Konijnen Bodhi en Mindy verloren hun partner, maar vonden elkaar. Bodhi kwam eerder in het asiel dan Mindy en was diep ongelukkig. „We zagen hem transformeren van een teruggetrokken mannetje naar een vrolijke knul die van puur plezier vreugdesprongetjes maakte.”
Foto’s Peter Lipton
Alexander heeft kattenaids en kan daarom niet bij andere katten. Zijn nieuwe baasje moet geduld met hem hebben. Alexander is niet vlot van vertrouwen. „Maar hij trekt al bij, hoor. Als wij binnenkomen, schiet hij al niet meer zijn ton in. We denken dat er een heel leuke kat in hem zit.”
Foto’s Peter Lipton
„Hendrik had een goede band met zijn eigenaar, maar toen kwam diens zoon weer thuis wonen en die enorme Hendrik vloog de zoon steeds aan. Heel tragisch, want toen moest Hendrik weg. En nu loopt hij hier kiploos rond, „pok pok pok pok pok” met af en toe een welgemeend „kukeleku” ertussendoor.” Iedereen hoopt dat hij snel weer ergens ruimer kan wonen, met wat leuke kippetjes erbij. Ook omdat er dan weer plek is voor de volgende haan.
Parijs Eenentwintig keer goud, tien keer zilver en zes keer brons: met 37 medailles beleeft Nederland vooralsnog een uiterst succesvolle editie van de Paralympische Spelen. Op de medaillespiegel staat Nederland op de vierde plaats. Een greep uit foto’s van sportmomenten om trots op te zijn.
„Welkom in het land van de revolutie”, zei Tonny Estanguet, voorzitter van het Paralympische organisatiecomité, woensdagavond. Frankrijk zou Frankrijk niet zijn als het de vier uur durende openingsceremonie van de Paralympische Spelen niet zou doorspekken met historie en symboliek. En dus had Estanguet op het Place de la Concorde, het plein waar tijdens de Franse Revolutie honderden executies met de guillotine werden voltrokken, het over „de mooiste aller revoluties”. Daarmee doelde hij op de Paralympische Spelen: „Het is een zoete revolutie die ons allemaal zal veranderen. Wat jullie, sporters, revolutionairen maakt, is dat toen ze ‘nee’ tegen jullie zeiden, jullie doorgingen.”
Vijftigduizend toeschouwers zagen onder de noemer ‘van onenigheid naar eendracht’ 168 delegaties paralympiërs over de Champs-Élysées naar het Place de la Concorde trekken. Zanger Christine and the Queens bracht een versie van Edith Piaf’s ‘Je ne regrette rien’. Dansers en andere artiesten, veelal met een beperking, verbeeldden hoe ook in een wereld die inclusiviteit voorstaat, nog altijd vooroordelen zijn.
De Nederlandse vlag werd gedragen door rolstoelbasketbalster Carina de Rooij en wielrenner Daniel Abraham Gebru. De Nederlandse delegatie op de Paralympische Spelen bestaat uit 86 sporters.
Het eerste goud voor Team NL is al binnen. Baanwielrenster Caroline Groot won donderdag op de tijdrit over 500 meter de gouden medaille.
De kofferbak vol vakantiespullen, de kinderen of nog meer bagage op de achterbank én nog een verdiepinkje bovenop de auto. Handige uitvinding, die imperiaal. Koffers of tent op het metalen rek dat vastgezet werd in de gootjes van het dak – luxe dakkoffers waren een halve eeuw geleden nog toekomstmuziek, net als de suv’s die ze tegenwoordig meetorsen. Stuk plastic of bouwzeil eroverheen, stevig vastgebonden met snelbinders en touw. ,,Hebben we de paspoorten?” Nog even zwaaien naar de buren en rijden maar. Aanvankelijk nog zonder gordels – het dragen daarvan werd voorin de auto in 1975 verplicht, op de achterbank pas in 1992.
Op de grens met West-Duitsland, bij Beek (Gelderland), zag de toen 23-jarige fotograaf Bert Verhoeff, op pad gestuurd door het fotopersbureau Anefo waar hij drie jaar eerder als stagiair was begonnen, Nederlandse vakantiegangers op vier wielen aan zich voorbijtrekken. Opels, vooral Kadettjes, Fords, Simca’s , Peugeots, een enkele Japanner – met af en toe een caravan erachter. Campers zag je toen nog niet zoveel als nu, en vaak waren dat Volkswagenbusjes. En van een tekort aan stallingsruimte voor caravans en campers, zoals nu, was al helemaal geen sprake.
Wie zelf geen auto had, en dat was in de jaren zestig en zeventig echt geen uitzondering, liet zich door familieleden of vrienden die wel een auto hadden wegbrengen naar de vakantiebestemming, als de afstand niet al te groot was. Van de ene kant van de provincie, of van het land, naar de andere kant.
Lifters zijn een vrijwel uitgestorven reizigerssoort geworden, nog geen halve eeuw geleden zag je ze vooral in vakantieperiodes bij uitvalswegen van steden. Met de duim omhoog en stukken papier of kartonnen bordjes met de handgeschreven bestemming erop. En buiten de vakanties waren het vooral studenten die aan het eind van de week liftend naar hun ouders gingen, en op zondagavond weer met de duim omhoog terug.
Waar zijn ze gebleven? Lifters zijn een vrijwel uitgestorven reizigerssoort geworden, nog geen halve eeuw geleden zag je ze vooral in vakantieperiodes bij uitvalswegen van steden. Parijs was een bestemming die voor een lifter best haalbaar was, Kenia was wat lastiger.
Op de eerste dag van de ‘bouwvak’ – de bouwvakvakantie van drie weken die een begrip is sinds werkgevers in de bouwsector collectief afspraken wanneer ze in de zomer gesloten zouden zijn of wanneer het hun het beste uitkwam als hun werknemers vakantie zouden opnemen. Die periode valt altijd samen met de schoolvakanties – voorheen was de bouwvak in het hele land in dezelfde periode, nu verschilt die net als de schoolvakanties per regio (zuid, midden en noord). Aanvankelijk duurde de bouwvak twee weken; een logisch vervolg van de beslissing van de Tweede Kamer, eind 1966, om het recht op vakantie wettelijk te regelen en werkgevers op te dragen hun werknemers twee vakantieweken lang hun loon door te betalen. Het zou nog even duren voordat toerisme massatoerisme werd.
Gijsbert van Es schreef vorig jaar in NRC in zijn artikel over de opkomst van het (massa)toerisme dat de vakantiebeurs die de Jaarbeurs in Utrecht in december 1970 voor het eerst wilde organiseren, op het laatste moment niet doorging wegens gebrek aan belangstelling van reisorganisaties en de vrees dat er weinig bezoekers op af zouden komen. Ruim vijftig jaar later gaan ongeveer 85 van de 100 Nederlanders gemiddeld twee à drie keer met vakantie. In totaal zijn ze dan 20 tot 25 dagen van huis. En wie klachten over zijn (meestal buitenlandse) vakantieverblijf heeft, bijvoorbeeld over oplichterspraktijken van de autoverhuurder in Spanje of de kakkerlakken in de douche van het buitenlandse hotel, kan die achteraf al decennia in tv-programma’s met het hele land delen.
Een eenvoudige camping aan zee en een camping met basale voorzieningen in een bosachtige omgeving, enige tientallen jaren geleden.
Met toestemming van de boer of de gemeente werden ooit tentjes in een weiland gezet, dat werden er steeds meer, er kwamen toercaravans bij, dagjesmensen uit nabije provincies kwamen er recreëren en na enige tijd was er op die plek een heuse camping geboren, zoals op de camping in Zeeland op de kleurenfoto. Op die camping staan nu veel toercaravans en er zijn vaste plaatsen met stacaravans en chalets – waar meer sprake is van recreëren dan kamperen. Er is een zwembad, een kinderboerderij, een restaurant en een speeltuin, en in de zomermaanden is er een animatieteam dat activiteiten voor kinderen begeleidt. Zoals het er op heel veel campings in Nederland aan toe gaat.
Op veel plaatsen aan de Nederlandse kust zijn de afgelopen jaren campings van de oude stempel omgetoverd tot luxe vakantieparken, en in handen van ketens van vakantieparken. Niet zelden mochten mensen die daar soms al tientallen jaren met hun caravan stonden hun biezen pakken.
Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat er na een dip in de coronaperiode steeds meer vraag is naar een verblijf op kampeer- en huisjesterreinen, zoals het CBS dat zelf omschrijft. Het aantal gasten op kampeerterreinen steeg vorig jaar naar 5,2 miljoen (in 2022 nog 5 miljoen), op huisjesterreinen waren dat er 10,4 miljoen (in 2022 10,15 miljoen).
Waterland Nederland heeft veel water en aangezien de zeespiegel blijft stijgen dreigt – zonder ingrijpende maatregelen – ongeveer de helft van het land in de toekomst onderwaterland te worden. Maar zolang het water nog niet in onrustbarende hoeveelheden naar ons toekomt, zoeken mensen in grote hoeveelheden het water op. En dan is het wel zo prettig als zij ook kunnen zwemmen. Toch zijn er met name in de zomermaanden nog veel mensen die verdrinken, vooral kinderen en jongeren uit migrantengezinnen. Zwemles – ooit vast onderdeel van het lesprogramma op de basisschool én gratis – is al lang geen vanzelfsprekendheid meer, en duur. Meer dan ook is het daarom belangrijk dat naast badmeesters en strandwachten ook recreanten langs in en om het water een beetje op elkaar letten.
Wie de mooie en ongecompliceerde kant van waterland Nederland wil zien, moet De stem van het water van Bert Haanstra nog eens (op YouTube) bekijken. Gedateerd, want uit 1966, maar het plezier dat mensen in die documentaire aan het water beleven is onveranderd gebleven. Het mooie van open water is ook ruim een halve eeuw later nog steeds dat het er simpelweg is. En, of het nou het zoute water van de Noordzee, de Oosterschelde of de Waddenzee is, of het brakke of zoete water van meren, plassen of rivieren, voor iedereen vrij toegankelijk.
Zomerdrukte ruim een halve eeuw geleden bij het Brediusbad in Amsterdam en aan de Kralingse Plas in Rotterdam.
Foto’s Ben Merk / Anefo / Collectie Ary Groeneveld Vervaardiger: Ary (A.) Groeneveld Gemeente Rotterdam (Stadsarchief)
Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?
U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.
Om dit formulier te kunnen verzenden moet Javascript aan staan in uw browser.
Olympische Spelen Fotograaf Hector Vivas van fotoagentschap Getty Images heeft met ‘Layers of the Games’ een unieke serie foto’s van de Spelen samengesteld. Ieder beeld is als het ware een samenvatting van de verschillende momenten die zich tijdens een wedstrijd voordoen.
In beeld Een rivier in Colombia – de Las Animas – trekt ieder jaar honderden smaragdzoekers. Hier liggen de beste varianten van deze groene edelstenen ter wereld, die meer geld kunnen opleveren dan diamanten. Als de grote, commerciële mijnbouwbedrijven weg zijn, zoeken mensen naar de glimmende stenen in de ‘resten’ grond.
Een cliché dat je deze weken vaak hoort: de Spelen zijn maar één keer in de vier jaar. Het maakt wel dat vrijwel iedere sporter in Parijs, of elders in Frankrijk of op Tahiti, op en top voorbereid aan de start verschijnt. Duizenden, zo niet tienduizenden trainingsuren staken zij stuk voor stuk in de vervolmaking van een techniek, een beweging, een oefening, een handeling. Elke sport, elke discipline heeft z’n eigen geheimen en wie die het best weet te ontcijferen, heeft de meeste kans op succes.
Tot in de negentiende eeuw moeten er meer dan een miljoen exemplaren zijn geweest van deze vogel: de humboldtpinguïn. Het dier dankt zijn naam aan de Duitse natuurvorser en ontdekkingsreiziger Alexander von Humboldt (1769-1859). De humboldtpinguïn (gemiddeld 68 centimeter en 4 kilo) leefde in grote kolonies op eilandjes voor de kust van Peru en Chili. Hun leven werd wreed verstoord door de jacht naar vogelmest. De pinguïnkak werd afgegraven om te dienen als mest. De pinguïns hebben ook erg te lijden onder de visserij en industriële activiteiten langs de kust.
Foto’s Ivan Alvarado/Reuters
Foto’s Ivan Alvarado/Reuters
De humboldtpinguïn, een van de achttien verschillende soorten, is in Zuid-Amerika ook bekend als pajaro niño, ‘peutervogel’, door zijn waggelende gang. De populatie telt nog zo’n 23.800 volwassen dieren, verspreid over zo’n 60 kolonies, en is dalende. De humboldt schiet snel in de stress als mensen in de buurt komen. Het kan wel een halfuur duren voordat de hartslag na het zien van een mens weer normaal is. De kans is groot dat deze pinguïn voor het eind van deze eeuw niet meer in het wild bestaat.
Foto’s Ivan Alvarado/Rreuters
Lees ook
Hun vlees, hun eieren, hun poep, hun leven – alles van de pinguïns wordt geroofd
‘De Cooltoren in Rotterdam is 154 meter, daar heb ik twee jaar aan mogen werken. En zeven maanden aan De Rotterdam op de Wilhelminapier. Die is 145 meter en mijn cabine zat op 165 meter hoogte. Ik moet zorgen dat zo’n gebouw de lucht in gaat.
„Toen ik net begon als torenkraanmachinist was er een oudere collega die zei: ‘Ik moet dingen aan je leren maar ik kan niet precies vertellen hoe ik het doe.’ Pas nu, achttien jaar later, begrijp ik wat hij bedoelde.
„Elke hijs is anders. Een kubel met betonspecie moet je heel anders draaien dan elementen voor een gevel die je laat zakken in een smalle spelonk tussen twee gebouwen. Dat kan alleen als je je rust bewaart, de last rustig houden. Rekening houden met de wind. En door teamwerk met je rigger onder de kraan. Die pikt dingen aan, geeft aanwijzingen via de portofoon. Soms heb je er een hijsje tussen waarvan je denkt als je van boven kijkt: dat is onmogelijk. Maar dan lukt het toch en dat is kicken.
„Mijn foto’s maak ik meestal aan het begin van de dag, als het net licht is, het blauwe uurtje, of als ik iets anders moois zie, een zonsopgang, een regenboog boven zee toen ik in Scheveningen draaide, mist, de Erasmus-brug, gebouwen boven de wolken. Gewoon klik-klak. Boven in de foto zie je altijd wel de giek van de kraan, ik probeer zo min mogelijk in te zoomen. Dit is wat ik zelf ook zie uit de cabine. Vroeger postte ik op Facebook, en nu op Instagram, maar ik post lang niet alles. En ik bewerk niks.
Foto’s: Kees de Bruin
„Ik zit nou op een klein bouwputje in Sassenheim, op een kraantje van dertig meter, maar de giek is toch zestig meter lang en het wordt nooit routine, want elke hijs is anders. Ik heb hier ook weinig tijd om te fotograferen omdat een last meteen boven is.
„Je bent lang alleen boven, daar moet je wel tegen kunnen. Als je naar beneden moet klimmen om te schaften is het schaften alweer bijna voorbij, dan maak ik liever een wandelingetje naar het contragewicht. Hoogtevrees heb ik niet. Ja, een keer in de kabelbaan van Plopsaland, toen overviel het me. Want dan heb je geen controle.
„Dit werk is echt een soort verslaving. Op mijn vakantiefoto’s staan ook veel torenkranen. En ik was laatst in Dortmund met mijn zoon en hij zei: ‘Ik weet hoe jij de weg terugvindt naar het hotel, aan de hand van bouwputten en steigers.’ Dat klopte.
„Ik zou heel graag nog eens naar 200 meter-plus willen. Dat is wel een droom. Het maakt niet uit waar, maar het mooiste zou zijn in Rotterdam. Als ik er niet meer ben staan die gebouwen er nog steeds. En op de kraan ben ik zelf een deel van de skyline.”