Op 18 juni 1950 verbetert Foekje Dillema het nationaal record op de 200 meter van Fanny Blankers-Koen. Op de Olympische Dag in Amsterdam loopt ze de afstand in 24,1 seconde. Een zwart-witfoto van die dag toont de twee loopsters, Foekje heeft een arm om viervoudig olympisch kampioen Fanny geslagen, ze lacht breeduit.
Foekje Dillema (1926-2007) kwam uit het Friese dorpje Burum. Ze was één van acht kinderen, haar vader zat als werkloze in de werkverschaffing. In 1948, ze was lid van gymnastiekvereniging Vlugheid en Kracht in Kollum, was ze toeschouwer bij een hardloopwedstrijd. ‘Dat kan ik ook’, dacht ze – en deed mee buiten mededinging. Schoenen had ze niet bij zich, ze liep op sokken. En ze won.
‘Het wonder van Foekje’ duurde kort. Juli 1950, een maand na haar overwinning op Fanny Blankers-Koen, is Foekje Dillema met haar ploeggenoten onderweg naar een toernooi in Frankrijk. In Amsterdam wordt ze door bestuursleden van de Nederlandse Atletiekunie uit de trein gehaald. Foekje had een brief gekregen van de Atletiekunie, dat ze een geslachtstest moest ondergaan – net als enkele andere loopsters, om discriminatie te voorkomen ook vrouwen met kinderen. Foekje weigerde, ze was niet komen opdagen. Ze werd geschorst.
Repetitie van de voorstelling Foekje van Tryater. Spelers Caroline Mgata en Lourens van den Akker (boven) en Nynke Heeg en Stijn Schootstra (onder). Foto Siese Veenstra
Intersekse
In de door Kees Roorda geschreven voorstelling Foekje van het Friese theatergezelschap Tryater die deze week in première gaat, is het een dramatisch moment. Eerder is al uitgelegd dat Foekje Dillema intersekse was, haar lichaam had zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken. „Wist Foekje het? Nee, eerst niet. Foekje was gewoon Foekje.”
Nadat ze uit de trein is gehaald, reist haar ploeg door en gaat zij terug. De verteller op het podium: „Je ziet het voor je: haar dunne trainingsjackje tegen de houten leuning van de derde klasse, ze had het altijd aan – alsof ze daar de wereld mee aankon. Wie heeft haar opgehaald op het station van Leeuwarden? Niemand, gjinien. Ze wandelde naar huis, vijfendertig kilometer. Met een tas zwaar van de schoenen en de dromen. Lagen haar heit en mem [vader en moeder] al in bed? En hoe vertel je het? Wat zeg je dan?”
Het grotendeels in het Fries opgevoerde Foekje – er loopt een vertaling mee – is om meerdere redenen een bijzondere voorstelling. De meest opvallende: Foekje is zelf geen personage in Foekje. We zien haar door de ogen van andere mensen: die kijken naar haar, helpen haar of veroordelen haar, zijn vrienden, familie, ploeggenoten of sporters uit latere decennia die ook met schorsing te maken kregen. Dat heeft een metaforische reden: Foekje is buitengesloten, ze mocht er niet bij horen. Zoals een andere sporter namens haar zegt: „Ik weet wie ik ben. Maar wat vindt een ander van wat ik ben?”
‘Je wilt mensen laten voelen: stel je was iemand die wordt buitengesloten – wat doet dat dan met je?’
En er is nóg een reden waarom Foekje geen personage is in Foekje. Die is dat Foekje Dillema haar leven lang heeft gezwegen. Nadat ze met de trein was teruggereisd, heeft ze zich drie jaar lang verschanst in het huis van haar ouders. Daarna is ze gymnastieklerares geworden, ze gaf gymles aan de kinderen van het dorp. Maar nooit, met niemand wilde ze praten over haar uitsluiting, laat staan over de oorzaak of reden ervan.
Over dat zwijgen, zegt regisseur Jos van Kan, dacht hij eerst: wat een sterke vrouw. „Maar dan ga je graven en kom je erachter: artsen gaven in die tijd – en dat gebeurt nu nog hè – het advies om niks te zeggen. Dus of dat zwijgen nou zo mooi was: ik weet het niet.”
Sporthallen
Het is een week voor de première, de repetities zijn in volle gang. Over het podium ligt een kleed met daarop de vloer van een sporthal afgebeeld: alle voorstellingen worden straks opgevoerd in sporthallen. Er zijn muziekinstrumenten: een marimba, een vibrafoon, een grote trom. Foekje is muzikaal theater, er wordt in gemusiceerd, gezongen en gedanst. En hardgelopen: de acteurs hebben looptraining gehad, ze rennen over het podium en een paar keer zelfs om de tribune met het publiek, alsof ze een rondje over een baan lopen.
In Foekje wordt gepraat námens Foekje. Een intersekse zwemster die als reserve mee mocht naar de Olympische Spelen van 1972 maar nooit werd geselecteerd, zegt: „Ze kwamen erachter tijdens een onderzoek. Maar mij werd niks verteld, de waarheid bleef voor mij verborgen.” En dan is er Caster Semenya, de Zuid-Afrikaanse hardloopster met het mannelijke Y-chromosoom (en verhoudingsgewijs veel testosteron) die over haar leven het boek The Race to be Myself (2023) uitbracht. Mede dankzij Caster Semenya heeft de International Association of Athletics Federations de regels aangepast.
Jos van Kan: „We hebben lang geworsteld met de vraag: gaat Foekje anders dan in haar echte leven in Foekje wél praten? We hebben besloten het niet te doen: ze hééft niet gepraat. Maar het is een lastig dilemma. Je kunt zwijgen, want waarom zou alles altijd gezegd moeten worden? Maar je kunt dat ook te makkelijk vinden – en je willen uitspreken. Wij willen met de voorstelling dat mensen die zwijgen, denken: hier kan ik iets mee. En dat wie niet zwijgt en de strijd aangaat, zich ook herkent. Je wilt mensen laten voelen: stel je was iemand die wordt buitengesloten – wat doet dat dan met je?”
Repetitie van de voorstelling Foekje van Tryater. Foto Siese Veenstra
Is Foekjes verhaal een verdrietig verhaal? „Het is verdrietig en hoopvol tegelijk. Haar hoop op een internationale sportcarrière is geknakt, waarna ze zich thuis opsluit. En dan kijkt ze na drie jaar door de vitrages en ziet daar een nieuwe opdracht voor zichzelf: kinderen lesgeven. Dat vind ik heel mooi aan haar levensverhaal: dat ze van een groot leven een klein leven maakt – en daarmee júíst weer een groot leven. Want wat is roem, die gaat voorbij. En Foekje – ja, het klinkt wat pathetisch – heeft de olympische vlam doorgegeven aan kinderen. Ze was heel streng, ze sloeg de maat met een stok. Maar ze was geliefd, ze gaf die kinderen durf door – het empowerment dat ze zelf in sociale zin niet had, omdat er in haar tijd geen plek voor was.”
En, vindt hij ook: „Je wilt niet mensen naar het theater halen om daar tegen ze te zeggen: het leven is zwaar en ellendig. Het leven is zwaar ja, maar kan iemand zich daar uit opdrukken – dat vind ik interessanter om te laten zien. En het is ook een onderhoudende voorstelling hè, je kunt er soms om grinniken, het is heel afwisselend. Het is ook gewoon lekker om naar te kijken volgens mij.”
Foekje. Van 9 april t/m 22 juni, de laatste voorstellingen zijn op Oerol, Terschelling. Inl.: tryater.nl
Ze zitten op typisch Engelse fauteuils. Links: Lucy Bronze, een van de boegbeelden van het Engelse vrouwenvoetbal. Rechts BBC-presentator en voormalig voetbalster Alex Scott. „We gaan het hebben over iets persoonlijks”, zegt de laatste. „Over iets dat tot een paar jaar geleden nog niet duidelijk was.”
Bronze (33) friemelt aan haar haar. Om zichzelf te kalmeren, legt ze later uit. Vier jaar geleden hoorde ze dat ze autisme en ADHD heeft – een diagnose die haar niet verraste. „Als kind werd ik anders behandeld vanwege mijn gedrag.”
Bronze vertelt dat haar brein, „werkt met een snelheid van 100 mijl per uur”. Ze denkt tien stappen vooruit. Is hypergefocust. „Mensen denken vaak dat ik heel gepassioneerd ben, maar ik zie dat anders. Ik ben gewoon geobsedeerd. Dat is mijn autisme.”
Als jonge voetbalster merkte ze dat ze uit de toon viel. Ze had geen idee hoe ze zich moest gedragen, dus imiteerde ze het gedrag van ploeggenoten. Als die oogcontact zochten, of wilden knuffelen, had ze het moeilijk, omdat het tegennatuurlijk voelde. Maar ze paste zich aan, zegt ze, want er bestaat zoiets als een norm in het voetbal.
Bronze praat er luchtig over, lacherig zelfs, maar je voelt aan alles dat ze het als kind niet makkelijk heeft gehad. Niet voor niets is ze ambassadeur geworden van de National Autistic Society, om een eind te maken aan „het stigma”, waar ze „als onbegrepen kind” mee te maken kreeg. „Dat wens ik niemand toe.”
Hoe uitzonderlijk haar ontboezeming vorige maand was, blijkt uit de wereldwijde reacties. Onder meer de New York Times, Olympics.com, de BBC en Women’s health brachten haar uitspraken als nieuws. Volgens Caroline Stevens, topvrouw van de National Autistic Society, moet niet worden onderschat hoeveel impact het heeft als een beroemdheid met autisme zich als zodanig identificeert, zodat mensen begrijpen wat het betekent om de aandoening te hebben. „Door meer begrip kun je de levens van mensen met autisme veranderen”, zegt ze op de website van de organisatie.
Onderzoek naar neurodiverse sporters is schaars, maar het onderwerp krijg wel steeds meer aandacht. Zo publiceerde het British Journal of Sports Medicine dit jaar een artikel van de Amerikaanse sportarts Dusty Narducci. Zij onderzocht hoe sportartsen neurodiversiteit bij sporters kunnen herkennen, waardoor hun potentieel beter wordt benut. Nu gaat veel talent verloren omdat er niet alleen weinig onderzoek wordt gedaan, maar ook omdat er geen goede screeningsmethoden zijn en er beperkte toegang is tot gespecialiseerde zorg in de sportwereld.
Neurodiverse sporters die bepaalde aspecten van hun aandoening benutten kunnen tot grote hoogten stijgen, schrijft Narducci. Ze hebben oog voor detail en een scherp zintuiglijk bewustzijn. Ook herkennen ze makkelijk patronen en zijn ze hyper gefocust. Kwaliteiten die Bronze in het interview als „mijn superpower” typeert.
Daar staat tegenover dat neurodiverse sporters het soms lastig vinden instructies te onthouden bij een nieuwe oefening, schrijft Narducci. Ze hebben moeite emoties bij anderen te herkennen, laat staan die uit te drukken, waardoor ze op een ongepaste manier lijken te reageren op feedback, sportieve resultaten of blessures. Bij verandering van licht of een onverwacht geluid kunnen neurodiverse sporters zó overweldigd raken dat hun stemming omslaat. Vaak zijn ze niet in staat om honger, dorst of oververhitting bij zichzelf waar te nemen. Ze worstelen met strenge diëten.
In topsport, waar details het verschil tussen winst en verlies maken, kunnen de consequenties groot zijn. Zeker als het om teamsport gaat, waar sporters van elkaar afhankelijk zijn. Ruis in de communicatie met ploeggenoten en coaches kan tot buitensluiting leiden, schrijft Narducci. Of tot ‘maskeren’: het camoufleren van de aandoening, iets waar met name (sport)vrouwen heel goed in zijn. Gevolg: burnout, mentale problemen, onderprestatie of uitval.
Narducci heeft een aanpak ontwikkeld waarmee deze sporters en hun begeleiders – coaches, psychologen, fysiotherapeuten, diëtisten, sportartsen, ergotherapeuten – beter op elkaar ingespeeld raken. Daar komt onder meer expliciet taalgebruik bij kijken, duidelijke richtlijnen en pauzes tijdens lange teambesprekingen. „Idealiter verdwijnt met deze aanpak het stigma dat rond neurodiversiteit in de sport hangt, en ontmoedigt het sportartsen om snelle conclusies te trekken als sporters onverklaarbaar gedrag vertonen”, schrijft Narducci.
Ik bel met de bekende neuropsycholoog Jelle Jolles. Hij heeft het artikel in het British Journal of Sports Medicine ook gelezen. „Ongelooflijk belangrijk”, noemt hij het. „Als coaches rekening houden met de sterke en wat zwakkere kanten van neurodiverse sporters, kunnen die zich sportief en sociaal ontwikkelen. Dat is goed voor het onderlinge contact, maar zo gaat er ook minder talent verloren.”
De sportwereld heeft sinds kort meer aandacht voor de ontwikkeling van het brein van jonge sporters, vertelt Jolles. Op verzoek van sportkoepel NOC-NSF gaf hij onlangs een masterclass aan pedagogisch experts, waar coaches vaak te rade gaan. „Het brein van jonge sporters ontwikkelt zich tot na hun twintigste, legde ik uit, en kan sterk verschillen per persoon. Bij neurodiverse sporters ligt het nóg ingewikkelder. Ze denken anders, kijken anders naar de wereld, en hebben meer moeite de bedoelingen van anderen te begrijpen. Sta daarvoor open.”
Ook viervoudig Europees judokampioen Jessica Gal – tegenwoordig sportarts – heeft een uitgebreide samenvatting van het wetenschappelijke artikel op Linkedin gezet. Ze noemt het „een gemiste kans” dat veel neurodiverse sporters niet de juiste ondersteuning krijgen. „Sommigen krijgen zelfs te horen dat ze alleen met medicatie kunnen functioneren of dat sport niet geschikt voor hen is”, schrijft ze.
Ik ben benieuwd naar haar betrokkenheid bij het onderwerp en vraag of ze wel eens sporters met ADHD of autisme op haar spreekuur krijgt. „Nee”, zegt ze. „Ik vind het gewoon mooi dat dit onderzoek laat zien dat autisme en sportief excelleren héél dicht bij elkaar liggen. Ik hoop dat coaches daar hun voordeel mee doen.”
Toen sportjournalist Pascal Lemaire in 2019 aan Thiemo de Bakker vroeg of hij iets voelde voor een boek over zijn leven en tenniscarrière, reageerde die in eerste instantie afwijzend. Zijn gloriedagen als tennisser lagen ver achter hem. Wie wist nog dat hij in 2006 de jeugdeditie van Wimbledon had gewonnen, en vier jaar later plek veertig op de mondiale ranglijst had bereikt? Dat hij tegen toppers als Rafael Nadal, Roger Federer, Juan Carlos Ferrero en Jo-Wilfried Tsonga had gespeeld – en die soms had weten te verslaan? Dat hij tot de beste spelers uit de geschiedenis van het Nederlandse mannentennis behoort?
Laat mij maar lekker een anoniem leven leiden, zei De Bakker. Hij zat niet te wachten op hernieuwde aandacht van de media, die hem jarenlang als „bad boy” en „zorgenkind” hadden afgeschilderd. Als een luie tennisser die zijn talent door drank-, eet- en gokproblemen had vergooid. Nu eens geniaal, dan weer onder de maat. Waarom zou hij zichzelf dat aandoen?
Maar zijn psycholoog raadde hem aan het tóch te doen. Gesprekken over zijn tumultueuze tenniscarrière konden een therapeutische werking hebben, zei ze. Zoals hún gesprekken over bijvoorbeeld de scheiding van zijn ouders hem ook goed hadden gedaan. De Bakker (36) had zijn vader sinds zijn veertiende niet meer gesproken, nadat die zijn vrouw en drie zonen met schulden had achtergelaten, om in te trekken bij een vrouw met wie hij samen een huis bleek te hebben.
Lang leek het De Bakker koud te laten, hij had het contact met zijn vader verbroken, maar met hulp van schematherapie, EMDR en antidepressiva kwam rond zijn dertigste veel verdriet los. In diezelfde periode kreeg hij ook last van paniekaanvallen, die hem het tennissen bijna onmogelijk maakten.
De Bakker volgde het advies van zijn psycholoog op; Breekpunt. Mijn worsteling met het leven als tennisprof, opgetekend door Lemaire, ligt sinds dinsdag in de winkel. Het is een openhartig en bij vlagen ontroerend boek. Maar hij is niet van plan een promotietour te gaan doen, zegt De Bakker, nadat hij zijn lange benen onder een tafel bij zijn Amsterdamse uitgeverij heeft gestoken. „De paar interviews díé ik doe, doe ik voor Pascal. Die man heeft veel energie in het boek gestopt. Niks doen voelde niet netjes.”
‘Eigenlijk wil ik dit boek niet meer uitbrengen’, schrijf je in de inleiding. Heb je spijt dat je ermee hebt ingestemd?
„Spijt is niet het goede woord. De eerste twee jaar heb ik veel gehad aan de gesprekken met Pascal. Er kwamen mooie herinneringen naar boven. Dat ik met mijn oudere broer Yori de Wimbledon-finale van 1992 tussen Goran Ivanisevic en Andre Agassi naspeelde voor ons huis in ’s-Gravenzande. Met stoepkrijt tekenden we vakken rondom twee lantaarnpalen. Tussen die twee palen hing ons denkbeeldige net. Maar ook de lessen met mijn privétrainer Huib Troost, die een vriend en tweede vader van me werd. Hij had een tennisschool in Spijkenisse, en dan bracht mijn moeder me naar Maassluis, waar ik zelf het pontje naar Rozenburg pakte en verder ging met de bus. Die mooie dingen had ik met alle lelijke dingen weggedrukt. Maar na twee jaar praten had ik niet meer zo’n behoefte aan terugblikken. Ik was inmiddels een stuk rustiger en evenwichtiger. Maar ja, het boek was nog niet af…”
Wat vind je van het resultaat?
„Ik vond het moeilijk een boek over mezelf te lezen. Alsof…” Hij laat een stilte vallen.
…alsof het over een ander gaat?
„Nee, ik vind mezelf gewoon niet zo boeiend. Ik zit niet op aandacht te wachten.”
Als beginnend tennisser had je er al een hekel aan om in de belangstelling te staan.
„Dat is nog steeds zo. Ik vind het belangrijker dat de mensen die ik lief heb gelukkig zijn. Het doet me meer als zíj een goede dag hebben dan als ik zelf een goede dag heb.”
Omdat je empathisch bent of hard voor jezelf?
„Beide. Ik ben héél empathisch en ik kan ook héél hard zijn voor mezelf – al heb ik door therapie ook geleerd wat zelfliefde is.”
In het boek vertel je dat de juf uit groep 3 je ‘sociaal anders’ noemde.
Hij knikt. „Ik zei niet veel op school, maar zag wel alles wat er om mij heen gebeurde. Thuis was dat ook zo.”
Hoogsensitief heet dat tegenwoordig.
„Ja, al heb ik lang gedacht dat ik niet kon voelen, omdat ik mijn gevoelens onderdrukte. Om het vol te houden als tennisser, om met de druk om te gaan. Ik voelde me robotachtig. Dacht dat ik geen ziel had. Het heeft me jaren gekost om erachter te komen dat ik juist heel gevoelig ben. Nadat het uit was gegaan met mijn toenmalige vriendin en ik herstellende was van een knieoperatie, kwam alles er in één keer uit bij de psycholoog. Ik had veel last van paniekaanvallen. Het was heel veel, heel moeilijk.”
In het boek vertel je dat je niet goed om kon gaan met het vertrek van je vader. Zwijgen en wegkijken werd je tweede natuur. Was dat jouw manier om je gevoeligheid te maskeren?
„Ik zag als jong mannetje wel van alles, maar kon het niet plaatsen. Waarom stuurde mijn vader wel een kaartje als ik jarig was en niet als mijn moeder jarig was? En waarom was ze daarover van slag? Ik kon dan keihard zijn. ‘Kap eens met dat gejank.’ Ik begreep niet hoe zwaar het voor haar was. Dat mijn moeder 24 jaar met mijn vader getrouwd is geweest en als alleenstaande moeder elk dubbeltje moest omdraaien.”
Je typeert je vader als een egocentrische, afwezige man met een kort lontje.
„Tijdens de therapie heb ik leren begrijpen wie mijn vader was – hij is inmiddels overleden – en waarom zijn vertrek er zo heeft ingehakt. Ik had als kind een vader nodig die mij tegenspraak gaf, want ik was best koppig. Ik moest tegen een muur knallen wilde ik iets van een ander aannemen. Daarom had ik iemand nodig tegen wie ik kon opkijken, die me waarden meegaf. Dat kon hij me allemaal niet geven.”
Een ‘dader’ noem je hem. Best een hard woord.
„Ik ben de dupe geworden van het feit dat hij niet voor me gezorgd heeft. Hij heeft het laten afweten. Daarvoor houd ik hem verantwoordelijk.”
Je was net negentien toen hij overleed. ‘Zijn dood deed mij minder dan de dood van mijn konijn’, zeg je.
„Ik heb lang gedacht dat zijn dood me niets deed. Ik concentreerde me op mijn tenniscarrière en zo lang dat goed ging, leek er niets aan de hand. Tijdens zijn begrafenis hield ik het niet droog, maar pas toen ik jaren later in therapie ging besefte ik wat ik gemist had.”
Was je bang dat je op hem lijkt?
„Ik heb niet zijn woedeaanvallen, maar kan wel goed manipuleren, op iemands gevoel spelen. Als ik als kind iets gedaan wilde krijgen, en het lukte niet via mijn vader, zorgde ik dat mijn moeder toestemming gaf. Dan speelde ik ze tegen elkaar uit.”
En in positieve zin?
Hij is even stil. „Dat vind ik een moeilijke vraag. Ik ken zijn slechte eigenschappen beter dan zijn goede. Maar oké, hij was ergens wel een doorzetter. Dat kan ik ook zijn. Als ik mij rustig voel, als niets tegenzit, dan kan ik heel diep gaan. Zo niet, dan gaat het mis.”
Hij vertelt over zijn jeugd in ’s-Gravenzande. Dat hij net als zijn drie jaar oudere broer Yori op tennisles wilde. Bij wijze van uitzondering mocht hij als vierjarige meedoen met een vast trainingsgroepje. Eerst vond hij tennis nog „een leuk spelletje”, alsof hij met Yori tussen de lantaarnpalen voor zijn huis speelde, maar naarmate hij ouder werd, groeiden zijn ambities.
Hij droomde ervan Roland Garros te winnen, zijn favoriete grandslamtoernooi. Samen met leeftijdsgenoten Robin Haase, Igor Sijsling en Antal van der Duim – the fourpack werden ze genoemd – zocht hij zijn weg omhoog via de jeugdtoernooien. Ze lieten zich inspireren door de ‘gouden’ generatie voor hen: Paul Haarhuis, Jacco Eltingh, Jan Siemerink en Richard Krajicek – de laatste won Wimbledon toen De Bakker acht jaar was.
Nadat die generatie gestopt was, verlegden de media hun aandacht naar the fourpack. Dat gaf veel druk, besefte De Bakker later, toen hij niet meer in de schijnwerpers stond. Hij was verlegen, en probeerde meer zelfvertrouwen te krijgen door goede resultaten. Nog steeds speelt hij liever een wedstrijd voor tienduizend toeschouwers, zegt hij, dan dat hij een praatje houdt voor tien mensen. Hij zal niet snel een gesprek aanknopen met een vreemde in de supermarkt.
Tennis was voor jou een manier om mensen op afstand te houden, zeg je in het boek. Hoe moet ik me dat voorstellen?
„Als tennisser reis je veel. Je werkt met een select groepje mensen. Buiten dat groepje krijgen weinigen toegang tot je, vooral als je bekender wordt. Heel anders dan als je op school zit, of op een kantoor werkt.”
‘Het grootste talent ooit’ werd je na het winnen van de juniorentitel op Wimbledon genoemd. Dat kan niet makkelijk zijn geweest voor iemand die niet graag in de belangstelling staat.
„Talent, talent… Dat woord wordt zó makkelijk gebruikt. Dat deed me niet zoveel. Maar ik was wel een tikkende tijdbom door alles wat er privé was gebeurd en dan geeft media-aandacht druk.”
Op zijn veertiende verliet De Bakker het ouderlijk huis om bij zijn coach en tweede vader Huib te gaan wonen. Als hij nooit verder dan plek 150 van de ranglijst was gekomen, zegt hij, was hij er beter uitgekomen, omdat niemand op hem had gelet. Dan had hij voornamelijk Europese toernooien gespeeld en niet zo geworsteld met geld, status en aandacht. Met name na zijn Wimbledon-titel kwam er veel op hem af, en begeleiding was er, los van coaching, nauwelijks. Met mental coaches werd in die tijd niet echt gewerkt. „Je ging alleen naar de psycholoog als er iets goed mis met je was.”
Fans begrijpen vaak niet dat een goede techniek slechts een van de vele dingen is waar een proftennisser over moet beschikken, zegt De Bakker. Je moet mentaal sterk zijn, met roem, kritiek en geld kunnen omgaan, tegen veel reizen en eenzaamheid kunnen. Toen hij op zijn zestiende zijn eerste sponsorgeld op zijn rekening kreeg gestort – 60.000 euro – had hij geen idee wat hij ermee aan moest. Niemand die hem dat had geleerd.
Dat gebrek aan goede begeleiding verklaart mede waarom hij als tennisser tienduizenden euro’s met gokken verloor. En waarom hij met zijn tennismaatje Antal van der Duim, die niet altijd het beste in hem naar boven haalde, de ene na de andere shot whisky achteroversloeg. „De ultieme vorm van escapisme” noemt hij het. Zo hoefde hij niet te voelen of na te denken over de belangrijke dingen in het leven.
Hij weet inmiddels ook waarom hij jarenlang hamburgers en pasta met pindasaus at in plaats van een voor topsporters belangrijk voedzaam dieet. Bepalen wat je eet, ook als je wéét dat wat je eet niet goed voor je is, zegt hij, geeft een gevoel van controle.
Je moet veel coaches tot wanhoop hebben gedreven.
Hij leunt achterover. „Honderd procent.”
Ik kreeg de indruk dat je veel coaches en tennisbestuurders wat kwalijk neemt.
„Ik heb een hoop mensen wat kwalijk genomen.”
Terecht?
„Nee.”
Jan Siemerink, oud-captain van het Davis Cup-team, kwalificeer je in het boek als iemand zonder empathie.
Hij zwijgt, verrast door zijn eigen typering. „Ik geloof niet dat Jan geen empathie heeft. We lagen vaak in de clinch, maar hebben ook leuke dingen met elkaar meegemaakt. Probleem is alleen dat hij denkt dat er maar één definitie van een proftennisser is. Terwijl spelers ieder hun eigen problemen hebben, en dus verschillend benaderd moeten worden. Je kunt mij niet met een gedisciplineerde tennisser als Robin Haase vergelijken. Dat deed Jan wel en daar had ik moeite mee.”
Heb je dat ooit tegen hem gezegd?
„Ik heb hem nooit meer gesproken.”
Zou je het willen?
„Niet echt, wat gaat me dat brengen?”
Afsluiting?
„Mmmm. Nee. Er zijn wel meer mensen die ik niet meer gesproken heb. Mensen die soms veel voor me betekend hebben, maar ik hoef daarover geen gesprek met ze te voeren.”
Je wilt rust?
„Rust, tevredenheid, structuur. Dat heb ik nu.”
De Bakker geeft les aan kinderen op een tennisschool in Breda, die soms niet weten hoe ver hij het als tennisser heeft geschopt. „Dat vind ik wel prettig”, zegt hij. Sinds een paar maanden staat hij de 24-jarige tennisser Jesper de Jong bij, die vorige week voor het eerst de mondiale top-100 bereikte. Privé heeft De Bakker zich nog nooit zo gelukkig gevoeld. Sinds een jaar woont hij samen met tenniscoach Maartje.
Heb je je weleens afgevraagd hoe het zou zijn om vader te zijn?
„Een tijd lang heb ik kinderen gewild. Nu niet meer, of, nou ja, ik ben er niet zeker van.”
Wat zou je tegen de kleine Thiemo zeggen, als hij tegenover je zat?
Hij denkt even na. „Dat ik hem een betere opvoeding had gegund, zodat hij weerbaarder was geweest. Een sterker karakter had gehad. Dat zou hem een hoop gedoe hebben bespaard.”
Achttien kinderen sprinten de klas uit zodra dirigent Dorus van den Boomen ze vertelt dat ze „snel, maar zonder te rennen”, hun instrument mogen pakken. Met een xylofoon, trombone, fagot of viool komen ze het lokaal van basisschool de Tamarisk in Groningen weer binnen.
Daar krijgen ze deze laatste dinsdag van maart les van muzikanten van het Noord-Nederlands Orkest (NNO). Het is de veertiende les en de voorlaatste voor het grote optreden dat ze met andere scholen in de Oosterpoort in Groningen geven. Dat optreden is het startschot van de jaarlijkse Kindermuziekweek, dat als thema dromen heeft. De Kindermuziekweek duurt tot 13 april.
Het NNO geeft dit voorjaar kinderen van drie klassen van drie basisscholen in Groningen vijftien weken lang les. In tijden van bezuinigingen op muziekonderwijs vindt het orkest het belangrijk kinderen kennis te laten maken met muziek. „Steeds minder kinderen spelen een instrument. Dat is best zorgelijk. Het spelen van een instrument kan kinderen veel brengen. Het is goed voor je cognitieve vaardigheden en het geeft ook plezier. Daarnaast zijn kinderen ook ons publiek van de toekomst en de musici en docenten van de toekomst”, zegt hoofd educatie Joëlle Doll van het NNO.
In tijden van bezuinigingen op muziekonderwijs vindt het orkest het belangrijk kinderen kennis te laten maken met muziek
In groep 5/6 van basisschool de Tamarisk hebben drie van de achttien kinderen al muziekles. Voor de rest zijn deze lessen een eerste kennismaking met instrumenten. Elke les komen musici van het NNO mee. Deze keer is violiste Caroline Babendererde mee. Zodra ze begint te spelen, luisteren de kinderen aandachtig. „In de zaal waar jullie straks gaan optreden, kunnen zo’n 1.200 mensen kijken”, vertelt ze. Verschrikt kijken de leerlingen op. „Maar daar moet je niet aan denken hoor, als je speelt. Dan ben je alleen met je instrument bezig. Dat is iets tussen jou en het instrument.”
Een leerling oefent viool.
Plastic trombone
Dan is het tijd om te oefenen. Dirigent Van den Boomen begeleidt op de gitaar, de leerlingen zingen het lied ‘Pizza en chocolade’. Twee kinderen spelen op de fagottino, vier op de trombone, twee op slagwerk en zeven viool. „Ik droom alle ruzie weg. Niemand wordt meer ziek. Op alle plekken waar ik kom, klinkt muziek”, zingen ze.
Van den Boomen applaudisseert. „Geweldig, dat gaat soepel. Jullie zingen prachtig, maar kunnen jullie ook nog laten zien dat jullie het een leuk liedje vinden? Jullie zien er nu uit alsof het moet.” Een stuk enthousiaster zetten de leerlingen het nummer nog eens in.
Aan het einde vraagt Van den Boomen om applaus voor violiste Babendererde. De kinderen klappen luid. Maar dan zegt een meisje: „Krijgen wij nog een applaus? We hebben zo lang geoefend.” Van den Boomen lacht. „Weet je wanneer je applaus krijgt? Na het concert.”
Een week later is het zo ver. Het podium van de grote zaal van de Oosterpoort in Groningen staat vol. Op het podium staan zo’n 120 kinderen. Ze zwaaien naar de tribune, waar hun leerkrachten, ouders, broers, zussen en opa’s en oma’s zitten. Om op te warmen, schudden ze hun handen en voeten. Dan is het tijd om te spelen. Tientallen pBones, een plastic trombone, schieten de lucht in. De kinderen spelen samen met musici van het NNO.
Leerlingen van groep 6 oefenen fagot.
De kinderen spelen zes liedjes. Tussendoor worden twee kinderen op het podium geïnterviewd. Wat vind je zo mooi aan de trombone, vraagt de presentator aan Toon. „Gewoon, dat ‘ie zo paaah doet”, zegt Toon. Hoe dat klinkt, laat hij meteen even horen.
Ze sluiten af met het lied van de Kindermuziekweek, ‘Ik ben ’t allemaal’, van DROOMPILOOT, dat zanger Gerson Main met ze zingt. Voor het podium staan leerlingen uit Friesland, Groningen en Drenthe, die met de nummers meezingen. Meer dan veertig schoolklassen uit het Noorden hebben zich aangemeld om volgend jaar deel te nemen aan het schoolorkest.
Profvoetballer
Een beetje spannend, vond Jabril (9) het wel, zegt hij na afloop van het concert. „Ik was bang om iets niet goed te doen, maar dat is gelukkig niet gebeurd. Ik speelde trombone. Ik wilde dat graag doen, omdat ik het leuk vind om veel lawaai te maken.”
Of hij doorgaat met muziek spelen, weet hij nog niet. „Ik heb ook andere dromen, zoals profvoetballer worden.” Het doel is ook niet om alle kinderen aan het spelen te krijgen, zegt Dol van het NNO. „Ik hoop dat als ik volgend jaar weer langskom bij de scholen die hebben meegedaan, er drie of vier leerlingen uit de klas op muziekles zijn gegaan.”
Een leerling oefent xylofoon.
Na het concert zit Britt (8) met haar ouders, broertje en oma’s en opa’s in de hal van de concertzaal. Ze heeft een rode roos in haar hand, die ze van haar juf heeft gekregen na afloop. Tijdens het concert speelde ze twee nummers mee. „Ik speelde xylofoon. Het was leuk om te doen, maar ook spannend op zo’n groot podium.”
Britt had altijd zin in de muziekles op school, vertelt haar vader Harry Hummel. „Op maandag zei ze: morgen hebben we weer NNO.” Ook hij is enthousiast over de lessen. „Ik vind het een mooie manier voor de kinderen om met muziek in contact te komen. Het werkt aanstekelijk, mijn zoon van 4 zei net dat hij nu ook een trombone wil.”
Op het VRT-podcastfestival luisteren zeshonderd aanwezigen naar de making-off van Stoute schoenen. We laten bloopers horen, alsook fragmenten uit nog niet gelanceerde afleveringen. De hamvraag: hoe transformeer je een boek tot podcast? Om een idee te geven breng ik een improvisatie hoe een episode over Bourgondisch Mechelen zou kunnen klinken.
We vieren dat de Stoute schoenen-podcast in de eerste twee maanden van zijn bestaan 609.930 luisterbeurten haalde. Een opluchting, want je vraagt je altijd af of er hoegenaamd iemand luistert. Het zijn nog lang niet de acht miljoen beluisteringen van De Bourgondiërs, maar het is wel de bevestiging van een parallelle wereld. Een podcast lijkt op een ondergronds netwerk dat zich onzichtbaar vertakt en uiteindelijk in de oren van een hoogstpersoonlijk individu belandt. Dat gebeurt ver van voorpagina’s en talkshows, het geschiedt als het ware clandestien.
Een van de aanwezigen wilde weten waarom zoveel mensen luisteren naar een hoorspel waar de middeleeuwen vertellend tot leven worden gebracht. Kijk, destijds schaarden mensen zich rond een verteller die bij een vuur kwam vertellen. Hij was degene die kon lezen, hij opende een nieuwe wereld. Vandaag kan zowat iedereen lezen, maar hebben we steeds minder tijd om dat te doen. En dus hebben we weer een middeleeuwse verteller nodig.
Bart Van Loo met hoofdpersonages uit twee van zijn boeken: ‘Napoleon’ en een ‘Bourgondiër’.
Foto Roger Cremers
Alleen doet die dat eenzaam in een studio, en luisteren mensen al even alleen in de auto, tijdens het strijken, al joggend. Hoeveel vrouwen vertelden me niet dat ze met mij in slaap vallen? Zo ontstaat een ‘community’ van luisteraars die zich via de podcast vaak alsnog tot lezers ontpoppen. Boeken, podcasts en voorstelling groeien uit tot een soort vertelkathedraal, een Bourgondische Sagrada Familia zeg maar, waar altijd nog een toren kan worden bijgebouwd, een huis met vele ingangen.
De aanwezige Nederlanders lijken opgetogen dat de tijdreispodcast via Sluis en Nijmegen zopas ook hun land heeft bereikt. Dat is nog maar het begin, beloof ik, weldra volgen Haarlem, Dordrecht, Den Haag en veel meer. Vervolgens klinken we met een Gouden Carolus op Karel V, de laatste Bourgondiër, die hier in Mechelen opgroeide.
Maandag 31 maart & dinsdag 1 aprilOttignies Het wapen van Filips de Goede
In het theater van Ottignies breng ik twee avonden na elkaar de Franse versie van mijn Bourgondische vertelvoorstelling. Tot mijn verbazing is een handvol Nederlanders afgezakt naar Ottignies. Naast enkele Luxemburgers en Vlamingen, bestaat het publiek verder natuurlijk vooral uit Franstalige Belgen, maar heel even lijkt het alsof de hele Bourgondische Nederlanden zich gewillig laten toespreken in de taal van Filips de Goede.
Een dame schenkt me een zwart T-shirt met daarop Filips’ wapenschild. Als ik het shirt aantrek lijk ik de fan van een Scandinavische metalband. Ik vraag of ze de blazoenen van Vlaanderen, Brabant en Limburg kan aanduiden. Een makkie, zo blijkt.
Woensdag 2 aprilNederlandsche Bank, Amsterdam Wolfijzers op de grens
Als schrijvende Vlaming de grens oversteken blijft een hachelijke onderneming. Ter hoogte van Rozendaal liggen de door hogere krachten neergelegde voetangels en klemmen… wolfijzers die dichtklappen als een ander accent, een andere tongval weerklinkt, als iemand niet bestelwagen zegt maar camionette, niet Willem van Oranje maar Filips de Goede.
Ik dank dan ook de jury dat ze de Gouden Ganzenveer 2025 op de hoed steken van deze Kempenaar, deze Brabander, halve Antwerpenaar, stilaan tot West-Vlaming transformerende Belg, die uitgegeven wordt in het o zo Hollandse Amsterdam, maar die net zo graag optreedt in Nijmegen, Bergen op Zoom, Luik of Kortrijk, in het Diets of in het Frans, als het moet in het Kempisch, ieder zijn moerstaal, die getrouwd is met een Française en zich al een half leven onderdompelt in die Franse cultuur, kortom, deze witte vijftiger van wie de identiteit verdacht lijkt op een Bourgondische lasagne.
De Gouden Ganzenveer is de erkenning dat 19 juni 1369 het begin van de belangrijkste Summer of ’69 uit onze geschiedenis is
Zonder Filips de Stoute en Margaretha van Male had ik hier niet gestaan. Dankzij hen hebben we een datum die ons allen, Brabanders en Henegouwers, Hollanders en Vlamingen, enfin… Nederlanders en Belgen, verbindt, een datum die duidelijk maakt dat er leven was en is voor Willem van Oranje. 19 juni 1369. De dag dat zij trouwden in Gent, toen Bourgondië en Vlaanderen een historische-chemische reactie aangingen die zou leiden tot het ontstaan van de Lage Landen.
De toekenning van deze Gouden Ganzenveer beschouw ik als een officiële Nederlandse erkenning dat de Lage Landen een Bourgondische uitvinding zijn én dat 19 juni 1369 het begin is van de belangrijkste Summer of ’69 uit onze geschiedenis.
Bart Van Loo met ‘Taalstaat’-presentator Frits Spits.
Foto Roger Cremers
Als laureaat mag ik een Jonge Veer uitreiken. De keuze voor Jonas Roelens combineert een aantal elementen. Hij geeft drukbezochte lezingen in Vlaanderen, hij praat mensen op de radio bij over de middeleeuwen. Dat hebben we gemeen. Een groot verschil is dat hij werkzaam is op een universiteit. Toen ik jong was droomde ik ervan professor te worden. Allicht was ik niet briljant genoeg.
Maar tegelijk is het mijn redding geweest. Op de universiteit moet je credits scoren, peer reviewed artikelen schrijven, geld binnenhalen. Als je je ziel wilt leggen in boeken die een breder publiek opzoeken dan moet je dat maar op zondag doen. Ik had De Bourgondiërs, waar ik vier jaar aan werkte, nooit kunnen schrijven.
En nu zie ik een jonge kerel die vanuit de universiteit toch probeert boeken te maken waarin hij zijn research gedreven vertaalt. Zijn boek De onuitspreekbare zonde is een pertinente, vernieuwende én prettig leesbare analyse van sodomie in de Zuidelijke Nederlanden tussen 1400 en 1700.
Bart Van Loo met zijn echtgenote tijdens het optreden van Eddy et les Vedettes.
Foto Roger Cremers
Deze toekenning van de Jonge Veer is een shout-out naar de universitaire wereld: vermaal deze Jonas niet zoals veel jonge academici worden platgewalst door een systeem dat vaak geen vrijplaats meer is waar intelligentie en creativiteit elkaar kunnen omhelzen.
Ter afsluiting spelen Eddy et les Vedettes de pannen van het dak. Frans chanson. Gezongen poëzie. Het besef dat in het woord lyriek de lier zit ingebakken. Tien jaar geleden toerden we samen door de Lage Landen, nu brengen ze opnieuw iedereen aan het dansen.
Zo eindigt deze uitreiking als een bruisende herinnering aan Chanson. Een gezongen geschiedenis van Frankrijk, het boek dat er, mede dankzij optredens in DWDD, voor zorgde dat deze Vlaming de wolfijzers en voetangels ter hoogte van Rozendaal wist te trotseren.
Meest opmerkelijk aan de seizoensopening van Even tot Hier zaterdag was de comeback van Glennis Grace. De zangeres viel in ongenade nadat ze in 2022 werd veroordeeld voor geweldpleging in een supermarkt. Ze leidde een wraakactie tegen een Jumbo in de Amsterdamse Jordaan met een bende van zeven man die werknemers opjoeg en in elkaar sloeg. Nu kwam ze bij Even tot hier een liedje zingen over het vuurwerkverbod.
Vooral pijnlijk was dat presentatoren Jeroen Woe en Niels van der Laan vlak voor haar opkomst uitgebreid The Voice de maat namen – de talentenshow die in 2022 van tv verdween wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag van de medewerkers. De komieken vonden het niet kunnen dat het programma volgend jaar terugkeert. Blijkbaar gelden voor Grace andere maatstaven. Alles en iedereen de maat nemen werkt toch het beste als je eigen moreel kompas in orde is. Het rehabiliteren van een gewelddadige artiest vloekt daarmee.
De satirische zaterdagavondshow blijft verder een aangenaam programma om een nieuwsweek mee af te ronden en even stoom af te blazen. Hoewel de items dit keer wat belegen aanvoelden: Faber en de lintjes, Lentekriebels, The Voice. Misschien komt het doordat Arjan Lubach terug is op tv – die heeft al die items ook behandeld, meestal inventiever, scherper en geestiger. Misschien komt het doordat veel nieuwsitems tegenwoordig zelf al ingebouwde satire bevatten. Je kunt de Tweede Kamer, met behulp van videobewerking, wel „Ha ha ha, die Faber, die Faber die is gek” laten zingen, maar minister Faber is van zichzelf al zo’n krankzinnig typetje dat je er als satiricus moeilijk overheen kunt.
Niet alleen Glennis Grace maar ook Gerri Eickhof maakte zijn comeback. De verslaggever in ruste die onlangs stopte bij het NOS Journaal, zat in Even tot hier om een toren van koffiepads te bouwen. Dat deed hij met zoveel komisch talent dat ik hem graag zie terugkeren als vaste rubriek. Eickhof zei dat hij nooit meer buitenkwam: „Ik woon in de Jordaan, dus boodschappen doen is hier veel te gevaarlijk”, grapte hij, verwijzend naar de actie van Grace: „Ik ben net even vlug naar de Jumbo geweest, omdat ik zag dat zij bij jullie aan het optreden was.”
Alle wereldproblemen
‘Meer grip op de wereld; Sophie, succes ermee!’ Zo opende de voice-over olijk Bureau Buitenland, na een snelle opsomming van alle wereldproblemen die momenteel spelen. De nieuwe buitenlandrubriek van de VPRO – overgeplant van de radio – had een opvallend luchtige toon. Presentatrice Sophie Derkzen had zich stellig voorgenomen: wat er ook gebeurt, altijd blijven lachen.
Terwijl de onderwerpen daar niet direct aanleiding toe geven. Ghassan Dahhan, chef nieuws van Trouw, besprak de spanningen tussen de VS en Iran. De Amerikaanse president Trump dreigt het land te bombarderen als het niet akkoord gaat met een nieuwe afspraak over het nucleaire programma. Natuurkundige en oud-minister Robbert Dijkgraaf vertelde over een andere aanval van Trump: die op op de wetenschap.
Belangrijkste gimmick is de tafel met de wereldkaart. De gasten mogen er met een viltstift op tekenen om hun betoog te illustreren. Dahhan tekende de legerbases die de VS rondom Iran hebben opgebouwd. Dijkgraaf had de hele tafel nodig om te schetsen hoe het wetenschappelijke centrum zich sinds de Middeleeuwen over de wereld verplaatst: van het Midden-Oosten via Europa en de VS naar China.
Sophie Derkzen besloot de uitzending met: „En na al dat aardse rumoer moeten we de nacht in en dat doen we met iets van schoonheid en troost”. Hierna bespiegelde dichter Joost Oomen: „Het was allemaal anders geweest als ze niet de wraakzuchtigste maar de droevigste hadden gekozen.” Even tot Hier koos voor allebei.
Koetjes, knotwilgen. Oké, ook een manege, een praktijk voor voetmassage en numerologie, en de nooit eens niet ruisende A27. Maar het is nog steeds open polderland. Lang dienden de weiden en akkers ook een tweede, militair doel: als schootsveld en inundatiegebied rond de forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie die Utrecht oostelijk omringen.
Het is aan hun militaire functie te danken dat die polders er nog zijn. Utrecht was er later bij dan andere steden om het buitengebied vol te bouwen. Want rond de forten was nieuwbouw niet toegestaan, behalve in hout; dat sloopt snel als het oorlog wordt. Hier en daar staat nog zo’n ‘verbodenkringenhuisje’.
Dit is een landschap om doorheen te bewegen. Dan zie je zichtlijnen zich openen en sluiten, hoe al die voor niets gebouwde forten dit landschap nog steeds op scherp stellen. Pas in 1963 is de Kringenwet ingetrokken. En tot 1988 liet de Topografische Kaart de forten met hun omringende water bewust weg.
Het Centenlaantje is op oude kaarten juist goed te zien, in het echt moet je ernaar zoeken. Ooit was het een kaarsrecht pad door de Voorveldse polder, tussen Fort De Bilt en Fort Voordorp: „eene fraaije, nu nog met jeugdig geboomte beplante laan, die tot het landverblijf Buitenzorg van den Heer A.G.J. Baron Taets van Amerongen behoort”, schreef een wandelaar in 1837.
Van Taets’ huis is geen steen over en het laantje is dichtgegroeid, een houtwal. Maar er gloort hoop. De – niet toegankelijke – Voorveldse Polder wordt ‘heringericht’. De westelijke helft, tegen de A27, is afgegraven, zodat schraal, nat land ontstaat voor ringslang en Spaanse ruiter. Nu is ook het oostelijk deel aan de beurt, zeventien jaar na de eerste plannen. Daarin staat al: het Centenlaantje is „cultuurhistorisch van betekenis” en wordt „zonder verharding” – ‘Centenlaantje’ zou een verbastering zijn van ‘sintellaantje’ – „verbonden met De Bilt, zodat straks een mooi ommetje door de polder kan worden gemaakt”.
Een goede gelegenheid dus om dat laantje nog eens als ruïne te zien. Daartoe klim ik op een ochtend over een hek – soms gaat waarheidsvinding voor Art. 461 – en baan me een weg. Door een jungle van berenklauwen, later braamlianen, over omgevallen elzen, al staat er ook een rijtje zwarte elzen fier overeind. Waren zij in 1837 ‘jeugdig geboomte’? Overal katjes, tapijten van speenkruid. En: plastic zakken, emmers, autobanden, de resten van een kampementje. Ergens slaat een fazant aan, als een motor die niet wil aanslaan. Zelfde weg terug.
Later ontdek ik dat ik me heb vergist. Het laantje gaat alsnog niet open, alleen de vegetatie wordt „cultuurhistorisch hersteld”. Natuurwaarden en wandelaars gaan daar niet samen, hebben de vijftien ‘stakeholders’ besloten, maar wanneer is niet meer na te gaan. De vraag is wel wat ‘cultuurhistorie’ precies betekent als er geen mens is om die te ondergaan, en die je alleen uit de verte mag bekijken. Want er komt wel een pad: om de polder heen, een ommetje langs twee doorgaande wegen en de A27.
Hans Steketee doet elke maandag ergens vanuit Nederland verslag.
Demi (27) en Jasvin (29) kochten in 2022 een stuk grond in Almere om een villa op te bouwen. Daar zou de rest van hun gelukkige leven samen beginnen, met hun drie kinderen. Het liep anders.
Drie jaar later zitten ze in de rechtbank van Amsterdam op verdenking van valsheid in geschrifte. Ze zouden salarisstroken en een werkgeversverklaring hebben vervalst om aan een hypotheek te komen. De zaak kwam per toeval aan het licht in een groot onderzoek naar fraude met tweedehandsauto’s, waar het bedrijf bij betrokken zou zijn waar Demi – in ieder geval op papier – werkte.
„In het dossier wordt uw modus operandi beschreven”, zegt de rechter. „Er staat dat u middels een koopovereenkomst een bouwkavel heeft aangekocht in Almere, met het plan om daar een villa te bouwen.” Ze zouden in totaal 1,2 miljoen euro nodig hebben voor hun plannen, en hebben een hypotheek van ruim 6,5 ton gekregen. „De rest is bekostigd met overwaarde en schenking.”
De rechter vraagt wat Demi vindt van de verdenking die is ontstaan. Ze zit naast haar advocaat, en daar weer naast zit haar partner Jasvin.
„Dat klopt niet”, zegt Demi. „Ik heb daar wél gewerkt.” Zij mag van de rechter als eerste haar verhaal doen. Ze is via Jasvin bij het bedrijf terechtgekomen, vertelt ze. Een transportbedrijf. Zij zou routes plannen, roosters maken en administratie doen. Ze zou rondbellen en -mailen om nieuwe klanten te werven. Maar in de praktijk was er weinig werk te doen, vertelt ze. Haar baas stuurde haar amper aan. „Hij liet me aan mijn lot over. Maar ik was wel bereikbaar via mijn werktelefoon, en probeerde soms klanten te werven.”
Rechter: „U kreeg een geldbedrag van hem en u dacht niet: daar zal vast iets tegenover moeten staan?”
Demi: „Jawel, en dat gaf me veel stress. Ik heb daar ook met mijn partner over gesproken.”
Jasvin kende de baas van zijn partner Demi „vanuit vroeger”, zegt hij. Jasvin werkte zelf ook voor hem. „Hij heeft ons toen die kans gegeven en haar ook een baan aangeboden.” Toen Jasvin hun werkgever aansprak op het gebrek aan sturing dat zijn partner kreeg, zei die dat ze zich geen zorgen moesten maken. Jasvin: „‘Ze krijgt toch betaald’, zei hij.”
De rechter wil van Demi weten waarom het haar stress opleverde dat ze weinig opdrachten kreeg. „Ik wilde ervaring opdoen en kreeg de kans niet. Ik wilde verder groeien.”
De verdenking is dat het dienstverband fictief was, verzonnen om een hypotheek te kunnen krijgen, en een salarisstrook te kunnen leveren aan de hypotheekverstrekker. Dat het dienstverband duurde van mei tot en met oktober draagt bij aan die verdenking. Want dat is precies de periode dat de grond gekocht werd en de hypotheek geregeld moest zijn. Demi en Jasvin hebben daar geen verklaring voor, zo liep het gewoon.
Er werkte maar een handvol mensen voor het bedrijf, en die hebben verklaard dat ze Demi niet of slechts sporadisch zagen. Hoe zit dat, wil de rechter weten. Demi zegt dat ze meestal thuis werkte.
Rechter: „Jullie hebben drie kinderen. Waar waren zij tijdens het werk?”
Demi: „Thuis. Of bij opa, oma, ooms en tantes. We hebben een grote familie.”
Met Demi gaat het slecht, vertelt ze als de rechter daarnaar vraagt. „Wat ik meemaak geeft me heel veel stress. Het gaat niet zo goed met me. Ik ben thuis met drie kinderen. Twee op school, één thuis.”
„En hoe gaat het met u?”, vraagt de rechter aan Jasvin. Hij slikt een snik weg. „Het gebeurt niet vaak dat iemand aan mij vraagt hoe het met me gaat.” Met het afbetalen van de hypotheek gaat het goed, zegt hij. Hij is als zorgondernemer gestart en verdient genoeg. Maar het is moeilijk: door de rechtszaak is hij klanten verloren, omdat hij geen Verklaring Omtrent Gedrag kan laten zien. En de stress over mogelijke juridische consequenties drukt een stempel op het gezin. „Ik werk veel en zie mijn kinderen weinig. We wilden een mooie toekomst, met het huis als onderdeel daarvan. En van de buitenkant ziet het er ook mooi uit. Maar ik heb zware jaren gehad.”
Het oordeel
De officier van justitie ziet „omstandigheden die wijzen op een opgezet dienstverband”. Hij wijst op de korte duur van het dienstverband, het gebrek aan werkzaamheden, de collega’s die van niets wisten en het relatief hoge salaris. Ze verdiende zelfs meer dan haar werkgever: 2.700 euro tegenover 1.500 euro. „Als je beiden fulltime werkt, kun je niet voor de kinderen zorgen”, zegt de officier. „Hier wordt gezegd: iedereen sprong bij. Dat is nogal een klus. Ik heb er ook geen onderbouwing van gezien. Al die omstandigheden samen vind ik verdacht.”
De officier eist een taakstraf van 120 uur voor beide verdachten. Ook de rechter ziet „alle plusjes die de situatie vreemd maken”. Maar hij weegt ze anders. Er is te veel twijfel, en daarom komt hij tot een vrijspraak. Demi en Jasvin verlaten los van elkaar de rechtszaal.
Hé, hoort hij dat nou goed? Rick Pluimers fietst voor de tweede en laatste keer deze zondag de Paterberg op, de Ronde van Vlaanderen zit in de absolute finale, en zijn benen zijn zo verzuurd dat hij het gevoel heeft alsof hij de kasseienklim kruipend opkomt. Dan hoort hij ineens een aanmoediging die voor iemand anders bedoeld lijkt: „Kom op Ilse!”
Na afloop kan Pluimers er wel om lachen. „Geen idee wie dat was, ik zag scheel op dat moment.” Maar zo gek is het ook weer niet, zegt hij, want Ilse Pluimers, zijn zus, rijdt op dat moment haar finale en moet zo ook de Paterberg over.
Met haar broer worden verwisseld, dat is haar niet overkomen, zegt Ilse Pluimers even later lachend bij haar teambus. „Ik heb wel vaak mijn eigen naam gehoord.” Het stof van een dag lang door de Vlaamse heuvels koersen zit nog op haar neus.
De een moest zondag vroeg op om op tijd in Brugge te zijn, de ander kon uitslapen voor ze in Oudenaarde moest verschijnen; broer Rick (24) en zus Ilse (22) Pluimers stonden zondag beiden aan de start van de Ronde van Vlaanderen. Rick voor Tudor Pro Cycling, de Zwitserse ploeg die aan een flinke opmars in het peloton bezig is, Ilse voor het Belgische AG Insurance-Soudal, een ploeg die in de middenmoot van het vrouwenpeloton verkeert. Rick won onlangs zijn eerste profkoers, de Muscat Classic. Ilse won in 2023 het Europees kampioenschap voor renners jonger dan 23 jaar.
Het wielrennen zit de twee renners uit het Twentse dorp Enter in het bloed. Opa Johan was als sprinter bij de amateurs een veelwinnaar en had prof kunnen worden, maar mocht niet van zijn ouders. Moeder Monic fietste als prof in de tijd van Leontien van Moorsel en ook vader Gerrit was een fanatiek amateurrenner; de ouders van Rick en Ilse leerden elkaar op de wielerclub kennen.
En nu zijn er dus Rick en Ilse. Broers of zussen komen vaker voor in het peloton, zoals Mathieu en David van der Poel, Adam en Simon Yates en vroeger Frank en Andy Schleck. Maar Rick denkt dat Ilse en hij de eerste broer-zuscombinatie zijn die samen aan de Ronde van Vlaanderen meedoen, zegt hij twee dagen voor de wedstrijd. Of dat klopt, is niet te checken. De organisatie van de koers wil het ondanks een verzoek van NRC niet nagaan.
Slijmbeursontsteking
Vorig jaar stonden ze voor het eerst samen aan de start. Dit jaar doet Ilse aan haar derde editie mee, voor Rick is het de tweede keer; tijdens zijn eerste deelname moest hij afstappen. Normaal gesproken zouden ze elkaar daarmee plagen, vertellen ze. Ze houden wel van een beetje competitie, en bellen elkaar regelmatig om het over hun bestaan als prof te hebben. „Als je allebei stappen blijft zetten, dan motiveert dat wel. Als ik win, wil hij dat ook en andersom”, zegt Ilse.
Maar met het uitvallen van de editie van 2024 wordt Rick door zijn zusje niet gepest, zegt ze. „Vorig jaar was hij zielig. Hij kampte met pijn maar wist niet waardoor het kwam.” Rick was eerder dat voorjaar in Milaan-Sanremo gevallen, waarna hij een slijmbeursontsteking in zijn knie kreeg – iets dat hij pas na de Ronde van Vlaanderen ontdekte.
Hij kreeg zijn benen vorig jaar nauwelijks rond, vertelt Rick. Toch reed hij door tot de eerste passage van de Oude Kwaremont. „Ik wilde dat per se meemaken. Ik denk dat er weinig dagen in het wielrennen zijn dat er zoveel mensen op een plek staan langs het parcours. Het is daar net een stadion.” Ook al was hij bezig aan een kansloze missie, de kasseienklim bezorgde hem toch kippenvel, zegt Rick. „Daarna ben ik gelijk de auto ingestapt.”
Als liefhebber kent Rick de geschiedenis van de Ronde van Vlaanderen. Vanaf het moment dat hij op zijn zevende een fietshelm kreeg, was Rick verknocht aan de sport. Trainen doet hij voor zijn lol, hij ziet zichzelf in de toekomst ook wel met fietsvakantie gaan.
Ilse Pluimers na afloop van de Ronde van Vlaanderen.
Foto Aurelien Goubau
Ilse ging fietsen omdat ze het haar broer zag doen. Ze bleef ernaast jarenlang turnen, en pas in haar pubertijd begon ze het wielrennen echt serieus te benaderen. „Ik weet niet of ik prof was geworden zonder Rick.”
Pas echt enthousiast wordt Ilse als er competitie op het programma staat. „Ik ben van mezelf niet zo’n trainingsbeest”, zegt Ilse. „Doe mij maar een wedstrijd.” Kom bij haar niet aan met de schoonheid van de koers als ze in verloren positie rijdt. Ze reed vorig jaar achteraan in koers de Koppenberg op, vertelt ze. „Toen hoefden die aanmoedigingen van mij niet.”
Broodje bij het tankstation
Ze krijgen tijdens de Ronde van Vlaanderen weinig van elkaar mee. Vanuit de hotels waar hun ploegen verblijven – Rick in Kortrijk, Ilse in Tielt – zijn ze zondagochtend naar de start vertrokken. Opstaan, ontbijten, busreis, omkleden, wedstrijdbespreking, teampresentatie en dan is het tijd om te gaan.
Zo gaat het eigenlijk altijd, zeggen broer en zus, sinds ze allebei op het hoogste niveau fietsen. Ze zijn veel op pad, voor koersen of trainingskampen, en zien dat aan de top de verschillen tussen de mannen en vrouwen de afgelopen jaren kleiner zijn geworden. Terwijl Rick in zijn rijd bij de opleidingsploeg van Jumbo-Visma Rick (2020-2022) al uitgekiende herstelmaaltijden kreeg, moest Ilse „bij wijze van spreken een broodje bij het tankstation moest halen”, zegt hij.
De afgelopen jaren is er qua faciliteiten veel verbeterd voor vrouwen in het wielrennen, zegt Ilse, en wordt de sport een stuk professioneler aangepakt. Zij hebben nu ook een voedingscoach en een nieuwe teambus, ze verblijven in hetzelfde hotel als de mannen van Soudal Quick-Step. „We hebben het goed voor elkaar”, zegt ze.
Zondag is de koers nog nauwelijks begonnen als Ilse denkt: vandaag wordt het hem niet. Ze mist de kracht die ze soms wel heeft. Wat in haar achterhoofd meespeelt: ze weet dat dit niet haar terrein is. „Te veel klimmetjes achter elkaar”, zegt ze. Ze is een hardrijder, vindt Parijs-Roubaix de mooiste dag van de wielerkalender. De Paterberg is in haar ogen alleen maar leuk omdat die korter is dan de andere.
Vroeger wilde ze met haar krachten smijten, zegt Ilse, reed ze telkens met haar kop in de wind. „Ik kan heel dom koersen.” Maar ze heeft van haar broer geleerd. „Rick kan zich heel goed verschuilen om energie te sparen. Zijn koersinzicht is geweldig.” Zondag zet ze haar teamgenoten op een goede positie af bij de Koppenberg en rijdt dan rustig naar de finish; ze eindigt als 74ste.
Kapot gaan
Rick is tijdens heuvelklassiekers als de Ronde van Vlaanderen juist in zijn element. „Dit parcours ligt me wel”, zegt hij vooraf. Van het niveau van Tadej Pogacar – die deze editie wint na een fraaie demarrage tijdens de derde passage van de Oude Kwaremont – en Mathieu van der Poel is hij nog niet, maar als een ‘puncheur’ met een goede sprint had hij zich vooraf voorgenomen tot lang in de finale mee te doen.
Rick Pluimers werd 24ste in de Ronde van Vlaanderen.
Foto Aurelien Goubau
Hij zit nog vooraan in koers als de mannen voor de tweede keer de Oude Kwaremont beklimmen. Dan gaan de grote namen. Rick weet dat hij nog wel eens te lang kan wachten voordat hij een actie maakt, dan is hij te voorzichtig. „Dan zit ik op het juiste moment niet op de juiste positie.” Maar nu kan hij simpelweg niet mee.
Zoals zijn zus „nooit bang is om kapot te gaan”, zo zit Rick er nu bij. Op de Paterberg schiet de kramp erin, na de finish kreunt hij ter illustratie van hoe hij zich voelt. „Ik heb me nog nooit zo gevoeld, ik had na de Paterberg niets meer over”, zegt hij na afloop. Toch heeft hij genoten; van de koers, de mooie omstandigheden, het toegestroomde publiek. Hij wordt 24ste. „Het was echt een toffe dag.”
Ilse heeft het anders ervaren. „Nee, ik vond het een stuk minder. Natuurlijk was het publiek op die klimmetjes wel vet, maar als het niet gaat, dan kan ik er niet echt van genieten.” Voor haar moet het hoogtepunt van haar seizoen nog komen, tijdens Parijs-Roubaix.
Gaan ze samen nog terugblikken op deze Ronde van Vlaanderen? „Ik ga douchen, omkleden en met de ploeg terug naar het hotel”, zegt Rick. Vanavond rijdt hij met zijn vriendin naar huis. „Ik bel mijn ouders dan wel even.” Ilse blijft in het hotel in België om zo goed mogelijk te herstellen voor komend weekend. „Ik ga Rick wel even bellen deze week, om te vragen hoe het was”, zegt Ilse. „Gaat hij mijn ouders bellen? Laat ik dat dan ook maar doen.”
Al in 1955 vraagt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het kabinet „een landelijk verbod in te stellen tegen het afsteken en verkopen van vuurwerk. Een uniforme regeling hiertoe is gewenst, vinden de gemeenten, omdat een toenemende overlast door het afsteken van vuurwerk algemeen wordt ondervonden.”
Zeventig jaar later lijkt het eindelijk zover. De VVD-fractie in de Tweede Kamer, die te lang worstelde tussen ondernemersbelangen en het steeds dringender wordende verzoek van politie, brandweer, artsen en burgemeesters, liet eind vorige week weten onder voorwaarden voorstander te zijn van een siervuurwerkverbod. NSC liet deze week weten ook in te stemmen met een verbod. Daarmee is er voldoende steun voor een initiatiefwetsvoorstel van GroenLinks-PvdA en de Partij voor de Dieren.
Natuurlijk moet er nog gedebatteerd over de details, waaronder de handhaving. Zolang vuurwerk in de buurlanden te koop blijft – en soms met een explosiekracht die hier niet is toegestaan – moeten er rond de jaarwisseling grenscontroles zijn. Wat er wordt verstaan onder vuurwerk afsteken in ‘verenigingsverband’ vraagt ook nog om debat.
En natuurlijk zullen gemeenten, passend bij het dna van de eigen inwoners, alternatieven moeten verzinnen. De vreugdevuren op Scheveningen en in Duindorp zijn daar een mooi voorbeeld van – nu de bouwers zich aan afgesproken grootte houden en de gemeente Den Haag handhaaft. Net als de vuurwerkshow in Rotterdam.
Belangrijker is dat als vuurwerk niet meer vrijelijk te koop is voor de consument, het aantal onnodige slachtoffers hopelijk zal dalen. Dat oogarts Tjeerd de Faber elk jaar – en al decennialang – op nieuwjaarsdag moet spreken over een „horrornacht” voor ziekenhuizen is een gotspe. De vraag drong zich op: welke volksvertegenwoordiging laat een land het zichzelf aandoen dat het nieuwe jaar begint met doden, en tientallen mensen die voor de rest van hun leven vingers en ogen moeten missen?
Tel daarbij de aanzienlijke schade op aan auto’s, gebouwen en straatmeubilair, die ‘voor de lol’ worden opgeblazen. Hulpverleners die spreken over ‘een oorlogsgebied’. Tel daarbij op de mensen en dieren die op oudejaarsdag niet meer naar buiten durven, helemaal niet om middernacht. Terwijl dat het moment zou moeten zijn waarop je je buren geluk wenst.
En ja, siervuurwerk wás een mooie traditie. Het is genieten van een mooie bloemfontein in de lucht, de goudenregen na een knal. Dat hoeft niet gemist, van een vuurwerkshow kan in gezamenlijkheid ook – veilig – worden genoten. Wie wel eens een droneshow heeft meegemaakt, weet dat die eveneens ‘ohs en ahs’ kan opwekken.
De winstwaarschuwing is dat het wellicht nog jaren kan duren voor Nederland vuurwerkvrij is. Laat daarom de discussie over compensatie voor de vuurwerkbranche niet te lang duren.
Een nog grotere waarschuwing is dat de ongeregeldheden weliswaar versterkt werden door vuurwerk, maar vooral veroorzaakt worden door het misplaatste idee dat je je één nacht in het jaar – onder invloed van alcohol en drugs – mag misdragen. Vijf tot tien procent van het aantal incidenten tegen hulpverleners vindt in deze ene nacht plaats, het uitdagen van politie lijkt er voor sommigen bij te horen, en zwaardere straffen maken tot dusver geen indruk.
Een vuurwerkverbod lost deze anarchie slechts ten dele op. Maar het is een begin als het nieuwe jaar begint zonder horrornacht.