Vijftien tips voor IFFR: van mainstream tot experimenteel

Mainstream films

Memoir of a Snail (Adam Elliot)

Grace vertelt haar levensverhaal aan haar slak, nadat haar vriendin Pinky is overleden. Na de dood van haar verlamde vader werd ze van haar tweelingbroer gescheiden. Het leven werd sindsdien een smoezelige worsteling. Het zal je verbazen, met zo’n synopsis, dat dit een animatiefilm is. Maar een kinderfilm is het niet. Bloed vloeit, onappetijtelijke naakte lichamen paraderen, en met name de emotionele diepgang van het verhaal vergt wat van je. Mede dankzij de briljante stopmotion: waardoor de film constant tussen hilarisch en diep bedroevend laveert.

The Seed of the Sacred Fig (Mohammad Rasoulof)

Iraanse onderzoeksrechter Iman worstelt met twijfel tijdens de oplaaiende protesten in Iran. Het regime sommeert hem mensen ter dood te veroordelen zonder het bewijs te onderzoeken. Hij gehoorzaamt, terwijl zijn dochters juist meeleven met de demonstranten, onder wie hun opgepakte vriendin Sadaf. Als Imans dienstwapen vermist wordt, slaat zijn angst om in paranoia: een imploderende politieke thriller die met recht de Special Jury Prize won op het filmfestival van Cannes.

I’m Still Here (Walter Salles)

Ontroerend: een kandidaat voor de publieksprijs van IFFR. Hoofdrolspeler Fernanda Torres verdiende een Golden Globe als sterke moeder wier linkse man verdwijnt tijdens de militaire dictatuur in Brazilië. Veteraan Walter Salles, die indertijd bij de familie over de vloer kwam, filmt hoe de terreur op kousenvoeten binnensluipt, een idylle verkilt en een gezin overleeft.

A Complete Unknown (James Mangold)

I’m Not Here was een bewonderenswaardige cerebrale interpretatie van ‘shape shifter’ Bob Dylan. Meer aards is deze verrukkelijke, meeslepende kroniek van zijn meteorische opkomst uit het niets, grote doorbraak en hoe Dylan daarna in 1965 de wollige folkscene opschudt door akoestisch voor elektrisch te verruilen. Liefjes en liedjes, bekend verhaal zeer meeslepend verfilmd met Timothée Chalamet die indrukwekkend met de ongrijpbare jonge Dylan versmelt.

Vermiglio (Maura Delpero)

De jonge deserteur Pietro komt in 1944 aan in Vermiglio, een klein Italiaans bergdorpje. Daar bestaat de oorlog amper. Hij wordt verliefd op Lucia, de oudste dochter van de dorpsleraar. Een grote liefde bloeit op, maar wanneer de oorlog eindigt, moet Pietro weer naar huis, met alle consequenties van dien. Een slopend drama, dat de juryprijs won op het filmfestival van Venetië én de Italiaanse inzending is voor de Oscars.

Miséricorde (Alain Guiraudie)

Alain Guiraudie kennen we sinds L’inconnu du lac – man valt voor mogelijke seriemoordenaar in cruise zone – als specialist in macabere, seksueel geladen gay thrillers. Hier keert koekoeksjong Jéremy bij de dood van zijn stiefvader, een dorpsbakker, terug naar het leeglopende dorpje Saint-Martial, een broeinest van onvervuld verlangen en verknipte lust. We weten wat Jéremy uithaalt, komt hij ermee weg? De pastoor speelt een dubieuze sleutelrol.

Le Comte de Monte-Cristo (Matthieu Delaporte en Alexandre de La Patellière)

Deze nieuwe bewerking van Alexander Dumas’ De graaf van Monte-Cristo was de Franse hit van 2024. Meer dan 8 miljoen kaartjes werden verkocht in Frankrijk alleen. Regisseurs Delaporte en De La Patellière vervormden het boek tot een drie uur lang epos, met zwaardgeslinger en prachtkostuums en stijlvolle muziek. Er zijn wel twintig film- en seriebewerkingen van het boek. Deze behoort tot de beste.


Voor de avonturier

Brutus en Katoenhuis

Rotterdam-West is het jongste zwaartepunt van het IFFR; havens maken hier plaats voor woningen en oude loodsen dienen als culturele vrijplaatsen. Stap in tram of metro voor het Katoenhuis, ‘hub voor Immersive Experiences’, dat vier grote installaties herbergt. In Joep van Lieshouts Brutus is er tweemaal de totaalervaring An Uaihm Bhinn, gebaseerd op de wonderlijke Fingal’s Cave in Schotland: een installatie, expo en optreden in ‘een voortdurend veranderende akoestische en ruimtelijke ervaring’, zo heet het.

Fiume O Morte! (Igor Bezinovic)

Poëet, militair, fascist en dandy Gabriele d’Annunzio bezette in 1919 de stad Rijeka aan de Dalmatische kust met zijn vierduizend troepen. Hij zou Fiume (de Italiaanse naam van de stad) toevoegen aan het Italiaanse Rijk, dat de glorietijden van Rome moest gaan herleven – alleen: de Italiaanse overheid had hem niet gevraagd dit te doen. In deze humoristische documentaire spelen stadsbewoners de bezetting van Fiume na – burgers spelen militairen (sommigen alleen gecast omdat ze „kaal zijn”), voetbalhooligans doen dienst als optochten.

Le deuxième acte (Quentin Dupieux)

Het is een curieus droste-effect, deze film die door AI zou zijn geschreven en geregisseerd, maar niet heus. Absurdist Dupieux opende vorig jaar Cannes met wat even een Franse liefdescarrousel lijkt te worden, maar al heel snel schiet de fine fleur van de Franse acteerwereld uit zijn rol met commentaar op de scènes en op elkaar, om daarna acteurs te spelen die acteurs spelen die acteurs spelen… Enfin, u komt er zelf maar uit.

An Unfinished Film (Lou Ye)

In deze hybride mix evoceert veteraan Lou Ye onnavolgbaar en uiteindelijk ontroerend de Covid-pandemie. Een Chinese regisseur wil een gay romance na negen jaar alsnog afmaken, maar cast en crew moeten in quarantaine in hun hotel bij Wuhan: opeens is alles onafgemaakt. Documentair bij de eerste verwarring, paniek en razernij, dan een Covidfilm met veel smartphone-gedoe rond depressie en introspectie, met onverwachte uitbarstingen van virtueel samenzijn en rebellie. Lou Ye smokkelt er steeds meer echte beelden van Wuhan in. Een film tastend en ongewoon als de lockdowns zelf.

2551.03 – The End

Pastiche op een expressionistische Duitse stille film anno 1920. Aapmens zwerft door een ondergronds, post-apocalyptisch gangenstelsel bewoond door groteske gemaskerde creaturen. Liefst te nuttigen laat op de avond en licht beneveld, maar ook zonder dat hypnotiseren de surrealistische episodes, de industriële of meditatieve noise en de stroboscopen. De Weense kunstenaar Norbert Pfaffenbichler lijkt een en ander te willen beweren over activisme, macht en kunst, maar met zijn adembenemend gevoel voor mise-en-scène doet dat er verder niet zo toe.

Vitrival – the most beautiful village in the world

Een vandaal teistert het Belgische Vitrival met fallische graffiti van penissen. Aan twee jonge agenten de taak de pikspuiter te vinden door middel van ouderwets politiewerk. Is het „die Turkse jongen”, van wie het hele dorp vermoedt dat hij het is? Op traag tempo rijden ze door het dorp, lurkend aan vapes en koffiekopjes. Het wordt een humoristisch portret van een welbekende, kabbelende gemeenschap (gespeeld door de echte dorpelingen) die geniet van „mild weer” en geïrriteerd raakt door de zoveelste wegwerkzaamheden, maar waar ook iets tragisch sluimert.

La gran historia de la filosofía occidental (Aria Covamonas)

Een kosmische animator verfilmt de geschiedenis van de westerse filosofie in opdracht van Mao Zedong. U merkt al: dit wordt geen ‘drie aktes en eind-goed-al-goed’. In collage-achtige animatie versmelten oud en nieuw in auto-botsingen tussen Disney en Plato. Je kan er kritiek op het kapitalisme in lezen, kritiek op kritiek op het kapitalisme, of helemaal niets. Geestig voor de avonturier, maar u bent gewaarschuwd.

Focus: Matthew Lax

IFFR wijdt een programma op Matthew Lax, een schrijver, filmmaker en kunstenaar die queerinterpretaties doet van kunst, teksten, dieren en intermenselijke relaties. In zijn persoonlijke tweeluik A TIRED DOG IS A GOOD DOG richt hij zich op het houden van dieren. Én op koppels die honden nadoen in de slaapkamer. Experimenteel, anders en gewaagd – na één film weet je of je ervan houdt.


Vrouwelijke filmpioniers die vergeten zijn, door mannen

Langzaamaan wordt bekend dat in de eerste decennia waarin het medium film zijn opgang deed veel vrouwelijke filmmakers actief waren. Ze waren zowel voor als achter de camera te vinden, als regisseurs, scenaristen, editors en acteurs. Dit was niet beperkt tot de Verenigde Staten, het was een wereldwijd fenomeen. Dat deze vrouwen jarenlang vergeten zijn, komt door mannen. Die schreven de eerste filmgeschiedenisboeken, maar hadden weinig aandacht voor het aandeel van vrouwen in met name de eerste dertig jaar van de filmgeschiedenis, de zo cruciale pioniersjaren (1895-1925). Het IFFR wijdt dit jaar een Focusprogramma aan filmmaker Katja Raganelli, die in haar werk de verdiensten van vrouwelijke filmmakers belicht.

In de documentaire Alice Guy Blaché (1997) memoreert Raganelli (1939) dat veel van Blachés films door filmhistorici als Georges Sadoul aan mannen werden toegeschreven, terwijl zij in werkelijkheid meestal de regie-assistenten van Blaché waren. Alice Guy Blaché (1873-1968) was een Franse filmpionier die eerst in Frankrijk werkte (tussen 1896 en 1906 bij Gaumont) en later met haar (camera)man Herbert Blaché naar de VS verhuisde. Ze bouwde er een filmstudio en zette een productiebedrijf op: Solax. Tussen 1910 en 1914 produceerde Solax zo’n driehonderd korte films, waarvan het merendeel verloren ging, een lot dat naar schatting 75 tot 90 procent van de films uit de periode van de zwijgende cinema trof.

IFFR programmeert enkele van Guy Blachés producties, waarin vaak met veel humor de traditionele man-vrouwverhouding wordt uitgedaagd, met soms travestie als onderdeel van de plot. In de komedie A House Divided (1913) is de vrouw niet ondergeschikt aan de man maar absoluut zijn gelijke.

Raganelli’s documentaire over deze filmpionier bevat een in 1982 opgenomen televisie-interview met Blachés dochter Simone, die met veel liefde over haar moeder vertelt. Ook zit er een gesprek in met Bessie Love. Zij speelde in D.W. Griffiths notoir racistische film The Birth of a Nation (1915) en diens historische epos Intolerance (1916), maar ook in enkele komedies van Guy Blaché, die ze roemt om haar rake gevoel voor humor. In ensceneringen speelt Eva Mattes de rol van Alice Guy Blaché. Daar moet je van houden, maar feit blijft dat Raganelli een van de eersten was die aandacht vroeg voor het werk van Guy Blaché, de eerste vrouwelijke filmmaker ter wereld.

Raganelli’s documentaire over Guy Blaché is onderdeel van haar omvangrijke project over vrouwen in de film- en kunstgeschiedenis. Deze werden gemaakt door haar eigen productiemaatschappij Diorama Film, opgericht samen met haar (camera)man Konrad Wickler. Het project begon in 1977 met een portret van de Franse regisseur Agnès Varda – te zien op IFFR, evenals enkele van Varda’s korte films. IFFR vertoont tevens Margery Wilson – Vom Stummfilmstar Hollywoods zur Filmregisseurin (1998). Net als Alice Guy was Wilson (1896-1986) een regisseur, maar van haar tussen 1920 en 1923 gefilmde oeuvre is niets meer over. Ook speelde ze, net als Bessie Love, in Griffiths Intolerance en in de stille westerns van en met westernster William S. Hart: IFFR vertoont The Return of Draw Egan (1916). Raganelli interviewde Wilson in 1982, haar herinneringen aan die periode zijn haarscherp, ze vertelt er met smaak over. Van de dominante Hart moest ze bijvoorbeeld niet veel hebben.

Beeld uit Katja Raganelli’s ‘Lotte Reiniger – Hommage an die Erfinderin des Silhouetten’ (1997).

Geanimeerde silhouetten

Daarnaast maakte Raganelli documentaires over recenter in de filmindustrie actieve vrouwen, behalve Varda de Hongaarse filmmaker Márta Mészáros, de Zweedse regisseur (en voormalig acteur) Mai Zetterling en de Duitse animatiepionier Lotte Reiniger, maker van prachtige films met uitgeknipte en geanimeerde silhouetten.

Als laatste is er Raganelli’s portret van acteur en (activistisch) filmmaker Delphine Seyrig, Die Liebe ist ein Mythos (1978). Iets om naar uit te kijken is Seyrig die voorleest uit het Scum-manifest (1967) van Valerie Solanas (in de gelijknamige film). Scum staat voor de Society for Cutting Up Men, haar manifest is een radicale afrekening met mannen. Die zijn emotioneel beperkt, egocentrisch, weinig empatisch en niet in staat tot oprechte interactie. Solanas’ utopie is een wereld zonder mannen.

Op Raganelli’s oeuvre wordt de laatste jaren voortgeborduurd door vele (vrouwelijke) historici en bijvoorbeeld het Women Film Pioneers Project (WFPP), dat sinds 2013 een groeiende online database verzorgt met daarin zowel artikelen over de belangrijke rol(len) van vrouwen in de filmindustrie als biografieën van (min of meer) vergeten vrouwelijke makers. Raganelli’s veelal voor de Duitse televisie gemaakte films waren ook vrijwel vergeten. Goed dat IFFR haar nu in het zonnetje zet.


Brady Corbet over grandioos architectenportret ‘The Brutalist’: ‘Razernij stimuleert mijn creativiteit’

Vindt hij het niet wat zorgelijk dat hij opeens zo populair is? Acteur-regisseur Brady Corbet (36) veert op van zijn stoel en grinnikt. „Inderdaad! Normaliter hoefde ik maar twee weken mijn grot uit om mijn films te promoten, nu ben ik al bijna een half jaar onderweg. Ik woon in New York maar vlieg continu naar Los Angeles en pendel naar Europa. Het lijkt wel een blockbuster. Heel raar.”

Brady Corbet voert half beduusd Oscarcampagne voor The Brutalist, zijn historische epos van drieënhalf uur dat op het filmfestival van Venetië onthaald werd op een staande ovatie van dertien minuten. Oscarmateriaal, besefte je daar al direct: grandioos, evocatief en diep, met prachtrollen van Adrien Brody als bezeten architect László Tóth, Guy Pearce als patriarch Harrison Lee Van Buren en Felicity Jones als gehandicapt echtgenote Erzsébet. Recentelijk won The Brutalist drie Golden Globes voor beste drama, regie en acteur, straks is hij op IFFR te zien. En dat alles voor een filmbudget van nog geen 10 miljoen dollar.

Brady Corbet is een gewezen kindacteur uit Arizona die neigt tot weerbarstige arthouse. Als acteur kon hij het regisseren afkijken van de besten: hij speelde de hoofdrol in Michael Hanekes remake van Funny Games (2007) en acteerde in Lars von Triers Melancholia (2010). Corbet: „Lars is de grootste vernieuwer van filmtaal in de laatste halve eeuw, ze jatten nog dagelijks van hem. En dan ook zo’n fantastisch persoon, lief en grappig en bedachtzaam en sardonisch op een heel aardige manier.”

Brady Corbet.
Foto Daniel Gonzalez/EPA

In Corbets enigmatische, op Jean-Paul Sartre gebaseerde regiedebuut The Childhood of a Leader (2015) groeit een androgyne, kleine huistiran uit tot een populistisch dictator. De film haalde hier de bioscoop niet, maar bleek vlak voor de opkomst van radicaal-rechtse demagogen heel visionair. In Corbets omstreden drieluik Vox Lux (2018) overleeft de frêle tiener Celeste een schietpartij op school om dat trauma om te zetten in een breekbaar liedje dat het hart van Amerika verovert. Waarna we haar twintig jaar later treffen als egocentrische, benevelde en afgestompte popdiva: haar verdriet inspireerde en perverteerde, werd herverpakt en doorverkocht. Celeste belichaamt de kapitalistische bulkhandel in emoties.

Bauhaus

Corbets interesse lijkt historisch: hoe is iets zo gegroeid? In The Brutalist draait het om een beroemde, multifunctionele betonkolos op een heuveltop in Pennsylvania, gebouwd ter meerdere eer en glorie van het geslacht Van Buren. We volgen de Hongaars-Joodse Bauhaus-architect László Tóth, die Buchenwald overleeft en in 1947 emigreert naar de VS. Daar vindt hij een mecenas in patriarch Harrison Van Buren. Tóth mag een monument voor zijn ijdelheid bouwen en doet dat volstrekt compromisloos, terwijl allerlei krentenwegers aan zijn visie knabbelen. Pas in de finale begrijpen we echt waar die bezetenheid vandaan komt.

The Brutalist stipt van alles aan: de Joodse immigratie in de VS, hoe zij Amerika vormden en Amerika hen. Maar vooral: de tango van mecenas en kunstenaar.

Noorwegen exporteert olie en gas zodat men het zich kan veroorloven in Tesla’s te rijden

Voor Brady Corbet zelf begon de film met fascinatie voor de naoorlogse ‘stille’ generatie, vertelt hij in een Zoomgesprek van een half uur. „We schreven deze film tijdens het eerste tijdperk-Trump. De conservatieve agenda romantiseert de jaren vijftig enorm, een tijd van repressie en misogynie waarin vrouwen werden uitgerangeerd en mannen elk gevoel leerden onderdrukken. Ik herinner me mijn opa en zijn tweelingbroer, die afschuwelijke dingen meemaakten in de Tweede Wereldoorlog, mijn opa werd met zijn vliegtuig neergehaald. Tijdens familiediners werden dat vrolijke anekdotes. ‘Wat mij toen toch voor iets geks overkwam! Opeens had die man geen hoofd meer!’ Maar ik zag als kind dat hij er erg onder leed. Hij las een hoop filosofie en droeg zijn leven lang een existentiële last op zijn schouders.

„Ik wilde een film maken over het trauma van zijn generatie, en ook over hun seksualiteit. Ze oogden zo fris en netjes en proper, maar ze neukten er duidelijk als konijnen op los. Iedereen had zes tot tien kinderen. The Brutalist geeft László Tóth al na tien minuten een seksscène die narratief vaststelt dat de oorlog hem impotent maakte, maar hem ook erotiseert. Holocaust-overlevers worden vaak neergezet als altruïstisch, lijdend en seksloos. Tóth is dol op zijn vrouw én een schuinsmacheerder, volstrekt normaal in de jaren vijftig.”

Tóth overleeft het nazisme en zet daarna het kapitalisme naar zijn hand. Uw film heeft harde woorden voor Amerika, toch blijft dat ‘the land of opportunity’.

„Mijn vrouw is Noors [filmmaker Mona Fastvold], dus ik heb een redelijk scherpe blik op het leven in zowel een kapitalistisch als een socialistisch land – mijn dochter zat in beide op school. Ik heb een voorkeur, maar het is helaas gemakkelijker je een leven na de dood voor te stellen dan een leven na het kapitalisme. Noorwegen exporteert olie en gas over de hele wereld zodat men zich kan veroorloven in Tesla’s rond te rijden en de zaken schoon en rechtvaardig te houden. Ook dat idealisme leunt uiteindelijk op kapitalistische transacties.”

Voor mij ging ‘The Brutalist’ vooral over de relatie van mecenas en kunstenaar. U eindigt de film met La Bionda’s hit ‘One for you, one for me’.

„Grappig genoeg had ik bij deze film een fantastische ervaring met mijn financiers. Zonder hun grenzeloze loyaliteit was The Brutalist nooit gelukt. Weet je: zeven jaar werken aan een film van drieënhalf uur in antiek Vista Vision-formaat – dat is geen commerciële pitch. En na de pitch werd het pas echt ingewikkeld en doodvermoeiend en lastig en soms pijnlijk. Er waren conflicten, mensen die vertrokken met slaande deuren en toch terugkwamen. Er was de Covid-pandemie. Er was een plan te draaien in Polen tot het belastingkrediet daar wegviel door de Russische invasie in Oekraïne. Van alles liep mis, maar niemand trok de stekker eruit.”

https://www.youtube.com/watch?v=muv59YJN-fE

U moest als László Tóth eindeloos buffelen om uw magnus opus te realiseren?

„Bij eerdere films was de relatie met zekere financiers een bezoeking. Iedere filmmaker heeft verhalen over een interne vijand die zijn project saboteerde, denk ik. Dat gaat vaak niet eens over geld, maar over macht en controle. Heb je met grote moeite twee draaidagen geschrapt om 150.000 dollar vrij te maken voor extra celluloid, incasseren ze die twee dagen zonder je dat budget terug te geven. Dus moet je smeken… Enfin, met zulke shit moest ik jarenlang dealen, en mijn vrouw bij haar films ook. In dat opzicht is The Brutalist inderdaad een exorcisme van al onze wrok en woede. Dus ja, mecenas en kunstenaar.”

Dus u bént László Tóth!

„Ja, maar mijn vrouw, met wie ik het script samen schreef, nog ietsje meer. Zij is een immigrant en heeft haar eigen portie frustraties over alle bloedzuigers en idioten en acteercoaches van sterren die rond je filmproject zwermen om er hun stempeltje op te drukken. Je hebt 250 mensen nodig voor een film en dan is het een kwestie van statistiek dat één totale schurk alles saboteert. Het is eerder verbazingwekkend dat alle 249 anderen zo getalenteerd en toegewijd en briljant zijn. Daar zou ik meer op moeten focussen, hoewel: razernij lijkt mijn creativiteit te stimuleren. En paniek. Ik heb enorme angstaanvallen, maar ik ging nooit in therapie omdat dat mij maakt tot wie ik ben, en mijn werk tot wat het is.”

Foto Lol Crawley/AP

Het is interessant dat u brutalisme kiest, een strenge bouwstijl die weinig opdrachtgevers echt wilden. Het bezorgde ze prestige, maar persoonlijk zagen ze vermoedelijk liever suikertaarten met colonnades…

„Ik weet dat er veel brutalistische meesterwerken bestaan, maar heb geen speciale voorkeur voor de stijl. Sommige gebouwen zijn gewoon lelijk en niet eens functioneel. Modernisme en brutalisme waren volgens mij een reactie op die curieuze obsessie van autocraten en tirannen met neoklassieke bouwstijlen. Ik ben er 99 procent zeker van dat Donald Trump niet weet wie Albert Speer is, toch is hij zijn grootste fan. Modernisme is te herleiden tot Bauhaus in de jaren twintig en dertig. Dat het na de oorlog zegevierde, is deels een reactie op besmette historische en romantische bouwstijlen.”

Ik begrijp dat u de film voor minder dan 10 miljoen dollar maakte, ook nog op duur celluloid. Hoe kan dat?

„Er is nog maar één bedrijf in de wereld dat 65mm-film maakt, PhotoCam in Los Angeles. En maar twee filmlabs die het ontwikkelen. Niets komt ook maar in de buurt van het visuele resultaat, toch is celluloid het eerste wat sneuvelt bij het budgetteren.

„Ik vind het idioot om exorbitant veel geld uit te geven aan middelmatig eten voor vijftig man in een hotelbar en dan celluloid te schrappen. Maken wij een film, dan persen we vijftig, zestig mensen gezellig in ons appartement, koken knoflookpasta met salades en bestellen een stapel pizza’s met een krat wijn. Ik hoor daar niemand over klagen, want op een filmset deelt iedereen een passie voor film en raakt men opgewonden van de ambitie iets te maken met serieuze culturele impact. Dat is pas goed voor de sfeer.”


Rotterdam als videotheekhoofdstad van Nederland: ‘De seksfilm lag onderop, dan hoefde niet iedereen hem te zien’

Net als de Rotterdamse kunstenaar Gyz La Rivière heb ik ook ergens nog een handvol pasjes liggen van videotheken die niet meer bestaan. Herinneringen aan een kwart eeuw zogeheten home-entertainment. Videotheken waren zoveel meer dan een plek waar je films kon huren. Het was een vrijetijdsbesteding. Een subcultuur. En een eindeloze bron van frustratie als je op vastgelopen, versleten of te vaak gekopieerde banden tussen de sneeuw, het geflikker en fluorescerend groene blokken en strepen kennis wilde maken met Japanse zwart-wit klassiekers of Amerikaanse technicolor musicals. Na verloop van tijd begon het er allemaal hetzelfde uit te zien. Tegenwoordig is dat een Insta-filter: VHS-esthetiek.

Een goed moment om terug te kijken dus naar de tijd van die vrijhavens. Zeker nu Covid de laatste videotheken de das om heeft gedaan. Daarom komt het Internationaal Filmfestival Rotterdam (IFFR) met een eerbetoon aan de videotheek, aan een tijdperk waarin thuis in je eigen tijd films kijken populairder werd dan naar de bioscoop gaan, cultfilms mainstream werden, en waarin het verzamelen van films een grote vlucht nam. Sleutelfilm: de wereldpremière van Gyz La Rivières Videotheek Marco, een documentaire hommage aan de Rotterdamse videotheekcultuur.

Videotheek Marco is een geweldige campy collage van regionale en landelijke nieuwsuitzendingen, reclames, instructiefilmpjes en interviews die samen een kleine media-archeologie vormen van een verdwenen fenomeen. Een sociaal-culturele fabel over millennial-nostalgie, stadsvernieuwing en het verdwijnen van sociale cohesie. Het is terecht primair een Rotterdams verhaal, met 135 videotheken was Rotterdam de videohoofdstad van Nederland. Met alle uitwassen (piraterij en criminaliteit) en niche-verschijnselen van dien. Bij de laatste moet je overigens niet alleen aan de onvermijdelijke porno denken – want zoals bij elk nieuw medium floreerden horror en porno – maar ook aan gespecialiseerde shops die Turkse voetbalwedstrijden en ‘Bollywood’-epossen verhuurden.

Wie was iemand als Quentin Tarantino geweest, de beroemdste videotheekmedewerker die filmmaker werd, als hij niet tussen de tienduizenden banden van videowinkel Video Archives in Manhattan Beach in Californië had kunnen grasduinen? Zijn films zitten vol citaten en schitterende verwijzingen naar genrefilms van over de hele wereld.

Videotheek Marco, Gyz La Rivière, 2025 (videotheek de Filmfreak, 1989)
Foto Nelly Schaeffer-Wal
Videotheek Marco, Gyz La Rivière, 2025 (Videotheek, Hoogstraat, 1981.)
Foto Ton den Haan, Nederlands Fotomuseum

Telefoonkaarten en condooms

Op het hoogtepunt van de videoboom rond het jaar 2000, waren er in Nederland iets van 1.250 videotheken, ongeveer zoveel als er nu nog boekwinkels zijn. Al werden toen in die videotheken ook al steeds meer dvd’s verhuurd, kauwgum, telefoonkaarten en condooms verkocht. Er zat er op een gegeven moment eentje in elke grote winkelstraat, in elke stad of dorp.

Naar de videotheek gaan werd een vrijdagavonduitje. Met het pasje van je ouders kon je allerlei films kijken waar je in de bioscoop niet in kwam. Achter in de zaak kon je blote borsten en piemels zien op de hoesjes van de films voor volwassenen. En achttienplussers (de enige leeftijdgrens die een beetje in de gaten werd gehouden) konden die films ook daadwerkelijk huren. Verstopt in een stapeltje James Bonds of Bridget Jonesen. Of zoals één van de mensen in La Rivières hilarische videotheekhommage Videotheek Marco zegt: „De seksfilm lag onderop, dan hoefde niet iedereen hem te zien.”

Door de komst van informele bestandsuitwisseling via platforms als Pirate Bay in 2004 en in 2013 de introductie van streaminggigant Netflix in Nederland hoefde je voor film nog nauwelijks je huis uit. De wereld was op dit kruispunt van VHS, dvd, downloads en streaming voor filmliefhebbers een utopie: alles wat ooit gemaakt was, waar dan ook, door wie dan ook, was beschikbaar.

Wie was Quentin Tarantino geweest als hij niet had kunnen grasduinen in videotheek waar hij werkte?

Het duurde niet lang voordat deze Babylonische Bibliotheek onder druk van de commercie z’n deuren moest sluiten. Ik weet het, dat is een controversiële opmerking, want de zogeheten piraterij heeft de filmindustrie ook veel inkomstenderving berokkend. Maar de panische anti-piraterijmaatregelen zonder soepele alternatieven voor het uitwisselen van kopieën van klassieke films, of films die niet wereldwijd beschikbaar waren, hebben het rijke aanbod van die gouden jaren voor de videotheek de das om gedaan. Met het resultaat dat de streamers nu bepalen wat filmgeschiedenis is en heel veel klassiekers of films voor een klein publiek niet meer legaal beschikbaar zijn. Er zijn online veel te weinig serieuze experimenten gedaan met de mogelijkheid om per film te betalen.

La Rivière stelde eerder al het boek Home Video, videotheken en video in groot Rotterdam (2021) samen, waarin hij foto’s opnam van bijna alle videotheken die de regio Rijnmond op een gegeven moment rijk was. Hij maakt ook levensgrote installaties van en met video’s, waaronder ‘Colour Bars’ (2021), waarvoor hij zo’n tweeduizend plastic videohoezen opstapelde, die samen een gigantisch testpatroon van verticale kleurenbalken vormen. La Rivière is overigens even oud als de VHS-tape zelf – het ‘video home system’ dat in Europa de standaard werd.

Videotheekfilms

Video leidde ook tot het tussen de jaren tachtig en het jaar 2000 florerende subgenre van de ‘videotheekfilm’. Dat waren vaak Amerikaanse onafhankelijke films van toen opkomende makers die een eerbetoon brachten aan de plek waar ze het merendeel van hun tijd doorbrachten. De beroemdste is waarschijnlijk Clerks (1994) van Kevin Smith die destijds ook op het IFFR werd vertoond. De film volgt een groepje slampampers die zich met zielloze baantjes in supermarkten en videotheken door het leven slaan, en ondertussen vol zitten met referenties aan filmlevens waaraan ze nooit deel zullen hebben.

Wat La Rivière deed voor de geschiedenis van de videotheek in Nederland, deed de Amerikaanse filmmaker Alex Ross Perry voor deze zogeheten videotheekfilms. Zijn Videoheaven is temidden van andere curiosa ook op het IFFR te zien. Geïnspireerd door het boek Videoland: Movie Culture at the American Video Store (2014) van filmwetenschapper Daniel Herbert, stelde hij een drie uur durende monstermontage samen van tientallen films die zich in videotheken afspelen. Ross Perry duikt ook in het verschijnsel van lowbudget horrorfilms die direct zonder bioscoopuitbreng naar video werden verbannen. Daarnaast wordt een aantal niet-Amerikaanse voorbeelden op het IFFR vertoond, van Uruguayaanse amateurfilms, Kroatische martial arts spoofs en Japanse metahorror over het verschijnsel snuff film (misschien een video-mythe: films die beweren echte moord- en doodslag te laten zien). Ze geven een indruk van wat er ooit op de onderste planken van de videotheek moet hebben liggen verstoffen.

Videotheek Marco, Gyz La Rivière, 2025 (videotheek IJsselmonde, 1988)
Videotheek Marco, Gyz La Rivière, 2025 (Video All-In, 1984.)
Foto Ton den Haan, Nederlands Fotomuseum

Dat David Cronenbergs The Shrouds (2024) in het programma is opgenomen, is een fijne verrassing. Zeker omdat de laatste film van de regisseur die met Videodrome (1983) al de ultieme film-over-video maakte, nog niet voor distributie in Nederland is aangekocht. The Shrouds gaat echter over een heel andere technologie en vorm van thuiskijken. De lijkwades uit de titel zijn geavanceerde 3D-scan-camera’s waardoor nabestaanden in de graven van hun overleden geliefden kunnen kijken. Het is daarmee ook de enige speelfilm in het programma die niet voornamelijk olijk anti-intellectualistisch is. The Shrouds roept terecht een andere toepassing van video in herinnering die in de jaren zeventig werd geïntroduceerd: surveillance. Daarmee zet Cronenberg de toon voor een heel andere vergeten geschiedenis van home-entertainment.


Veel familieconflict in Nederlandstalige IFFR-films

Het IFFR opent dit jaar met een Nederlandse film, Fabula. Dat komt niet zo vaak voor. De nieuwe film van Michiel ten Horn (Aanmodderfakker) is een heerlijk absurde misdaadsatire, met Fedja van Huêt als uitgerangeerde Limburgse crimineel Jos, met dialogen in vet dialect en folklore-elementen als bokkenrijders om het geheel extra smaak te geven. IFFR-programmeur Koen de Rooij: „Voor de opening wil je een film die een groot publiek aanspreekt. Een verhaal dat liefst een beetje humor bevat, niet te traag of polariserend is én bekende namen bevat.” Tussen de festivalinzendingen zit niet elk jaar een Nederlandse film die al die criteria afvinkt.

Er werden veel Nederlandse en Vlaamse (co)producties geselecteerd voor het festival dit jaar. Liefst proberen ze ieder jaar een gevarieerd aanbod van zo’n vijf lange Nederlandstalige films uit Nederland en ten minste twee uit België te programmeren, legt De Rooij uit. Dat is dit jaar ruimschoots gelukt.

Ook nu zitten er tussen de Nederlandstalige films potentiële publiekslievelingen. Grootste kanshebber lijkt Alpha., de nieuwe film van Jan-Willem van Ewijk (Pacifica.), een vader-zoonthriller waarin de hoofdpersonen worden gespeeld door acteur Reinout Scholten van Aschat en zijn echte vader Gijs, en ook hun namen dragen. Vader en zoon gaan op een totaal andere manier om met het verlies van hun respectievelijke echtgenote en moeder. Dat botst als de flamboyante charmeur Gijs zijn zoon opzoekt in de Alpen, waar hij tegenwoordig werkt als snowboardleraar. Frustratie, rouw en vrieskou blijken een ontvlambare combinatie.

Alpha. is niet de enige Nederlandstalige film op het IFFR over ouder-kindrelaties. In Drie Dagen Vis komt vader (Ton Kas), die in Portugal woont, enkele dagen naar Rotterdam voor een medische controle. Ook hier loopt de communicatie tussen vader en volwassen zoon (Guido Pollemans) stroef en gaat het nader tot elkaar komen moeizaam. Visueel en qua sfeer zijn de films uitersten: thriller Alpha. zit vol gestileerde shots en majestueuze (natuur)beelden. In Peter Hoogendoorns droogkomische film in zwart-wit, die deel uitmaakt van het RTM-programma met films over Rotterdam en door Rotterdammers, sjokken vader en zoon door alledaagse stedelijke plekken.

Beeld ut ‘Alpha.’ van Jan-Willem van Ewijk, een vader-zoonthriller Gijs Scholten van Aschat (links) en zoon Reinout.

Ook voor liefhebbers van coming of age is er dit jaar keuze qua stijl in de Nederlandstalige selectie. Zo gaat tijdens het festival de eerste speelfilm van Mercedes Stalenhoef in première. Zij was eerder werkzaam als documentairemaker en won een Gouden Kalf voor docu Mijn grote broer. In Ik zal zien verliest de 17-jarige Lot (Aiko Beemsterboer) haar gezichtsvermogen door een ongeluk. De kijker volgt Lots praktische worstelingen en neemt de wereld soms waar zoals zij dat doet, maar wordt vooral meegenomen in het acceptatieproces van haar beperking. Dat gaat moeizaam en soms gepaard met uitspattingen.

In twee Belgische films, Julie Zwijgt en Soft Leaves, zien we eveneens de transformatie van tienermeisjes door extreme gebeurtenissen, al gebeurt dat ingetogener en subtieler. Voor meer ongeduldige kijkers zal het mogelijk zelfs wat te ingetogen zijn. Julie Zwijgt volgt tennistalent Julie. Als haar coach wordt geschorst na de zelfmoord van een clubgenote, worden alle jonge tennissers uitgenodigd over hem te getuigen. Julie, zijn meest getalenteerde protegé, houdt de lippen op elkaar. In debuut Soft Leaves woont de 11-jarige Yuna alleen met haar vader. Als hij in een coma belandt, komt haar moeder terug uit Japan en moet Yuna zich verhouden tot een ouder en halfzusje van wie ze is vervreemd.

Alle bovengenoemde films zijn vrij traditionele narratieven. Wie op zoek is naar iets experimentelers tussen de Nederlandstalige speelfilms kan dit jaar terecht bij Digna Sinke.

In haar Hemelsleutel horen we Sinke het scenario voorlezen van een film over fotografe Lea die transities in het Amsterdamse havengebied vastlegt. We zien acteurs teksten uit de potentiële speelfilm opdragen, krijgen beelden van industrie en (tijdelijke) natuur en horen via de reflecties van de voice-over over persoonlijke transities en verlies hoe de grens tussen hoofdpersoon en maker vaag blijkt.

Er zitten dit jaar geen Nederlandse films in de hoofdcompetitie van het festival, de Tiger Competition. Wel zit De Idylle, de nieuwe van Aaron Rookus (Goodbye Stranger), in de Big Screen Competition. Ook Soft Leaves is hiervoor geselecteerd. Rookus maakte een tragikomische mozaïekfilm over familieleden die worstelen met en fantaseren over wat ze echt willen in wat er rest van hun (korte) levens. Tussen droom, daad en twijfel blijken bij Rookus niet alleen praktische bezwaren, maar soms ook gezinsleden te staan die erg met zichzelf bezig zijn.

Familieconflicten, ze blijken dit IFFR weer een onuitputtelijke bron van inspiratie.


Is de zaak rond ‘It ends with us’ de laatste nagel aan de doodskist van #MeToo?

Hij eist 250 miljoen dollar van The New York Times en 400 miljoen dollar van Hollywoods ‘power couple’ Blake Lively en Ryan Reynold, alias Deadpool. Het ‘narratief’ lijkt weer te kantelen naar acteur-regisseur en huilgrage feminist Justin Baldoni. Hij scoorde vorig jaar een reuzenhit met It Ends With Us, een film over partnergeweld met Blake Lively. Desondanks marcheren alle betrokkenen nu grimmig richting wederzijds verzekerde vernietiging. Is de zaak de laatste nagel aan de doodskist van #MeToo?

Het zit zo. Twee kampen wilden tijdens het maken de controle over It End With Us. Dat zie je vaker, maar dat het chagrijn enorm was bleek in augustus, toen Lively op sociale media Baldoni ontvolgde en men elkaar op de rode loper ijzig vermeed. Toen Lively het in de filmpromotie louter had over haar haarproducten en frisdrankmerk en het onderwerp seksueel geweld zorgvuldig vermeed – zo deprimerend! – had Baldoni het over niets anders. Blake Lively leek toondoof; al snel circuleerde het verhaal dat zij Baldoni’s passieproject had gekaapt en de kwestie partnergeweld misbruikte voor eigen gewin. Sociale media keerden zich tegen Lively, allerlei oude hooghartige en sarcastische media-optredens doken op.

Zijige femi-man Baldoni is onuitstaanbaar, Blake Lively volstrekt ongeloofwaardig

Op 21 december heroverde het kamp-Lively het ‘narratief’ via The New York Times, waar Harvey Weinsteins nemesis Megan Twohey zich leende voor een eenzijdig verhaal waarin Blake Lively ‘feminist’ Baldoni van seksuele intimidatie op de filmset betichtte: hij zou haar trailer zijn binnen gewandeld terwijl ze topless was of haar baby de borst gaf. Halverwege de opname had ze een lijst van dertig eisen, enkele vrij curieus. Zo wilde Lively verder verschoond blijven van Baldoni’s huilpartijen of zijn paranormale gesprekken met haar dode vader. Serieuzer was de aantijging dat Baldoni’s publicist Melissa Nathan, die eerder Johnny Depp bijstond tegen diens ex Amber Heard, de online haatcampagne tegen Blake Lively had georkestreerd. Het bewijs bleek dun: publicisten die in chats opscheppen dat ze Lively zouden begraven. Geen sterke beurt van The New York Times, maar Hollywood geloofde Lively nu. Het narratief van ‘underdog gekoeioneerd door graaiende diva’ werd ‘toxische nepfeminist regelt geniepige haatcampagne’.

Baldoni slaat nu terug met een eis van 650 miljoen wegens laster en sappige details. Dat Blake Lively’s mensen hem bij de filmpremière in de kelder opsloten tussen de gift bags. Dat Lively scriptwijzigingen afdwong door Baldoni thuis door Ryan Reynolds én vriendin Taylor Swift te laten overvallen, waarna ze dreigend mailde dat ze Kaleeshi is, drakenkoningin Daenerys Targaryen uit Game of Thrones: „Ik heb een paar draken (…) die beschermen waarvoor ik vecht.” Vuurspuwende draken Reynolds en Swift, net wat Los Angeles nu nodig heeft.

Het kamp-Lively noemt Baldoni’s tegenaanval „een bekend hoofdstuk in het misbruikers-handboek”: victim-blaming. Popcorn erbij, mom-mom-mom: wordt dit zo’n Depp versus Heard-spektakel waarin iedereen zichzelf belachelijk maakt? Wie weet, maar dat dan opnieuw ten koste van wat er resteert van #MeToo. Zijige femi-man Baldoni met zijn warme tranen is onuitstaanbaar, Blake Lively totaal ongeloofwaardig als slachtoffer. De walm van cynisme is niet te harden, en zo haalt iedereen straks de schouders op bij een echte misbruikzaak. En zijn we terug bij af.


Colman Domingo (53) is plotseling een van de meest gevierde acteurs op aarde: ‘Ik belichaam het verhaal van mensen’

Na ruim dertig jaar acteren speelde Colman Domingo zijn eerste hoofdrol in 2023, in Rustin over burgerrechtenactivist Bayard Rustin. Het maakte Domingo op zijn 53ste plotseling een wereldster. Genomineerd voor een Oscar, op alle rode lopers, een internationaal stijlicoon. Volgens tijdschrift Out is hij de eerste zwarte, homoseksuele filmster genomineerd voor een Oscar, volgens Vogue légt Domingo de lat voor mannenmode. En Time koos hem als een van de honderd invloedrijkste personen in de wereld.

Deze week komt Sing Sing uit, Domingo’s tweede hoofdrol, in achttien dagen gefilmd tussen rollen in Rustin en The Color Purple. Het is waarschijnlijk Domingo’s beste acteerprestatie tot nu toe. Hij speelt Divine G, een ingezetene van de beruchte New Yorkse gevangenis Sing Sing, die via een theatergroep ontsnapt aan zijn helse realiteit. Wedkantoren lijken zeker te weten dat hij weer voor een Oscar genomineerd wordt. Maar Domingo heeft met Sing Sing een groter doel: deze „kleine film” moet de „wereld helen”.

Sing Sing volgt waargebeurde verhalen van deelnemers van het RTA-programma: rehabilitatie door de kunsten. Bijzonder aan de film is dat het merendeel van de acteurs (ex-)gedetineerde is. „Dat maak je niet vaak mee”, zegt Domingo via een Zoom-verbinding vanuit Londen. „Dat je co-sterren hun eigen ervaringen meenemen.”

Domingo leerde veel van zijn mede-acteurs. „Velen zeiden: ‘Als ik kunstprogramma’s als deze had gehad toen ik jong was, had ik misschien andere keuzes gemaakt’. Niemand had ooit hoop, vertrouwen en kunst in hen ‘gegoten’. Dat is een ramp voor onze maatschappij. Ze hebben geen gereedschap gekregen om volledig functionerende mensen te worden. We weten allemaal wat er gebeurt als iemand zegt: ‘Schrijf het op, teken het, schilder het…’ Dat wat je niet kan beschrijven, komt er op een bepaalde manier uit. Maar wat als daar geen platform voor is? Maakt het je hard? Doodt het je van binnen?”

Sing Sing wijkt bewust af van Hollywood-gevangenisclichés: steekpartijen met tandenborstels, bendegeweld of toiletwijn. Het toont emoties van de mannen die het meest gevreesd worden. In één scène huilt een man om de dood van zijn hond. Dat is waarom de film zo helend is, zegt Domingo. „Sing Sing laat ons weten dat het oké is gevoelens te tonen als man. Als zwarte man”, zegt hij.

„Al die mannen delen ongelofelijke kwetsbaarheid en gevoeligheid. Zij kunnen elkaar vasthouden, knuffelen. Ze noemen elkaar beloved [geliefde]: een van de diepzinnigste woorden. Laatst kwam ik Andrew Garfield tegen tijdens een evenement in Europa. Hij tikte me op de rug en zei: ‘Hoe gaat het, my beloved’? Er knakte iets in mij. Om dat te horen van een vriend. Een man die je gewoon ‘geliefde’ noemt. Dat is nieuw in onze maatschappij. Dat verandert hoe wij mannen zijn. Het hamert giftige mannelijkheid eruit.”

Het is Colman Domingo’s favoriete zin uit de film: „Wie zou geloven dat het helen van de wereld is begonnen tussen de muren van Sing Sing?” Hij herhaalt het nog eens. „Wie kan dat geloven? Nou: ik!”

Nooit zomaar een baan

Acteren was voor Domingo nooit zomaar een baan. „Ik heb medelijden met acteurs die het zo zien. Dit betekent, denk ik, dat ze werk doen waarin ze niet geloven.” Voor hem was kunst levensreddend, zei hij eerder tegen Sharp Magazine. Een ontsnapping van de achterstandswijk uit West Philadelphia waar hij opgroeide, een manier om rouw en pijn te verwerken. „Ik was een verlegen kind. Ik observeerde vooral, meer dan alles. Ik ging niet naar het theater. Ik had er geen ingangen. Maar ik wist dat ik een passie had voor mensen.”

Dat bracht hem bij een studie journalistiek. Op de universiteit kwam hij in aanraking met het theater. „Ik had aanleg om heel erg empathisch te zijn. Dat was een gave, zei mijn theaterdocent. Hij zei: ‘Ik ben nieuwsgierig naar wat er gebeurt als je daar achteraan gaat.’ Het voelde geweldig. Een stap voorbij de journalistiek. Ik vertelde niet alleen een verhaal, ik schrijf er niet alleen over, ik belichaam het verhaal van mensen. Het voelt alsof ik een hoger doel dien dan mijzelf.”

Domingo spreekt alsof hij Shakespeare voordraagt. Hij geeft antwoorden met drie aktes, theatrale pauzes, emotie en korte, gulle lachsalvo’s als de grens naar pretentie in zicht komt – drie harde ‘ha’s’ voor de ontnuchtering. Vooral over acteren spreekt hij alsof het een missie is. „Mijn baan is om een mens te zijn”, zegt hij. „Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid de menselijke aard te begrijpen, in al zijn verschijningsvormen. Wat een gift is dat. Om de skills te hebben, de nieuwsgierigheid, om een pooier te worden (Zola), een burgerrechtenleider (Rustin), een ‘misbruiker’ (The Color Purple), een held. Om te onderzoeken hoe elk persoon op de buis ook leeft in mij. Ik denk dat ik me als mens daardoor heb ontwikkeld.”

Toch wist hij in de eerste twintig jaar van zijn filmcarrière niet door te breken. Hij belandde in de kaartenbak als inwisselbare bijrolacteur: het type acteervee dat verschijnt in moord-van-de-week-shows als Law and Order. Na de zoveelste afwijzing overwoog hij te stoppen – naar verluidt omdat een casting director van Boardwalk Empire zei dat zijn huid te donker was.

In het theater moest hij het vooral zelf doen. Hij viel op in de musical Passing Strange (in 2008 uitgebracht door Spike Lee). Maar hij brak in 2010 door met zijn onemanshow A Man and His Soul. Hetzelfde jaar werd hij genomineerd voor een Tony – de belangrijkste musicalprijs. Twee jaar later castte Steven Spielberg hem in Lincoln. En langzaam zag de filmwereld zijn talent als karakteracteur. Domingo straalt een natuurlijke, bijna patriarchale autoriteit uit, maar wisselt dat af met emotie of humor. Hij viel op bij topregisseurs als Ava Duvernay (Selma), Barry Jenkins (If Beale Street Could Talk), en Sam Levinson (Euphoria).

Toch moest hij vooral zélf hard werken om hoofdrollen als Rustin en Sing Sing op te eisen. „Ik moest een geheel eigen pad zoeken. Zonder op te scheppen: er zijn niet veel mensen die op zoveel verschillende platformen werken. Ik ben een acteur maar ik schrijf ook musicals, regisseer theater, televisie, film. Ik ben mijn eigen versie geworden van wat mogelijk is. Ik heb mijzelf niet ingekaderd, op geen enkele manier.”

Er is een patroon in Domingo’s werk – niet voor niets is hij zo invloedrijk. Al zijn rollen hebben iets geëngageerds, bijna activistisch. Ziet hij dat zelf ook zo? „Ik ben zo oud dat mensen nu retrospectieven van mijn werk organiseren. Nu zie ik dat er verbanden zijn. Ik ben een bruine man in de VS, en ik laat daar een complexe versie van zien. Theater en film zijn inherent subversief. Als ik mensen iets anders toon dan ze gewend zijn, brengt het al verandering. Dan hebben mensen een ervaring met een zwarte man die ze niet hadden voorzien.”

‘Rauw optreden’

Hoewel Domingo lof krijgt voor Sing Sing, vindt hij het moeilijk naar zichzelf te kijken. „Het is een rauw optreden. Ik nam veel van mezelf mee, mijn eigen kwetsbaarheid en persoonlijkheid. Ik kon het personage niet ‘buiten mezelf ombouwen’. Dus als ik het terugzie, voel ik me zoals ik me toen voelde. Ik tapte ergens uit, dieper dan ik ook maar kan uitleggen. Daarom kijk ik de film liever niet. Ik wil kunnen praten over de film, niet over mijzelf.”

In de komende twee jaar, komen er zeven nieuwe projecten met Colman Domingo uit. Hij speelt de vader van Michael Jackson, Nat King Cole in een biofilm die hij zelf schreef, een rol in Edgar Wrights remake van The Running Man, een rol in een mysterieus Spielberg-project… Domingo weet waar de vraag heen gaat. „Mensen vragen zich vaker af hoe vol mijn dagen zijn. Maar de waarheid is: ik ben vaak actief níet met werk bezig. Ik sta om vijf uur op. Dan heb ik drie uur voor mezelf. Om naar het strand te gaan, te wandelen, koffie te drinken, andere interesses: architectuur, tuinieren. Nu ben ik in Londen, maar ik heb tijd gereserveerd tijdens de dagen rond Kerst. Geen creativiteit, gewoon mensen kijken. Maar… uiteindelijk komt alles terug in mijn werk. Ik vul mijn beker met de wereld.”


recensieEen gevangenisfilm waarin geweld geen rol speelt

Een film maken waarin (voormalig) gevangenen figureren als zichzelf is niet nieuw. Vijftig jaar geleden studeerde Hans Quatfass af aan de Filmacademie met het fascinerende In bewaring (1975). Even pakkend was een van de laatste films van de Taviani-broers, Caesar Must Die, waarin gedetineerden Shakespeares toneelstuk Julius Caesar opvoeren dat qua thematiek en emoties dicht op hun belevingswereld zit. Dat zoiets louterend werkt, is nu ook te zien in Sing Sing. De hoofdrol is voor de charismatische acteur Colman Domingo, vrijwel alle overige rollen worden gespeeld door (ex-)gedetineerden. Archiefbeelden bij de aftiteling laten zien hoe authentiek Sing Sing is. Tijdens hun verblijf in de gevangenis, hier het befaamde Sing Sing in New York, deden ze allemaal aan toneel.

Het is sowieso een verademing om een gevangenisfilm te zien waarin geweld eigenlijk geen rol speelt. In Sing Sing vallen ze elkaar niet telkens fysiek aan, gevechten om de pikorde spelen nauwelijks een rol. Het gaat niet om haantjesgedrag, maar juist om het (soms schoorvoetend) tonen van kwetsbaarheid. De deelnemers aan het theaterprogramma van de gevangenis praten over hun kinderen, gefnuikte levens en de vraag of het mogelijk is na hun vrijlating uit het criminele circuit te stappen.

Boekenliefhebber Divine G (Domingo) is tijdens zijn detentie serieuze toneelstukken gaan schrijven en oprichter van het gevangenentheater. Tijdens een vergadering besluit de groep deelnemers dat het tijd is voor een komedie, als tegenwicht voor alle ellende – zowel in de gevangenis als in de stukken van Shakespeare die ze normaliter spelen. Regisseur Greg Kwedar focust op het repetitieproces maar andere scènes verdiepen de psychologie van de gedetineerden, van wie een klein deel in beroep gaat tegen hun al dan niet onterechte veroordeling. Zo ontstaat een boeiend beeld van het leven in een gesloten inrichting. Uiteraard helpen zij elkaar en is er tegenslag: Sing Sing beoogt een feelgoodfilm te zijn, en dat lukt. Her en der duren scènes iets te lang en ondanks de nadruk op hun gevoel van kameraadschap neemt Sing Sing voorzichtig stelling tegen de onmenselijkheid van een lange opsluiting. Is het Amerikaanse gevangeniswezen er niet op ingericht om zwarte mensen zo lang mogelijk opgesloten te houden?

https://www.youtube.com/watch?v=q4Jm1XxzrMA


Gouden momenten in wat bravere derde ‘Paddington’-film

Het lag voor de hand dat het beertje Paddington een keer zou moeten terugkeren naar Peru, het land waar de populaire kinderboeken- en inmiddels filmfiguur oorspronkelijk vandaan komt. En dat gebeurt dan ook in de derde film in een reeks; waarin de teaser voor deel vier overigens alweer in de eindcredits zit verstopt. In de eerste twee mixfilms van live action (echte acteurs) en 3D-animatie (een meer dan levensechte knuffelbeer) werd er al veel aandacht besteed aan de ‘origin story’ van de marmeladeverslaafde weesbeer die na omzwervingen op het Londense station Paddington strandt (vandaar zijn naam). Daar wordt hij liefdevol opgevangen door familie Brown.

Met name Paddington 2 (2017 alweer) werd een hit: op recensieaggregaat Rotten Tomatoes stond hij zelfs een tijdje hoger dan de ultieme klassieker Citizen Kane. Dat komt overigens niet alleen door het voel-goedgehalte van de film. De wereld van Paddington is liefdevol en divers – zelfs de boeven hebben humor, charme en een gouden hartje. Wat de films echter uniek maakt is hun production design en aandacht voor detail. Elk decor is een zoekplaatje. Net als in de eerdere films worden er ook in Paddington in Peru terloops allerlei animatietechnieken in het verhaal geweven. Van collages van nagemaakte ouderwetse filmpjes, tot speelgoedvliegtuigjes die over landkaarten van het Amazonegebied suizen en de dansende schilderijen van moeder Brown.

Waar de mogelijkheden van die stijl in Paddington 2 soms leidden tot hoogstaande avantgardistische slapstick, is Paddington in Peru meer een zoete rechttoe rechtaan avonturenfilm. De regisseurs-scenario tandem van de eerste twee delen werd vervangen door een nieuw team dat de reis naar Peru om tante Lucy op te zoeken omtoverde in een alle-leeftijden-variant van Werner Herzogs Fitzcarraldo. Een groot deel van de film bestaat uit een boottocht over de Amazone met een verdachte kapitein (een beschaafd schmierende Antonio Banderas) op zoek naar de schatten van Eldorado.

Dapper is dat de film in een montagesequentie aandacht heeft voor de wrede geschiedenis van kolonisators, goudzoekers en andere plunderaars. Wel is het vreemd voor een filmserie die in Londen de rijkdom en diversiteit van een multiculturele samenleving prijst, dat er nauwelijks Peruviaanse personages in de film zitten. Alsof Peru net zo’n fictief land is als het Salzburgerland van The Sound of Music. Waar de film met een glansrol voor Olivia Colman als zingende non namelijk óók naar verwijst.

Gouden momenten zijn er genoeg. Met name de paraplu die Paddington aan het begin van de film als cadeau van zijn buurtgenoten krijgt omdat hij eindelijk zijn paspoort heeft gekregen, speelt een glansrol als parachute, boot en zwaard. Het is alleen allemaal wat braver, wat meer gericht op het familienarratief.


Met films als Mel Gibsons ‘Flight Risk’ krijgt Hollywood zijn oude glorie echt niet terug

Het is natuurlijk toeval dat in de week van Donald Trumps inauguratie de nieuwe film van Mel Gibson uitkomt, een van Trumps trouwste supporters, maar het zou ook best een goed gepland complot kunnen zijn. Gibson werd met acteurs Sylvester Stallone en Jon Voight vorige week door Trump aangesteld als ‘speciale ambassadeurs’ om Hollywood („een geweldige maar getroebleerde plek” volgens Trump) zijn oude glorie terug te geven – de gevolgen van de Covidpandemie, meerdere stakingen en de opkomst van streaming laten diepe sporen achter.

Gibson wist van niks. „Toch geef ik gehoor aan de oproep. Mijn plicht als burger is te geven, te helpen en inzicht te bieden.” In dezelfde week verloor hij zijn huis bij de bosbranden rond Los Angeles, dus grapte hij: „Is er een kans dat de positie gepaard gaat met een ambtswoning?”

Dat antwoord is stukken leuker dan zijn nieuwste film als regisseur, Flight Risk. Deze ondermaatse actiefilm is duidelijk een tussendoortje. Gibson is druk bezig met zijn vervolg op het bloederige The Passion of the Christ, 2004), The Resurrection of the Christ. De sequel gaat over de drie dagen tussen de kruisiging van Christus en zijn wederopstanding.

Op zich is Flight Risk een slimme productie. Hij zal niet veel gekost hebben, er doen slechts drie acteurs mee in de hoofdrollen, de rest zijn figuranten. Bijna de hele handeling speelt zich af in een vliegtuigje, waardoor je met een opengewerkt model voor weinig geld in de studio kunt werken voor een green screen. Een paar locatieshots doen alsof we in Alaska zijn. Zelfs als de film flopt, komt hij door uitbreng op dvd en verkoop aan televisie en streamingsdiensten makkelijk uit de kosten.

In Flight Risk moet een Air Marshal in dienst van de FBI een in Alaska gevangen genomen kroongetuige terugbrengen. Een privépiloot zal ze erheen vliegen, maar hij is niet wie hij zegt te zijn. Dan zijn er plotontwikkelingen die verrassend moeten zijn, maar dat niet zijn. Dit is een standaard actiefilm, waar zelfs Gibson, een verdienstelijke regisseur, weinig mee kan. Omdat de handeling zich vooal in het vliegtuigje afspeelt, is de bewegingsvrijheid van de camera beperkt: naar voren of naar achteren. Close-ups doen de rest.

Op zich is er niks mis met zo’n ‘kijk uit, achter je!’-formulefilm, maar hier is de toon van meet af aan verkeerd, met flauwe grapjes, oenige oneliners en een moment met een toupetje dat niet heel geestig is. De piloot (Mark Wahlberg) gaat er als psychopaat vol in, maar echt eng wordt hij niet. Michelle Dockery, bekend van Downton Abbey, doet haar best maar kan weinig aanvangen met een beperkte rol. Nog middelmatiger is Topher Grace, een acteur die nooit een Oscar zal winnen – zeker niet met zo’n slecht geschreven personage. Met als desastreus gevolg dat het lot van deze mensen je niets kan schelen, waardoor spannend bedoelde momenten – kan Dockery net op tijd over een berg scheren? – niet het beoogde effect hebben. Met dit soort films krijgt Hollywood nooit zijn oude glorie terug.


Excentrieke acteur Crispin Glover strijdt tegen Hollywood

Al na twee minuten interview raakt acteur Crispin Glover aan de grote levensvragen. „Wat is een ‘zelf’ nu eigenlijk? Je bent niet dezelfde zelf wanneer je thuis een kat aait, in de supermarkt bent, of boos bent op je moeder. Mensen zijn verschillende dingen op verschillende momenten.”

In een gesprek van dertig minuten drijven al Glovers antwoorden op den duur weg als stuurloze vlotten naar onbekende wateren. Het is wat je verwacht, en misschien wilt, bij een interview met een van de meest excentrieke en getalenteerde acteurs uit Hollywood. In de jaren tachtig schopte hij presentator David Letterman bijna in het gezicht met een plateauzool. Interviews gaan over zijn rattenfascinatie en de operatietafel die in zijn woonkamer staat.

Ook zijn personages zijn ‘ongebruikelijk’. Glover werd bekend als de ongemakkelijke George McFly in Back to the Future, maar dreef gedurende zijn carrière steeds verder af van de norm. Regisseurs als David Lynch, Dennis Hopper, Milos Forman en Oliver Stone wisten raad met zijn eigenzinnigheid. Hij was huurmoordenaar (Wild at Heart), assistent van een pornograaf (The People vs. Larry Flint), en Andy Warhol (The Doors).

Nu zit hij in het conservatoriumhotel in Amsterdam. Herkenbaar als altijd, met zijn ijskleurige ogen, clowneske jukbeenderen en lange scherpe kin. Hij draagt een zwart maatpak „als teken van respect”, „om fotografeerbaar te zijn”, en „zodat mensen mij niet met mijn personages verwarren”. Glover is hier omdat hij zijn nieuwste excentriekeling speelt in een Nederlandse film, Mr. K. als de titulaire K. (naar Kafka): een rondreizende goochelaar die strandt in een tentaculair oud hotel. Gasten en staf hebben zich georganiseerd in een 19de-eeuwse klassenmaatschappij. Alleen K. zoekt een uitweg.

„Voordat ik Dostojevski las als tiener, was Kafka mijn favoriete schrijver”, vertelt Glover over de film waaraan regisseur/scenarist Tallulah Schwab twintig jaar werkte. „Ik heb een chateau in Tsjechië. En het grappige is, en ik mag dit zeggen omdat ik Tsjechische roots heb: tot op de dag van vandaag begrijp je precies waarop Kafka reageerde. Er is iets daar waarmee moeilijk is om te gaan. De cultuurshock stopt nooit.”

Echt achterhalen wat Glover interesseerde in de film is lastig. Hij noemt en roemt „het scenario”, „een pdf-bestand vol visuele inspiraties” en een zoomgesprek met Schwab: „Ik kon merken dat het een goede film ging worden.

„Wat ik fijn vond aan de film is dat-ie interpreteerbaar is. Dat wilde ik graag bewaken. Ik denk dat films vaak te veel sturen in wat je moet vinden. Zelfs in goede bedoelingen van filmmakers zit een autoritaire dictatuur. Als mensen kunnen interpreteren, gaan ze deelnemen aan de kunst.”

Schaken met Polanski

Het is de rode draad in Glovers carrière: strijd tegen conventies, Hollywood en „corporate media”. De reden dat hij acteren de afgelopen 25 jaar als „ambacht” ging zien. Kunst, dat zijn zijn eigen projecten.

Crispin Glover groeide op in Hollywood. „Mijn vader was acteur en mijn moeder een gepensioneerde danseres.” Hij herinnert zich hoe zijn vader schaak speelde met Roman Polanski op de set van Chinatown. „Ik zag van dichtbij hoe de filmindustrie werkte. Ik dacht dat het iets was wat ik ook wel zou kunnen.”

Hij zag de filmindustrie „niet noodzakelijkerwijs als kunst” tot hij kennismaakte met de films van het ‘Nieuwe Hollywood’. „Ik begreep dat in Hollywood ook grote kunst gemaakt werd waarin levensvragen werden gesteld. Maar toen ik echt begon met acteren in de jaren tachtig was dat alweer voorbij.”

Glover begon voortvarend: McDonald’s-reclame, soapseries, pilots voor televisieshows. Hij trok aandacht met zijn maniakale, komische energie, reed in een taxi uit de jaren veertig en droeg ook op warme dagen dikke wollen pakken uit diezelfde tijd. Hij gold als het kunstzinnige buitenbeentje van de ‘brat pack’, de getalenteerde lichting jonge acteurs op een moment dat Hollywood weer tienerfilms ging maken: Emilio Estevez, Rob Lowe, Sean Penn en Demi Moore. Glover en zijn boezemvriend Nicolas Cage – toen als acteur vooral ingezet als gespierde dommekracht – wedijverden met elkaar in excentriek gedrag.

Op zijn 21ste kreeg hij zijn grootste rol tot dan toe als de (latere) vader van de held Marty McFly in Back to the Future. Hij maakte zich die rol volgens scenarist Bob Gale zo eigen „dat ik niet eens meer wist wat we wilden toen we hem schreven.” Maar Glover raakte in conflict met regisseur Robert Zemeckis. De personages werden op het eind werden beloond met welvaart in plaats van met liefde. Een te kapitalistisch sentiment, vond Glover.

Hij keerde daaarom in de vervolgfilm niet terug (naar verluidt ook wegens een salarisgeschil). Zemeckis en producent Steven Spielberg vervingen hem door een mix van archiefmateriaal én een acteur met kin- en jukbeenderenprotheses. Dat was toen nog toegestaan in Hollywood, maar Glover klaagde ze aan en kreeg 756.000 dollar in een schikking. Het Gilde van Acteurs (SAG) liet vastleggen dat de beeltenis van acteurs niet meer zo gebruikt mocht worden.

Glover besloot sindsdien alleen nog maar films te maken waar hij achter stond: in de jaren negentig met David Lynch (en Nicolas Cage), Hopper, Forman, Boorman en Stone. Voordat hij ook daarin zichzelf niet meer vond. Hij ging zich richten op zijn eigen films.

Glover kan leven met het feit dat hij zijn bekendheid nog altijd dankt aan Back to the Future. Hij heeft een klein ongemak met roem, vertelt hij in een lange monoloog. Drastisch ingekort: „Het is wat verontrustend als iemand jou herkent, maar jij hen niet. Zoals Sherlock Holmes zei toen het hem overkwam: ‘Nu heb jij de bovenhand!’ […] Een vriend – veel herkenbaarder dan ik – zei tegen mij: de reden dat ik een zonnebril draag in het openbaar is niet zodat ik niet herkend word, maar zodat ik vreemden niet in de ogen hoef te kijken.”

Foto Merlijn Doomernik

Ik denk dat films vaak te veel sturen. Maar als mensen kunnen interpreteren, gaan ze deelnemen aan de kunst

Vaudeville

Als Glover nu nog ergens in de mainstream opduikt – Charlie’s Angels, Hot Tub Time Machine, tv-serie American Gods – dan is het vooral om zijn eigen werk te subsidiëren, films die hij op zijn „eigendom” in Tsjechië draait. Voornamelijk de ‘it-trilogie’ die in 2005 met What is It? begon, over een jongetje met een racistisch ‘id’ en een cast vol kinderen met downsyndroom, al gaat de film daar niet over. Deel twee was in 2007: It is Fine! Everything is Fine, over een schrijver met hersenverlamming en een fetisj voor meisjes met lang haar. Deel drie volgt.

„Ik heb vijftien jaar met die films getoerd”, aldus Glover. Hij hield vier uur lange live-optredens waarbij hij de films vertoonde, in gesprek ging met het publiek of voorlas uit zijn boek Ratcatching: teksten over rattenvangen uit de 19de eeuw geherinterpreteerd. „Tussen 2005 en 2020 was dat. Sinds de pandemie maak ik mijn nieuwe film af, elf jaar geleden begon ik de opnames in Tsjechië. Volgend jaar wil ik daarmee op tournee. Maar wacht, je vroeg me… iets…”

Zijn nieuwe film wordt de eerste waarin hij samenspeelt met zijn inmiddels 92-jarige vader Bruce. De film zal net zomin als zijn andere films in bioscopen of op streaming te zien zijn. Alleen in live-setting zijn ze veilig voor piraterij en zo staat Glover naar eigen zeggen ook in een traditie van vaudeville-performance.

Gevraagd naar de staat van Hollywood is Glover hard en vaag. „Er werden zelfs in de jaren tachtig meer ongebruikelijke films gemaakt dan nu. Corporate media zijn nog homogener en autoritairder dan toen.” Liever kijkt hij uit naar zijn komende tournee. „Ik ben enthousiast omdat we nu met meer dan 8 miljard mensen op aarde zijn. Als ik een klein percentage daarvan nou naar mijn shows weet te lokken…”