Opinie | Dit is de 4 mei-voordracht van Philip Freriks: ‘Een gewoon gezin’

Als kind kon ik diep verontwaardigd zijn als iemand op 4 mei de euvele moed had om niet de twee minuten stilte in acht te nemen. Een auto die doorreed, een fietser die niet afstapte, iemand die maar doorkletste: alsof er gespot werd met ons verdriet. Voor mij waren de twee minuten heilig. Nog altijd trouwens. 

Maar er was nog iets. Een gevoel van onbehagen dat ik niet kon thuisbrengen. Omdat de oorlog meer was – zo had ik van mijn ouders begrepen – dan een noodlottige ontsporing van de geschiedenis. Er zat een giftig idee achter, willens en wetens opgelegd. Een kwaadaardige Triumph des Willens

Die oorlog had mijn ouders een kind ontnomen en daarmee op de meest dramatische wijze geconfronteerd met de gevolgen van een falende democratie. Dat was wat ze op ons overbrachten. 

Ik kom uit een gewoon gezin en ben geboren in Utrecht aan de vooravond van de Hongerwinter. Om de hoek een kerk en een park, beide vernoemd naar Gerardus Majella, patroonheilige van kleermakers, portiers en zwangere vrouwen. 

Wat dat betreft zat mijn moeder goed. 

Drie jongens waren we nu. En de poes Tommie. Mooi gezin. Vol levenslust. Ongeschonden. 

Nog wel. 

Tussen de bosjes in het park stond een flak, een stuk Duits afweerschut dat met agressief geblaf de buurt terroriseerde bij geallieerde aanvallen op de nabije spoorbrug over het Amsterdam-Rijnkanaal. 

Bij zo’n aanval dook mijn moeder met beide broers in een verdiepte gangkast, die ik me vooral herinner van de broodtrommel die er stond. En weckflessen met groente. Een koele ruimte, geschikt voor van alles en nog wat. Behalve als schuilkelder. 

Kort na mijn geboorte begon de langste spoorwegstaking die Nederland ooit heeft gekend. Mijn vader bleef voortaan thuis. Een geheimzinnige onbekende schoof elke maand een enveloppe met zijn salaris door de brievenbus. Geen mens die er toen aan twijfelde dat de NS een heldenrol vervulde. 

Voldoende te eten

In de Hongerwinter werd de situatie zo nijpend dat mijn ouders in januari 1945 besloten om mijn broers Jan, nog net geen tien, en Joop, in april zou hij zeven worden, naar mijn grootouders in Groningen te sturen. Daar was nog wel voldoende te eten.  

Er was één laatste transport naar het noorden. Met een vrachtwagen van Van Gend & Loos. Een lange nachtelijke reis, vol risico. 

Jantje en Joke, zoals de nog kleine jongens werden genoemd, hadden het naar hun zin in Groningen. Ze gingen er naar school en moesten erg lachen om het ongepolijste gedrag van de boerenjongens uit de regio. „Meester, ik mot pissen”, had er een geroepen toen hij naar ‘achteren’ moest.  Dat was voor hen zoiets ongewoons dat Joop de anekdote nog altijd graag vertelt. 

Jantje, het broertje van Philip Freriks, kwam om door een ‘verdwaalde kogel’.
Foto privé-archief Philip Freriks

Half april stonden Canadese troepen plotseling in het Groningse Stadspark. Maar het duurde vier lange dagen voor de stad definitief in hun handen viel. 

Toen leefde Jantje al niet meer. 

In de verwarring van welke straat nou wel en welke niet ‘bevrijd’ was, werd Jantje door ‘friendly fire’ getroffen. Een ‘verdwaalde kogel’ werd het jarenlang genoemd. Hij zei nog: „Oma, ik ben getroffen”, en viel neer. Op slag dood. 

Er zijn nog een paar kartonnen dozen met stille getuigen. De sandaaltjes van Jantje, als relikwieën door mijn moeder bewaard. Zijn tekeningen met luchtgevechten rond de toren van de Majellakerk. Berichten van een broer die ik nooit heb gekend. Ik vind ze hartverscheurend. 

Het is een alom bekende Talmoedische spreuk: „Wie één mens redt, redt de hele wereld.” Als dat klopt, geldt ook het omgekeerde. Dan vergaat de hele wereld als één mens wordt gedood. Dat is precies wat er bij mij thuis gebeurde toen mijn ouders na de bevrijding de mededeling kregen dat Jantje, al bijna een maand daarvoor, was omgekomen bij de strijd om Groningen. Gesneuveld, zei mijn moeder, opdat zijn dood niet betekenisloos zou zijn. 

In dienst van de samenleving

Het heeft lang geduurd voordat vooral mijn moeder de wereld weer aan kon. Een pijnlijk proces, maar uiteindelijk heeft ze haar immense verdriet overwonnen. In de vaste overtuiging dat oorlog kon worden voorkomen met een samenleving die menselijk en daardoor vreedzaam zou zijn. 

En dus stelden mijn ouders zich op hun bescheiden niveau in dienst van de samenleving. Ze waren actief in het verenigingsleven, mijn moeder was tientallen jaren lid van de Utrechtse gemeenteraad. Met een scherp oog voor de waardigheid van gewone mensen. 

Mijn ouders vonden dat iedere burger, hoe gewoon ook, een eigen politieke verantwoordelijkheid heeft en het zijne hoort bij te dragen aan de samenleving. Rekening houden met het algemeen belang. Accepteren dat we met z’n allen een gecompliceerde machinerie zijn van tegengestelde belangen. Je niet laten meeslepen in gemakkelijke redeneringen. Onderbuikgevoelens op afstand houden. Argwanend zijn ten opzichte van het niet voor niets uit het Duits geleende gesundes Volksempfinden.  „Politiek denken”, zoals mijn broer dat uitdrukt. 

Niet dat mijn vader en moeder pacifisten waren, maar anderen met wapens bedreigen zagen ze als een uiting van machtsmisbruik

Voortaan was de oorlog deel van onze opvoeding. Spelen met oorlogstuig was taboe. Ik heb nooit een leuke tank of mini-snelvuurkanon cadeau gekregen. Ook geen pistool. Zelfs niet om cowboytje te spelen. 

Niet dat mijn vader en moeder pacifisten waren, maar anderen met wapens bedreigen zagen ze als een uiting van machtsmisbruik. Van rechteloosheid, van totalitarisme. Misschien heb ik dat toen niet zo begrepen, maar wel gevoeld. 

Al was het maar vanwege Jantje. 

Vrede der dapperen

Na de Tweede Wereldoorlog is de democratie door rechts en links omarmd. In letter en geest. Een alom geaccepteerde methode om ontsporingen als in het verleden te voorkomen. 

Infanteristen van het Essex Scottish Regiment op de Paterswoldseweg tijdens de Bevrijding van Groningen.
Foto Public Archives Canada
Groningen moest een zware tol voor haar bevrijding betalen. 01-01-1945.
Foto Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/ANP

De vrede der dapperen werd gesloten. De oude vijanden werden nieuwe vrienden. Met vrede en welvaart als wuivend perspectief. Het is ze nog gelukt ook. Zozeer zelfs dat er vervolgens een beetje lacherig werd gedaan over de lessen van toen. 

Het schijnt dat we de afgelopen decennia vooral bezig zijn geweest met innen van het dividend van de vrede en winstwaarschuwingen gemakzuchtig hebben weggewuifd. Het ‘einde van de geschiedenis’ werd aangekondigd. De democratie met haar liberale rechtsregels had getriomfeerd. 

Klaar. 

Niet meer zeuren over de bruine spoken uit het verleden. 

En ach, is democratie niet een speeltje van de elite? Een interessant hersenspinsel, maar weinig efficiënt als je snel met resultaat wilt triomferen. 

Als we op 4 mei even stil zijn, denk ik vooral aan Jantje. Aan het verdriet van mijn vader en moeder. Aan Joop die zich zo verlaten voelde. 

Zoals anderen ongetwijfeld hun eigen gedachten hebben. 

Niet vergeten. 

Herdenken om na te denken. Goed na te denken. 

Zoals mijn ouders me dat hebben geleerd. 

Men zegt nog weleens: kennis van het verleden is als lessen voor de toekomst

Ik hoop het van harte … 

Deze tekst is zondag 4 mei 2024 uitgesproken in de Nieuwe Kerk te Amsterdam ter gelegenheid van de Nationale Dodenherdenking.


Tachtig jaar herdenken

Midden jaren zestig overwoog het Nederlandse kabinet de Nationale Herdenking op 4 mei af te schaffen. Was het nog nodig te herdenken? De elementen van de herdenking – de twee minuten stilte, de taptoe, en de stille tochten – waren in 1946 bedacht door verzetsman Jan Drop. Hij zag het als zijn opdracht dat de gevallenen niet zouden worden vergeten, en slechts ‘een uurtje’ kregen op 5 mei.

Maar de belangstelling nam af, ooggetuigen van toen wilden de oorlog liever vergeten en deden er het zwijgen toe. De interesse neemt sinds de jaren tachtig weer toe, met elk decennium zijn eigen discussie over wie en wat er mag worden herdacht. Het officiële memorandum – de tekst die bij het monument op de Dam wordt voorgelezen – veranderde ook een aantal keer.

Nu luidt dat: “Tijdens de Nationale Herdenking herdenken wij allen – burgers en militairen – die in het Koninkrijk der Nederlanden of waar ook ter wereld zijn omgekomen of vermoord; zowel tijdens de Tweede Wereldoorlog en de koloniale oorlog in Indonesië, als in oorlogssituaties en bij vredesoperaties daarna.” 

Op 13 mei 1945, een week na de capitulatie, organiseerden de Binnenlandse Strijdkrachten een kranslegging op Plein 1813.
Foto Menno Huizinga
ANP / Nederlands Fotomuseum
Een tijdelijk monument
Foto Alphons Hustinx

Direct na de bevrijding werd het plantsoen aan de oostzijde van de Dam in Amsterdam door velen gezien als de ideale locatie voor een Nationaal Monument ter herdenking van de oorlogsslachtoffers. In juni 1945 werd een stellage opgericht met vlaggen van de geallieerden en de tekst ‘Wij hebben jaren verloren. Wij hebben een eeuw te winnen’.

Op de voorgrond een beeld van de Phoenix, zinnebeeld van het herrijzend Amsterdam. Deze stellage stond voor een tijdelijk, bakstenen mausoleum. Met de officiële inwijding begonnen de bevrijdingsfeesten van 26 tot 28 juni 1945.

Koningin Wilhelmina is aanwezig bij het bijzetten van urnen met grond uit verschillende provincies in het Nationaal Monument in 1947.
Foto Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/ANP
Kranslegging bij het tijdelijk Nationaal Monument door de Amsterdamse burgemeester Arnold Jan d’Ailly op 4 mei 1949. In de nissen van het monument zijn de urnen te zien.
Foto ANP / Stadsarchief Amsterdam

In 1956 werd het huidige Nationaal Monument op de Dam onthuld. Ook hierin werden in nissen de urnen met aarde van fusillade- en erebegraafplaatsen uit de provincies en van 22 erevelden uit het voormalig Nederlands-Indië geplaatst.

Foto Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/ANP

Nationale Dodenherdenking 4 mei 1957. Sinds 1961 zendt de NOS de herdenking live uit op televisie.
Foto Anefo / Collectie Stadsarchief Amsterdam

Op de Waalsdorpervlakte tussen Den Haag en Wassenaar werden in de Tweede Wereldoorlog meer dan 250 mensen geëxecuteerd, vooral verzetsstrijders die in het nabijgelegen Oranjehotel zaten – zoals de gevangenis op Scheveningen door hen werd genoemd. De herdenking ontstond in 1946 spontaan, nu is het een van de officiële herdenkingsplaatsen.

Het luiden van de Bourdonklok op de Waalsdorpervlakte tijdens de Dodenherdenking van 1959.
Foto Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/ANP
4 mei 1968. Koningin Juliana en prins Bernhard leggen bij het Nationaal Monument op de Dam een krans ter herdenking van de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en van oorlogssituaties waarbij Nederland sindsdien betrokken was.
Foto ANP

Het memorandum, de officiële tekst over wie er wordt herdacht, veranderde een aantal keer. Op verzoek van veteranen worden sinds 1961 alle Nederlandse oorlogsslachtoffers herdacht die zijn omgekomenen – waar ook ter wereld – sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.

Bij de Dodenherdenking van 1970 willen enkele leden van de Jongeren Aksiegroepen Homoseksualiteit zonder toestemming een krans leggen, ter nagedachtenis van in de oorlog vervolgde en omgekomen homoseksuelen. Tussen de 5.000 en 15.000 – vooral Duitse – homo’s kwamen in een concentratiekamp terecht. De actievoerders worden hardhandig weggedragen. In 1987 zou op de Westermarkt in Amsterdam het Homomonument worden onthuld.

Aanhouding van een van de leden van de Jongeren Aksiegroepen Homoseksualiteit.
Foto Anefo / Collectie Stadsarchief Amsterdam
Dodenherdenking op de Dam in 1980, enkele dagen na de onrustig verlopen kroning van Beatrix. Vlnr: premier Dries van Agt, prins Claus, koningin Beatrix, prinses Juliana, prins Bernhard en oud-premier Piet de Jong, de de eerste voorzitter van het nieuwe Comité Nationale Herdenking 1940-1945.
Foto ANP
Prins Willem-Alexander (16) vervangt voor het eerst zijn zieke vader Claus bij de kranslegging op de Dam van 1983. In de jaren tachtig neemt de belangstelling voor de Dodenherdenking af, het Nationaal Comité 4 en 5 mei wordt opgericht om activiteiten te organiseren en vooral jongeren bij de herdenkingen te betrekken.
Foto ANP
In de jaren 90 is er weer oorlog op het Europese vasteland. Tussen de vele mensen die aanwezig waren bij de Nationale Dodenherdenking op de Dam is ook protest te zien tegen de Navo-bombardementen op voormalig Joegoslavië.
Foto Raymond Rutting / ANP
Een dag na Bevrijdingsdag 2002 wordt politicus Pim Fortuyn vermoord op het Mediapark in Hilversum. Spontaan ontstaan bloemenzeeën, ook aan de voet van het Nationaal Monument. De kransen van de Dodenherdenking twee dagen eerder liggen er nog.
Foto Martin Alberts Martin / Collectie Stadsarchief Amsterdam

Met een luide schreeuw verstoorde een 40-jarige man in 2010 de Nationale Dodenherdenking op de Dam. In de paniek die daarop volgde – veel mensen hadden nog Koninginnedag een jaar eerder in hun hoofd, toen een auto inreed op de stoet – liepen 63 mensen verwondingen op. De ‘Damschreeuwer’ werd uiteindelijk veroordeeld tot zestien maanden cel, waarvan acht voorwaardelijk voor verstoring van de openbare orde en het veroorzaken van lichamelijk letsel.

Tientallen mensen raken gewond in de chaos nadat iemand tijdens de Dodenherdenking op de Dam begint te schreeuwen.
Foto Robin Utrecht / ANP
Prinses Máxima, prins Willem-Alexander en koningin Beatrix worden weggeleid van de Dam tijdens het schreeuwincident.
Foto Marcel Antonisse / ANP

2020: Coronacrisis, een lege Dam door de lockdown. Het had, 75 jaar na de bevrijding, een grootse herdenking moeten worden. Het was de meest sobere ooit, omdat de lockdownregels mensenmassa’s verboden.

Foto ANP

Koning Willem-Alexander, sprak in een zeer persoonlijke toespraak over wegkijken, over collectieve schuld én over de verantwoordelijkheid ook in het heden „niet ‘normaal’ [te] maken wat niet normaal is”. „Sobibor begon in het Vondelpark”, waarschuwde hij.

Alleen koning Willem-Alexander, koningin Máxima, voorzitter van het Nationaal Comité 4 en 5 mei Gerdi Verbeet, premier Rutte, burgemeester van Amsterdam Femke Halsema, en de adjudant-generaal van de koning, Ludger Brummelaar, waren op de Dam aanwezig.

Foto Mischa Shoemaker / ANP
In 2021 was de Nationale Dodenherdenking opnieuw in aangepaste vorm en zonder publiek wegens de coronamaatregelen. Alleen een selecte groep genodigden mocht op de Dam aanwezig zijn.
Foto Olivier Middendorp
Als vanouds stroomde de Dam in 2023 vol tijdens de Nationale Dodenherdenking.
Foto Olivier Middendorp

In 2024 treft de Amsterdamse burgemeester Halsema extra veiligheidsmaatregelen, vanwege de kans op onaangekondigd pro-Palestijns protest. Rondom de Dam geldt altijd een noodverordening. Dat jaar worden er minder mensen toegelaten en zij worden gefouilleerd om te voorkomen dat ze vlaggen of protestborden meenemen. In maart klonk tijdens de opening van het Nationaal Holocaustmuseum luid protest tegen de aanwezigheid van de Israëlische president Isaac Herzog. Naderhand kreeg Halsema het verwijt dat demonstranten onvoldoende op afstand waren geplaatst.

Foto Olivier Middendorp
Kranslegging door het koninklijk paar op 4 mei 2024.
Foto Remko de Waal / EPA


Wat vindt NRC | Herdenken is niet alleen bedoeld om terug te kijken, maar ook om te leren van het verleden

Herdenken is niet vrijblijvend. Die twee minuten stilte op 4 mei hebben een doel: wie herdenkt, wie denkt aan en over de slachtoffers van oorlog – specifiek de Tweede Wereldoorlog – kan de vrijheid vieren waarin we nu in Nederland leven. Die beseft wat het waard is om te zeggen wat je wilt, wanneer je wilt en tegen wie je dat wilt. Beseft dat het niet altijd vanzelfsprekend is om te zijn wie je bent, te geloven waarin jij gelooft en je leven te delen met wie jij samen wil zijn. Dat het de moeite waard is om in verzet te komen als de rechtstaat in gevaar is.

Herdenken is niet vrijblijvend. Niet in een land waar de trauma’s van de oorlog tachtig jaar na dato nog voelbaar zijn. De directe pijn en rouw vervagen misschien nu de laatste ooggetuigen overlijden, kinderen nog toen Nederland bezet was. Maar hun kinderen leerden leven met de zwijgzaamheid van oudere generaties, kwamen er soms pas later achter wát zich had afgespeeld, en baseerden hun idealen daarop.

Hun kinderen weer, leerden vragen stellen en kregen antwoorden waaruit bleek dat oorlog noch vrijheid zwart-wit zijn. Goed was niet altijd goed, en fout niet altijd even fout. En nooit meer oorlog bleek helaas een mythe.

Voor hun kinderen is de Tweede Wereldoorlog een oorlog die misschien ver weg voelt. Maar het blijft belangrijk open te staan voor de verhalen van toen, zeker dit jaar, nu de laatste nog levende veteranen die kunnen vertellen. Belangrijk om je bewust te worden en je bewust te zijn van de invloed die de bezetting had en heeft op Nederland.

Net als beseffen dat herdenken niet alleen is bedoeld om terúg te denken, maar ook om te leren van de geschiedenis. In haar 5 mei-lezing in 2021 verwees de toenmalige Duitse bondskanselier Angela Merkel daar expliciet naar. Ze zei: „Wij zullen nooit vergeten dat wij het verleden niet ongedaan kunnen maken. Wij kunnen en moeten er de juiste lessen uit trekken.”

Het ongemak dat sommigen dit jaar voelen, gaat dáár over. Hoe betekenisvol is immers een herdenking van het verleden als er in het heden, onder meer in Gaza, dagelijks mensen sterven door oorlogsgeweld? Hoe is te rijmen dat één van de lessen van de Tweede Wereldoorlog is dat we niet mogen wegkijken, terwijl dat nu wel gebeurt.

De pijnlijkheid daarvan werd afgelopen week expliciet. Het Wereldvoedselprogramma en VN-Kinderfonds Unicef meldden dat gaarkeukens in Gaza hun laatste voorraden kregen, na een inmiddels twee maanden durende grensblokkade door Israël waarin er geen eten of andere noodhulp wordt doorgelaten.

Nederland herdacht op hetzelfde moment Operatie Manna, waarbij tachtig jaar geleden Britten, Polen, Australiërs en Amerikanen met voedseldroppings de vele honderdduizenden inwoners van West-Nederland aan eten hielpen, na een maandenlange Duitse blokkade. Het akkoord daarover tussen geallieerden en bezetter zou de aanloop zijn naar de capitulatiebesprekingen.

Lees ook

Lees ook: Voedsel is niet langer een middel om te overleven. Het is een symbool van vernedering geworden’

Een gewonde vrouw en kind zitten met anderen voor hun tent in Deir al-Balah op de Gazastrook.

Het is goed een discussie op te werpen of dit te vergelijken is. Voor sommige mensen zal dat een affront zijn, zoals zij het ook verwerpelijk zullen vinden dat er zondag een alternatieve herdenking is waarbij juist de aandacht op Gaza wordt gevestigd. Zij vinden dat de dodenherdenking zou moeten gaan over de slachtoffers van de nazi’s – en dan met name de opzettelijke vervolging van en moord op ongeveer zes miljoen Joden.

De afgelopen tachtig jaar is er vaker (luidruchtig) gedebatteerd over wie er herdacht wordt. Of zou mogen worden herdacht.

Dé Dodenherdenking heeft nooit bestaan. In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog herdachten verzetsstrijders hun omgekomen kameraden, pas in de jaren zestig kwam daar de aandacht voor de slachtoffers van de Holocaust bij, meest recentelijk ook de slachtoffers die vielen tijdens de koloniale oorlog in Indonesië. In de jaren tachtig lag de nadruk op de verbinding met eigentijds racisme en het waarschuwen voor vreemdelingenhaat. In de jaren negentig legde de burgemeester van Amsterdam de link met de oorlog in Joegoslavië, twee jaar geleden met de oorlog in Oekraïne.

Het mooie van die twee minuten is dat ze stil zijn. Niet elke inwoner van dit land zal aan hetzelfde denken, en is dat ook niet verplicht. Zolang niemand maar bang hoeft te zijn dat die twee minuten niét stil blijven.

Tweemaal zestig seconden per jaar is bovendien slechts een ogenblik in een leven. Het gaat uiteindelijk om ieders inzet in de rest van de tijd.


Opinie | De antidemocraat, dat is de ander

Kun je leren van de geschiedenis? Ja, maar alleen als je beseft: de geschiedenis herhaalt zich nooit precies hetzelfde. Het is die les die, tachtig jaar na de bevrijding, wel weer opgefrist mag worden.

Hoe weinig we hebben geleerd van de Tweede Wereldoorlog realiseerde ik me na de Maccabi-rellen van afgelopen november. In hun eerste reacties repten politici van een pogrom, een razzia en een nieuwe Kristallnacht. De gebeurtenissen deden NSC-fractieleider Nicolien van Vroonhoven denken aan „de zwartste bladzijden uit onze geschiedenis”, en CDA-Kamerlid Derk Boswijk zei: „Tachtig jaar na de Tweede Wereldoorlog zijn er weer mensen als beesten op jacht naar Joden.”

Vervolgens gebeurde er iets opmerkelijks: premier Schoof kondigde aan te onderzoeken of antisemitische geweldplegers met een dubbele nationaliteit het land kunnen worden uitgezet. Dit zou betekenen dat er een tweederangsburgerschap ontstaat voor mensen met een tweede paspoort. Dit is al zo, maar dan alleen voor mensen die zijn veroordeeld voor een terroristisch misdrijf. In het debat over de Maccabi-rellen vroegen Kamerleden als Wilders (PVV) en Van der Plas (BBB) aan Schoof of de categorie ‘terrorisme’ niet kan worden uitgebreid, zodat ook ‘antisemitisch geweld’ eronder valt. Wilders ging zelfs nog verder: „Ik wil mensen uit Nederland verwijderen als ze een misdrijf hebben gepleegd.” Hierop klonk opvallend weinig protest.

We hebben alleen de letterlijke lessen van de oorlog onthouden, niet de abstractere, dacht ik toen. De les ‘Je mag geen Joden opjagen’ zit er goed in, de les ‘Je mag geen onderscheid maken op basis van etnische achtergrond’ is blijkbaar lastiger te onthouden. Dat de les ‘Ga niet in zee met antidemocraten’ is vergeten, was een half jaar ervoor al gebleken bij de vorming van het huidige kabinet.

Democratische zelfgenoegzaamheid speelt hierbij een grote rol. Mensen snappen niet hoe breekbaar de democratie is, dat het moeite en zelfs tegenzin kost om haar te onderhouden. Natuurlijk ben je antisemitische geweldplegers liever kwijt dan rijk (net als andersoortige geweldplegers trouwens). Maar het idee van de democratie is dat mensen er gelijke rechten hebben en dat daarop geen uitzondering wordt gemaakt, ook niet wanneer dit even heel slecht uitkomt.

Ik denk dat de meeste politici die, om maar wat dingen te noemen, samenwerken met de PVV, de pers bekritiseren, het asielnoodrecht willen inzetten, en/of pleiten voor het uitzetten van antisemitische geweldplegers, wel degelijk geloven in de democratische rechtsstaat. Sterker nog, ze zijn zo vol vertrouwen in de democratische rechtsstaat dat ze denken: die kan wel tegen een stootje. Ze lijken te geloven dat we aan de Tweede Wereldoorlog zo’n sterk moreel bewustzijn hebben overgehouden, dat er nooit iets werkelijk ergs zal gebeuren, zelfs niet als je een beetje morrelt aan of schopt tegen de instituties. Maar die denkfout maakten juist de Duitsers ook in de jaren dertig, zoals de Duitse schrijver Sebastian Haffner in 1939 schreef in Het verhaal van een Duitser, 1914-1933: „Ons hele denken speelde zich af binnen een bepaalde beschaving waarin de fundamenten vanzelfsprekend waren, en van louter vanzelfsprekendheid al bijna vergeten waren.”

Moreel zelfvertrouwen

Dit morele zelfvertrouwen schiet zichzelf in de voet: wie ‘ons’ ziet als in essentie goed, is er niet op voorbereid dat het kwaad ook uit de eigen samenleving kan komen, of zelfs vanuit onszelf. Dat bleek bijvoorbeeld uit de HJ Schoo-lezing van Dilan Yesilgöz (VVD) uit 2022. Ze waarschuwde daarin tegen extreemrechts en tegen „het wokisme”, om vervolgens de luisteraar, schijnbaar geen onderdeel van deze twee groepen, op te roepen zich uit te spreken tegen „tegenstanders” van de democratie. Dat er in de luisteraar zelf misschien ook wel antidemocratische sentimenten sluimeren, leek niet bij haar op te komen. De antidemocraat, dat is de ander.

In de onlangs verschenen bundel 80 keer 2 minuten, over het herdenken van de oorlog, laat oud-tv-presentator Philip Freriks zien hoe het ook kan. Zijn ouders, op wie de oorlog een grote indruk had gemaakt, leerden hem dat elke burger een „eigen politieke verantwoordelijkheid” heeft. Dat hield in: „Rekening houden met het algemeen belang. Accepteren dat de samenleving een gecompliceerde machinerie is van tegengestelde belangen. Je niet laten meeslepen in gemakkelijke redeneringen. Onderbuikgevoelens op afstand houden. Argwanend zijn ten opzichte van het niet voor niets uit het Duits geleende gesundes Volksempfinden. Respect voor elke mens, wie of wat hij ook mag zijn. Immers, elk mens is een hele wereld.”

Illustratie Rosa Snijders

Zijn ouders waren hierin bijzonder, want veel Nederlanders zagen de Tweede Wereldoorlog liever als een kwaad dat van buiten kwam, en dus niet uitnodigt tot zelfreflectie, schrijft Freriks. „De oorlogsjaren werden een intermezzo, een onderbreking, een tussentijd die weliswaar een beproeving was geweest, maar als gestolen jaren buiten de orde was geplaatst. Met de schuldigen elders.”

Dat is eigenlijk nog steeds zo. Tijdens de herdenking is er doorgaans een focus op de slachtoffers: de vermoorde Joden, Roma, homo’s, en ook op de bezette Nederlanders, de mensen die omkwamen in de Hongerwinter. Maar wil je echt iets leren van de oorlog, dan zul je ook moeten kijken naar de daders: allereerst de Duitsers die voor Hitler vielen en ook de Duitsers die, toen Hitler de macht greep, geen verzet boden. Zoals extreemrechts-onderzoeker Nikki Sterkenburg het zegt in 80 keer 2 minuten: „Niet om daders te rehabiliteren, wel om herhaling te voorkomen en meer inzicht te krijgen in hoe het heeft kunnen gebeuren.”

Het proberen te begrijpen van nazi-aanhangers was lange tijd taboe. De nazi’s en hun meelopers kregen een soort omgekeerde heiligverklaring: zij waren het ultieme kwaad. „In veel samenlevingen dienen oorlogsherdenkingen bewust of onbewust om de scheidslijnen tussen wie ‘met ons’ en wie ‘tegen ons’ is fris in de kalk te zetten”, schrijft historicus Bas Kromhout in 80 keer 2 minuten. „Dat element komt ook terug op 4 en 5 mei. We herdenken ‘onze’ slachtoffers van de tirannie en het verdorven waardestelsel van de ‘anderen’.” Hiermee worden die anderen op afstand gezet, en is ons het zicht ontnomen op de menselijke kant van het kwaad, of de kwade kant van de mens.

Juist mensen die de opkomst van het nationaalsocialisme zelf meemaakten, hebben hierop gewezen. Abel Herzberg schreef in 1950 in Kroniek der Jodenvervolging, 1940-1945: „Laten we niet vergeten dat kennisnemen en vermelden van alle gruwelijkheden die er in en buiten Nederland gebeurd zijn, alleen maar zin heeft als we daarin de mens ontdekken die deze gruwelijkheden bedreven heeft. (…) Wat hij was, kunnen wij worden. En zo niet wij, dan toch ons nageslacht.” Menno ter Braak had het al in 1937 over intellectuelen die de psychologische dimensie van het nationaalsocialisme negeerden. In Het nationaalsocialisme als rancuneleer schreef hij „dat zulke waarnemers vergeten vooraf zichzelf waar te nemen, en daarom geen oog hebben voor de alomtegenwoordigheid van het ressentiment”. Het ressentiment, de wrok over ervaren onrecht, was volgens hem de kern van de nationaalsocialistische leer, en bij velen aanwezig – ook bij niet-nazi’s.

Hang naar autoritarisme

Toen Ter Braak zijn pamflet schreef, was Nederland nog een jonge democratie, getergd door een economische crisis. Inmiddels leven we tachtig jaar in vrede en (relatieve) welvaart en is het vertrouwen in de democratie nog steeds hoog. Maar dat de hang naar autoritarisme nog steeds (of opnieuw) bestaat, ook bij ons, blijkt uit de groeiende populariteit van radicaal-rechts. De enige ronduit fascistische partij in Nederland, Forum voor Democratie, haalt in de laatste peiling van Maurice de Hond vijf zetels. En de PVV, wiens partijleider openlijk Trump bewondert, haalt er 28. Dit wil niet zeggen dat alle PVV-stemmers tegen de democratie zijn, maar in elk geval vinden ze Wilders’ antidemocratische neigingen geen dealbreaker.

Welke puber schrikt ervan als Wilders de Raad van State verdacht maakt?

Daar komt bij dat radicaalrechts aan populariteit wint onder jongeren. Vorige maand verscheen een paper van politicologen Wouter van der Brug, Sara Hobolt en Sebastian Adrian Popa in het Journal of European Public Policy, waaruit bleek dat jonge mensen in EU-landen de liberale democratie minder steunen dan oudere generaties, én bij de laatste Europese verkiezingen eerder stemden op radicaal-rechtse partijen. Er was ook een verband tussen deze zaken: met name steun voor een sterke leider hing samen met een stem op radicaal-rechts. De onderzoekers noemden de resultaten zorgwekkend, „omdat ze suggereren dat de jongste kiezers nog minder dan oudere geneigd zijn om partijen en politici te straffen die niet opkomen voor basale liberaal-democratische normen”.

Volgens mij zijn er twee belangrijke redenen voor de afgenomen steun onder jongeren voor de liberale democratie. De eerste is dat zij weinig kennis hebben van het hoe, wat en vooral waarom van de democratische rechtsstaat. Welke puber schrikt ervan als Wilders de Raad van State verdacht maakt? Wie weet überhaupt wat de Raad van State doet? In dat kader is het zorgwekkend dat de Onderwijsinspectie onlangs meldde dat het burgerschapsonderwijs, waar jongeren precies over dit soort dingen zouden moeten leren, op veel scholen matig is.

Maar er is ook een andere reden: de aantrekkingskracht van autoritaire leiders. En dat geldt niet alleen voor jongeren. Er is, vooral voor mensen die hun sociale status zien dalen, veel moois aan het autoritarisme: dat belooft de oude orde te herstellen. Ook hierover kunnen tijdgenoten van het nationaalsocialisme ons inzichten bieden. Menno ter Braak geloofde dat het ressentiment voortvloeide uit de kloof tussen het „recht op alles en het bezit van weinig in de praktijk”. De democratie spiegelde gelijkheid voor, maar zelf zag men vooral verschil. Ter Braak dacht dat ‘de ressentimentsmens’ „het meerdere bezit van de ander niet verdragen kan, dat het hem hels maakt een ander bevoorrecht te zien”.

Abel Herzberg schreef in Kroniek der Jodenvervolging iets soortgelijks: hij had het over de „jongens die bij het maken van de carrière waarop ze meenden recht te hebben de grootste maatschappelijke moeilijkheden hadden ondervonden”. Het zijn die jongens, aldus Herzberg, die zich, eenmaal aan de macht, te buiten gaan aan wreedheden. Maxim Februari, die in de Volkskrant een essay schreef over Herzbergs boek, vat het zo samen: „Deugden als barmhartigheid en naastenliefde waren voor veel omstanders nu eenmaal niet sexy; schelden en schoppen waren leuker en je kreeg er, in 21ste-eeuwse termen, meer volgers door.” Ook Sebastian Haffner vertelt in Het verhaal van een Duitser over „de hypnose van zijn [Hitlers] publiek, dat steeds gemakkelijker bezweek voor de fascinatie van het weerzinwekkende en de roes van het kwade.” Je hoeft maar even te kijken naar hoe Andrew Tate spreekt over vrouwen, of Trump over migranten, om te weten dat dit soort wreedheid, en de fascinatie die het oproept, nog steeds bestaat.

Geneugten van het nazi-zijn

In Het leven van een Duitser beschrijft Sebastian Haffner hoe zelfs hij, een autonoom denker en fel anti-Hitler, heeft gesnuffeld aan de geneugten van het nazi-zijn. In 1933 nam hij als pas afgestudeerd jurist gedwongen deel aan een nationaalsocialistisch zomerkamp, en vol verbazing signaleerde hij hoe hij, ondanks zijn afkeer van de nazi-ideologie, toch deel werd van de groep. Hij merkte „dat voor het individu helemaal geen speelruimte restte”, en dat het hem gelukkig maakte „met elkaar jongensachtige veldslagen en knokpartijen te houden, je helemaal niet van elkaar te onderscheiden, om te baden in een brede, zachte en veilige stroom van vertrouwen en vertrouwdheid”. Maar dit baarde hem ook zorgen. „Ik merkte dat ik met mijn hele persoon in de val zat. Ik had nooit naar het kamp mogen gaan. Nu zat ik in de val van de kameraadschap”, schrijft Haffner. De kameraadschap is volgens hem het wapen van de nazi’s, omdat het „de mens ook de verantwoordelijkheid tegenover zichzelf, tegenover God en tegenover zijn geweten uit handen neemt. Hij doet wat iedereen doet. Hij heeft geen keus.”

De morele ondergrens bestaat alleen als genoeg mensen het lef hebben hem te trekken

Autoritaire politici appelleren aan positieve gevoelens (ergens bij willen horen, trots willen zijn, een perspectief willen hebben) en negatieve (ressentiment, verlost willen zijn van de moraal). En als ze eenmaal aan de macht zijn, spelen ze vooral in op angst en conformisme. Over dat laatste schrijft Haffner veel in Het verhaal van een Duitser. Na Hitlers machtsgreep conformeerden veel Duitsers zich aan de nieuwe leiding. „Men begon mee te doen, aanvankelijk uit angst. Maar toen men eenmaal meedeed, wilde men dat niet meer uit angst doen; dat zou immers gemeen en verachtelijk zijn geweest. Dus voegde men de bijbehorende instelling er later aan toe.”

En onder de mensen die wél anti-nazi bleven, was er weinig openlijk verzet. Ze leidden hun leven, gingen naar hun werk en de bioscoop. Volgens Haffner was het „ook en juist dit mechanisch en automatisch doorlopende dagelijkse leven, dat het mede verhinderde dat er ergens een krachtige, belangrijke reactie tegen het afschuwwekkende plaatsvond. […] Alleen in de dagelijkse routine ligt zekerheid en voortbestaan besloten, direct daarnaast begint de jungle. Iedere Europeaan uit de twintigste eeuw voelt dat met een diepe angst aan.”

Doet iemand iets?

Een terugkerende gedachte die ik had tijdens het lezen: er is geen morele ondergrens. We doen graag alsof de morele ondergrens een natuurverschijnsel is, iets wat vanzelf opdoemt. Maar dat is niet zo: hij bestaat alleen als genoeg mensen het lef hebben hem te trekken. De meesten hebben dat niet. Ze kijken om zich heen: doet iemand iets? Zo niet, dan is het blijkbaar oké. Of misschien niet oké, maar in elk geval niet raar om niet in opstand te komen.

Dat de morele ondergrens geen natuurverschijnsel is, zien we nu in de VS. Al sinds Trumps politieke opkomst zijn mensen bezig hem te onderschatten. Ze lijken te geloven dat hij vanzelf tegen de muren van het fatsoen zal oplopen. In 2016, tijdens zijn eerste race om het presidentschap, dacht men al dat het zover was: Trump had de ouders van een gesneuvelde militair beledigd en de mensen waren woedend. Hier is een grens bereikt, hoorde je overal. In een column sprak ik mijn scepsis uit: ik had in het krantenarchief honderden artikelen uit de jaren twintig en dertig gelezen over Hitler en het viel me op dat hij eigenhandig de grenzen van het toelaatbare bleef verleggen. Wat gisteren schokkend was, was vandaag normaal. Ik weet nog dat de eindredacteur schrok van de vergelijking. Trump was toch geen Hitler?

Hier zag je het probleem van de omgekeerde heiligverklaring. Omdat Hitler het ultieme kwaad is, is hij onaantastbaar. Je mag niemand met hem vergelijken, want dat impliceert dat de vergelekene even kwaadaardig is. Maar dit is niet hoe je leert van de geschiedenis. Dat je wijst op overeenkomsten met de jaren twintig en dertig wil niet zeggen dat je een nieuwe Holocaust voorspelt. Er was ook geen Holocaust nodig, lijkt mij, om te constateren dat Hitler in de jaren twintig en dertig al flink grensoverschrijdend bezig was.

Laagje beschaving

De kunst is om zónder the benefit of hindsight morele grenzen te trekken. Daarvoor moeten we, zowel politici als burgers, de abstractere lessen van de Tweede Wereldoorlog willen leren. Kort gezegd: de democratische rechtsstaat is de enige bestuursvorm waarin mensen vrij, gelijkwaardig en vreedzaam kunnen samenleven. Die rechtsstaat zorgt voor een laagje beschaving, maar niet voor duurzame morele vooruitgang. De mens blijft in essentie wat hij ook al was in de (aanloop naar de) Tweede Wereldoorlog: een wezen met mooie en minder mooie neigingen. Tot die laatste behoren vreemdelingenhaat, kuddegedrag, wreedheid, en de neiging tot wegkijken.

We moeten begrijpen hoe het autoritarisme inspeelt op deze angsten en verlangens, en hoe het ze kan misbruiken. Alleen dan kunnen we werkelijk het belang van de democratische rechtsstaat doorvoelen. Zoals Philip Freriks schrijft: „Voor mijn ouders was de oorlog en vooral ook de aanloop daarnaartoe een verschrikkelijke les die altijd en tot in lengte van dagen geleerd diende te worden. Ze hadden aan den lijve ondervonden waartoe rommelen met de rechtsstaat leiden kan.”


Opinie | Het 4-mei-debat als trap na voor Joden

Het is twee maanden geleden en mijn zoon loopt buiten op straat een broodje te eten. De zon schijnt en hij is in de Javastraat te Amsterdam-Oost, daar hebben ze de beste broodjes van de stad. Na een paar meter beginnen de woedende blikken hem op te vallen. Het duurt even tot hij beseft: o ja, het is ramadan, lunchtijd en zij denken dat ik…

Die avond vertelt hij het verhaal en ik vraag: „Wanneer zouden ze bozer kijken, als ze denken dat jij een moslim bent die niet meedoet aan het vasten of als ze wisten dat je Joods bent?” Hij heeft hetzelfde uiterlijk als ik op zijn leeftijd, ik ken de verwarring. Al mijn hele leven is het een bron van vermaak, Joden en moslims die uiterlijk op elkaar kunnen lijken. En vooral: hoe hysterisch mensen doen over de vermeende tegenstelling tussen deze groepen.

Alleen, sinds anderhalf jaar voelt het niet meer zo grappig. Alles wat te maken heeft met Joden: natuurlijk nam ik het serieus, ik ken de Nederlandse geschiedenis, maar ik kon er ook nog grappig over proberen te doen. Ik noemde 4 en 5 mei de jaarlijkse feestdagen. Als er een nieuwe wereldoorlog in de lucht hangt, zoals nu, vraag ik aan andere Joden: denk je dat onze familieleden in 1939 ook grappen tegen elkaar maakten over hoe wij in Europa sowieso veilig zijn als de hel losbreekt? In mijn leven bestond niet echt een concrete bedreiging. Jodenhaat was er wel, maar ook weer niet. Dat is veranderd.

Best vreemd

Het is 2011 en ik zit aan een talkshowtafel, de opnames gaan zo beginnen. De presentator heet Anil Ramdas en de andere gasten zijn actrice en presentatrice Inci Pamuk en schrijver Hans Sahar. Voordat de camera gaat draaien zegt Ramdas tegen mij: „Zo, daar zit je dan.”

Iedereen aan tafel begrijpt wat hij bedoelt. Zij zijn allemaal allochtonen, zoals dat toen werd genoemd, en ik ben de enige witte Nederlander. Zelf denk ik nog: best vreemd. Schrijver en journalist Anil Ramdas was een Hindoestaans-Surinaamse Nederlander, de wortels van Inci Pamuk liggen in Turkije en die van Hans Sahar in Marokko. Werden hun familieleden in Nederland vermoord vanwege hun afkomst, één generatie voordat zij werden geboren, zoals bij mij? Twee van de drie hebben dezelfde huidskleur als ik. Toch is voor ons allemaal duidelijk: zij zijn zwart en ik ben hier de buitenstaander.

De witte Hollander weet niet beter, maar daar verwacht ik weinig van, die heeft nooit reden gehad om zich hierin te verdiepen. Met het oog op hun eigen rol in de geschiedenis is het ook tactisch handiger om net te doen alsof Joden gewoon witte Nederlanders zijn. Alsof Joden in dit land nooit de ander zijn geweest. Vandaar de recente uitvinding van de fictieve term: ‘onze joods-christelijke traditie’. Een traditie die kennelijk al langer bestond, alleen werd er tussen 1940 en 1945 even een time-out gehouden.

Van collega-minderheden verwachtte ik wat meer. Zeker wanneer die, zoals Anil Ramdas of zijn hedendaagse navolgers, een bijzonder scherp oog hebben voor alle andere vormen van racisme. De moderne zelfbenoemde ‘antiracisten’ bedachten allerlei modewoordjes, zoals ‘intersectionele discriminatie’. Alleen wordt op al die intersecties één type racisme nooit herkend: Jodenhaat. Voor zowel witte als zwarte Nederlanders geldt: Joden niet echt erkennen als kwetsbare minderheid heeft een handige bijkomstigheid. Als je geen minderheid bent, kun je ook niet gediscrimineerd worden.

Verplichte Holocaust-les

De politici die sinds de verkiezingsoverwinning van de PVV ons land mogen besturen, zoals Caroline van der Plas of Mona Keijzer, komen geregeld op de televisie uitleggen wat er moet gebeuren. Zo ook na de rellen rond Ajax-Maccabi Tel Aviv, eind vorig jaar. Islamitische jongeren, of het nu gaat om recente immigranten uit moslimlanden of om jongens die hier al woonden en Nederlander zijn: zij moeten van zulke politici verplicht leren over de Holocaust en waar antisemitisme toe kan leiden.

Het zijn onnavolgbare redeneringen. Dus deze niet-Joodse witte Europeanen, onder wie de explosie van Jodenhaat op dit continent heeft kunnen gebeuren, gaan hun eigen Holocaust gebruiken als lesmateriaal voor moslims die moeten worden bijgebracht hoe slecht het is om Joden te haten?

In de dagen na Ajax-Maccabi wordt me duidelijk hoe alleen wij staan. In grote politieke lijnen: aan de linkerkant, bij de mensen die zogenaamd tegen racisme zijn, blijkt het toch erg ingewikkeld om te erkennen dat er racisme kan bestaan tegen Joden. Door de Nederlandse relschoppers zelf werd het letterlijk een ‘Jodenjacht’ genoemd, maar ook hier werden onnavolgbare redeneringen bedacht over hoe hun agressie werkelijk níéts te maken had met Jodenhaat.

Waar komt het automatische verband vandaan tussen Israël en Nederlandse Joden?

De zogenaamde bescherming voor Joden komt van de rechterkant. Van partijen zoals de PVV, de internationale bondgenoot van openlijk antisemitische partijen uit onder meer Midden- en Oost-Europa. Niet alleen is deze ‘bescherming’ door Nederlandse regeringspartners helemaal niet bedoeld vóór Joden, maar tégen moslims. Ook leidt het juist tot méér Jodenhaat onder groepen die denken: zie je wel, die rijke en machtige Joden krijgen bescherming vanuit de overheid en wij niet. In Nederland zijn Joden een summiere minderheid, onze functie is dat we vanaf links en rechts kunnen worden misbruikt om het eigen punt te maken, als een vuilnisbak waar iedereen ongevraagd zijn troep in mag gooien.

Het is 1980 en ik ben voor het eerst in Duitsland. Middenin een bos stopt mijn vader de auto en leegt daar zijn volle asbak, als een soort daad van protest. Ik krijg dezelfde boodschap mee als van familieleden uit de generatie boven mijn vader, die me vertelden hoe ze de oorlog hebben overleefd. Het is niet zo dat ik in Amsterdam uit woede Duitse voetbalsupporters te lijf ga. Maar toch, als ik ergens Duitsers zie of hoor, gaat een luikje open in mijn hoofd: hm, Duitsers. Tijdens mijn jeugd en ook daarna heb ik dingen over ze gehoord die, of ik dat wil of niet, bepalen hoe ik naar Duitsers kijk.

De oorlog tussen Israël en Hamas is verschrikkelijk, de hoeveelheid doden is hallucinant. Wat het zo cynisch maakt: Hamas is de oorlog begonnen omdat het wist dat Israël buitenproportioneel zou terugslaan en hoe de wereld daarover ging oordelen. Maar als het criterium is: onnodige doden en het Westen doet niets – in bijvoorbeeld Israëls buurland Syrië vielen in veertien jaar nog veel meer onschuldige slachtoffers. Ook in Soedan schijnt er een oorlog te zijn. In Gaza zijn het Joden die doden, in plaats van de in die regio gebruikelijke moslims of Amerikaanse militairen.

Diepe emoties

Worden demonstraties tegen de Amerikaanse oorlogszucht ook vermengd met een veroordeling van Amerikanen als volk en oproepen dat zij hun van de inheemsen gestolen land moeten verlaten? De wereldwijde protesten over de oorlog in Gaza, die gepaard gaan met diepe emoties: zouden die sentimenten iets, ook al is het maar een heel klein beetje, te maken kunnen hebben met het beeld dat de demonstranten tijdens hun leven hebben meegekregen over Joden?

Kritiek hebben op Israël betekent niet dat je Joden haat, dat is te simpel. Wat ik wel zie: mensen die scherp veroordelend reageren op elke andere vorm van racisme grijpen, ook bij demonstraties, niet in bij Jodenhaat. Kennelijk is het zo vanzelfsprekend dat ze het niet eens meer herkennen, net zoals het beeld dat ik onbewust heb meegekregen over Duitsers.

Na de Tweede Wereldoorlog duurde het even tot Nederland begon aan een Nationale Dodenherdenking op 4 mei. Daar zijn gelukkig meer breed gedragen herdenkingsdagen bij gekomen, zoals 1 juli voor de Nederlandse slavernijgeschiedenis en 15 augustus voor onze rol in Nederlands-Indië. Over die dagen bestaat geen discussie, iedereen begrijpt wat daar wordt herdacht, of gevierd. Hoe komt het dat alleen 4 mei zo beladen is? Waarom bestaat uitsluitend over deze dag een jaarlijkse discussie over wat we precies herdenken en hoe we het acceptabel en toegankelijk kunnen maken voor alle Nederlanders?

En waar komt het automatische verband vandaan tussen Israël en Nederlandse Joden – zelfs diegenen die in de Tweede Wereldoorlog werden vermoord terwijl ze niet eens wisten dat er ooit een land zou komen dat Israël heet? Waarom zou het ongepast zijn de Nederlandse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog te herdenken terwijl er een oorlog in Gaza is? Waarom worden hier verbanden gelegd die in elk ander geval absurd zouden zijn? Rond 1 juli wordt niet in emotionele betogen de vraag gesteld: hoe kunnen wij het einde van de slavernij vieren terwijl in de oliestaten, in dezelfde regio als Israël, jaarlijks zo veel moderne slaven sterven tijdens het bouwen van nieuwe luxepaleizen, in landen waar Nederland gewoon zaken mee doet?

Braaf reflecteren

Nog een verschijnsel van de laatste anderhalf jaar. Van Nederlandse Joden wordt introspectie verwacht over Israël. Als aanmoediging voor deze zelfanalyse krijgen we de werkopdracht mee: ingewikkeld hè, dat land waar jij altijd van hebt gehouden blijkt toch niet zo nobel en idealistisch als je altijd had gedacht. Andere bevolkingsgroepen die vanwege hun afkomst of religie werden aangesproken op moordpartijen waar ze niets mee te maken hadden, zeiden terecht: rot op, ik ben niet verantwoordelijk voor die gekken. Maar Joden gaan braaf op zichzelf reflecteren.

Ook ik. Mijn moeder kwam uit New York, mijn tweede paspoort is Amerikaans, ik heb in het land gewoond en stem elke vier jaar. Zoals andere Nederlanders van zichzelf vinden dat ze Surinaams, Turks of Marokkaans zijn, zo denk ik dat ik een Amerikaan ben. Maar bij kritiek op de Verenigde Staten voel ik me niet aangesproken. De huidige president of wat het land de afgelopen decennia heeft aangericht in het Midden-Oosten: ik ben het eens met de afkeuring, het gaat niet over mij.

Dan Israël. Ik spreek de taal niet, ben er niet vaak geweest en eerlijk gezegd was ik anderhalf jaar geleden gestopt het nieuws te volgen. Met het land heb ik niet zoveel, met de huidige regering al helemaal niet en toch: die kritiek voelt alsof ze over mij gaat, als een afkeuring van mijn identiteit. Amerikanen hebben geen geschiedenis van uitgemoord worden om wie ze zijn, Joden wel.

Het is deze geschiedenis die wordt herdacht op 4 mei. De permanente discussie daarover, het willen misbruiken van een dodenherdenking om je eigen puntje te scoren, het stukje bij beetje afpeuteren van waar de dag grotendeels over zou horen te gaan, namelijk de georganiseerde moord op 102.000 Joodse Nederlanders, onder wie de familieleden van de Nederlandse Joden die nu nog leven: het is pijnlijk en voelt als een trap na.

Lees ook

Lees ook: Joods Maatschappelijk Werk: ‘Sinds 7 oktober voelen Nederlandse joden zich onveilig’

Margo Weerts (links), directeur van Joods Maatschappelijk werk, en Esti Cohen, teamleider bij Joods Maatschappelijk werk. Foto Olivier Middendorp