York Daily News / Getty Images


Column | Besmet geld dwingt ons allen tot hypocrisie

Afgelopen maandag was ik bij een bijeenkomst van zusteruitgevers Ambo Anthos, waar mijn werk verschijnt, en Atlas Contact, dat grote namen als Adriaan van Dis en Lucas Rijneveld in het fonds heeft. Beide huizen vallen onder uitgeversconcern VBK, dat op zijn beurt in 2024 door aandeelhouders is verpatst aan het Amerikaanse Simon & Schuster. Die gigant is weer een kruimel op het bord van ‘durfinvesteerder’ KKR, dat 284 bedrijven in het portfolio heeft, met een totale waarde van 700 miljard dollar, grofweg het bruto binnenlands product van België.

Het rommelt sinds Follow The Money heeft uitgevogeld dat KKR niet alleen geld heeft zitten in boter, fietsen, vakantieparken, parkeergarages, boeken en muziekfestivals, maar ook in bedrijven die betrokken zijn bij de Israëlische oorlogsmachinerie en de verkoop van onroerend goed in illegale nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever. Artiesten cancelden optredens op KKR-festivals als Milkshake en de Zwarte Cross. En auteurs van VBK trokken aan de bel, met de verhitte, bij vlagen emotionele bijeenkomst van maandag als gevolg. Zo’n zestig schrijvers gingen in gesprek met VBK-directeur Geneviève Waldmann. Hoe was de overname tot stand gekomen? Was VBK zich indertijd bewust van de aard van KKR-investeringen? Waarom zijn auteurs niet goed geïnformeerd? Wat is de morele positie van VBK? En draagt ons werk nu indirect bij aan de wapenindustrie, genocidaal geweld en illegale nederzettingen?

Waldmann benadrukte dat alle winsten van de uitgeverijen in het eigen bedrijf worden geïnvesteerd – er zijn geen geldstromen van VBK naar KKR. Althans, tot KKR conform het businessmodel de tent met winst verkoopt. Waldmann las een waterig corporate statement voor over mensenrechtenschendingen, dat auteurs eerder strijdbaarder maakte.

Ga ik dus weg? Enkele auteurs hebben hiertoe besloten, maar ik ben me ervan bewust dat het niet voor iedereen even eenvoudig is. Een enkel festival afzeggen – hoewel een ramp voor een beginnend artiest voor wie het een hoogtepunt had moeten zijn – is iets anders dan het verbreken van een jarenlange relatie met uitgever, redacteur en andere integere medewerkers. Je moet een nieuw huis vinden en de rechten van je werk vrijkopen.

Ikzelf kan zo ergens heen – ik heb de eerste mails van lijkenpikkers die ‘eens zouden willen praten’ al binnen – maar velen moeten een droom opgeven. Sommige auteurs hebben bovendien een voorschot opgesoupeerd dat ze niet kunnen terugbetalen. Voor medewerkers die gruwelen van het idee dat hun bevlogen, relatief slecht betaalde werk ten gunste is van geteisem, liggen de banen evenmin voor het oprapen. Principes kosten altijd iets, maar voor de een is die prijs hoger dan voor de ander.

Daarom ben ik voor collectieve actie van binnenuit. Individuen raken KKR financieel niet, en ik heb er weinig fiducie in dat KKR bevattelijk is voor reputatieschade. Als je niet overvallen wilt worden door de vuile handen van deze (of een volgende) eigenaar, moet je vrij zijn. Op de vraag of VBK zich weer van Simon & Schuster zou kunnen losmaken, was Waldmann stellig: uitgesloten. Op mijn suggestie dat Ambo Anthos en Atlas Contact zich los zouden kunnen maken van VBK bleef het stil. Dus misschien is dat wél mogelijk?

Uiteindelijk is dit vraagstuk groter. Ontkom als gemiddelde burger maar eens aan bloedgeld. KKR is ook Becel, Q-Park en Landal. En wat te denken van andere private-equity-reuzen, banken en pensioenfond-sen? Besmet geld zit zo diep in de haarvaten van de samenleving, dat elk fatsoenlijk mens wordt gedwongen tot hypocrisie en medeplichtigheid. En dat zal de komende jaren alleen maar erger worden, gezien de aanstaande miljardeninjectie in defensiebudgetten en de winst die dat belooft. Onder de streep is er geen onderscheid tussen boter en bommen.

Durfkapitaal is uit de aard der zaak vampiristisch – het is met geleend geld je iets toe-eigenen om er elke druppel uit te persen en dan verder te trekken. Het fundamentele probleem is het systeem dat dit faciliteert. Het ontmantelen ervan kan alleen via politieke weg of door revolutie. Oftewel: als regulering niet lukt, zal het op de guillotine uitdraaien, een vooruitzicht dat misschien meer indruk zal maken op KKR dan het gezoem van artiesten en schrijvers.

Auke Hulst is schrijver.


Tv-recensie | Israël is in berichtgeving op tv nooit de agressor, wat het ook doet

Omdat onze tv-recensenten op vakantie zijn, mocht ik een dagje invallen. Als man van het harde nieuws niet echt mijn stiel, maar soit: wie zegt er nou nee tegen een dagje tv kijken? Ik verheugde me op de geprezen documentaireserie Israël en de Palestijnen: de weg naar 7 oktober, gemaakt door de Amerikaanse filmmaker Norma Percy voor de BBC, waarvan woensdag het tweede deel werd uitgezonden. Maar tijdens het kijken groeide mijn ergernis over het eenzijdige beeld dat de serie schetst van het ruim honderd jaar oude conflict.

Om te beginnen ontbrak cruciale historische context. Zo repte de serie met geen woord over de Balfour-verklaring van 1917, waarmee de Britse regering haar steun uitsprak voor de oprichting van een „nationaal thuis voor het Joodse volk” in Palestina, wat leidde tot massale Joodse migratie en fel verzet van lokale christenen en moslims. Ook niet over de Nakba in 1948, toen 750.000 Palestijnen op de vlucht sloegen of werden verdreven door Joodse milities om ruimte te maken voor de staat Israël. Velen kwamen terecht in kampen in Gaza.

In plaats daarvan trapte de serie af met een Palestijnse zelfmoordaanslag en de ontmanteling van Joodse nederzettingen in Gaza in 2003. In interviews blikken veel toenmalige hoofdrolspelers – politici, diplomaten en hun adviseurs – terug op hoe het vredesproces vastliep op Palestijnse verdeeldheid en Israëlische onwil. En hoe de Palestijnse frustratie over een gebrek aan perspectief op een eigen staat de weg baande voor de slachting die Hamas aanrichtte in Israël op 7 oktober 2023.

Het is knap dat de makers zo veel hoofdrolspelers voor de camera hebben gekregen, zelfs de Hamas-leiders Khaled Meshaal en Ismail Haniyeh (die vlak na het interview door Israël werd gedood). Dat wordt gezien als Percy’s kracht als filmmaker. Maar nu werkt het niet zo goed, omdat het diplomatieke steekspel het zicht ontneemt op het grotere plaatje van bezetting, apartheid en etnische zuivering. Bovendien leunt de serie sterk op Israëlische en Amerikaanse sprekers, die weinig zelfreflectie tonen. De bezetting blijft buiten beeld.

Oorlogslogica

Ik zag overeenkomsten met de Nederlandse berichtgeving over de aanval op Iran. Ook daarin is Israël nooit de agressor – wat het ook doet. De NOS-journaals toonden de afgelopen week vooral beelden van Iraanse vergeldingsaanvallen, en reportages waarin Israëlische slachtoffers aan het woord kwamen. Experts hadden begrip voor de Israëlische oorlogslogica (Iran is zwak, dit is zijn kans!), schilderden het (vooralsnog) vreedzame Iraanse atoomprogramma af als een existentiële bedreiging voor Israël en spraken vol bewondering over de vernuftige en technologisch geavanceerde aanval van Israël.

Thomas Erdbrink, voormalig correspondent van onder meer NRC en The New York Times in Iran, had zich geërgerd aan de eenzijdige berichtgeving. Bij de talkshow Renze op Zondag (RTL) pleitte hij voor „iets meer balans in de berichtgeving, iets meer eerlijkheid”. Hij woont nog altijd de helft van de tijd in Iran, samen met zijn vrouw en hun katten en honden. Hun wijk in Teheran is de afgelopen week ook getroffen door een Israëlische bom. Zijn vrouw is gelukkig ongedeerd. Maar ouders van vrienden liggen in het ziekenhuis, en huizen van vrienden zijn verwoest. Maar dat zag hij in de journaals niet terug.

„Dit is begonnen door Israël”, zei Erdbrink. „Israël heeft een soeverein land aangevallen op basis van een verdenking. Maar er was geen imminent probleem. Er is gewoon een beslissing genomen om een ander land aan te vallen. Dat is al eens eerder gebeurd: door Rusland in Oekraïne. Daar zijn we toen ontzettend boos over geworden. En nu wordt er toch gedaan alsof het een gelijkzijdig conflict is. Maar we moeten niet vergeten wie er is begonnen.”

Het gebrek aan berichtgeving vanuit Iran heeft ook een praktische reden, legde Midden-Oostencorrespondent Daisy Mohr uit in het journaal. Ze zou graag naar Iran gaan om eigen verhalen te maken. Maar het is ontzettend moeilijk om als journalist het land binnen te komen. Bovendien is het lastig om Iraniërs via andere wegen te bereiken want het telefoonverkeer en het internet liggen vaak plat. Het was daarom goed dat de NOS met enkele Iraanse Nederlanders had gesproken. Om het land nog enigszins een gezicht te geven.


Column | Drie bloempotten tegen de stoepfietsers

Drie bloempotten, een tafeltje en een mat. „Kijk, hier stonden ze. Over de breedte van” – Harm Ottenhoff (59) wijst vanuit zijn voortuintje naar de stoep en telt – „twee, vier, zes tegels. En je kon er nog steeds langs, maar niet meer met zo’n rotgang.”

Hij had ze er zelf neergezet. In oktober, toen-ie het stoepfietsen voor z’n deur zat was en de gemeente, hij woont in Hoofddorp, geen sjoege gaf. „Ik zei: Jongens, doe iets, want het gaat een keer mis. Ik heb twee bullen (terriërs, red.) en een shih tzu, een oudje. Die is blind en doof en als die naar buiten loopt…”

Blik naar links: „En die mevrouw hiernaast is ruim negentig. En daarnaast woont een autistische jongen. En daarnaast eentje met een scootmobiel. En die op het hoekje zit de hele dag achter het raam.”

Kwetsbare mensen, die er ook last van hebben, meent Ottenhoff, maar er niks van durven zeggen. „Hier, gisteravond” – hij pakt z’n telefoon erbij en toont de tweewielers die vanaf de openbare weg voorlangs over de stoep richting winkelcentrum snellen. 17.02 uur: „Twee fietsers.” 18.28 uur: „Motorfiets.” 19.16 uur: „Tatadaah…” Ottenhoff zat gisteren op de camping in Leimuiden en kreeg de beelden binnen via de bewegingscensor van zijn deurbelcamera. „Hier, fatbikies. En hier, de achterbuurvrouw.”

Die laatste knalde onlangs op een stel lege dozen toen hij daarmee naar z’n bus liep. ‘Je duwt me van m’n fiets’, riep ze. Maar nee, hij gaat niet aan de kant. „Geen centimeter.” Al 28 jaar fietst ze deze route, wierp ze tegen, en met de vorige bewoner was het nooit een punt. „Nou, met mij wel.” Ottenhof, die er nu vijf jaar woont, is resoluut. „That’s life.”

Tijdens het gedonder had de buurvrouw, die van de scootmobiel, de gordijnen gesloten en de tv hard aangezet. „‘Ik wil dit allemaal niet horen’, zei ze later. ‘Ik woon hier al zo lang.’ Maar ik zeg: ‘Hannie, als zij jou voor je kloten rijdt, heb je echt een probleem’.”

Ottenhoff trekt z’n muil wel open. Hij is de kleinste niet. En in Amsterdam waar hij vandaan komt en een motorgarage runt, overgenomen van z’n vader, zijn ze dat gewend. „Waarom zou je je mond houden? Je hebt er toch één gekregen?” Stoepfietsen vond hij bovendien altijd al „bloedirritant”. Levensgevaarlijk ook. „Fietsers denken dat ze de hele wereld hebben.”

Vandaar die bloempotten.

Maar de gemeente was het er niet mee eens. „Voorwerpen op een openbare plaats verwijderen”, stond in een brief die hij in januari ontving. Op straffe van een dwangsom van 1.500 euro. Maar Ottenhoff weigerde: „ Zet liever zo’n paal in de grond met een blauw bord erop: voetpad.”

Zes dagen lang fotografeerden toezichthouders de drie bloempotten, het tafeltje en de mat en in maart kreeg hij de volle dwangsom opgelegd. De kwestie haalde het lokale nieuws, belandde ook even in de gemeenteraad, iemand begon een online crowdfunding – nu 2.627 euro opgehaald, „geef ik aan een kinderkankerfonds” – en hij wacht nog op de uitspraak van een commissie die zich vorige week over de rechtsgeldigheid van de dwangsom boog.

De bloempotten en het tafeltje heeft Ottenhoff terug in z’n voortuin gezet, „omdat ik nu vooral op de camping zit”. Wijzend: „Maar de mat ligt er nog”.

Freek Schravesande doet elke donderdag ergens vanuit Nederland verslag.


Wat vindt NRC | Bescherming van de planeet kan niet zonder samenwerking

Toen in 2023 een akkoord werd bereikt over het oceaanverdrag, was de euforie groot. Onderhandelaars spraken van „een enorm succes voor het multilateralisme”. Milieuorganisatie Greenpeace noemde het akkoord „een teken dat in een verdeelde wereld de bescherming van natuur en mensen kan zegevieren over geopolitiek”.

Ruim twee jaar later, op de oceaanconferentie vorige week in Nice, was van die vreugde weinig over. De zestig ratificaties van individuele landen die de Franse president Emmanuel Macron wilde binnenhalen om het oceaanverdrag rechtsgeldig te maken, kwamen er niet. De teller bleef steken op vijftig – ook Nederland heeft nog niet geratificeerd – plus de toezegging van zo’n vijftien landen dat hun ratificatie eraan komt, zonder duidelijk tijdpad.

Zo gaat het vaker met internationale afspraken over het milieu. Ze kunnen rekenen op brede verbale steun van regeringsleiders, maar als het op daadkracht aankomt, prevaleren nationale belangen. Zelfs een land als Duitsland, voorvechter van streng Europees klimaatbeleid, valt stil als het in Brussel gaat over de vervuiling door de auto-industrie.

Bescherming van de planeet – of het nu gaat om klimaat, natuur of grootschalige vervuiling – kan niet zonder internationale verdragen, en dus mondiale samenwerking. Alleen zo kan het gat in de ozonlaag worden gedicht, zoals is afgesproken in het Montrealprotocol (1989). Alleen zo blijft Antarctica gevrijwaard van grondstofwinning, zoals is vastgelegd in het Antarctisch Milieuprotocol (1998) dat hoort bij het Antarcticaverdrag. Alleen zo kan gevaarlijke opwarming van de aarde een halt worden toegeroepen, zoals is overeengekomen in het Parijsakkoord (2015). En alleen zo kan in de toekomst de oceaan op bescherming rekenen.

Maar is de wereld nog in staat tot zulke grote verdragen? „De volle zee is niet te koop”, zei Macron in zijn toespraak in Nice. „Zoals ook Groenland niet te koop is.” De oceaan mag nooit veranderen in „het Wilde Westen”, waar landen zelf beslissen welk deel van de rijkdom ze nemen, vond VN-chef António Guterres. Volgens de Braziliaanse president Lula, gastheer van de klimaattop in november, hangt „de dreiging van unilateralisme” als een donkere wolk boven de oceaan.

Zo klonk er op de oceaanconferentie veel nauwelijks verholen kritiek op het ‘America First’-expansionisme van president Donald Trump. Maar Trump is niet de enige die de internationale gemeenschap uitdaagt, het multilateralisme wankelt op vele fronten. De inval in Oekraïne heeft laten zien dat Russische steun voor mondiale samenwerking nooit veel meer was dan een Europese illusie, gekoesterd door goedkoop gas. Voor China reikte globalisering nooit verder dan onbelemmerde handel en grondstofdeals.

De laatste jaren is op milieuconferenties ook de argwaan in het mondiale Zuiden tegenover met name de rijke landen alleen maar meer gegroeid – met als een van de dieptepunten het besluit van India op de klimaattop van eind vorig jaar in Azerbeidzjan om openlijk afstand te nemen van de ‘consensus’, omdat de rijke landen onvoldoende betaalden voor klimaathulp.

Het is iets wat juist Europa zich, als hoeder van het multilateralisme, moet aantrekken. Internationale samenwerking heeft een prijs, ook als het gaat over behoud van de oceaan, biodiversiteit en het klimaat. Het zou van roekeloosheid getuigen om die prijs niet te betalen. Want als de planeet daarvan de dupe wordt, worden we dat uiteindelijk allemaal.


Opinie | Hoe kom je over de heuvel van hysterie heen bij stadsvergroening

Tot zo’n honderd jaar geleden waren straten simpelweg de ruimte tussen gebouwen – plekken voor handel, ontmoeting, spel en vervoer. Maar nu is die ruimte vooral ingericht voor het laten doorstromen en stallen van auto’s en bepalen verkeerskundigen ons straatbeeld.

Die manier van denken wringt met de ruimte die andere weggebruikers nodig hebben. Vooral in woonwijken is het aantal auto’s gestaag gegroeid en blijft er steeds minder openbare ruimte over voor belangrijke doelen zoals speelplekken, groen, schaduwrijke rustplekken en sport en beweging. Daarom lezen we in bijna alle recente mobiliteits- en omgevingsvisies, zeker in stedelijk gebied, dat er meer ruimte op straat moet zijn voor kinderen en ouderen, voor gezondheid en inclusiviteit, en voor klimaatadaptatie. Meestal betekent dat: minder auto’s, meer groen, gereguleerd parkeren of een lagere maximumsnelheid.

Logisch dat zulke keuzes niet altijd zonder discussie verlopen. Maar het gesprek over de straat is gepolariseerd en luide weerstand domineert het debat. Gratis parkeerplekken worden gezien als ‘verworven rechten’, een afsluiting voor doorgaand autoverkeer betekent ‘het einde van de middenstand’, en het verlagen van de maximumsnelheid ‘gaat in tegen individuele vrijheden’. Die toon verlamt ons.

Deze dynamiek kunnen we omschrijven als de ‘heuvel van hysterie’. Bij een controversiële maatregel horen en lezen we vooral over mensen die het er niet mee eens zijn – steeds luider naarmate het moment van invoering dichterbij komt. Ná invoering blijken veel zorgen ongegrond en ontstaat een rustiger gesprek over de nieuwe situatie en wat eventueel nog beter kan. Studies tonen dat na verloop van tijd veel mensen niet meer terug willen naar de oude situatie: we blijken vooral de luide minderheid gehoord te hebben. De stille meerderheid zagen we over het hoofd.

Meerderheid denkt dat hij minderheid is

Deze dynamiek is gekoppeld aan een fenomeen dat bekend staat als pluralistic ignorance: mensen schatten de mening van anderen vaak niet goed in. Bij bepaalde onderwerpen denkt daarom een meerderheid ten onrechte dat ze een minderheid is, en andersom. Studies vonden dit soort pluralistic ignorance bij controversiële onderwerpen zoals klimaatbeleid of rassenscheiding in de VS. Bij tal van andere onderwerpen zien we sterke signalen van een heuvel van hysterie; rookverbod in de trein en restaurants, vuurwerkverbod, en de discussie over Zwarte Piet.

En dus ook als het over de straat gaat. Recent onderzoek liet voor verschillende landen zien dat een grote meerderheid voorstander is van meer ruimte voor groen, ontmoeten en spelen in steden, ten koste van de auto. Maar zij dénken dat de meeste anderen daar behoudender in zijn. Je hoort en leest immers vooral de mensen die willen dat het blijft zoals het is.

Angst voor verandering zou niet tot stilstand mogen leiden, we moeten samen voorwaarts. Verschillende Nederlandse steden werken aan straten die niet verdelen maar verbinden. Hoe doen zij dat?

Het gesprek over de straat is gepolariseerd en luide weerstand domineert het debat

Allereerst verbreden zij het gesprek. Als je mensen vraagt waar ze na een herinrichting van de straat hun auto willen parkeren, zullen volgens de Groningse wethouder Philip Broeksma (Verkeer, GroenLinks) de meesten antwoorden: voor mijn deur, graag. Maar als je ze vraagt wat voor hen de ideale straat is, krijg je hele andere antwoorden. Na meer groen, meer speelruimte en ontmoetingsruimte komt het parkeren nog net in de top tien terecht.

Daarnaast werken steden aan het in beeld brengen van de stille meerderheid. Van al die mensen die niet naar inspraakavonden over parkeren komen. Zo voerde Amsterdam een burgerraadpleging uit om alle dilemma’s van een representatieve steekproef van de samenleving in beeld te brengen. Amsterdammers blijken veilig verkeer, snel ov, meer groen en veilige buitenspeelruimte voor hun kinderen het belangrijkst te vinden. En makkelijk met de auto naar het centrum komen, dat op zijn mínst!

Gesprek zelf doet al goed

Waar deze twee strategieën een route om de heuvel van hysterie zoeken, gaat een derde die te lijf in kleine stapjes met straatexperimenten: (vaak tijdelijke) veranderingen van de inrichting of het gebruik van een straat, zodat samen met bewoners onderzocht kan worden hoe een verandering werkt. In de Amersfoort bijvoorbeeld bood wethouder Tyas Bijlholt (Verkeer, D66) bewoners de kans om een parkeerplaats tijdelijk anders in te richten met een zogeheten ruimtemaker van de gemeente: een vlonder met bankjes ter grootte van één parkeerplaats. Dat idee, ook al eerder ingezet in Rotterdam en Den Haag (met fietsparkeerplaatsen erop) leidde in beide straten tot meer draagvlak om de straat permanent te vergroenen.

Een snel groeiend aantal steden zet inmiddels deze ruimtemakers in. In Nijmegen worden er tien over de stad verdeeld voor telkens een jaar. 35 straten deden een aanvraag en moest daarvoor al met elkaar in gesprek om draagvlak aan te tonen. Bij de officiële opening zei wethouder Cilia Daemen (Mobiliteit, GroenLinks) dat dat gesprek alleen al zorgt voor meer verbinding en een fijnere buurt.

Dat onze straten en onze mobiliteit moeten veranderen, staat nauwelijks nog ter discussie. Maar als we daarbij niet het gesprek veranderen, lopen we vast in goede bedoelingen. De voorbeelden laten zien dat de we anders met de heuvel van hysterie om kunnen gaan. En van ervaringen in steden als Groningen, Gent, Pontevedra, Ljubljana en Parijs leren we dat dat zelfs kan leiden tot winst bij de verkiezingen.