Dokter Jan Galesloot (grijs piekhaar, 77) gaat zo min mogelijk naar de Afrikaandermarkt. Want dan komt hij er niet meer weg. ‘Goeiemorgen dokter! Hoe gaat het met u?’ De markt ligt vlakbij de praktijk waar hij 42 jaar huisarts was. Hij krijgt er kaas, of een appel, soms een bloemkool of een visje. In Bloemhof, Hillesluis en de Afrikaanderwijk is de huisarts een fenomeen. Afgelopen week ging hij met pensioen.
42 jaar geleden kwam hij als activistische, jonge dokter met lang haar, baard en snor in Rotterdam-Zuid terecht, met vrouw en drie kinderen. Hij zat daarvoor drie jaar in Afrika en kortstondig in Limburg. Het was even wennen. Het Rotterdam ten zuiden van de Nieuwe Maas was altijd al ruig en arm. Ooit werd het de boerenzij genoemd, toen mannen van het Nederlandse platteland erheen trokken om de havens uit te diepen. Daarna migranten uit Spanje, Marokko en Turkije om zwaar werk te doen.
Dokter Galesloot zag in de jaren tachtig en negentig veel patiënten die moe en versleten waren. Kapotte rug. Kapotte knieën. Mensen die Nederland opbouwden na de oorlog, witte Rotterdammers én eerste generatie migranten.
Toen was zwaarlijvigheid nog geen groot probleem. Drie maaltijden per dag, het Hollands prakkie van aardappelen, groente, vlees was nog normaal. Dat eet niemand meer. Hij begon daarna wel steeds meer ‘leefstijlziekten’ te zien. Door ongezond vet en zoet eten, weinig bewegen. En veel stress door weinig geld en schulden. Slecht betaalde baantjes, soms twee naast elkaar. Meer dan medicijnen voorschrijven werd zijn werk uitleggen, uitleggen, uitleggen. Stop met fris en energydrank maak dagelijks een wandeling, dan bent u al een énorme stap verder. Hij denkt aan de Surinaamse vrouw die geen diabetesmedicijnen meer nodig had, nadat ze gezond ging leven.
Iedereen kwam bij dokter Galesloot. Hij ging op huisbezoek. Marokkaanse, Turkse, Nederlandse, Hindoestaanse, Kaapverdische, Eritrese, Poolse, Hongaarse gezinnen. Lege kamers zonder meubels. Of juist lange, fluwelen banken met plek voor dertig gasten. Thee, koekjes, dankbaarheid. Agressie, verdriet en boosheid. God wat is hij gaan houden van de bewoners van zuid, de vele kleine zaakjes, die eindeloze mix van culturen. Overlevers. Iedereen is er anders maar met dezelfde allergie voor minachting. „Voel je je beter dan zij, dan ben je weg.”
Galesloot is geen vechtersbaas maar vocht wel een keer met een junk die zware pijnstillers eiste, in de tijd van heroïneverslaafden. Galesloot zette hem eigenhandig de praktijk uit. „Dat voorval sterkte me, ik durfde vaker ‘nee’ te zeggen. Het maakte me een betere dokter.”
Eén keer was hij bijna weg gegaan. Nachtdiensten, lange dagen en lage tarieven braken huisartsen in armere wijken op. Hij kon een plattelandspraktijk overnemen in Nieuwpoort, aan de Lek. Makkelijke patiënten, beter betaald. Hij zag zichzelf al op een brommertje over de dijk tuffen, dokterstas achterop. Op het laatste moment zegde hij af. Hij bleef waar hij thuis was.
Sheila Kamerman doet wekelijks ergens vanuit Nederland verslag.
Zeventien jaar was Marie Scott, minderjarig nog, toen ze zich in maart 1944 aanmeldde bij de vrouwenafdeling van de Britse marine. Ze wilde iets doen voor haar land en bij de marine namen ze haar graag aan, want Scott kon het schakelbord van een telefooncentrale bedienen. Al gauw kreeg ze training voor een VHF-set, dat was radiocommunicatie via very high frequency. „Het was een simpel apparaat, een soort draadloze ontvanger met hendels. En het was een éénrichtingssysteem, dus maar één iemand kon tegelijk praten.”
Ze ging aan de slag in het ondergrondse communicatiehoofdkwartier van de geallieerden in Portsmouth, aan de Engelse zuidkust. De Amerikaanse generaal Eisenhower was haar opperbevelhebber en D-Day, de invasie van de Franse kust, was toen al volop in voorbereiding. „Ik ben er onlangs nog geweest, het complex begint uit elkaar te vallen. Maar toen was het een wonderbaarlijke gewaarwording en een knappe technische prestatie, dat netwerk van al die tunnels. Een wereld op zich, meters onder de grond.” Ze bleven 48 uur ondergronds en draaiden in die tijd diensten van zes of zeven uur.
Marie Scott weet nog steeds niet precies wie ze aan de lijn kreeg, in die dagen rond D-Day in juni 1944. Maar toen ze haar bericht had verstuurd – „geen idee wat de boodschap was, alles was in code” – en het de beurt van de ontvanger was om zijn antwoord te versturen, schrok ze enorm. „Ik hoorde onophoudelijk geweervuur. Kanonnen. Vallende bommen. Mannen die bevelen schreeuwden. Ineens realiseerde ik me dat die arme man… Dat hij bij het leger hoorde dat de stranden van Normandië bestormde.”
Marie Scott (niet op deze foto) kon het schakelbord van een telefooncentrale bedienen, dat kwam goed van pas bij de marine.Foto privéarchief
Nu is Scott bijna 99 jaar. Begin mei komt ze naar Wageningen om te vieren dat Nederland tachtig jaar geleden werd bevrijd van de Duitse bezetting. En ze reist in stijl. Taxichauffeur David Hemstead brengt Scott in zijn typisch Britse black cab vanaf haar huis in het zuidwesten van Londen naar Wageningen en terug. Ze gaan met de veerboot van Harwich naar Hoek van Holland. Scotts kleindochter Briony Samuel gaat mee als haar compagnon en zo reizen drie generaties straks in één taxi naar Wageningen.
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Marie Scott (99) werkte als tiener voor de Britse marine.
Foto Justin Griffiths-Williams
” data-figure-id=”0″ data-variant=”row”><img alt data-description="Marie Scott (99) werkte als tiener voor de Britse marine.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="De Londense taxichauffeur David Hemstead (64) is vrijwilliger voor Taxi Charity For Military Veterans, die veteranen naar herdenkingen in Europa brengt.
Foto Justin Griffiths-Williams
” data-figure-id=”1″ data-variant=”row”><img alt data-description="De Londense taxichauffeur David Hemstead (64) is vrijwilliger voor Taxi Charity For Military Veterans, die veteranen naar herdenkingen in Europa brengt.
David Hemstead (64) is vrijwilliger bij de Taxi Charity for Military Veterans. Het is een kleine Londense liefdadigheidsorganisatie die in 1948 is ontstaan, naar een idee van drie taxichauffeurs die graag hun in de Tweede Wereldoorlog gewond geraakte vrienden wilden helpen. Ze boden gratis taxivervoer aan van en naar het ziekenhuis en namen de veteranen mee op dagtripjes naar de kust. Nog steeds is dat de basis, al zijn de reisjes nu vooral herdenkingen geworden. Het is mooi dat ze meehelpen de geschiedenis levend te houden, zegt Hemstead: „We proberen de veteranen zo veel mogelijk het land in te krijgen. Hoe meer ze nu nog gezien en gehoord worden, hoe meer mensen hun verhalen zullen onthouden.”
Hoe meer de veteranen nu nog gezien en gehoord worden, hoe meer mensen hun verhalen zullen onthouden
Want de veteranen zijn met steeds minder, daar doet Marie Scott niet sentimenteel over. „We zijn een zeldzaam verschijnsel geworden. Allemaal gaan we het hoekje om.” Jarenlang speelden de Tweede Wereldoorlog en haar tijd bij de marine maar een beperkte rol in haar leven. „Ik was druk met de kinderen, met werken, met léven.” Maar in 2017, jaren na haar pensionering, ging Scott voor het eerst mee naar een herdenking. Via de Taxi Charity: „Ze hebben me overal naar toe gebracht. Naar de herdenking in Normandië, al een paar keer naar Nederland… Ik vind het geweldig.”
Marie Scott ging via Taxi Charity al eerder mee naar herdenkingen van de Tweede Wereldoorlog. Foto Justin Griffiths-Williams
Ook de Britse media ontdekten haar sindsdien. De BBC, Sky News, ITV, dagblad The Times, allemaal stuurden ze journalisten langs. Scott heeft al zo vaak over haar ervaringen in Portsmouth verteld, ook al herinnert ze zich lang niet alle details meer uit die jaren. Gelukkig is ze nog compos mentis, zoals ze zelf zegt. „Ik heb maar één verhaal te vertellen, maar daar zijn allerlei anekdotes uit af te leiden.”
En dus vertelt ze hoe koning George VI bij het hoofdkwartier langskwam en de tunnels en hun kamers ondergronds inspecteerde. Dat ze in de dagen vóór D-Day het water van de haven van Portsmouth niet meer kon zien door de vele oorlogsschepen, en dat die allemaal verdwenen waren toen ze na haar dienst naar boven kwam. En dat ze zich „best een beetje trots voelt” dat ze deel heeft uitgemaakt van Operatie Overlord, de codenaam voor de landing van de geallieerde troepen in Normandië. „Heel weinig oorlogen wereldwijd worden terecht gevoerd. Heel weinig. Maar de Tweede Wereldoorlog was gerechtvaardigd. We moesten een kwaadaardige vijand stoppen.”
Niet verplicht op school
Ondanks al die interviews ziet Scott het niet als persoonlijke missie om ervoor te zorgen dat haar getuigenissen bewaard blijven voor latere generaties. „Die verantwoordelijkheid ligt niet bij ons als individuen, maar bij scholen. Er zou meer aandacht in het onderwijs moeten zijn voor die cruciale periode.” Al krijgt Scott nooit verzoeken van scholen of ze wil langskomen. Langsgaan zou inmiddels ook te veel voor haar zijn, zegt ze. Ze kan niet zo ver meer lopen en ook niet lang meer staan.
De Tweede Wereldoorlog is in het VK geen verplicht onderdeel van het officiële landelijke onderwijsprogramma, maar de meeste scholen behandelen het onderwerp wel. Al krijgt de Eerste Wereldoorlog – ook geen verplichte kost – vaak minstens zoveel aandacht. In aanloop naar de herdenking van het einde van die oorlog, op 11 november, duiken overal in het Britse straatbeeld rode poppies op, een verwijzing naar de klaprozen die bloeiden op de slagvelden van het westelijk front. Het VK herdenkt ook de slachtoffers van andere gewapende conflicten op 11 november, in Nederland gebeurt dat in mei.
Er zou meer aandacht in het onderwijs moeten zijn voor die cruciale periode
De herdenkingen van de afgelopen jaren, de optredens waarbij Marie Scott vanaf een podium een groot publiek mocht toespreken en alle interviews hebben haar gran, „nieuwe zingeving en zelfs nieuwe levenslust gegeven”, zegt Scotts kleindochter Briony Samuel (32). „Daarvoor vertelde ze eigenlijk nooit veel over de oorlog en het is mooi om over haar ervaringen te horen.” Particuliere ervaringen en verhalen van individuele veteranen brengen de oorlog dichterbij voor jongeren, denkt ze ook. „Je kunt je dan beter inleven. Ik moet bij oma’s verhaal denken aan hoe ik zelf was toen ik zeventien jaar was. Ik maakte me alleen druk over wat ik ’s avonds aan moest naar de club.”
Het ondergrondse communicatiehoofdkwartier van de geallieerden in Portsmouth en het defilé tijdens het bezoek van de Britse koning George VI.
Foto’s privéarchief
Marie Scott giechelt een beetje als Samuel dit vertelt. Haar tienerjaren waren compleet anders. Scotts ouders hadden besloten om in Londen te blijven tijdens de oorlog, maar de meeste scholen hadden hun lessen naar buiten de stad verplaatst uit angst voor bombardementen. Dus Scotts onderwijs stopte abrupt toen ze dertien jaar was. Op haar zestiende begon ze met een training om telefoons te kunnen bedienen. Dat kwam later bij de marine goed van pas. Briony Samuel: „Jij leefde in een totaal andere wereld met andere verantwoordelijkheden, die niemand op die leeftijd zou moeten hebben.”
Minder vrijwilligers
De vrijwilligers van de Taxi Charity zien het aantal veteranen dat ze mee op pad kunnen nemen elk jaar verder dalen. David Hemstead rijdt nu zo’n achttien jaar mee en de eerste keer dat hij mee ging naar de jaarlijkse herdenking in Normandië, stonden ze met honderd black cabs op de veerboot. „Wat een sfeer gaf dat.” Dit jaar rijden ze met twintig taxi’s naar Nederland. Er gaat ook altijd een medisch team mee, dat zijn vrijwilligers van de Londense ambulance.
Lees ook
De veteranen van D-Day worden in het zonnetje gezet, nu het nog kan
Natuurlijk willen de chauffeurs graag zoveel mogelijk trips faciliteren voor de veteranen. Maar eerlijk is eerlijk, zegt Hemstead, het wordt moeilijker om vrijwilligers te vinden. De kosten van het dagelijks leven zijn in het VK de afgelopen jaren flink gestegen, harder dan in de meeste andere Europese landen. „Taxichauffeurs moeten steeds langere dagen maken.” Een nieuwe taxi kost 73.000 pond (ruim 88.000 euro) of ongeveer 330 pond (bijna 400 euro) aan huur per maand, zegt hij. „Dat moet je dus verdienen voor je aan alle andere vaste lasten kunt denken, je hypotheek, je energierekening. En een paar dagen met veteranen op stap betekent nul inkomsten voor de chauffeurs.” Ze hebben wel een paar grote donoren en krijgen ook geld van Britse veteranenstichtingen.
Begin mei komt Marie Scott (99) samen met haar kleindochter Briony Samuel (32) en taxichauffeur David Hemstead (64) naar Wageningen om te vieren dat Nederland tachtig jaar geleden werd bevrijd van de Duitse bezetting.Foto Justin Griffiths-Williams
De afgelopen jaren vervoerde de Taxi Charity ook veteranen van andere conflicten dan alleen de Tweede Wereldoorlog en David Hemstead denkt dat hun aandeel de komende jaren langzaam groter zal worden. De club van vrijwilligers blijft bestaan, zegt Hemstead: „Als de veteranen van de Tweede Wereldoorlog er niet meer zijn, stappen we over op de Korea-oorlog, al hadden de Britten daar geen erg grote rol. Dan gaan we naar Noord-Ierland, de Falklandeilanden, de Golfoorlogen, Irak, Afghanistan…”
Maar voorlopig kijken de drie vooral uit naar hun reis naar Wageningen. Marie Scott: „Nederlanders zijn altijd zo dankbaar geweest voor de bevrijding. Ze zijn vriendelijk en gastvrij. Anders dan de Fransen, die zijn formeler en beleefder.” En voor de lange rit neemt Scott een stevig kussentje mee, dat zit net wat fijner voor haar oude botten.
Margraten
In Limburg probeert een docent de verhalen levend te houden
Johanna Soller wordt de nieuwe artistiek leider en dirigent van de Nederlandse Bachvereniging. „Ik voel een mix van geluk, eer en respect voor het ensemble. Het is een droombaan”, zegt ze in een telefonisch interview een paar dagen voor het nieuws deze donderdag officieel naar buiten mag.
Wie het intussen 104 jaar oude, wereldvermaarde Bachkoor en Bach-orkest volgt, kent de Duitse dirigent, klavecinist en organist al. Soller (36) dirigeerde vorig jaar (als eerste vrouw) de Matthäus-Passion bij het ensemble. Daarvoor was ze achter de schermen als koordirigent driemaal eerder bij de Bachvereniging, toen nog onder artistiek leider Shunske Sato. Sinds Sato’s vertrek in 2023 zat het ensemble zonder artistiek leider.
Johanna Soller komt uit het Duitse Burghausen aan de grens met Oostenrijk. In München specialiseerde ze zich in koordirectie, orgel en oude muziek, en richtte ze twee barok-ensembles op naast haar aanstellingen als organist van de Münchner Peterskirche en haar werk als docent aan de Hochschule für Musik. Door deze drukke werkzaamheden kan ze zich volgend seizoen nog niet vrijmaken – dan staat ze slechts één keer voor de Bachvereniging en werkt ze verder achter de schermen aan de volgende seizoenen. Vanaf 1926/27 zal ze „de helft van de concerten dirigeren.”
Hoe kijk je terug op de Matthäus-Passionconcerten?
„Dat waren drie heel bijzondere weken. Een muzikale omhelzing die maar beter en beter werd. Die niet, zoals je bij veel ensembles hebt, halverwege de tournee een beetje verslapte. Het muziek maken werd steeds intenser.”
Waarom is het een droombaan?
„De Bachvereniging is olympisch niveau oude muziek, een instituut met een enorm wereldwijd bereik, vooral door ‘All of Bach’ [een project waarin de Bachvereniging alle werken van Bach opneemt en gratis online zet]. Voor ik met hen mocht werken, volgde ik ze al jaren. De musici zijn fantastisch. Ze bieden alle muzikale mogelijkheden die je als dirigent kunt wensen.”
Hoe wil je die mogelijkheden benutten, heb je al plannen?
„Niet concreet. Bach blijft natuurlijk de hoofdzaak, maar ik zou meer muziek willen laten horen van componisten die naar Bach geleid hebben, of die op een of andere manier aan hem verbonden zijn. En af en toe ook daarbuiten, met hedendaagse muziek. Ik zoek naar connecties, intertekstualiteit en krachtige verhalen die bekendere en onbekendere werken aan elkaar koppelen. Ik ben ook musicologisch gemotiveerd: er is nog zo veel muziek uit de vroege barok niet ontdekt.”
Wat is een ‘krachtig verhaal’?
„Een krachtig verhaal krijg je als zowel de uitvoerders als het publiek een connectie zien tussen de muziek in een programma en een overkoepelende dramaturgie. Je kunt niet zomaar wat muziek achter elkaar spelen. Als publiek moet je een programma in getrokken worden.”
Speelt het heden nog een rol?
„Absoluut. Elke uitvoerder moet zichzelf altijd verplicht de vraag stellen: ‘waarom speel ik deze muziek nu?’ ‘Omdat het mooie muziek is’, is geen afdoende antwoord. Dat de muziek van Bach nú nog een impact kan hebben op ons leven, is wel een goed antwoord. Zelfs al sluiten de teksten niet altijd meer goed aan bij het heden, de muziek kan ervoor zorgen dat de betekenis ons op een metaniveau toch bereikt.”
De Bachvereniging is voor mijn gevoel die connectie met het heden een beetje kwijtgeraakt. Ze kunnen wel een energieke, moderne impuls gebruiken. Ben je het daarmee eens?
„Ik denk dat wat energie en opfrissing, en de wil om wat kleine dingetjes te veranderen, het ensemble een heel waardevolle, mooie toekomst biedt.”
Welke veranderingen?
„Ik denk dat het belangrijk is meer te gaan touren. Er is een discrepantie tussen het online en offline bereik van het ensemble. Terwijl de Bachvereniging zou moeten spelen op alle grote internationale Bach- en oude muziekfestivals. En een betere balans tussen bekende en onbekende stukken, waar ik het eerder over had, kan ook helpen. Dus óók de [bekende] Messiah van Händel een keer doen. De Bachvereniging hoeft zijn repertoire niet klein te houden. Ze heeft zo veel potentieel, dat wil ik graag helemaal benutten.”
Je doet nu indrukwekkend veel in Duitsland. Wil je dat blijven doen?
„Nee, ik moet keuzes gaan maken. De Nederlandse Bachvereniging wordt mijn belangrijkste werk.”
Lees ook
Dirigent Johanna Soller: ‘Iemand moet de eerste vrouw zijn, ik hoop vooral dat ik niet de laatste ben’
Waar te beginnen over de afgelopen dagen in kabinet en Kamer? Wie nog vertrouwen had in de landelijke politiek, kan niet anders dan hoofdschuddend hebben gekeken naar het zoveelste moment waarop het niet ging over het woningtekort, het huisartsentekort, het stroomtekort, het cellentekort.
Niet over de geopolitieke vraagstukken, de Amerikaanse invoerheffingen, Russische gps-verstoringen, defensie. Niet over stikstof, drinkwater, luchtkwaliteit. Noch over doorstroomtoetsen, wachtlijsten, verdwijnend ov, de hogere eigen zorgbijdrage, uitbuiting van arbeidsmigranten. Beschamende taferelen tijdens raadsvergaderingen over de komst van asielzoekerscentra, waarbij lokale politici worden bedreigd. De instorting van de sociale advocatuur. De Voorjaarsnota.
Een lichtpuntje was dat er een dag lang in de Tweede Kamer kon worden gedebatteerd over een fundamentele kwestie als de eenheid van kabinetsbeleid. Immers een kernwaarde in het staatsbestel, een in de Grondwet vastgelegd beginsel. En tegelijk is het triest dat het zover moest komen. Eenheid van kabinetsbeleid hoort een vanzelfsprekendheid te zijn.
Nog droeviger is de reden van het debat, de weigering van minister Marjolein Faber (Asiel en Migratie, PVV) om het koninklijk besluit te tekenen waarmee vijf vrijwilligers die zich inzetten voor vluchtelingen een onderscheiding zouden krijgen.
Iemand die heeft meegemaakt hoe gedecoreerden verrast worden, hun jarenlange en belangeloze inzet voor de samenstelling vanzelfsprekend vinden, en glunderen dat iemand dat heeft gezien en hun heeft voorgedragen voor een lintje, zou dit nooit „strijdig” noemen met enig beleid. Zoals het regeerakkoord stelt: „Het is de overtuiging van dit kabinet dat de overheid de kracht in de samenleving moet koesteren en aanjagen, niet inperken.”
Het blijft ingewikkeld dat Faber niet wilde zeggen dat ze haar handtekening had moeten zetten, noch dat ze dat de volgende keer zal doen. Net zoals de verklaring van premier Schoof ingewikkeld is. Besloten werd de kwestie niet in de ministerraad te bespreken, zoals het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau voorschrijft, maar in klein comité af te spreken dat hij en de minister van Binnenlandse Zaken het Koninklijk Besluit tekenen en aan de koning voorleggen. Een discussie binnen het kabinet is zo voorkomen.
Lees ook
Faber weigerde, maar Schoof en Uitermark blijken wel bereid om COA-vrijwilligers te onderscheiden met een lintje
Daarmee komt minister Faber opnieuw weg met een miskleun, na al een opeenstapeling van blunders en kwesties. Deze minister leunt op haar harde imago en harde woorden, op een misplaatste koppigheid die haar er van weerhoudt advies van onder meer de Raad van State, en nu zelfs het Kapittel der Civiele Orden, aan te nemen. Daadwerkelijke, uitvoerbare wetgeving heeft plaatsgemaakt voor symboolpolitiek. En nee, dat is niet de schuld van de media, zoals de premier leek te suggereren.
Premier Schoof loodste – met hulp van de vier fractievoorzitters van de coalitiepartijen – zich ditmaal behendig door het debat. Maar duidelijk is dat hij de overige kabinetsleden niet in de hand heeft. Dat baart zorgen voor al die onderwerpen waar het de afgelopen dagen níét over ging.
Lees ook
Faber hoeft van de Tweede Kamer niet weg, Wilders komt met dubbele boodschap
Jesse: „Wij kennen elkaar al sinds de middelbare school. Ik vond Jessica altijd al leuk, maar dat durfde ik niet te laten merken. Toen ik 22 was, had ik genoeg moed verzameld. We kwamen elkaar toen vaak tegen, hier in Haarlem, in de Stalker, een club die niet meer bestaat, maar die toen de oudste club van Nederland was. Alle grote dj’s kwamen er, zoals dj Dimitri, dj Chuckie en Laidback Luke.”
Jessica: „Je had er ook een zaal waar altijd hiphop gedraaid werd. En daar zijn we allebei dol op.”
Jesse: „Ik ben een hiphopnerd en ben zelf ook dj. Vroeger stond ik elk weekend wel ergens te dj’en, nu doe ik het nog af en toe. Ik draai vooral hiphop, maar ook stijlen die hiphop hebben beïnvloed, zoals funk en soul.”
Jessica: „We zijn niet meteen aan kinderen begonnen. Jesse had er een romantisch beeld van, ik was realistischer. Ik dacht altijd: hoe doen mensen dat, met kinderen? Hoe houden ze al die ballen in de lucht? Jesse had er meer een sprookjesidee bij.”
Jesse: „Ik dacht: het komt wel goed.”
Jessica: „Ik ben vrij ondernemend en avontuurlijk, dus ik was ook bang dat het mijn vrijheid erg zou beperken.”
Jesse: „Uiteindelijk hebben we allebei gelijk gekregen!”
Jessica: „Het is een groot cliché, maar het is echt het allermooiste wat we samen hebben beleefd tot nu toe.”
Jesse: „In het begin was het wel zwaar. Rhodé is te vroeg geboren, na 38 weken.”
Jessica: „Ik ben ingeleid vanwege een verhoogde bloeddruk. En in de kraamweek was ik ziek.”
Jesse: „Rhodé had aanvankelijk een verkorte nekspier aan de rechterkant, waardoor haar hoofdje een beetje scheef stond. Dat heeft een osteopaat na een paar maanden gelukkig weten te verhelpen.”
Jessica: „En ze was een huilbaby en een heel slechte slaper. Ze slaapt sinds kort pas goed door een intensief slaapcoachingstraject met een slaapcoach. Nu kunnen wij ook eindelijk weer goed slapen.”
Jesse: „Ten tijde van Rhodés geboorte werkte ik als marketingmanager bij een techscale-up [techbedrijf dat de start-upfase ontgroeid is]. Er werkten vijftien mensen onder me. Ik moest er voor hen zijn, maar tegelijk moest ik er ook zijn voor mijn gezin. Dat lukte niet. Die baan ben ik toen kwijtgeraakt.”
Niet fatsoenlijk
Jessica: „Ik vind het jammer dat zij het zo slecht begrepen. Vader worden is heel ingrijpend. Ouder worden zet je leven op zijn kop, ook dat van vaders.”
Jesse: „In de kraamweek is vooral aandacht voor de vrouw. Dat is ook logisch, want zij baart het kind. Mannen maskeren vaak wat de impact op hen is.”
Jessica: „Ik vind het shocking dat dit anno nu nog een ding is.”
Jesse: „Tegelijk was die baan ook wel heel zwaar. Je kunt zeggen dat het voor mij niet het juiste moment was zo veel verantwoordelijkheid op mijn werk te hebben. Ik moest volledig aanwezig zijn voor mijn medewerkers, en dat ging niet.”
Jessica: „Ik vind het niet fatsoenlijk. Misschien was er een andere oplossing mogelijk geweest.”
Jesse: „Die tijd was in elk geval wel heftig. Jessica was ziek, er was wat met Rhodé, het ging niet goed op mijn werk. En ondertussen hadden we net besloten een oude finca, een boerderij, in Spanje te kopen om op te knappen. Maar ondertussen viel mijn inkomen weg. Alles kwam samen, het was een perfect storm.”
Jessica: „Soms dachten we: is er nog ergens een lifeline?”
Jesse: „Maar we hebben het overleefd. Ik ben toen een paar maanden werkloos geweest. En inmiddels werk ik als marketingmanager bij KPN op het gebied van cybersecurity. Een superinnoverend veld. KPN is een nóg veel leuker bedrijf dan ik had verwacht. Er werken veel slimme mensen. Ik voel me op m’n plek.”
Jessica: „Ik heb oorspronkelijk dansacademie gedaan en een carrière gehad als modern danseres. Daarna heb ik als danslerares gewerkt. Na mijn danscarrière heb ik een studie gedaan, Communicatie en Design. En na een aantal jaar in de reclamewereld wilde ik zelf iets creëren in plaats van altijd maar voor anderen werken. Vier jaar geleden ben ik mijn eigen bedrijf begonnen: een microbakkerij voor zoete groentecakes, Groentekauw. Sommige mensen zouden hartige groentetaarten logischer vinden, maar ‘logisch’ en Jessica gaan niet samen. Mijn idee is om iets lekkers verantwoord te maken. Het is minder gezond dan verse groenten, maar een stuk gezonder dan een roze cake van de supermarkt. Ik maak cakes met geblancheerde, gepureerde spinazie of met pastinaak, pecannoten en specerijen zoals kaneel, kruidnagel en anijs. Ik bak op bestelling, zo’n 30 tot 35 cakes per week, en werk thuis. Dinsdag is inkoopdag, woensdag en donderdag zijn bakdagen en vrijdagochtend lever ik. Hier in Haarlem en omgeving, zoals Hoofddorp en Amsterdam, bezorg ik zelf, anders gaat het via de post.”
Vakantiehuis in Spanje
Jesse: „Ons tweede kind is ons vakantiehuis in de buurt van Alicante, Villa del Valle. We hebben het helemaal zelf opgeknapt, met vooral veel hulp van Jessica’s vader.”
Jessica: „Het ligt midden tussen de fruitgaarden. Een fijne plek om even uit het snelle leven te ontsnappen.”
Jesse: „We zijn er net weer geweest. Ik neem dan gewoon vakantie op. En bij KPN mag je ook in overleg met je manager twee weken in het buitenland werken.”
Jessica: „Ik ben wat impulsiever, meer een doener.”
Jesse: „Ik ben meer berekenend, over het algemeen.”
Jessica: „Drie jaar geleden heeft Jesse me ten huwelijk gevraagd in Benissa, aan de Costa Blanca, met uitzicht op zee. Daar ging hij op de knieën. Dat was een supermoment. Sindsdien zijn we verloofd. We waren toen al veertien jaar samen, dus hij heeft me even laten wachten.”
Jesse: „Het daadwerkelijke trouwen is er ook nog niet meteen van gekomen.”
Jessica: [lacht] „Misschien moet ik daar ook nog veertien jaar op wachten!”
Drie uur en zeventien minuten lang klinkt Narendra Modi bedachtzaam, vriendelijk en scherp. Het gesprek dat de Indiase premier voerde met Amerikaanse podcaster Lex Fridman, is een technisch hoogstandje. Tijdens het originele interview maakten de mannen gebruik van een vertaler; met hulp van AI spreekt de premier in de latere edits Hindi, Engels, Russisch en andere talen.
Modi’s optreden werd breed opgepikt – inclusief profielen van computerwetenschapper Fridman. Waar het in die drie uur over ging? Er kwam een breed scala aan onderwerpen voorbij, van een soort ‘India voor beginners’ en Modi’s bescheiden jeugd, tot India’s internationale positie in de wereld – het is zijn ambitie om van het land een wereldmacht te maken. Modi’s positieve uiteenzetting van de relatie met noorderbuur China en de noodzaak tot een productieve „gezonde competitie” te komen, krijgen vanuit Beijing een vriendelijke respons. Pakistan is dan weer totaal niet te spreken over Modi’s bewering dat het buurland al zijn pogingen tot „harmonieuze co-existentie” heeft afgewezen.
De interviewer lijkt controversiële punten aan te snijden – „ik moet natuurlijk wel” – maar vraagt niet kritisch door, bijvoorbeeld over Modi’s optreden tijdens beruchte rellen in 2002 in zijn thuisstaat Gujarat. Hij was destijds deelstaatminister en zijn regering wordt verweten onvoldoende te hebben ingegrepen in de dodelijke rellen tussen geloofsgemeenschappen. Modi neemt de tijd om uit te leggen hoe complex de situatie was, maar gaat amper in op zijn eigen optreden.
Dat tekent waaróm Modi ervoor koos met Fridman in gesprek te gaan, stelt journalist Nilanjan Mukhopadhyay. Hij schreef meerdere boeken over de Indiase politiek en een biografie over de premier. „Sommige podcasters staan bekend om hun diepgaande gesprekken met deskundigen, terwijl anderen, zoals Fridman, zich verre houden van alle controversiële onderwerpen”, staat er boven zijn opiniestuk op online platform The Wire. In het gesprek toonde Modi volgens Mukhopadhyay „zijn voorliefde om volledig de ruimte op te eisen die niet-journalisten hem bieden, omdat zij het bereik van hun show willen vergroten en niet omdat ze zich willen toeleggen op het verspreiden van nieuws, zoals journalisten wél doen.”
‘Softe’ Fridman
Daarom schiet de podcast een deel van het Indiase publiek in het verkeerde keelgat. Modi heeft amper omgang met de pers: sinds hij in 2014 premier werd is er geen traditionele persconferentie met Indiase media geweest. Kritische journalisten krijgen te maken met zware repressie. Toch stelt de premier tegenover Fridman: „Ik verwelkom kritiek, dat is van cruciaal belang in een democratie. Als het maar goed onderbouwd is.”
Wat een verrassende „ontdekking van de premier”, schampert de onafhankelijke website Newslaundry, die harde analyses over de Indiase politiek en media brengt. „Deze omarming van kritiek komt van een regering die ervan wordt beschuldigd de opruiingswetten onterecht in te zetten tegen activisten, kunstenaars en oppositiepolitici en verantwoordelijk te zijn voor de vrije val van India’s persvrijheid.” De perswoordvoerder van oppositiepartij Congress is op X al even vilein: „De man die vreest voor vragen van journalisten, voelt zich blijkbaar comfortabel bij een buitenlandse podcaster uit het rechtse media-ecosysteem.”
Volgens Congress gebruikt Modi de ‘softe’ Fridman om via de podcast de Amerikaanse president Donald Trump te paaien, door opmerkingen te maken over de „irrelevantie” van mondiale verbanden als de VN. Is Fridman in India onbekend, in de VS wordt hij in verband gebracht met de rechtse kring van podcasters rondom het Witte Huis. En inderdaad, Trump deelde op zijn eigen Truth Social een link naar de podcast.
In de Brusselse wijk Sint-Joost-ten-Node staan heel wat huizen uit de negentiende eeuw die op het eerste gezicht statig ogen maar bij nadere beschouwing een wat vervallen en troosteloze indruk maken. Zo ook Hamerstraat 28.
De vermolmde raamkozijnen, de afgebladderde verf op de dubbele voordeur en de grauwe gevel verraden jaren van verwaarlozing. In de ruiten op de bel-etage is het glas-in-lood wonderwel intact, maar dat is nauwelijks te zien door de roestige tralies ervoor.
Binnen is het een heel ander verhaal. Dit is het adres van Espace Aygo, een initiatief van vier voormalige designstudenten die er wonen en het pand transformeerden tot een eigenzinnig designspektakel. Neem de woonkamer, waar je vanuit de hal zo in kijkt. De muren hebben een patroon in fel oranje en Yves Klein-blauw, alle meubels die er staan zijn handgemaakt: een grote metalen bal die de basis vormt van een stoel, een organisch gevormde chaise longue die is bekleed met deels verweerde katoen. Op de kale houten vloer zijn stukken grillig gesneden tapijt handmatig aan elkaar genaaid, aan het plafond hangt een grote zwart-witte tekening van een voluptueus achterwerk.
En dat is nog maar één kamer.
Espace Aygo ontstond tijdens de coronapandemie, toen de Franse Salomé Sperling (nu 26), de Zweedse Line Murken (29) en Nederlanders Sijmen Vellekoop (26) en Jaime le Bleu (27) een oplossing zochten voor de beperkte toegang tot de werkplaatsen van hun bacheloropleiding aan de Design Academy Eindhoven. De lockdownregels stonden alleen bezoek op afspraak toe, en dat belemmerde het creatieve proces, merkten ze. Jaime: „Als je niets kunt maken, is Eindhoven best een troosteloze plek.”
Salomé en Sijmen vatten het plan op om Eindhoven te verruilen voor Brussel. Salomé kende de stad goed – ze had er vrienden – en dacht er gemakkelijk een betaalbare woning te kunnen vinden. Aanvankelijk zochten ze naar een appartement voor hen tweeën, maar toen Line en Salomés vriend Jaime aangaven mee te willen gingen ze op zoek naar een groter huis.
Op de bank liggen kussens van tweedehands textiel. De stoel met de metalen bal is bekleed met deels verweerd katoen. Het tapijt is handmatig aan elkaar genaaid.V.l.n.r. wandobject van glas door Salomé, zij maakte ook de muurschildering. Keukeneiland van Jaime, van gerecycled plastic, Jesmonite (een composietmateriaal op waterbasis) met eronder een verrijdbare afvalbak in de vorm van een boomstam. De lampen van Sijmen en Salomé.
Het huis – zo’n 450 vierkante meter groot en toch betaalbaar – vonden ze via een Belgische onroerendgoedsite. Nadat ze hartje winter met z’n allen waren verhuisd, bleek het niet warm te stoken en erbarmelijk slecht sanitair en een niet-werkende keuken te hebben. De verhuurder liet hen vrij alles aan te passen, zolang de basisstructuur van het pand behouden bleef en ze de schoorstenen en de riolering met rust lieten. Het voelde als een uitnodiging om te experimenteren. Espace Aygo, noemden ze het, naar de Toyota Aygo van Jaime waarmee ze tot hun afstuderen de 140 kilometer van en naar Eindhoven aflegden. (Jaime en Salomé studeerden in 2022 af, Sijmen en Line het jaar erna.)
Line: „In het begin hadden we helemaal niets, ook geen meubels. Dat motiveerde om in hoog tempo dingen te maken. Maar eerlijk gezegd hielp dat continu bezig zijn ook tegen de kou.”
Salomé: „We vroegen ons af: als dit de woonkamer is, wat heeft die nodig? Een bank, een tafel, licht. Zo ontstond voor elke ruimte een soort to-do-lijst.”
De haast waarmee ze dingen moesten maken vroeg om een vindingrijke aanpak. Sijmen: „Kijk, de snelste manier om een bord te maken is door een plak klei op een mal, zoals een plastic bakje, te leggen en die dan met een beetje vaart op de grond te gooien, zodat de klei zich zo, bam, over de mal vormt.”
Line: „We hebben daarna de klei niet afgewerkt, alleen de vorm geglazuurd en gebakken.”
De hal in het souterrain met een object dat de vier bewoners samen maakten.
De bank die ze maakten lijkt op een woekerende plant, de basis is gelast van metalen staven – restmateriaal gedoneerd door een docent van de Design Academy – en bedekt met een berg organisch gevormde kussens, door Salomé gemaakt van tweedehands textiel. Plaatsnemen gaat door de stekelige vorm niet zomaar, je moet er op klauteren.
Aanvankelijk was het huurcontract voor een jaar. Maar de vergunningaanvraag van de ontwikkelaar voor een nieuw wooncomplex sneuvelde keer op keer, en zo werd één jaar twee, toen drie, en al die tijd bouwden de ontwerpers door aan het huis.
De rauwe en ongepolijste vormgeving is inmiddels een bewuste keuze. Jaime: „Uiteindelijk raakt alles wat je gebruikt wel een keer beschadigd, maar als iets heel slick gemaakt is zie je een kras al snel als een defect. We zien wat we maken als functionerende prototypes. De objecten hebben meteen al een patina en zijn daardoor makkelijk om mee te leven.” Zo bestaan de deuren van hun keukenkast uit diverse stukken onregelmatig gevormd hout, die ogenschijnlijk lukraak aan elkaar zijn gezet. De zolderkamer, waar Sijmen slaapt, is opzettelijk schots en scheef beplakt met behang dat hij eerst uit de losse pols beschilderde met grillige patronen voor een opzettelijk duizelingwekkend effect. Sijmen: „Als ik ’s nachts in bed lig, voelt het alsof ik in een varend schip ben.”
In de slaapkamer van Jaime en Salomé een vlindervormig roetsvrijstalen bed dat ze samen maakten, inclusief de lampen die erboven hangen, met lampenkappen van hempvezel en hout. Salomé naaide van tweedehands textiel het bijpassende beddengoed, het matras werd met de hand op maat gesneden. Het stel schilderde op de wanden strepen als een vrije vertaling van klassiek behang uit de periode dat het huis gebouwd is.Line maakte van haar slaapkamer een zachte cocon, de wand bekleedde ze met een mix van gips, kartonvezel, Jesmonite en acryl. Het bed maakte ze ook zelf.
Boven de eettafel in de keuken hangt een kroonluchter van plaatmetaal en een boomstronk waar met magneten bestek aan zit. De lepels, vorken en messen zijn kringloopvondsten waar ze onbewerkte houten handvatten van natuurlijke takjes aan vastmaakten. De behoefte van de groep aan een zit-sta-bureau resulteerde in een unieke tafel met een blad met twee niveaus. Het houten blad is gepolijst, maar heeft nog steeds een ruwe uitstraling. Het rust op een onderstel van krioelende gepolijste uitlaatpijpen, die Salomé na het overlijden van haar opa in zijn werkplaats vond.
Een ander opvallend stuk: de organisch vormgegeven badkuip van rubber die onderdeel was van Lines afstudeerproject en de comfortabele omhelzing van een baarmoeder moet nabootsen. De amberkleurige douchecabine en wastafel in de badkamer zijn van hetzelfde materiaal gemaakt en hebben daardoor dezelfde vlezige uitstraling.
Het bad in de badkamer maakte Line voor haar afstuderen van urethaan-rubber, Jaime en Sijmen maakten de bijpassende douchecabine en Jaime bekleedde de schouw met roestvrij staal.De wastafel is van kunsthars en glasvezel, op een roestvrijstalen kast van Salomé, spiegels door Jaime.
Espace Aygo opent geregeld de deuren van het huis om rondleidingen te geven aan geïnteresseerden. In het begin waren dat vooral nieuwsgierige buren die zo meer begrip kregen voor de activiteiten van het collectief. Jaime: „Volgens mij dachten de buren in het begin dat we rijkeluiskinderen waren, want hoe konden we anders zo’n groot pand betalen?” Inmiddels zijn ze, zoals Sijmen zegt, „echt onderdeel van deze buurt geworden. Mensen weten wie we zijn en zijn geïnteresseerd in wat we doen.”
Na drie jaar is het nog steeds spartaans wonen in het gebouw. De verwarming functioneert nog altijd niet naar behoren, overal bevinden zich tochtige kieren en de wc wiebelt dusdanig op de wankele vloerdelen dat hij ieder moment door de grond lijkt te kunnen zakken.
Desondanks is Espace Aygo een geliefd logeeradres voor bevriende kunstenaars en designers. Sommigen blijven maar even, anderen komen er een tijdje wonen. Salomé: „Volgens mij duurt het minstens tien dagen voordat iemand zich comfortabel voelt in het huis en met onze manier van werken en leven. Je moet het echt even op je laten inwerken.” Nieuwe huisgenoten helpen meestal eerst mee aan designstukken waar de groep samen aan werkt om vervolgens eigen werk te maken dat vaak ook bedoeld is voor in het huis.
De woonkamer waar ook objecten staan van bevriende ontwerpers die een tijdje in het huis verbleven. Zo is de koffietafel van Nicolas Zanoni, de asbak van Fabien Silvestre Suzor en de halvemaan-vaas op de schouw van Michal Merhav.
Salomé: „De geleefde ervaring staat hier centraal, niet de commerciële waarde van een object. Al begrijpen we echt wel dat we uiteindelijk galeries nodig hebben om stukken te kunnen verkopen, want we zijn zelf totaal geen salesmensen.”
Tot op heden zijn ze erin geslaagd om vooral hun manier van werken aan te bieden in plaats van verkoopbare designstukken. Zo deden ze een project met de Deense galerie Tableau, waar ze als artists in residence een keuken maakten. Op een door het Franse luxemerk Hermès georganiseerde tentoonstelling in Brussel waren begin dit jaar stukken uit het huis te zien naast schilderijen van kunstenares Pélagie Gbaguidi.
Zulke projecten openen nieuwe deuren voor de groep, maar de ontwerpers komen sinds hun afstuderen hoofdzakelijk rond van freelance klussen, zoals het bouwen van theaterdecors. Jaime: „Espace Aygo is niet zomaar een project; het is ons leven, we zijn een écht collectief, geen gelegenheidsgroep die alleen samen exposeert.”
Salomé: „De grens tussen leven en werken is soms lastig aan te geven en daarin schuilt het grootste gevaar: dat we elkaar voor lief nemen en niet meer waarderen wat ieder individu brengt en nodig heeft.”
Om zich te kunnen blijven ontplooien, is een grotere werkplaats volgens de groep een logische stap. Een verhuizing naar een enorm leegstaand pand dat Salomé vlak bij de Parijse begraafplaats Père-Lachaise heeft gespot is een optie. Het Brusselse gemeentebestuur onderzoekt of hun huidige huis kan worden erkend als modern erfgoed. Dat zou betekenen dat het pand niet zomaar gesloopt kan worden. De vier hopen dat een nieuwe lichting ontwerpers hun project dan kan voortzetten.
Twee jaar geleden brak brand uit in een van de ruimtes. Espace Aygo maakte enkele objecten van deels verbrande balken als herinnering.Jaime in de woonkamer bij een object dat ze met z’n allen maakten, Salomé naaide reststukken tapijt tot een vloerkleed dat ze met de hand beschilderde.
„Natuurlijk, het is een hele eer. Het Stedelijk Museum van Amsterdam is niet de minste plek om te mogen exposeren als grafisch ontwerper. Tegelijk voelt het ongemakkelijk. Terugkijken kan een pijnlijke ervaring zijn. Er gaat veel door m’n handen waarvan ik nu denk: heb ík dat ooit gemaakt? En wanneer? Geen idee. Mijn geheugen slijt.
Na zo veel jaren werkervaring denk ik vaak ook wel: wat ik toen gemaakt heb was eigenlijk nog niet af, daar had meer in gezeten. Voor ware schoonheid moet je altijd moeite blijven doen.
Ik besef heus dat ik in mijn werk niet onsuccesvol ben. Maar ik vind het ongemakkelijk wanneer iemand zichzelf op een voetstuk plaatst. Zelf sta ik daar al helemaal niet graag. Onzekerheid is voor mij een belangrijke drijfveer. Ik hou van prutsen. Iets proberen. Twijfelen. Opnieuw beginnen. Creatief werk is nooit goed genoeg.
Bij toeval ben ik ontwerper geworden. Ik ben dyslectisch. Een diploma van een middelbare school heb ik nooit gehaald. Ik was alleen goed in wiskunde, en ik kon aardig tekenen. Dankzij mijn oudere zus, die de kunstacademie deed in Arnhem, ben ik daar ook aangenomen. Hieraan dank ik mijn fascinatie voor grafische vormgeving. Werken met letters, cijfers en kleuren vormt een eeuwige bron van studie.
Het blijft me inspireren dat je met drie primaire kleuren een eindeloze hoeveelheid andere kleuren kunt maken. Uit blauw en geel kun je ontelbaar veel groentinten laten ontstaan. Eén plus één is drie. Dat verbaast me nog steeds.
Het alfabet blijft voor mij een nog groter mysterie. Het westerse schrift telt 26 lettertekens, die zich laten combineren in een grenzeloos universum van woorden en talen. Met tien cijfers kun je de wonderlijkste berekeningen maken. Hieraan mag ik als vormgever een dimensie toevoegen: de verbeelding van al dit taal- en rekenwerk, op een manier die de aandacht vangt van lezers en kijkers. Herkenbaar en een beetje raadselachtig tegelijk. In een goed ontwerp zit zowel spanning als harmonie, een balans tussen functionaliteit en schoonheid.
Dit klinkt misschien verheven, maar tegelijk ben ik ook een nuchtere werker. Ik ben altijd een kleine zelfstandige geweest. Ik deed de vormgeving van boeken, waarvan er vaak niet meer dan vijfhonderd gedrukt werden. Het boekenvak is geen vetpot, in het kleine Nederlandse taalgebied. Gelukkig kon ik al jong ook als docent aan de slag, aan de kunstacademie in Arnhem en elders. Dat bood me zowel een financiële basis als geweldig veel inspiratie. Lesgeven is een goed betaalde vorm van studeren.
Foto Pieter Numan
22 jaar ben ik gastdocent geweest aan Yale University. Telkens werkte ik er een maand met zo’n dertig studenten. Van het aantal studenten in Nederland zou ik geen schatting kunnen maken. Tientallen jaren heb ik met hen onder meer een tijdschrift voor architectuur gemaakt, OASE. Ik bewonder studenten vaak om hun moed en zelfvertrouwen. Ze kunnen met heel gewaagde voorstellen komen, waarvan ik denk: zover was ik nog lang niet toen ik zo jong was als jij. Tegelijk zie ik ook wel werk dat nogal makkelijk met modes meegaat. Digitalisering heeft onze cultuur niet wezenlijk verrijkt. De hoeveelheid afgekeken en gekopieerd werk neemt hand over hand toe. Mensen willen graag op iemand anders lijken. Prima – wanneer je daarmee je brood kunt verdienen. Boeiend vind ik het niet.
Als vormgever heb ik nooit haast gehad om me te ontwikkelen en te profileren. Integendeel. Geleidelijkheid is een krachtig proces. De opdrachten kwamen en gingen, de ene was boeiender dan de andere.
Ik heb veel te danken aan de samenwerking met de PTT, die ooit, als staatsbedrijf, een Esthetische Dienst had. Ik kreeg alle vrijheid voor het ontwerpen van postzegels en telefoonkaarten. Totdat, vanaf de jaren tachtig, de tijd van marktdenken aanbrak. Bij de PTT mocht een marketingmedewerker ineens meebeslissen over m’n ontwerpen. Ze zei: hiermee zullen vrouwen niet méér postzegels kopen. Wat bedoel je, wilde ik vragen, maar ze liep weg. Andere aanwezigen gaven futloze reacties. Ik wist genoeg en zei: ik laat deze klus aan me voorbijgaan. Het is zinloos te werken voor opdrachtgevers met wie je geen klik voelt. Dan kun je beter thuisblijven.
In 1996 werd me de Dr. A.H. Heinekenprijs voor de Kunst toegekend, wat m’n werk breder bekendmaakte en een flink geldbedrag opleverde om te investeren in een boek, een overzicht van m’n oeuvre, Printed Matter. Op de Buchmesse in Leipzig, twee jaar later, won het de prijs voor best ontworpen boek van dat jaar. Dat zijn de jaren van m’n doorbraak geweest, zou je kunnen zeggen. Maar daar was dus wel ruim dertig jaar van ploeteren aan voorafgegaan. En nog steeds werk ik zo. Zwicht niet voor automatismen. Maak het je zo moeilijk mogelijk. Dat blijf ik van mezelf eisen.
Foto Pieter Numan
Een jaar of zes geleden heb ik met mijn zoon Diederik en dochter Klaartje bureau Martens & Martens opgericht. Diederik doet de zakelijke dingen en neemt ingewikkeld digitaal werk voor z’n rekening, voor grafische animaties die we maken. Met Klaartje verken ik de mogelijkheden van grafisch werk op stoffen en weefsels. We maken ontwerpen voor Liberty en voor skatekleding van het merk Pop Trading Company. Voor Suite702 hebben wij een collectie handdoeken gemaakt. Dat kwam voort uit een kunstproject met strandhuisjes in Le Havre. In 2017, toen de stad 500 jaar bestond, heb ik 714 witte strandhuisjes een streepdessin laten geven. Dat was gebaseerd op een algoritme dat studenten van de universiteit daar hadden gemaakt van de oprichtingstekst van Le Havre. Uniciteit in design, die onbeperkt is in de toepassing – het verbinden van die twee uitersten houdt het ontwerpvak spannend.
Via m’n kinderen kom ik in contact met nieuwe generaties, die ik anders nooit ontmoet zou hebben. Jonge mensen weten ongelofelijk veel. Dat merk ik wanneer ik bij gesprekken zit die m’n kinderen voeren met opdrachtgevers. Volop associëren ze over films, muziek en boeken waarover ik niet eerder hoorde. Het houdt me bij de tijd.
En zo gaan we maar door. We besteden nu veel tijd aan het maken van keuzes voor de tentoonstelling in het Stedelijk Museum deze zomer. Ik zie ernaar uit, maar ik vind het ook verdrietig. Ik had dit graag samen met mijn vrouw Lous beleefd. Zij is een jaar geleden overleden. Des te belangrijker is het voor mij dat ik zoveel te doen heb en nog steeds kan doen. Werken helpt bij rouwverwerking. Dat stemt me ook wel weer gelukkig.”
CV Karel Martens
1939
Geboren in Middelaar
1961
Examen kunstacademie Arnhem, eerste boekontwerpen, o.a. voor Van Loghum Slaterus
1974
Vormgever voor SUN (Socialistiese Uitgeverij Nijmegen)
1977
Docent grafisch vormgeving aan de kunstacademie in Arnhem
1990
Vormgever OASE, tijdschrift over architectuur, tot heden
1996
Hoofd design aan Jan van Eyck Academie, Maastricht
1996
Dr. A.H. Heinekenprijs voor de Kunst
1997
Oprichter Werkplaats Typografie, opleiding aan de kunstacademie in Arnhem (nu ArtEZ)
2009
Gastdocent Yale, tot 2021
2012
Gerrit Noordzij-prijs voor letterontwerpers
2019
Martens & Martens
2021
Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw
2023
BNO Piet Zwart-prijs, oeuvreprijs voor design; eerste editie jaarlijkse Karel Martens-scheurkalender
2025
Expositie Stedelijk Museum Amsterdam (12 juli t/m 25 oktober)
Karel Martens heeft een zoon en twee dochters, en woont op zichzelf in Amsterdam.
Je kunt horloge de chair als ‘biologische klok’ vertalen, maar ‘horloge van vlees’ klinkt zeker zo mooi. De wetenschap dat er zoiets bestaat danken we onder meer aan Michel Siffre, een Franse geoloog en pionier van de chronobiologie. Voor zijn eerste geruchtmakende experiment kampeerde hij in 1962 als 23-jarige twee maanden lang alleen in een grot, zonder daglicht of klok. Zijn verbinding met de buitenwereld was een telefoon waarmee hij doorgaf wanneer hij at, naar bed ging en weer was opgestaan.
In de grot ging Siffres besef van tijd vrijwel meteen uit de pas lopen met de kloktijd. Elke tijdspanne voelde veel korter; alsof hij trager leefde. Toen hem na twee maanden werd verteld dat zijn verblijf in de grot erop zat, dacht hij dat hij nog bijna een maand te gaan had.
In de grot was het koud en vochtig, Siffre hallucineerde, zijn kortetermijngeheugen begon te haperen en een paar keer werd hij ziek. Maar dat grottijd zich niet aan kloktijd hield, merkte hij niet. Integendeel. „Ik sliep perfect”, vertelde hij later. „Mijn lichaam koos zelf wanneer het moest slapen en eten.”
In alle levende wezens tikt een biologische klok, aangestuurd door genen. Die van sommige vissen en andere zeebewoners is direct of indirect met de maancyclus verbonden; ze ‘weten’ wanneer het eb en vloed wordt. De zeeduizendpoot weet zelfs wanneer het springtij is, die legt zijn eitjes alleen bij springtij. Het slaap-waakritme van de mens wordt bestuurd door de circadiane cyclus, die ‘om de dag heen draait’ en 24 uur duurt.
Ongeveer 24 uur, want bij de een is het een half uur korter en bij de ander tot een uur langer. Daarom moet de bioklok elke dag bijgesteld worden; bij de mens heeft daglicht die functie. Zonder zo’n externe synchronisatie luistert die klok alleen naar zichzelf, gaat ‘vrij lopen’, en hoe langer dat duurt, hoe meer de afwijkingen zich opstapelen. Dat gebeurde bij Siffre. Toen hij weer buiten was – vermagerd, wankel en met een donkere bril tegen het daglicht – kostte het hem geen twee maar vijf minuten om tot 120 te tellen.
2014
De Actiwatch is een polshorloge dat wordt gebruikt bij bioritme-onderzoek. Het registreert het niveau van natuurlijk licht en kunstlicht, en de mate waarin je actief bent. De Britse kunstenares Susan Morris droeg er drie jaar lang een en gebruikte de data als input voor een jacquardweefgetouw, dat machinaal complexe patronen kan weven. Rood garen liet ze staan voor veel activiteit, zwart voor weinig of geen activiteit en blauw voor „wakker maar niet erg actief”.
Van dat blauwe garen is behoorlijk wat te zien op de tapijten uit de serie SunDial:NightWatch, die ze tussen 2010 en 2014 maakte. „Waarschijnlijk zat ik toen achter mijn computer”, heeft ze er zelf over gezegd.
Morris’ kunst gaat over het tegenovergestelde van wat er in Siffres grot gebeurde. Haar interne klok wordt voortdurend gesynchroniseerd, strak in de pas gehouden, zonder kans om vrij te lopen. Haar tapijten tonen volgens haar „iemand die in een Noord-Europese stad woont in een periode van hoogkapitalisme, […] een lichaam gevangen in kunstmatige structuren zoals klok- en kalendertijd, dienstregelingen van het openbaar vervoer en 24/7-werkpraktijken, met lichtvervuiling en bijbehorende slapeloosheid.”
2025
Het laatste tapijt uit Morris’ serie is vanaf 5 april te zien in het Design Museum in Den Bosch. De tentoonstelling Alle tijd van de wereld begint met een Egyptische zonnewijzer, twee stokjes met een touwtje. SunDial:NightWatch 2014 is het laatste van honderden objecten die samen laten zien hoe wij de tijd proberen te begrijpen, te volgen, te beheersen en vorm te geven – want tijd is ook design. En: hoe de tijd zich van óns meester maakt, ons leven binnendringt en ons vormgeeft.
2021
Wij bewegen door de tijd. Of de tijd beweegt zich door ons, kun je ook zeggen. „Hoe kun je verdragen dat het heden minuut na minuut wegsijpelt en verleden tijd wordt”, vraagt Katharina in Jenny Erpenbecks internationale bestseller Kairos (2021).
De oude Grieken zagen twee soorten tijd. ‘Chronos’ is de lineaire, chronologische, voorbij tikkende, wegsijpelende tijd. Chronos is een bejaarde met een zandloper. ‘Kairos’, die andere tijd, is een jongeman. Kairos verstrijkt niet, maar is er altijd, als mogelijkheid, het moment of de kans die je moet zien en grijpen. Het enige waaraan je hem kunt vastpakken is een haarlok op zijn voorhoofd. Ben je te laat, dan zie je alleen de kale achterkant van zijn schedel.
Kairos laat zich zelden zien, soms alleen aan de rand van je blikveld – en als je je hoofd draait is hij verdwenen. Chronos is altijd en overal. Tijd die langs tikt in de telefoons en magnetrons en auto’s en laptops waarmee we ons omringen, de wereldstandaardtijd waarop beurzen draaien en de satellieten van het Global Positioning System (gps). Maar Siffres avontuur laat zien dat Chronos ook zo zijn grillen heeft.
1991
Operatie Desert Storm, die in 1991 een einde maakte aan de Iraakse bezetting van Koeweit, betekende ook de doorbraak van gps. Daarbij verzenden satellieten precieze tijdsignalen vanaf 20.000 kilometer hoogte. Door die met elkaar te vergelijken kan een ontvanger op aarde nauwkeurig zijn positie berekenen. De ontwerpers voorzagen vooral toepassingen voor navigatie op zee en in de luchtvaart. Maar voor Amerikaanse grondtroepen die hun weg moesten vinden in woestijngebied met zandstormen en zonder betrouwbare landkaarten bleek gps eveneens een geschenk uit de hemel.
De Amerikaanse viersterrengeneraal Norman Schwarzkopf, die de operatie leidde, vergeleek ook tijdsignalen. Hij droeg twee polshorloges. Het ene gaf de tijd in Saoedi-Arabië aan, waar zijn hoofdkwartier stond. Het andere stond op Eastern Standard Time (EST), zodat hij in één oogopslag kon zien hoe laat het in Washington DC was.
Weten hoe laat het is in een andere tijdzone is nu net zo onspectaculair als het alomtegenwoordige gps. Maar in de achttiende eeuw was ook dat een revolutie. De uitvinding van een klok die ook op een slingerend schip synchroon bleef met de tijd in Greenwich, waar de nulmeridiaan loopt, maakte het mogelijk te zien hoe laat het hier ‘nu’ is, en – even rekenen – waar ‘hier’ is.
Daarom is het passend dat in Den Bosch een foto te zien is van ‘Stormin’ Norman’ met zijn twee Seiko’s, én een scheepschronometer met zijn messing ingewanden in een mahoniehouten kistje, in 1860 gebouwd door McGregor & Co, klokkenmakers voor de Admiraliteit.
1923
Tot ver in de negentiende eeuw had elke stad in Nederland zo’n beetje zijn eigen tijd. De stationsklok, nodig voor een betrouwbare dienstregeling, trok de tijd strak over het land, net zoals de telegraaf dat met de wereld deed. Maar de beperkingen van mechanische uurwerken botsten met de behoefte aan steeds accuratere en stabiele ‘universele’ tijdwaarneming voor navigatie, communicatie en wetenschap.
In 1923 werd ontdekt dat een stukje kwartskristal ook als hart van een klok kon dienen door het in trilling te brengen. Die trilling bleek zo constant dat er per maand maar een afwijking van een paar seconden was, tegen seconden per dag voor de beste mechanische klokken. Voor sommige wetenschappelijke toepassingen was de kwartsklok nog niet nauwkeurig genoeg. Enter, vanaf halverwege de twintigste eeuw, de atoomklok, met een afwijking van een seconde per 300 jaar, waar de nieuwste atoomklokken intussen alweer smakelijk om lachen.
1968
De universele tijd (UT) had aanvankelijk de draaiing van de aarde als fundament. Maar die beweging is niet regelmatig en vertraagt bovendien. Atoomklokken gaan zo uit de pas lopen met de astronomische tijd. Het gaat om fracties van fracties van een seconde, maar, schreef Simon Garfield in Timekeepers (2016), een boek over onze obsessie met tijd, „als er niets gedaan werd, zouden we na honderdduizenden jaren de zon tijdens de lunch zien ondergaan”. Daarom moeten atoomklokken periodiek gelijkgezet worden met een schrikkelseconde. Het leidde ook tot een nieuwe definitie van de seconde door Bureau international des poids et mesures. Sinds 1968 is het de tijdsduur van 9.192.631.770 trillingen van een cesium-133-atoom in rust. En niet langer een precieze fractie van een gemiddelde dag in het jaar 1900.
2025
De deadline van dit artikel valt vóór de opening van de tentoonstelling Alle tijd van de wereld. Daarom is dit artikel ook een blik in de toekomst. Als ik in Den Bosch ben om met curator Tomas van den Heuvel te praten, is er zelfs nog niets te zien, behalve een wand post-its met verschillende thema’s (‘Observatie’, ‘Standaard’, ‘Kapitaal’, ‘Betekenis’) en foto’s van alle voorwerpen die er tentoongesteld zullen worden.
Dat zal gebeuren op ‘eilanden’, elk met zo’n eigen thema, met op de vloer een patroon van lijnen waarin elk eiland een put lijkt te drukken, een verwijzing naar de gekromde ruimtetijd uit Einsteins algemene relativiteitstheorie, die onder meer zegt dat je ‘hier’ en ‘nu’ niet kunt scheiden.
Graag had ik bijvoorbeeld de wadokei al kunnen zien, een Japanse slingerklok die dagdelen met een verschillende lengte in winter en zomer kan aangeven. En de Bundyklok uit 1890, een vroege prikklok die laat zien hoezeer tijd geld is. En natuurlijk, tussen alles wat er tikt en trilt en draait en slingert en pulst, Calender of Your Life, een video over een tableau met 5.200 vakjes: het aantal weken dat een honderdjarige ‘heeft’. Die kalender is gemaakt door Kurzgesagt, een Duits platform dat met animaties complexe wetenschap inzichtelijk wil maken. Het is tegelijkertijd een ontnuchterend memento mori, de klassieke waarschuwing dat alles verlept en ten slotte buiten de tijd stapt.
De afgelopen vijf weken zat ik in eenzame opsluiting in een vissershutje op een strand in Marseille. Het idee was om daar, ver weg van de brandende wereld, elke morgen om zes uur op te staan, in de ijskoude zee te springen, te stoppen met roken, niet op social media te kijken en in één grote golf van inspiratie te beginnen met een nieuwe roman.
De zon bleek overal in Marseille te schijnen, maar niet op mijn balkon. En bij alles wat er de eerste dagen uit mijn vingers kwam voelde het alsof ik de lezers van mijn vorige boek, Jaguarman, ermee zou teleurstellen. Ik was 28 toen ik aan dat boek begon, met niets te verliezen en zonder inhammen, een heel ander mens dan nu. Terwijl ik uitkeek over het zonovergoten strand vol schreeuwende kinderen zat ik, gewikkeld in fleecedekens, te bibberen in de schaduw en las, wachtend op inspiratie, De dood in Venetië. Dat was week één.
In week twee werd ik me bewust van een pijntje in mijn borst. Mijn moeder, die in Marseille woont, wist zeker dat dat echt, heus geen longkanker was en overtuigde me samen te gaan eten bij haar vriendin Magdalie. Net voor het eten op tafel kwam, ging de huiskamerdeur open, vloog een stofwolk de kamer in en in die stofwolk verscheen Magdalies twaalfjarige dochter, Nawel.
Ik had haar voor het laatst gezien als kleuter. Ze was inmiddels langer dan haar moeder, had een vreemd asymmetrisch kapsel, een lijkbleek gezicht, rolde met haar ogen als een puber, maar droeg een T-shirt van Oilily. Ze was, om met Britney te spreken, not a girl, not yet a woman. Te groot voor de speeltuin, te klein voor de discotheek. Wel al vervelend, maar nog niet bessenjenever zuipend op de parkeerplaats. Tijdens het eten stelden we haar vragen, waar zij met zo min mogelijk woorden op antwoordde. Was ze blij om straks naar de middelbare school te gaan? Zucht. Was ze fan van Taylor Swift? Eye-roll.
Ik was even oud als Nawel toen ik met schrijven begon. In het jaar waarin in bomen klimmen plotseling kinderachtig was werd mijn eerste dagboek een manier om toch te blijven spelen. Ik speelde dat ik een puber was, voordat ik er daadwerkelijk een werd. Ik schreef over een tragische, onbeantwoorde liefde. Over mijn eerste haaltjes aan een sigaret. En over alle grootse dingen die ik zou doen zodra ik wegkwam uit het miezerige Schiedam.
„Niet vergeten, hoor”, zei ik tegen Nawel, terwijl onze moeders afwasten in de keuken, „dat alles waarvan je nu droomt, de rest van je leven als een kaart zal zijn waarnaar je altijd kan terugkeren als je even de weg kwijtraakt.” Nawel knikte beleefd en vroeg of ze terug mocht naar haar kamer.
Nawel had dondersgoed door dat niet zij, maar ik degene was die dit advies even moest horen. En inderdaad. De volgende dag opende ik mijn computer, en begon aan een verhaal over een Schiedamse puber die speelt dat hij een veertigjarige schrijver in een midlifecrisis is en over alle kwaadaardige avontuurtjes die hij zichzelf daardoor kan permitteren. Ik weet niet of ik het ooit zal durven delen, maar ik heb vier weken lang gelachen, en ik ben niet meer met schrijven gestopt.