Veel familieconflict in Nederlandstalige IFFR-films

Het IFFR opent dit jaar met een Nederlandse film, Fabula. Dat komt niet zo vaak voor. De nieuwe film van Michiel ten Horn (Aanmodderfakker) is een heerlijk absurde misdaadsatire, met Fedja van Huêt als uitgerangeerde Limburgse crimineel Jos, met dialogen in vet dialect en folklore-elementen als bokkenrijders om het geheel extra smaak te geven. IFFR-programmeur Koen de Rooij: „Voor de opening wil je een film die een groot publiek aanspreekt. Een verhaal dat liefst een beetje humor bevat, niet te traag of polariserend is én bekende namen bevat.” Tussen de festivalinzendingen zit niet elk jaar een Nederlandse film die al die criteria afvinkt.

Er werden veel Nederlandse en Vlaamse (co)producties geselecteerd voor het festival dit jaar. Liefst proberen ze ieder jaar een gevarieerd aanbod van zo’n vijf lange Nederlandstalige films uit Nederland en ten minste twee uit België te programmeren, legt De Rooij uit. Dat is dit jaar ruimschoots gelukt.

Ook nu zitten er tussen de Nederlandstalige films potentiële publiekslievelingen. Grootste kanshebber lijkt Alpha., de nieuwe film van Jan-Willem van Ewijk (Pacifica.), een vader-zoonthriller waarin de hoofdpersonen worden gespeeld door acteur Reinout Scholten van Aschat en zijn echte vader Gijs, en ook hun namen dragen. Vader en zoon gaan op een totaal andere manier om met het verlies van hun respectievelijke echtgenote en moeder. Dat botst als de flamboyante charmeur Gijs zijn zoon opzoekt in de Alpen, waar hij tegenwoordig werkt als snowboardleraar. Frustratie, rouw en vrieskou blijken een ontvlambare combinatie.

Alpha. is niet de enige Nederlandstalige film op het IFFR over ouder-kindrelaties. In Drie Dagen Vis komt vader (Ton Kas), die in Portugal woont, enkele dagen naar Rotterdam voor een medische controle. Ook hier loopt de communicatie tussen vader en volwassen zoon (Guido Pollemans) stroef en gaat het nader tot elkaar komen moeizaam. Visueel en qua sfeer zijn de films uitersten: thriller Alpha. zit vol gestileerde shots en majestueuze (natuur)beelden. In Peter Hoogendoorns droogkomische film in zwart-wit, die deel uitmaakt van het RTM-programma met films over Rotterdam en door Rotterdammers, sjokken vader en zoon door alledaagse stedelijke plekken.

Beeld ut ‘Alpha.’ van Jan-Willem van Ewijk, een vader-zoonthriller Gijs Scholten van Aschat (links) en zoon Reinout.

Ook voor liefhebbers van coming of age is er dit jaar keuze qua stijl in de Nederlandstalige selectie. Zo gaat tijdens het festival de eerste speelfilm van Mercedes Stalenhoef in première. Zij was eerder werkzaam als documentairemaker en won een Gouden Kalf voor docu Mijn grote broer. In Ik zal zien verliest de 17-jarige Lot (Aiko Beemsterboer) haar gezichtsvermogen door een ongeluk. De kijker volgt Lots praktische worstelingen en neemt de wereld soms waar zoals zij dat doet, maar wordt vooral meegenomen in het acceptatieproces van haar beperking. Dat gaat moeizaam en soms gepaard met uitspattingen.

In twee Belgische films, Julie Zwijgt en Soft Leaves, zien we eveneens de transformatie van tienermeisjes door extreme gebeurtenissen, al gebeurt dat ingetogener en subtieler. Voor meer ongeduldige kijkers zal het mogelijk zelfs wat te ingetogen zijn. Julie Zwijgt volgt tennistalent Julie. Als haar coach wordt geschorst na de zelfmoord van een clubgenote, worden alle jonge tennissers uitgenodigd over hem te getuigen. Julie, zijn meest getalenteerde protegé, houdt de lippen op elkaar. In debuut Soft Leaves woont de 11-jarige Yuna alleen met haar vader. Als hij in een coma belandt, komt haar moeder terug uit Japan en moet Yuna zich verhouden tot een ouder en halfzusje van wie ze is vervreemd.

Alle bovengenoemde films zijn vrij traditionele narratieven. Wie op zoek is naar iets experimentelers tussen de Nederlandstalige speelfilms kan dit jaar terecht bij Digna Sinke.

In haar Hemelsleutel horen we Sinke het scenario voorlezen van een film over fotografe Lea die transities in het Amsterdamse havengebied vastlegt. We zien acteurs teksten uit de potentiële speelfilm opdragen, krijgen beelden van industrie en (tijdelijke) natuur en horen via de reflecties van de voice-over over persoonlijke transities en verlies hoe de grens tussen hoofdpersoon en maker vaag blijkt.

Er zitten dit jaar geen Nederlandse films in de hoofdcompetitie van het festival, de Tiger Competition. Wel zit De Idylle, de nieuwe van Aaron Rookus (Goodbye Stranger), in de Big Screen Competition. Ook Soft Leaves is hiervoor geselecteerd. Rookus maakte een tragikomische mozaïekfilm over familieleden die worstelen met en fantaseren over wat ze echt willen in wat er rest van hun (korte) levens. Tussen droom, daad en twijfel blijken bij Rookus niet alleen praktische bezwaren, maar soms ook gezinsleden te staan die erg met zichzelf bezig zijn.

Familieconflicten, ze blijken dit IFFR weer een onuitputtelijke bron van inspiratie.


Is de zaak rond ‘It ends with us’ de laatste nagel aan de doodskist van #MeToo?

Hij eist 250 miljoen dollar van The New York Times en 400 miljoen dollar van Hollywoods ‘power couple’ Blake Lively en Ryan Reynold, alias Deadpool. Het ‘narratief’ lijkt weer te kantelen naar acteur-regisseur en huilgrage feminist Justin Baldoni. Hij scoorde vorig jaar een reuzenhit met It Ends With Us, een film over partnergeweld met Blake Lively. Desondanks marcheren alle betrokkenen nu grimmig richting wederzijds verzekerde vernietiging. Is de zaak de laatste nagel aan de doodskist van #MeToo?

Het zit zo. Twee kampen wilden tijdens het maken de controle over It End With Us. Dat zie je vaker, maar dat het chagrijn enorm was bleek in augustus, toen Lively op sociale media Baldoni ontvolgde en men elkaar op de rode loper ijzig vermeed. Toen Lively het in de filmpromotie louter had over haar haarproducten en frisdrankmerk en het onderwerp seksueel geweld zorgvuldig vermeed – zo deprimerend! – had Baldoni het over niets anders. Blake Lively leek toondoof; al snel circuleerde het verhaal dat zij Baldoni’s passieproject had gekaapt en de kwestie partnergeweld misbruikte voor eigen gewin. Sociale media keerden zich tegen Lively, allerlei oude hooghartige en sarcastische media-optredens doken op.

Zijige femi-man Baldoni is onuitstaanbaar, Blake Lively volstrekt ongeloofwaardig

Op 21 december heroverde het kamp-Lively het ‘narratief’ via The New York Times, waar Harvey Weinsteins nemesis Megan Twohey zich leende voor een eenzijdig verhaal waarin Blake Lively ‘feminist’ Baldoni van seksuele intimidatie op de filmset betichtte: hij zou haar trailer zijn binnen gewandeld terwijl ze topless was of haar baby de borst gaf. Halverwege de opname had ze een lijst van dertig eisen, enkele vrij curieus. Zo wilde Lively verder verschoond blijven van Baldoni’s huilpartijen of zijn paranormale gesprekken met haar dode vader. Serieuzer was de aantijging dat Baldoni’s publicist Melissa Nathan, die eerder Johnny Depp bijstond tegen diens ex Amber Heard, de online haatcampagne tegen Blake Lively had georkestreerd. Het bewijs bleek dun: publicisten die in chats opscheppen dat ze Lively zouden begraven. Geen sterke beurt van The New York Times, maar Hollywood geloofde Lively nu. Het narratief van ‘underdog gekoeioneerd door graaiende diva’ werd ‘toxische nepfeminist regelt geniepige haatcampagne’.

Baldoni slaat nu terug met een eis van 650 miljoen wegens laster en sappige details. Dat Blake Lively’s mensen hem bij de filmpremière in de kelder opsloten tussen de gift bags. Dat Lively scriptwijzigingen afdwong door Baldoni thuis door Ryan Reynolds én vriendin Taylor Swift te laten overvallen, waarna ze dreigend mailde dat ze Kaleeshi is, drakenkoningin Daenerys Targaryen uit Game of Thrones: „Ik heb een paar draken (…) die beschermen waarvoor ik vecht.” Vuurspuwende draken Reynolds en Swift, net wat Los Angeles nu nodig heeft.

Het kamp-Lively noemt Baldoni’s tegenaanval „een bekend hoofdstuk in het misbruikers-handboek”: victim-blaming. Popcorn erbij, mom-mom-mom: wordt dit zo’n Depp versus Heard-spektakel waarin iedereen zichzelf belachelijk maakt? Wie weet, maar dat dan opnieuw ten koste van wat er resteert van #MeToo. Zijige femi-man Baldoni met zijn warme tranen is onuitstaanbaar, Blake Lively totaal ongeloofwaardig als slachtoffer. De walm van cynisme is niet te harden, en zo haalt iedereen straks de schouders op bij een echte misbruikzaak. En zijn we terug bij af.


Colman Domingo (53) is plotseling een van de meest gevierde acteurs op aarde: ‘Ik belichaam het verhaal van mensen’

Na ruim dertig jaar acteren speelde Colman Domingo zijn eerste hoofdrol in 2023, in Rustin over burgerrechtenactivist Bayard Rustin. Het maakte Domingo op zijn 53ste plotseling een wereldster. Genomineerd voor een Oscar, op alle rode lopers, een internationaal stijlicoon. Volgens tijdschrift Out is hij de eerste zwarte, homoseksuele filmster genomineerd voor een Oscar, volgens Vogue légt Domingo de lat voor mannenmode. En Time koos hem als een van de honderd invloedrijkste personen in de wereld.

Deze week komt Sing Sing uit, Domingo’s tweede hoofdrol, in achttien dagen gefilmd tussen rollen in Rustin en The Color Purple. Het is waarschijnlijk Domingo’s beste acteerprestatie tot nu toe. Hij speelt Divine G, een ingezetene van de beruchte New Yorkse gevangenis Sing Sing, die via een theatergroep ontsnapt aan zijn helse realiteit. Wedkantoren lijken zeker te weten dat hij weer voor een Oscar genomineerd wordt. Maar Domingo heeft met Sing Sing een groter doel: deze „kleine film” moet de „wereld helen”.

Sing Sing volgt waargebeurde verhalen van deelnemers van het RTA-programma: rehabilitatie door de kunsten. Bijzonder aan de film is dat het merendeel van de acteurs (ex-)gedetineerde is. „Dat maak je niet vaak mee”, zegt Domingo via een Zoom-verbinding vanuit Londen. „Dat je co-sterren hun eigen ervaringen meenemen.”

Domingo leerde veel van zijn mede-acteurs. „Velen zeiden: ‘Als ik kunstprogramma’s als deze had gehad toen ik jong was, had ik misschien andere keuzes gemaakt’. Niemand had ooit hoop, vertrouwen en kunst in hen ‘gegoten’. Dat is een ramp voor onze maatschappij. Ze hebben geen gereedschap gekregen om volledig functionerende mensen te worden. We weten allemaal wat er gebeurt als iemand zegt: ‘Schrijf het op, teken het, schilder het…’ Dat wat je niet kan beschrijven, komt er op een bepaalde manier uit. Maar wat als daar geen platform voor is? Maakt het je hard? Doodt het je van binnen?”

Sing Sing wijkt bewust af van Hollywood-gevangenisclichés: steekpartijen met tandenborstels, bendegeweld of toiletwijn. Het toont emoties van de mannen die het meest gevreesd worden. In één scène huilt een man om de dood van zijn hond. Dat is waarom de film zo helend is, zegt Domingo. „Sing Sing laat ons weten dat het oké is gevoelens te tonen als man. Als zwarte man”, zegt hij.

„Al die mannen delen ongelofelijke kwetsbaarheid en gevoeligheid. Zij kunnen elkaar vasthouden, knuffelen. Ze noemen elkaar beloved [geliefde]: een van de diepzinnigste woorden. Laatst kwam ik Andrew Garfield tegen tijdens een evenement in Europa. Hij tikte me op de rug en zei: ‘Hoe gaat het, my beloved’? Er knakte iets in mij. Om dat te horen van een vriend. Een man die je gewoon ‘geliefde’ noemt. Dat is nieuw in onze maatschappij. Dat verandert hoe wij mannen zijn. Het hamert giftige mannelijkheid eruit.”

Het is Colman Domingo’s favoriete zin uit de film: „Wie zou geloven dat het helen van de wereld is begonnen tussen de muren van Sing Sing?” Hij herhaalt het nog eens. „Wie kan dat geloven? Nou: ik!”

Nooit zomaar een baan

Acteren was voor Domingo nooit zomaar een baan. „Ik heb medelijden met acteurs die het zo zien. Dit betekent, denk ik, dat ze werk doen waarin ze niet geloven.” Voor hem was kunst levensreddend, zei hij eerder tegen Sharp Magazine. Een ontsnapping van de achterstandswijk uit West Philadelphia waar hij opgroeide, een manier om rouw en pijn te verwerken. „Ik was een verlegen kind. Ik observeerde vooral, meer dan alles. Ik ging niet naar het theater. Ik had er geen ingangen. Maar ik wist dat ik een passie had voor mensen.”

Dat bracht hem bij een studie journalistiek. Op de universiteit kwam hij in aanraking met het theater. „Ik had aanleg om heel erg empathisch te zijn. Dat was een gave, zei mijn theaterdocent. Hij zei: ‘Ik ben nieuwsgierig naar wat er gebeurt als je daar achteraan gaat.’ Het voelde geweldig. Een stap voorbij de journalistiek. Ik vertelde niet alleen een verhaal, ik schrijf er niet alleen over, ik belichaam het verhaal van mensen. Het voelt alsof ik een hoger doel dien dan mijzelf.”

Domingo spreekt alsof hij Shakespeare voordraagt. Hij geeft antwoorden met drie aktes, theatrale pauzes, emotie en korte, gulle lachsalvo’s als de grens naar pretentie in zicht komt – drie harde ‘ha’s’ voor de ontnuchtering. Vooral over acteren spreekt hij alsof het een missie is. „Mijn baan is om een mens te zijn”, zegt hij. „Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid de menselijke aard te begrijpen, in al zijn verschijningsvormen. Wat een gift is dat. Om de skills te hebben, de nieuwsgierigheid, om een pooier te worden (Zola), een burgerrechtenleider (Rustin), een ‘misbruiker’ (The Color Purple), een held. Om te onderzoeken hoe elk persoon op de buis ook leeft in mij. Ik denk dat ik me als mens daardoor heb ontwikkeld.”

Toch wist hij in de eerste twintig jaar van zijn filmcarrière niet door te breken. Hij belandde in de kaartenbak als inwisselbare bijrolacteur: het type acteervee dat verschijnt in moord-van-de-week-shows als Law and Order. Na de zoveelste afwijzing overwoog hij te stoppen – naar verluidt omdat een casting director van Boardwalk Empire zei dat zijn huid te donker was.

In het theater moest hij het vooral zelf doen. Hij viel op in de musical Passing Strange (in 2008 uitgebracht door Spike Lee). Maar hij brak in 2010 door met zijn onemanshow A Man and His Soul. Hetzelfde jaar werd hij genomineerd voor een Tony – de belangrijkste musicalprijs. Twee jaar later castte Steven Spielberg hem in Lincoln. En langzaam zag de filmwereld zijn talent als karakteracteur. Domingo straalt een natuurlijke, bijna patriarchale autoriteit uit, maar wisselt dat af met emotie of humor. Hij viel op bij topregisseurs als Ava Duvernay (Selma), Barry Jenkins (If Beale Street Could Talk), en Sam Levinson (Euphoria).

Toch moest hij vooral zélf hard werken om hoofdrollen als Rustin en Sing Sing op te eisen. „Ik moest een geheel eigen pad zoeken. Zonder op te scheppen: er zijn niet veel mensen die op zoveel verschillende platformen werken. Ik ben een acteur maar ik schrijf ook musicals, regisseer theater, televisie, film. Ik ben mijn eigen versie geworden van wat mogelijk is. Ik heb mijzelf niet ingekaderd, op geen enkele manier.”

Er is een patroon in Domingo’s werk – niet voor niets is hij zo invloedrijk. Al zijn rollen hebben iets geëngageerds, bijna activistisch. Ziet hij dat zelf ook zo? „Ik ben zo oud dat mensen nu retrospectieven van mijn werk organiseren. Nu zie ik dat er verbanden zijn. Ik ben een bruine man in de VS, en ik laat daar een complexe versie van zien. Theater en film zijn inherent subversief. Als ik mensen iets anders toon dan ze gewend zijn, brengt het al verandering. Dan hebben mensen een ervaring met een zwarte man die ze niet hadden voorzien.”

‘Rauw optreden’

Hoewel Domingo lof krijgt voor Sing Sing, vindt hij het moeilijk naar zichzelf te kijken. „Het is een rauw optreden. Ik nam veel van mezelf mee, mijn eigen kwetsbaarheid en persoonlijkheid. Ik kon het personage niet ‘buiten mezelf ombouwen’. Dus als ik het terugzie, voel ik me zoals ik me toen voelde. Ik tapte ergens uit, dieper dan ik ook maar kan uitleggen. Daarom kijk ik de film liever niet. Ik wil kunnen praten over de film, niet over mijzelf.”

In de komende twee jaar, komen er zeven nieuwe projecten met Colman Domingo uit. Hij speelt de vader van Michael Jackson, Nat King Cole in een biofilm die hij zelf schreef, een rol in Edgar Wrights remake van The Running Man, een rol in een mysterieus Spielberg-project… Domingo weet waar de vraag heen gaat. „Mensen vragen zich vaker af hoe vol mijn dagen zijn. Maar de waarheid is: ik ben vaak actief níet met werk bezig. Ik sta om vijf uur op. Dan heb ik drie uur voor mezelf. Om naar het strand te gaan, te wandelen, koffie te drinken, andere interesses: architectuur, tuinieren. Nu ben ik in Londen, maar ik heb tijd gereserveerd tijdens de dagen rond Kerst. Geen creativiteit, gewoon mensen kijken. Maar… uiteindelijk komt alles terug in mijn werk. Ik vul mijn beker met de wereld.”


recensieEen gevangenisfilm waarin geweld geen rol speelt

Een film maken waarin (voormalig) gevangenen figureren als zichzelf is niet nieuw. Vijftig jaar geleden studeerde Hans Quatfass af aan de Filmacademie met het fascinerende In bewaring (1975). Even pakkend was een van de laatste films van de Taviani-broers, Caesar Must Die, waarin gedetineerden Shakespeares toneelstuk Julius Caesar opvoeren dat qua thematiek en emoties dicht op hun belevingswereld zit. Dat zoiets louterend werkt, is nu ook te zien in Sing Sing. De hoofdrol is voor de charismatische acteur Colman Domingo, vrijwel alle overige rollen worden gespeeld door (ex-)gedetineerden. Archiefbeelden bij de aftiteling laten zien hoe authentiek Sing Sing is. Tijdens hun verblijf in de gevangenis, hier het befaamde Sing Sing in New York, deden ze allemaal aan toneel.

Het is sowieso een verademing om een gevangenisfilm te zien waarin geweld eigenlijk geen rol speelt. In Sing Sing vallen ze elkaar niet telkens fysiek aan, gevechten om de pikorde spelen nauwelijks een rol. Het gaat niet om haantjesgedrag, maar juist om het (soms schoorvoetend) tonen van kwetsbaarheid. De deelnemers aan het theaterprogramma van de gevangenis praten over hun kinderen, gefnuikte levens en de vraag of het mogelijk is na hun vrijlating uit het criminele circuit te stappen.

Boekenliefhebber Divine G (Domingo) is tijdens zijn detentie serieuze toneelstukken gaan schrijven en oprichter van het gevangenentheater. Tijdens een vergadering besluit de groep deelnemers dat het tijd is voor een komedie, als tegenwicht voor alle ellende – zowel in de gevangenis als in de stukken van Shakespeare die ze normaliter spelen. Regisseur Greg Kwedar focust op het repetitieproces maar andere scènes verdiepen de psychologie van de gedetineerden, van wie een klein deel in beroep gaat tegen hun al dan niet onterechte veroordeling. Zo ontstaat een boeiend beeld van het leven in een gesloten inrichting. Uiteraard helpen zij elkaar en is er tegenslag: Sing Sing beoogt een feelgoodfilm te zijn, en dat lukt. Her en der duren scènes iets te lang en ondanks de nadruk op hun gevoel van kameraadschap neemt Sing Sing voorzichtig stelling tegen de onmenselijkheid van een lange opsluiting. Is het Amerikaanse gevangeniswezen er niet op ingericht om zwarte mensen zo lang mogelijk opgesloten te houden?

https://www.youtube.com/watch?v=q4Jm1XxzrMA


Gouden momenten in wat bravere derde ‘Paddington’-film

Het lag voor de hand dat het beertje Paddington een keer zou moeten terugkeren naar Peru, het land waar de populaire kinderboeken- en inmiddels filmfiguur oorspronkelijk vandaan komt. En dat gebeurt dan ook in de derde film in een reeks; waarin de teaser voor deel vier overigens alweer in de eindcredits zit verstopt. In de eerste twee mixfilms van live action (echte acteurs) en 3D-animatie (een meer dan levensechte knuffelbeer) werd er al veel aandacht besteed aan de ‘origin story’ van de marmeladeverslaafde weesbeer die na omzwervingen op het Londense station Paddington strandt (vandaar zijn naam). Daar wordt hij liefdevol opgevangen door familie Brown.

Met name Paddington 2 (2017 alweer) werd een hit: op recensieaggregaat Rotten Tomatoes stond hij zelfs een tijdje hoger dan de ultieme klassieker Citizen Kane. Dat komt overigens niet alleen door het voel-goedgehalte van de film. De wereld van Paddington is liefdevol en divers – zelfs de boeven hebben humor, charme en een gouden hartje. Wat de films echter uniek maakt is hun production design en aandacht voor detail. Elk decor is een zoekplaatje. Net als in de eerdere films worden er ook in Paddington in Peru terloops allerlei animatietechnieken in het verhaal geweven. Van collages van nagemaakte ouderwetse filmpjes, tot speelgoedvliegtuigjes die over landkaarten van het Amazonegebied suizen en de dansende schilderijen van moeder Brown.

Waar de mogelijkheden van die stijl in Paddington 2 soms leidden tot hoogstaande avantgardistische slapstick, is Paddington in Peru meer een zoete rechttoe rechtaan avonturenfilm. De regisseurs-scenario tandem van de eerste twee delen werd vervangen door een nieuw team dat de reis naar Peru om tante Lucy op te zoeken omtoverde in een alle-leeftijden-variant van Werner Herzogs Fitzcarraldo. Een groot deel van de film bestaat uit een boottocht over de Amazone met een verdachte kapitein (een beschaafd schmierende Antonio Banderas) op zoek naar de schatten van Eldorado.

Dapper is dat de film in een montagesequentie aandacht heeft voor de wrede geschiedenis van kolonisators, goudzoekers en andere plunderaars. Wel is het vreemd voor een filmserie die in Londen de rijkdom en diversiteit van een multiculturele samenleving prijst, dat er nauwelijks Peruviaanse personages in de film zitten. Alsof Peru net zo’n fictief land is als het Salzburgerland van The Sound of Music. Waar de film met een glansrol voor Olivia Colman als zingende non namelijk óók naar verwijst.

Gouden momenten zijn er genoeg. Met name de paraplu die Paddington aan het begin van de film als cadeau van zijn buurtgenoten krijgt omdat hij eindelijk zijn paspoort heeft gekregen, speelt een glansrol als parachute, boot en zwaard. Het is alleen allemaal wat braver, wat meer gericht op het familienarratief.


Met films als Mel Gibsons ‘Flight Risk’ krijgt Hollywood zijn oude glorie echt niet terug

Het is natuurlijk toeval dat in de week van Donald Trumps inauguratie de nieuwe film van Mel Gibson uitkomt, een van Trumps trouwste supporters, maar het zou ook best een goed gepland complot kunnen zijn. Gibson werd met acteurs Sylvester Stallone en Jon Voight vorige week door Trump aangesteld als ‘speciale ambassadeurs’ om Hollywood („een geweldige maar getroebleerde plek” volgens Trump) zijn oude glorie terug te geven – de gevolgen van de Covidpandemie, meerdere stakingen en de opkomst van streaming laten diepe sporen achter.

Gibson wist van niks. „Toch geef ik gehoor aan de oproep. Mijn plicht als burger is te geven, te helpen en inzicht te bieden.” In dezelfde week verloor hij zijn huis bij de bosbranden rond Los Angeles, dus grapte hij: „Is er een kans dat de positie gepaard gaat met een ambtswoning?”

Dat antwoord is stukken leuker dan zijn nieuwste film als regisseur, Flight Risk. Deze ondermaatse actiefilm is duidelijk een tussendoortje. Gibson is druk bezig met zijn vervolg op het bloederige The Passion of the Christ, 2004), The Resurrection of the Christ. De sequel gaat over de drie dagen tussen de kruisiging van Christus en zijn wederopstanding.

Op zich is Flight Risk een slimme productie. Hij zal niet veel gekost hebben, er doen slechts drie acteurs mee in de hoofdrollen, de rest zijn figuranten. Bijna de hele handeling speelt zich af in een vliegtuigje, waardoor je met een opengewerkt model voor weinig geld in de studio kunt werken voor een green screen. Een paar locatieshots doen alsof we in Alaska zijn. Zelfs als de film flopt, komt hij door uitbreng op dvd en verkoop aan televisie en streamingsdiensten makkelijk uit de kosten.

In Flight Risk moet een Air Marshal in dienst van de FBI een in Alaska gevangen genomen kroongetuige terugbrengen. Een privépiloot zal ze erheen vliegen, maar hij is niet wie hij zegt te zijn. Dan zijn er plotontwikkelingen die verrassend moeten zijn, maar dat niet zijn. Dit is een standaard actiefilm, waar zelfs Gibson, een verdienstelijke regisseur, weinig mee kan. Omdat de handeling zich vooal in het vliegtuigje afspeelt, is de bewegingsvrijheid van de camera beperkt: naar voren of naar achteren. Close-ups doen de rest.

Op zich is er niks mis met zo’n ‘kijk uit, achter je!’-formulefilm, maar hier is de toon van meet af aan verkeerd, met flauwe grapjes, oenige oneliners en een moment met een toupetje dat niet heel geestig is. De piloot (Mark Wahlberg) gaat er als psychopaat vol in, maar echt eng wordt hij niet. Michelle Dockery, bekend van Downton Abbey, doet haar best maar kan weinig aanvangen met een beperkte rol. Nog middelmatiger is Topher Grace, een acteur die nooit een Oscar zal winnen – zeker niet met zo’n slecht geschreven personage. Met als desastreus gevolg dat het lot van deze mensen je niets kan schelen, waardoor spannend bedoelde momenten – kan Dockery net op tijd over een berg scheren? – niet het beoogde effect hebben. Met dit soort films krijgt Hollywood nooit zijn oude glorie terug.


Excentrieke acteur Crispin Glover strijdt tegen Hollywood

Al na twee minuten interview raakt acteur Crispin Glover aan de grote levensvragen. „Wat is een ‘zelf’ nu eigenlijk? Je bent niet dezelfde zelf wanneer je thuis een kat aait, in de supermarkt bent, of boos bent op je moeder. Mensen zijn verschillende dingen op verschillende momenten.”

In een gesprek van dertig minuten drijven al Glovers antwoorden op den duur weg als stuurloze vlotten naar onbekende wateren. Het is wat je verwacht, en misschien wilt, bij een interview met een van de meest excentrieke en getalenteerde acteurs uit Hollywood. In de jaren tachtig schopte hij presentator David Letterman bijna in het gezicht met een plateauzool. Interviews gaan over zijn rattenfascinatie en de operatietafel die in zijn woonkamer staat.

Ook zijn personages zijn ‘ongebruikelijk’. Glover werd bekend als de ongemakkelijke George McFly in Back to the Future, maar dreef gedurende zijn carrière steeds verder af van de norm. Regisseurs als David Lynch, Dennis Hopper, Milos Forman en Oliver Stone wisten raad met zijn eigenzinnigheid. Hij was huurmoordenaar (Wild at Heart), assistent van een pornograaf (The People vs. Larry Flint), en Andy Warhol (The Doors).

Nu zit hij in het conservatoriumhotel in Amsterdam. Herkenbaar als altijd, met zijn ijskleurige ogen, clowneske jukbeenderen en lange scherpe kin. Hij draagt een zwart maatpak „als teken van respect”, „om fotografeerbaar te zijn”, en „zodat mensen mij niet met mijn personages verwarren”. Glover is hier omdat hij zijn nieuwste excentriekeling speelt in een Nederlandse film, Mr. K. als de titulaire K. (naar Kafka): een rondreizende goochelaar die strandt in een tentaculair oud hotel. Gasten en staf hebben zich georganiseerd in een 19de-eeuwse klassenmaatschappij. Alleen K. zoekt een uitweg.

„Voordat ik Dostojevski las als tiener, was Kafka mijn favoriete schrijver”, vertelt Glover over de film waaraan regisseur/scenarist Tallulah Schwab twintig jaar werkte. „Ik heb een chateau in Tsjechië. En het grappige is, en ik mag dit zeggen omdat ik Tsjechische roots heb: tot op de dag van vandaag begrijp je precies waarop Kafka reageerde. Er is iets daar waarmee moeilijk is om te gaan. De cultuurshock stopt nooit.”

Echt achterhalen wat Glover interesseerde in de film is lastig. Hij noemt en roemt „het scenario”, „een pdf-bestand vol visuele inspiraties” en een zoomgesprek met Schwab: „Ik kon merken dat het een goede film ging worden.

„Wat ik fijn vond aan de film is dat-ie interpreteerbaar is. Dat wilde ik graag bewaken. Ik denk dat films vaak te veel sturen in wat je moet vinden. Zelfs in goede bedoelingen van filmmakers zit een autoritaire dictatuur. Als mensen kunnen interpreteren, gaan ze deelnemen aan de kunst.”

Schaken met Polanski

Het is de rode draad in Glovers carrière: strijd tegen conventies, Hollywood en „corporate media”. De reden dat hij acteren de afgelopen 25 jaar als „ambacht” ging zien. Kunst, dat zijn zijn eigen projecten.

Crispin Glover groeide op in Hollywood. „Mijn vader was acteur en mijn moeder een gepensioneerde danseres.” Hij herinnert zich hoe zijn vader schaak speelde met Roman Polanski op de set van Chinatown. „Ik zag van dichtbij hoe de filmindustrie werkte. Ik dacht dat het iets was wat ik ook wel zou kunnen.”

Hij zag de filmindustrie „niet noodzakelijkerwijs als kunst” tot hij kennismaakte met de films van het ‘Nieuwe Hollywood’. „Ik begreep dat in Hollywood ook grote kunst gemaakt werd waarin levensvragen werden gesteld. Maar toen ik echt begon met acteren in de jaren tachtig was dat alweer voorbij.”

Glover begon voortvarend: McDonald’s-reclame, soapseries, pilots voor televisieshows. Hij trok aandacht met zijn maniakale, komische energie, reed in een taxi uit de jaren veertig en droeg ook op warme dagen dikke wollen pakken uit diezelfde tijd. Hij gold als het kunstzinnige buitenbeentje van de ‘brat pack’, de getalenteerde lichting jonge acteurs op een moment dat Hollywood weer tienerfilms ging maken: Emilio Estevez, Rob Lowe, Sean Penn en Demi Moore. Glover en zijn boezemvriend Nicolas Cage – toen als acteur vooral ingezet als gespierde dommekracht – wedijverden met elkaar in excentriek gedrag.

Op zijn 21ste kreeg hij zijn grootste rol tot dan toe als de (latere) vader van de held Marty McFly in Back to the Future. Hij maakte zich die rol volgens scenarist Bob Gale zo eigen „dat ik niet eens meer wist wat we wilden toen we hem schreven.” Maar Glover raakte in conflict met regisseur Robert Zemeckis. De personages werden op het eind werden beloond met welvaart in plaats van met liefde. Een te kapitalistisch sentiment, vond Glover.

Hij keerde daaarom in de vervolgfilm niet terug (naar verluidt ook wegens een salarisgeschil). Zemeckis en producent Steven Spielberg vervingen hem door een mix van archiefmateriaal én een acteur met kin- en jukbeenderenprotheses. Dat was toen nog toegestaan in Hollywood, maar Glover klaagde ze aan en kreeg 756.000 dollar in een schikking. Het Gilde van Acteurs (SAG) liet vastleggen dat de beeltenis van acteurs niet meer zo gebruikt mocht worden.

Glover besloot sindsdien alleen nog maar films te maken waar hij achter stond: in de jaren negentig met David Lynch (en Nicolas Cage), Hopper, Forman, Boorman en Stone. Voordat hij ook daarin zichzelf niet meer vond. Hij ging zich richten op zijn eigen films.

Glover kan leven met het feit dat hij zijn bekendheid nog altijd dankt aan Back to the Future. Hij heeft een klein ongemak met roem, vertelt hij in een lange monoloog. Drastisch ingekort: „Het is wat verontrustend als iemand jou herkent, maar jij hen niet. Zoals Sherlock Holmes zei toen het hem overkwam: ‘Nu heb jij de bovenhand!’ […] Een vriend – veel herkenbaarder dan ik – zei tegen mij: de reden dat ik een zonnebril draag in het openbaar is niet zodat ik niet herkend word, maar zodat ik vreemden niet in de ogen hoef te kijken.”

Foto Merlijn Doomernik

Ik denk dat films vaak te veel sturen. Maar als mensen kunnen interpreteren, gaan ze deelnemen aan de kunst

Vaudeville

Als Glover nu nog ergens in de mainstream opduikt – Charlie’s Angels, Hot Tub Time Machine, tv-serie American Gods – dan is het vooral om zijn eigen werk te subsidiëren, films die hij op zijn „eigendom” in Tsjechië draait. Voornamelijk de ‘it-trilogie’ die in 2005 met What is It? begon, over een jongetje met een racistisch ‘id’ en een cast vol kinderen met downsyndroom, al gaat de film daar niet over. Deel twee was in 2007: It is Fine! Everything is Fine, over een schrijver met hersenverlamming en een fetisj voor meisjes met lang haar. Deel drie volgt.

„Ik heb vijftien jaar met die films getoerd”, aldus Glover. Hij hield vier uur lange live-optredens waarbij hij de films vertoonde, in gesprek ging met het publiek of voorlas uit zijn boek Ratcatching: teksten over rattenvangen uit de 19de eeuw geherinterpreteerd. „Tussen 2005 en 2020 was dat. Sinds de pandemie maak ik mijn nieuwe film af, elf jaar geleden begon ik de opnames in Tsjechië. Volgend jaar wil ik daarmee op tournee. Maar wacht, je vroeg me… iets…”

Zijn nieuwe film wordt de eerste waarin hij samenspeelt met zijn inmiddels 92-jarige vader Bruce. De film zal net zomin als zijn andere films in bioscopen of op streaming te zien zijn. Alleen in live-setting zijn ze veilig voor piraterij en zo staat Glover naar eigen zeggen ook in een traditie van vaudeville-performance.

Gevraagd naar de staat van Hollywood is Glover hard en vaag. „Er werden zelfs in de jaren tachtig meer ongebruikelijke films gemaakt dan nu. Corporate media zijn nog homogener en autoritairder dan toen.” Liever kijkt hij uit naar zijn komende tournee. „Ik ben enthousiast omdat we nu met meer dan 8 miljard mensen op aarde zijn. Als ik een klein percentage daarvan nou naar mijn shows weet te lokken…”


LA, het hedendaags Babylon, moet branden maar herrijst uit zijn as

Het sein ‘brand meester’ laat op zich wachten in Los Angeles: de kurkdroge Santa Ana-wind die soms met orkaankracht vonken door de canyons jaagt speelt weer op. Nu wordt Brentwood bedreigd, woonoord van onder anderen vice-president Kamala Harris en acteur Dennis Quaid. Veel valt er niet tegen uit te richten, wel kan je extra olie op het vuur gooien en schuldigen aanwijzen. Niet klimaatverandering natuurlijk; ‘drill baby drill’ zou wel eens kunnen eindigen in ‘burn baby burn’. Nee, woke: een lesbische brandweercommandant die de viriliteit van het brandweerkorps ondermijnt en milieugekkies als gouverneur Gavin Newsom die plunderen legaliseert, zo fabuleert Elon Musk. Musk was dit weekeinde ter plekke om (tevergeefs) brandweerlieden tegen Newsom op te hitsen. Zo levert ieder zijn bijdrage.

Er zijn ook echte zondaars, zoals private brandweerlieden die een beroep deden op het schaarse water in de zwaar getroffen goudkust Pacific Palisades, waar regisseur Paul Verhoevens villa de brand lijkt te hebben overleefd. Vastgoedmagnaat Keith Wasserman kreeg iedereen over zich heen toen hij op X beloofde „elk bedrag te betalen” aan brandweermensen die zijn huis nat kwamen houden. „Snel handelen graag, de buurhuizen branden al.”

Het inferno is Los Angeles’ orkaan Katrina, maar anders dan in New Orleans treft deze ramp relatief veel steenrijke en beroemde mensen. Langs de kustweg richting Malibu werden talloze villa’s van celebrities als Paris Hilton, Billy Crystal, Miles Teller, Jeff Bridges en Mel Gibson in de as gelegd. Dat was niet altijd een enorm drama. Billy Crystal verloor zijn woonhuis, Paris Hilton slechts een strandhuis. Jeff Bridges verloor de villa van zijn ouders, die hij voor 16.000 dollar per maand verhuurde. Maar ‘the dude abides’: hij woont op een ranch in Montana en verkocht na 2017 zijn twee villa’s bij Santa Barbara.

Mel Gibson meldde woensdag live in de podcast van Joe Rogan dat zijn rustieke villa vol kruizen en heiligenbeelden bij Malibu in de fik stond. Het is net Dresden, meldde hij later. „Perfect verbrand, alles past in een urn.” Ook Gibson zag woke als oorzaak: zijn ‘ze’ soms uit op omvolking van Californië? Er was één lichtpuntje: hij wil al sinds 2017 van de villa af, de prijs kelderde van 17,5 naar 14,5 miljoen dollar. Dat is nu een verzekeringskwestie die Gibson kan uitzitten op zijn privé-eiland of drie villa’s in Costa Rica. Dus heeft hij misschien zelf …? Dat zeggen mensen.

Met zulke slachtoffers sluipt er al snel Schadenfreude in; Hollywood is verdorven, fake en arrogant en daarom altijd al verbonden met de Apocalyps. Babylon heette een recent filmepos over Hollywood tussen stille en sprekende film, een massa-extinctie-evenement voor filmsterren. Babylon moet branden maar herrijst altijd uit zijn as, luidde de teneur. Dat moet Los Angeles nu opnieuw bewijzen. De stad was al in mineur: na de Hollywoodstaking zakte de film- en tv-productie in of week uit naar elders. Californië werkte aan een steunpakket, maar wat daarvan komt met een vijandig Washington onder Trump?

En is God sowieso wel klaar met Babylon? De ‘Big One’ moet nog komen, de verwoestende aardbeving met vulkaan (Volcano, 1997) en tsunami (San Andreas, 2015). In rampenfilm 2012 (2009) kiepert heel Los Angeles in de oceaan. Hollywood verzint het zelf altijd nog erger.


Makers over ‘Queer’: ‘Hoe visualiseer je de wereld van William Burroughs?’

William Burroughs valt niet te verfilmen. Althans: niet zijn boeken. David Cronenburg deed in 1991 een halfgeslaagde poging met Naked Lunch, een surrealistische biopic vol body horror en typmachines die transformeren tot tirannieke, uit hun anus pratende reuzeninsecten. Cronenbergs groteske, vlezige stijl paste prima bij zijn oeuvre, vond William Burroughs zelf. En bij zijn fragmentarische, van schizofrene hallucinaties aaneen hangende Naked Lunch (1959), naast Kerouacs On the Road dé roman van de beatgeneratie.

De Italiaanse filmmaker Luca Guadagnino probeert in Queer opnieuw het onmogelijke: Burroughs verfilmen. En slaagt daar in navolging van Cronenberg in door de tekst van de roman – in dit geval het in 1985 gepubliceerde Queer – achter zich te laten en er een biografische film van te maken, zegt hij in een kort zoomgesprek samen met acteur Drew Starkey, die in de film het ongrijpbare liefdesobject van Burroughs’ alter ego William Lee speelt.

Luca Guadagnino, voor alles stilist: „Wat mij in dat boek aantrok was de omslag. Ik zag hem liggen in een boekwinkeltje in Palermo toen ik jong was, zeventien jaar. Die titel, met daaronder Williams S. Burroughs, was enorm evocatief. Toen las ik het boek en werd verliefd. Ik was heel jong, de kwaliteit van schrijven van iemand als Burroughs tegenkomen is dan een seismische gebeurtenis in je leven. Later vond ik in het boek, de geweldige taal, de manier waarop hij een toch vrij klassiek liefdesverhaal vertelde, een perspectief dat ik graag verder wilde verkennen.”

William Burroughs zag zelf een link tussen zijn schrijven en filmmontage: hij pionierde in cut up-technieken waarbij hij teksten in willekeurige volgorde verknipte en aan elkaar plakte om zo een uitweg te vinden uit de ‘pre-recorded’ realiteit van causale ketens.

Hij werkte graag samen met filmmakers: zie het West-Duitse Decoder, over een duistere fastfood-corporatie die de massa beheerst met geestdodende, consumptie stimulerende muzak, losjes geïnspireerd door Burrouhgs’ essay The Electronic Revolution. Hij speelt in die film Dr. Benway, de duistere wizard of Oz in labjas die in Naked Lunch een sinistere antagonist is. Ook wandelde Burroughs in 1989 binnen bij Gus Van Sants Drugstore Cowboy als priester Tom, de goeroe van verslaving en existentiële wanhoop als levensstijl. Toch: is het niet lastig zijn vaak bijna plotloze oeuvre in film om te zetten?

Guadagnino: „Het is moeilijk als je film alleen als plot-gedreven ziet. Maar me dunkt dat we daar al wel zo’n vijftig jaar voorbij zijn, toch? Sinds de nouvelle vague. De vraag is meer: hoe? Hoe visualiseer je Burroughs’ wereld? We moesten trouw zijn aan zijn verbeelding, zijn gevoel voor humor, zijn romanticisme. We hadden daarbij niet eens zo’n drastische behoefte aan een verrassende plot.”

Drew Starkey: „Ik liet het boek en Burroughs in mij doorsijpelen op een bepaalde manier. Er waren zinnen waarin Burroughs het personage Allerton beschrijft die zich vastzetten in mijn hoofd. In de epiloog van Queer kijkt William Lee terug op de affaire en zegt dan: ‘Wat is er ooit gebeurd met dat mes [knife] genaamd Allerton?’ Dat was zo’n, duidelijke, schrijnende manier om iemand te beschrijven. Ik dacht aan hem als ‘mes’ door het hele verhaal heen.”

Guadagnino: „Dat is subjectief, toch? Lee ervoer hem als mes, toch?”

Starkey: „Ja, ja. Natuurlijk. Maar Allerton onthult zijn ware aard als tegenhanger van Lee. Dat is wat je ziet. Werken met Daniel Craig is het beste wat je kan overkomen. Het ging vooral om luisteren, aanwezig zijn. Ik was soms wel afgeleid door Daniels acteren. ‘Wat doe ik? Ik moet opletten. Ik ben nu gewoon aan het kijken naar Daniels fantastische performance’. Dat was best moeilijk en gecompliceerd. Maar we vonden manieren om het actief en interessant te houden.”

Lees ook

de recensie van ‘Queer’

Regisseur Luca Guadagnino verfilmde het Mexico City van ‘Queer’ in diep verzadigde kleuren.

‘Queer’ zwijgt over de dood van Burroughs’ echtgenote Joan Vollmer, in de verfilming wordt daar twee keer indirect naar verwezen. Waarom?

Guadagnino: „Dit is een adaptatie van het boek Queer dat pas werd uitgegeven in 1985. Die bevat het manuscript dat hij 1952 schreef én een introductie die hij er later aan toevoegde. In die terugblik beschrijft hij zijn leven als een expat in Mexico City, zijn routines en het moment dat hij zijn vrouw vermoordt. Want zo ziet hij dat: een lelijke geest nam bezit van hem en maakte hem daarna tot een schrijver. Die lotsbestemming, die doem, is verbonden met de wereld van Queer en het fatale Wilhelm Tell-spelletje met zijn vrouw.

„Maar tegelijk deed me dat denken aan Oscar Wilde. Een prachtige zin, dieper onderzocht door Rainer Fassbinder: ‘Each man kills the things he loves’. Omdat Lees liefde voor Allerton oneindig is, is hij voor altijd bezeten door die liefde. Daar heeft hij Allerton zelf niet meer bij nodig.”

Uit ‘Naked Lunch’ haalt u Burroughs’ metafoor van de duizendpoot. Wat betekent dat voor u?

Guadagnino: „Voor mij is dat een symbool van onderdrukking. In de laatste notitie in de dagboeken van William Burroughs, drie dagen voordat hij sterft, schrijft hij een klein gedicht dat eindigt met het woord ‘liefde’. Hij is heel eerlijk in wat liefde voor hem betekent, maar beschrijft de duizendpoot als de vijand van de liefde. Het is een entiteit die op de loer ligt om connectie en fusie te voorkomen.

„In een droom ziet Lee de duizendpoot kruipen over de kuit van een man van keramiek. Een levende tatoeage van onderdrukking die probeert liefde te vernietigen. Bij Burroughs is de duizendpoot het post-menselijke. Een mens verandert in een duizendpoot zonder moraliteit, een machine die slechts vernietigt.”


‘Queer’: uit vissen met Daniel Craig als beatnik-goeroe William Burroughs

In het oeuvre van beatnik-goeroe William Burroughs (1914-1997) is Queer vermoedelijk nog het eenvoudigst te verfilmen. Anders dan zijn observerende debuutroman Junkie (1953) loopt Queer in de finale weliswaar leeg in absurdistische terzijdes, paranoïde theorieën en wrede anekdotes: ‘routines’, zoals Burrough ze noemde. Zijn alter ego William Lee vertelt ze aan talloze passanten, in één geval raaskalt hij door tot hij ontdekt alleen aan tafel te zitten. Maar waar zijn onverfilmbaar geachte grote roman Naked Lunch van dergelijke ‘routines’ aaneen hangt, heeft Queer iets wat op een plot lijkt: een Amerikaanse expat tracht begin jaren vijftig radeloos een ongrijpbare jongere man in te palmen.

Burroughs’ alter ego, William Lee, hangt met zijn onafscheidelijke pistool in de holster rond in duistere kroegen, bordelen en restaurants van Mexico City, een van de vele Amerikanen op de vlucht voor iets – in Burroughs’ geval een drugszaak in New Orleans die pas over vijf jaar verjaarde. In september 1951 joeg hij zijn echtgenote Joan Vollmer, ooit het sprankelende middelpunt van de opkomende beatnik-scene, daar met zijn Star 380 automatic een kogel door het hoofd tijdens een stomdronken Wilhelm Tell-spelletje.

Lavender scare

Burroughs publiceerde Queer pas in 1985; indertijd achtte hij zijn homoseksuele confessies te riskant gezien de lavender scare die in de VS nauwelijks onderdeed voor de red scare: homofobie en communistenvrees lagen in elkaars verlengde. In zijn voorwoord uit 1985 stelde Burroughs dat Queer eigenlijk gaat over wat de roman nauwkeurig vermijdt: de dood van Vollmer. Zonder die gebeurtenis was hij geen schrijver geworden. Want was het een dronken ongeluk? Wilde hij onderbewust van de labiele, aan drank en speed verslaafde Vollmer af? Nam een malicieuze geest die avond bezit van hem? Speelde een recente trip naar Ecuador met de 21-jarige student Lewis Marker een rol? Burroughs was van de jongeman bezeten, Marker hield hem af.

In 1985 stelde de oude Burroughs dat zijn debuutroman Junkie de emotioneel insulaire, verdoofde toestand van een opiaatverslaafde weerspiegelt en vervolg Queer die van de afgekickte verslaafde: onzeker, emotioneel behoeftig, kwetsbaar en bovenal bloedgeil. Dat heeft de Italiaan Luca Guadagnino zich goed ingeprent bij zijn sensitieve verfilming van Queer , die gaat om een man met een zeer dunne huid. De voortreffelijke Daniel Craig laat hij de bekentenis van William Lee uit de roman woord voor woord herhalen. Hoe Lee als jongen panikeerde bij het besef dat hij homoseksueel was om daarna vol walging te besluiten dan ook enthousiast in de goot te wentelen. Maar dat zíjn homoseksualiteit niet „zacht en verwijfd” was maar keihard, bitter en macho. Zie William Lees sadistische grappen in Queer over levend geroosterde biggetjes of over de liberale, serieuze gay Bobo wiens ingewanden via zijn aambeien uit zijn lijf worden gerukt. Zie dat oeverloze zuipen, dat gecultiveerde dedain jegens Mexicanen, dat onafscheidelijke pistooltje van hem. Een spijkerharde pose van een onttakeld man: Burroughs maakt in Queer geen geheim van zijn fragiliteit. Het is een onthullend boek.

De duivel op de hielen

De Italiaanse maestro Luca Guadagnino filmt momenteel alsof de duivel hem op de hielen zit. In april ging Challengers uit, zijn campy driehoeksromance op de tennisbaan met Zendaya, nu volgt Queer met Daniel Craig en later dit jaar gaat een thriller met Julia Roberts in première, In the Hunt. Fijn, want Guadagnino is in bloedvorm. Queer is een biopic van William Burroughs geworden, net als David Cronenbergs bewerking van Naked Lunch in 1991. Daar dwaalde de vlakke Paul Weller met zijn vissenogen verstijfd van paranoia – de dood van Vollmer is hier leidmotief – door een mystieke ‘Interzone’ van geheim agenten, sinistere duizendpoten en typmachines die veranderen in insecten. Naked Lunch gaat over onbehagen, dislocatie, verdringing, walging. In Guadagnino’s Queer, dat enkele malen indirect aan Vollmers dood refereert, maken we kennis met een aardse, frêle en hunkerende Burroughs. Queer gaat over verlangen.

William Lee/Burroughs beweegt zich door een fraai kunstmatig vormgegeven Mexico City van diep verzadigd technicolor van paarse nachten; Guadagnino leeft zich uit in bravourefilmen vanaf dat eerste prachtige tracking shot waarin Lee op zijn favoriete barkruk arriveert. In stamcafé Ship Ahoy valt hij als een blok voor werkstudent Allerton – acteur Daniel Craig speelt met grappige pathos Lees halfdronken poging zichzelf voor te stellen met een „elegante oudewereld-buiging”, wat door de ‘naakte lust’ en kinderlijke overgave in zijn ogen zo „verminkt en hopeloos” overkomt dat Allerton gegêneerd de andere kant opkijkt. Lee weet de jongeman evenwel met zijn vrijgevendheid en flux de bouche in te palmen en op een avond ook in bed te praten. Om dan te ontdekken dat de jongeman een vis is: koud, glibberig en moeilijk te vangen. Na de seks houdt Alllerton tot Lees groeiende wanhoop afstand. Lee smacht, drinkt, spuit. Maakt zichzelf belachelijk.

Lees ook

een interview met regisseur Luca Guadagnino en acteur Drew Starkey over ‘Queer’

Daniel Craig (links) is voortreffelijk als William Burroughs, die als een blok valt voor de ongrijpbare Allerton (Drew Starkey), in ‘Queer’.

Gepast onpeilbaar

Acteur Drew Starkey vertolkt Allerton gepast onpeilbaar. In de roman leest Lee soms Allertons geest – mysticus Burroughs was gefascineerd door geestverruiming en telepathie. De jongeman is koel en gesteld op zijn vrijheid, beseft Lee. Hij wil zich niet verplicht voelen door cadeautjes. Zijn afhoudendheid is geen wreed machtspelletje, maar eerder onverschilligheid. Tegelijk is hij lui en passief en laat hij zich de avances van de welgestelde Lee aanleunen. Is hij sowieso gay? Hij bezocht nooit een gay bar, zegt Allerton zakelijk. Seks met Lee vindt hij niet vervelend, voegt hij daar tergend vlak aan toe. Ongrijpbaar als een vis.

Uiteindelijk accepteert Allerton een aanbod van Lee om door Midden-Amerika te reizen op voorwaarde dat hij twee keer per week ‘aardig is’ voor hem. Allerton blijkt een prima, zij het zakelijke reisgezel die Lee niet in de steek laat als hij klappertandend afkickt – hij wil dan zelfs lepeltje lepeltje met hem liggen. In die fase van de film krijgt Queer iets monotoons, met Lee die even routineus blijft komen als Allerton hem afhoudt. Maar in het laatste kwart herpakt de film zich in een hallucinante jungle-expeditie in Ecuador waarin Lee en Allerton op zoek gaan naar yage, ofwel ayahuasca: een ‘telepatische drug’ waarmee volgens Lee de Sovjets en de CIA experimenteren. Spoiler Alert: In Burroughs’ novelle eindigt die expeditie onverrichter zake, in Queer vervult Guadagnino wat hij vermoedelijk ziet als Burroughs’ diepere verlangen: naar versmelting, overgave, loslaten van zijn ego. Onder leiding van de locale botanist Cotter – een fraaie rol van een tandloze, bijna onherkenbare Lesley Manville – zijn we getuige van de meest indringende, angstwekkende en toch ook aantrekkelijke ayahuasca-trip ooit verfilmd. Misschien was het therapeutisch geweest als Lee wat langer daar in de jungle was gebleven om zijn demonen uit te drijven, zoals Cotter suggereert. Maar hij keerde terug en werd weer William Burroughs.


Het zuiden van de VS bleek erger dan Zuid-Afrika voor de gevluchte fotograaf Ernest Cole

In het Oscargenomineerde I Am Not Your Negro (2016) leek het geregeld alsof James Baldwin (1924-1987) uit zijn graf was opgestaan en samen met regisseur Raoul Peck een documentaire had gemaakt. Naadloos liet Peck onder meer een brief van de Amerikaanse schrijver en activist aan zijn uitgever uit 1979 versmelten met historisch beeldmateriaal en hedendaagse nieuwsflarden. Het resulteerde in een poëtische film over historisch racisme in de VS die bitter actueel voelde.

In zijn nieuwe docu Ernest Cole: Lost and Found laat Peck opnieuw een zwarte kunstenaar tot leven komen. Ditmaal de Zuid-Afrikaanse straatfotograaf Ernest Cole (1940-1990), die clandestien vastlegde wat apartheid dagelijks betekende voor zijn zwarte landgenoten. Hij legde onmenselijke en willekeurige controles vast. Toonde mensen opgepropt als sardientjes in een trein, sommigen hangend uit ramen en staand tussen wagons omdat er onvoldoende plek is. Op een paar meter afstand zie je dan ruime, halflege perrons achter een Whites Only/Net Blankes-bord.

House of Bondage

Na publicatie van zijn beelden in fotoboek House of Bondage (1967) moest Cole zijn geboorteland ontvluchten naar de VS. Hij werd er gelauwerd, maar op de roes van zijn plots verworven vrijheid volgde snel de kater. Cole raakte aan lager wal, werd dakloos en stierf op 49-jarige leeftijd aan alvleesklierkanker. Zowel hij als zijn werk raakte in de vergetelheid.

Hoewel de foto’s van Cole voor het brede publiek waarschijnlijk nieuw zijn, kwam Peck (1953) er zelf als tiener al mee in aanraking, vertelt hij in Cannes, waar zijn film in première ging. Hij werd geboren in Haïti, maar toen hij acht was ontvluchtte zijn familie daar de brute dictatuur richting Congo in Afrika. Peck groeide deels op in de VS en Frankrijk en trok op zijn zeventiende naar Berlijn om er te studeren. „Daar hadden alle onafhankelijkheidsbewegingen een hoofdkwartier en leerde ik Coles foto’s kennen.”

Peck volgde op de voet wat er gebeurde in landen als Brazilië, Chili, Nicaragua, Mozambique én zag mensen als Cole als voorganger in de strijd. Peck: „Ik was ook deel van de anti-apartheidsstrijd, we gebruikten Coles foto’s om te laten zien wat er gaande was in Zuid-Afrika.”

Peck maakte in de jaren die volgden talloze geëngageerde speelfilms en documentaires en was kortstondig minister van Cultuur in Haïti. Na het succes van I Am Not Your Negro namen de erven-Ernest Cole contact met hem op met de vraag of hij niet iets wilde doen met de fotograaf, van wie in 2017 op mysterieuze wijze 60.000 netjes geordende en gedateerde negatieven opdoken in een bankkluis in Stockholm. In eerste instantie had Peck het te druk, twee jaar later, toen hij nog meer foto’s en informatie ontving, besefte Peck dat er een groter verhaal in de fotograaf en zijn werk zat dan alleen een thrillerachtige plot over de verdwenen en hervonden negatieven.

Pecks film gaat niet alleen in op de gruwel in Zuid-Afrika, via Coles onthutsende oeuvre en nog schokkender nieuwsbeelden. Hij laat ook zien hoe de fotograaf in de VS evenzeer in een mal werd gedrukt door zijn huidskleur. Bladen in de VS gaven Cole alleen opdrachten waarin hij een chroniqueur werd „van onrecht, ellende en wreedheid”. Cole nam de opdracht aan om naar het zuiden van de VS te reizen; hij zou ‘de zwarte op het platteland door de ogen van een buitenstaander’ vastleggen. In Lost and Found vertelt hij vervolgens dat wat hij er zag „ironisch” en „pervers” genoeg leek op zijn geboorteland. Terwijl de kijker Coles foto’s ziet van het dagelijks leven in het zuiden, horen we dat hij tijdens het fotograferen banger was dan in Zuid-Afrika. In zijn thuisland vreesde hij arrestatie, in de VS om neergeschoten te worden. ‘The free world’ waarvan hij droomde bleek allesbehalve vrij.

Cole kreeg ondertussen te horen dat hij „zijn passie” niet in zijn nieuwe werk legde, witte collega’s zeiden dat het „scherpte” miste. Volgens Peck werd de kracht van Coles Amerikaanse foto’s indertijd niet erkend omdat het „niet gebruikelijk was om te kijken naar het werk van een zwarte fotograaf. En er was een soort van exotisme. Mensen wisten wat hij had gedaan in Zuid-Afrika en hoe gevaarlijk dat was. Dat zagen ze als zijn waarde.”

Net als in I Am Not Your Negro krijgen historische beelden in Pecks film een extra betekenislaag door de zeer aanwezige vertelstem van de hoofdpersoon, zijn observaties over de samenlevingen waarin hij werkt en wat hij voelde als balling. De soms bijna brekende stem waarmee acteur LaKeith Stanfield praat als Cole, is even hypnotiserend als die van Samuel L. Jackson in I Am Not Your Negro. Hij roept wel meer vragen op, want anders dan Baldwin was Cole geen schrijver of publiek figuur, er zijn veel minder teksten en filmfragmenten van hem. Waarop zijn de woorden in de film gebaseerd, legt Peck hem niets in de mond?

De keuze om het verhaal zo te vertellen was „een proces”, vertelt de regisseur in Cannes. „De eerste stap was dat ik besliste dat Ernest zijn eigen verhaal moest vertellen want niets wat ik over hem las klopte.” Zo stoorde Peck zich als hij weer las dat Cole depressief was, zwerver werd en leed aan paranoia. Volgens de regisseur werd de fotograaf zo ontmenselijkt; niemand wordt dakloos omdat hij lui of gek is. „Ik wilde dus geen talking heads, maar een organische, intieme film vanuit zijn oogpunt.”

Hij deed uitgebreide research, sprak met mensen die Cole hadden gekend, las House of Bondage, dat teksten van Cole bevatte, keer op keer en „destilleerde er een soort scenario uit”. Peck: „Maar ik wist dat ik meer nodig had.” Dus begon Peck zichzelf „in Coles huid” te schrijven. „Een van de eerste vragen waarmee ik startte was: ‘Waarom voel ik me zo incompleet?’ Die eerste zin brengt je in een bepaalde geestestoestand en vervolgens blijven de zinnen komen, alsof je poëzie schrijft, omdat je zo veel van zijn gedachten en gemoedstoestand in je hebt opgenomen.”

Gemengde koppels

Hetzelfde geldt voor de foto’s die hij selecteerde, legt Peck uit. Hij begon door zijn research verbanden te zien tussen beelden. Zo bemerkte hij hoe veel foto’s Cole van gemengde koppels in de VS maakte. Zelf heeft de fotograaf nooit iets gezegd over een fascinatie voor dit onderwerp, maar Peck realiseerde zich dat deze relaties verboden waren in Zuid-Afrika. „Het was als ‘tekstanalyse’ vroeger op school. Wanneer je een tekst simpelweg leest, zie je bepaalde zaken niet, maar als je gaat letten op welke woorden er worden gebruikt, veel voorkomende adjectieven of de opbouw, krijg je plots inzicht in hoe een tekst is ontstaan.”

Weet hij iets over hoe Coles negatieven na veertig jaar opdoken in een kluis in Zweden? De bank beweert geen gegevens te hebben over wie ze in bewaring gaf of wie betaalde voor de opslag. Dat is weinig plausibel. Peck wil er aan het slot van ons gesprek niet te diep op ingaan, hoewel hij wel een idee heeft. „We hebben wat navraag gedaan en ik hoop dat Zweedse journalisten ermee aan de slag gaan.” Vlak voor de première van zijn film liet de Zweedse Hasselblad Foundation weten honderden kostbare prints van Cole terug te geven aan zijn familie. Peck: „Omdat ze bang waren voor de film. Dat hebben ze jarenlang niet willen doen.”