Regisseur Payal Kapadia van ‘All we Imagine as Light’: ‘In cinema kan je alles doen, dus dit is mijn utopie’

Payal Kapadia (39) belandde met haar poëtische afstudeerfilm All We Imagine as Light afgelopen jaar in de hoofdcompetitie van het filmfestival van Cannes. Als eerste Indiase filmmaker in dertig jaar. Haar relaas over de vriendschap tussen drie vrouwen die werken in een ziekenhuis in Mumbai sleepte de Grand Prix, of tweede prijs van het festival, binnen.

Enkele dagen voor ze wordt bekroond, is er een extra interviewdag ingelast: iedereen wil haar spreken. Op een terras van het Palais des Festivals legt een vermoeide, maar vrolijke Kapadia uit waarom Indiase films de afgelopen decennia ontbraken in de hoofdcompetitie. Worden ze artistiek onderschat? „Veel Indiase regisseurs sturen hun werk niet in voor Europese festivals, omdat het simpelweg niet nodig is. India is een enorm filmminnend land. Het heeft verschillende staten en iedere staat heeft een geheel eigen filmcultuur; er is Tamil-cinema, Marathi-cinema, Kannada-cinema. En binnen iedere staat bestaat er een eigen ecosysteem, met eigen festivals, andersoortige films en geweldige filmmakers.”

Bovendien zegt het begrip Cannes veel mensen weinig. „Slechts een klein percentage van de bevolking dat Engelse media leest, weet dat er jaarlijks een festival wordt georganiseerd in een land dat Frankrijk heet.” Waarom stuurde zij haar film wel in? „Ik studeerde aan een filmschool waar we veel Europese films bekeken [Film and Television Institute of India]. Veel van mijn referenties zijn dus westers, van stroming New Wave tot filmpionier Eisenstein. Ik dacht dat ik wel een film kon maken die in het Westen gezien kan worden.”

Geen ‘Sex and the City’

Het uitgangspunt van All We Imagine as Light klinkt misschien bekend in de oren voor een westers publiek, maar de film is allerminst een Sex and The City-achtig relaas over wereldwijze vrouwen die hun eigen pad bepalen. De echtgenoot van de serieuze verpleegster Prabha is naar Duitsland vertrokken en heeft al een jaar niets van zich laten horen, waardoor ze in een impasse zit. Haar schijnbaar zorgeloze huisgenoot Anu, eveneens verpleegster, heeft een relatie met een moslim terwijl haar ouders willen dat ze trouwt met een hindoe. De oudere Parvaty, een kok in het ziekenhuis, wordt uit de woning gezet waar ze al 22 jaar woont, omdat haar overleden echtgenoot haar nooit het eigendomsbewijs heeft gegeven.

Dat financiële onafhankelijkheid niet overal in de wereld automatisch vrijheid betekent, was iets wat Kapadia wilde aankaarten. „Het westerse feminisme spiegelt ons voor dat het een stap richting meer vrijheid is, als je als vrouw financieel onafhankelijk bent. Maar in India en veel Aziatische landen zijn er allerlei familiebanden die je tegenhouden en vastketenen aan bepaalde waarden, waardoor je niet echt de vrijheid hebt die je zou verwachten.”

Kapadia werkte zes jaar aan All We Imagine as Light. De film begon als een korte afstudeerfilm, over „vrouwen die werken in publieke ruimtes in Mumbai”. Ze raakte in het laatste jaar van haar opleiding gefascineerd door de microkosmos van het ziekenhuis nadat haar vader in een kliniek was beland en haar vijfennegentigjarige grootmoeder door een val dagelijks verpleging nodig had. Kapadia: „Als je in het laatste jaar van je opleiding zit en je een afstudeerproject moet maken, begin je plots alles interessant te vinden.”

Het verhaal ontwikkelde zich tot iets wat niet te vatten is in de twintig minuten van een afstudeerfilm. Vooral omdat zij zelf ouder werd en met andere ogen naar het materiaal keek. Kapadia: „Naarmate je ouder wordt, verhuis je naar andere plekken, laat je familie achter en worden vriendschappen steeds belangrijker. Ik had om uiteenlopende redenen het gevoel dat ik vrienden teleurstelde. Die gevoelens kropen in de film.” Het werd ook steeds meer een film over de band tussen de vrouwen en de steun die Prabha, Anu en Parvaty elkaar geven. Kapadia vertelt dat ze heeft gemerkt dat vrouwenvriendschappen in India vaak zeer precair zijn „door het patriarchaat”, volgens haar worden vrouwen vaak tegen elkaar opgezet. „Maar in cinema kun je alles doen, dus dit is mijn utopie, waarin we aardiger zijn tegen elkaar.”

Moesson

All We Imagine as Light draait misschien nog wel meer om de sfeer dan om het verhaal. Prachtige stadsbeelden tonen de chaos, de hitte, de diversiteit van de inwoners van Mumbai. Tegelijkertijd voelt de film intiem voor een relaas dat speelt in een miljoenenstad. Volgens Kapadia komt dat mede door haar bewuste gebruik van de moesson. De regen vormt soms een soort cocon, als het water rondom het appartement van Prabha en Anu naar beneden klettert. „In Mumbai, waar ik ben geboren, heb je eigenlijk twee seizoenen: moesson of geen moesson. Het eerste is een zeer specifieke periode waar het heel benauwd is met bijvoorbeeld ’s avonds prachtig blauw licht. Zelf heb ik er gemengde gevoelens bij. In oudere Indiase films zie je weleens mensen dartelen in de regen terwijl er liefdesliedjes weerklinken. De regen wordt daar liefelijk voorgesteld als een soort bries. Maar in realiteit is Mumbai zodra het begint te regenen een shit show; het wordt onmogelijk om door de stad te navigeren omdat alles overstroomt.” Kapadia wilde de contradicties van de moessonperiode in de film.

Ook details in Kapadia’s weergave van het ziekenhuisleven zorgen voor sfeer in de film. Zo zie je een vermoeid uitziende moeder van drie besmuikt aan Anu vragen hoe het zit met de ‘prijs’ die ze krijgt als ze haar man overtuigt een vasectomie te nemen. Het antwoord: duizend roepies en een emmer. Is dat echt zo? Kapadia: „In India hebben mensen geen morele problemen met contraceptie, maar er is een gebrek aan informatie. Veel vrouwen weten niet wat hun opties zijn als het gaat om geboortebeperking. Eerder probeerde de regering vasectomieën te stimuleren met beloningen.” Maar waarom een emmer? Kapadia lacht: „Tegenwoordig zijn het eerder financiële beloningen. Ik hoorde over die emmer tijdens mijn research in een gesprek met een oudere verpleegster en vond het zo schattig dat ik hem erin heb gehouden. Soms was het ook een maand aan boodschappen plus geld.”


Geen ‘Stairway to Heaven’ in de Led Zeppelin-docu, wel een virtuoze, snoeiharde band

De concertfilm The Song Remains the Same (1976) was er al, maar nu heeft de legendarische rockband Led Zeppelin eindelijk ook een documentaire. En zowaar een geautoriseerde. De nog levende bandleden Jimmy Page (gitaar), Robert Plant (zang) en John Paul Jones (bas) vertellen in Becoming Led Zeppelin met smaak over het begin van hun muzikale carrière – de jong gestorven drummer John Bonham wordt opgevoerd via een herontdekt audio-interview. Verder zijn er geen obligate ‘talking heads’ die enthousiast vertellen dat ze de debuutplaat van ‘Led Zep’ duizend keer draaiden, wat het belang van de band is voor de rockgeschiedenis of hun enorme invloed op andere musici/rockgroepen. Wat Led Zeppelin uniek maakt, wordt in de loop van de documentaire toch wel duidelijk. Met name Jimmy Page vertelt hoe belangrijk hij het vond om hun geluid te variëren en met klankkleuren te spelen, van akoestisch tot keihard. De groep combineerde blues, folk en rock tot een uniek en opwindend geheel. Tussen 1968 en 1980, de tragische dood van Bonham (hij stikte in zijn eigen braaksel), maakten ze negen platen die behoren tot het beste wat (hard)rockmuziek te bieden heeft. De laatste jaren werd het minder, en Coda (1982) is een nakomertje dat zelfs liefhebbers weinig draaien.

Geheel indachtig de titel Becoming Led Zeppelin gaat de documentaire over de beginjaren van de groep. Regisseur Bernard MacMahon stopt in januari 1970 met hun concert in de Royal Albert Hall na het uitbrengen van hun tweede plaat met onder meer de klassieker ‘Whole Lotta Love’. Dit eindpunt betekent dat een andere beroemde song, eeuwige top-2000-favoriet ‘Stairway to Heaven’, niet aan de orde komt. Het betekent tevens dat hun latere uitspattingen, toen de roem naar hun hoofd was gestegen, ons bespaard blijven. Hier geen verhalen over copieus drugsgebruik, groupies en decadente feestjes, zie daarvoor de concertfilm of de geweldige fictiefilm Almost Famous (2000), waarin de band Stillwater gemodelleerd is naar Led Zeppelin.

Page, Plant en Jones vertellen over opgroeien in (saai) naoorlogs Engeland, welke musici ze bewonderden en het begin van hun muzikale loopbaan. Zo waren Page en Jones een tijdlang sessiemuzikanten, ze speelden mee bij de opnames van Shirley Basseys Bondsong ‘Goldfinger’. Als de vier musici in 1968 samenkomen spat de energie ervan af, zoals goed te zien is in prachtig archiefmateriaal van hun optreden (nog als The Yardbirds) in Denemarken. Tijdens een later optreden zien we een jongetje zijn vingers in zijn oren stoppen, de band speelde virtuoos – met bijvoorbeeld Page die middels een strijkstok zijn gitaarsnaren bespeelt – maar ook snoeihard. Fijn dus dat het geluid van deze documentaire geweldig klinkt.


Bob Dylan: messias met mondharmonica tegen wil en dank

Bob Dylan is altijd een kruising geweest tussen een bard, een druïde, een clown en een heilige. Zijn eerste stappen op het podium deden denken aan Charlie Chaplin (hij heeft het nog steeds, die elastieken spasmen – let op het voetenwerk). Zijn gitaarspel was ruig en ongeduldig, evenmin opzienbarend als de zeezieke klanken uit zijn mondharmonica. Maar dan die stem! En die woorden!

Dat geldt ook voor A Complete Unknown, een film die nog beter klinkt dan hij oogt. In de film, vernoemd naar een regel uit Dylans anti-burgerlijke lijflied ‘Like A Rolling Stone’, volgen we de jonge Bob na zijn entree in New York, in het voetspoor van zijn idool Woody Guthrie, tot en met zijn geruchtmakende optreden als herboren rocker met elektrische gitaar op het Newport Folk Festival van 1965. Voortaan was hij niet meer sociaal bewogen hip, maar rebels cool.

Sinds de film uitkwam, hebben Dylan-fanaten lange lijsten aangelegd van wat er wel en niet klopt aan de narratieve verbeelding van regisseur James Mangold. Hij krijgt punten voor de kleren, het haar, de straten. Uiteraard tien punten voor de verbluffende Dylan-vertolking van Timothée Chalamet, zowel in zang (gruizig) als in gedrag (onuitstaanbaar). Minpunten voor het overdreven boe-geroep op Newport en de gecomprimeerde chronologie; het ‘Judas’ dat Dylan wordt toegeroepen vanuit het publiek klonk pas een jaar later, in Manchester. En nee, Pete Seeger probeerde niet (de film hint er subtiel naar) met een bijl Dylans geluidskabels door te hakken.

De laatste ‘herinnering’ tekent de dichte mist van mythes waarmee dit opreden van Dylan is omgeven, als een ‘commerciële’ breuk met – of verraad aan – de folkwereld die hem had onthaald en groot gemaakt. Dat ligt een stuk subtieler, maakt muziekjournalist Elijah Wald duidelijk in Dylan goes electric, het inzichtelijke boek waar de film (losjes) op gebaseerd is. In feite sleurde Dylan, die altijd van rock-’n-roll had gehouden, folk de nieuwe wereld van de rock binnen, als een serieuze kunstvorm die een veel groter publiek zou bereiken. De echte revolutie van Newport was niet dat Dylan zo verraste (‘Like A Rolling Stone’ was toen al op de radio te horen), maar dat Pete Seeger en de zijnen opeens zo braaf en oud klonken, als muziek voor bij het kampvuur.

Intussen roept ook deze Dylan-film weer de vraag op: met wie hebben we hier eigenlijk te maken? Een totaal onbekende, die zich in een oogwenk ontpopt tot de Shakespeare van de populaire muziek. En die over zichzelf vooral verzinsels vertelt. Bob Dylan lijkt op Rusland zoals dat ooit werd getypeerd door Winston Churchill: een raadsel, verpakt in een mysterie, in het hart van een enigma.

Transformatie

In een vroege scène in A Complete Unknown doet de jonge Bob, de New Yorkse sneeuw nog aan zijn schoenen, die levenshouding expliciet uit de doeken. Jezelf vinden? Flauwekul, zegt hij tegen zijn prille vriendinnetje Sylvie (Suze Rotolo, wier naam op Dylans verzoek in het script werd veranderd). Je moet jezelf niet vinden maar máken, omsmeden tot „iets anders” – veel interessanter. Dat was wat de jonge Robert Zimmerman (1941) uit Minnesota in New York was komen doen. Zich omsmeden tot iemand anders, tot de nieuwe Woody. Tot ‘Bob Dylan’ (1961).

Dat talent voor transformatie heeft Dylan ook daarna gekoesterd, deels om aan de wurggreep van zijn publiek te ontsnappen, maar zonder twijfel ook omdat hij erin gelooft. In zijn eigen, burleske rolprent Renaldo and Clara (1978) ‘speelt’ Dylan zelf de mysterieuze Renaldo, terwijl de rol van ‘Bob Dylan’ wordt vertolkt door de bierdrinkende rocker-met-cowboyhoed Ronnie Hawkins. In I’m Not There (2007) van Todd Haynes – ook een veelzeggende titel – nemen vijf acteurs en een actrice, Cate Blanchett, de rol van Dylan voor hun rekening. Het recente Rolling Thunder Revue (2019) van Martin Scorsese, gepresenteerd als documentaire van Dylans gelijknamige tournee uit 1975, is doorweven met verzinsels, inclusief romance van de latere actrice Sharon Stone met Dylan.

Het kan nog gekker. In een bizar interview in Rolling Stone liet Dylan in 2012 weten dat hij de „transfiguratie” is van een heel andere Bobby Zimmerman, een Hell’s Angel die in 1961 dodelijk verongelukte, net het jaar dat die andere Zimmerman naar New York vertrok. Op de een of andere manier had de ziel van de ontspoorde motormuis zich genesteld in die van zijn naamgenoot, de aspirant-bard uit Minnesota. Transfiguratie is een theologische term voor de herrezen Jezus die verschijnt aan zijn discipelen (Matthëus17:2: „En hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd”).

Je kunt zo’n Jezus-vergelijking afdoen als megalomane praatjes van een rockster, maar in het geval van Dylan lijkt ze onbehaaglijk gepast. Werd hij tenslotte niet – zeer tegen zijn zin – massaal vereerd als heiland-met-een-mondharmonica, de ‘stem van een generatie’?

En werd hij niet keer op keer verguisd, belachelijk gemaakt en aan het kruis genageld door zijn teleurgestelde volgelingen? Het „Judas!” uit Manchester kwam toen hij daar in 1966 met The Band het publiek epateerde. „Dit is Amerikaanse muziek”, sneerde hij op die geruchtmakende Europese tournee naar het onwennige publiek. Met achter zich een enorme Amerikaanse vlag – niet echt een publieksvriendelijke gimmick ten tijde van de Vietnam-oorlog.

Motorongeluk

Datzelfde jaar was het al voorbij: Dylan – we zien hem aan het eind van A Complete Unknown wegrijden, de toekomst tegemoet – kreeg een motorongeluk, trok zich terug in de bossen bij Woodstock en trad de acht jaar daarna nauwelijks op. Ironie: de man die het symbool werd van de ‘tegencultuur‘ van de jaren zestig, inclusief het Woodstock-festival, was de helft van dat decennium afwezig en legde zich met The Band in de kelder van hun huis toe op weer heel andere eigenzinnige muziek, de kiem van wat nu ‘americana’ heet.

Dat rusteloze, ongrijpbare karakter van Dylan, voortgestuwd door een creatieve explosie de hij zelf nauwelijks begrijpt, krijgt in A Complete Unknown een nogal geforceerd romantische lading, met wie weet een vleugje feministische wraak.

Tegen het eind van de film verbreekt de goedhartige ‘Sylvie’ betraand de relatie met eerzuchtige en onbetrouwbare Bob, die haar spijtig vanachter een hek nastaart. Het is nooit gebeurd (Suze Rotolo was niet op het Newport-festival), en lijkt vooral een lang uitgestelde Wiedergutmachung aan vrouwen van wie Dylan op zijn ladder naar succes profiteerde en die hij vervolgens maltraiteerde en afdankte. Met name de politiek bewuste Rotolo en de gelauwerde zangeres Joan Baez, toen veel beroemder dan hij. Dylans ambivalente relatie met vrouwen – zeg maar zijn misogynie – is onmiskenbaar, maar de Hollywood-moraal wil natuurlijk ook berouw en spijt zien, al is het vanachter een hek.

Daar schuilt iets diep onwaarachtigs in. Dylans dilemma was nooit de keus tussen kunst of het meisje, maar altijd ‘deze kunst of een andere’. Wat de film discreet verzwijgt, is dat ‘Sylvie’ ten tijde van Dylans geruchtmakende elektrische ommezwaai op het Newport Festival allang achter de horizon was verdwenen. Hij had een andere muze achter de hand, Sara Lownds, een voormalige Playboy-bunnie met wie hij zou trouwen en een kroostrijk gezin stichten, ver weg van het rumoer van New York. Zijn latere, traumatische scheiding van Sara zou het gepijnigde album Blood On The Tracks opleveren (1974), dat hoort bij zijn allerbeste werk.

Op de motor of niet, een ‘helse engel’ is deze Robert Zimmerman dus zeker. Een levende en nog steeds werkende legende (de nu 83-jarige Dylan trad vanaf 1988 honderd keer per jaar of meer op). Een artistiek schepsel dat we in deze gelikte, onweerstaanbaar onderhoudende film zijn loopbaan rumoerig op de rails zien zetten, en er even turbulent met één wiel alweer vanaf zien glijden.

Lees ook

de recensie van ‘A Complete Unknown’

Bob Dylan (Timothée Chalamet) en Joan Baez (Monica Barbaro) tijdens een optreden.  Foto Searchlight Pictures


‘A Complete Unknown’: de legende van de ongrijpbare en verleidelijke Bob Dylan liefdevol uitvergroot

In de speelfilm Inside Llewyn Davis (2013) komt heel even een over een gitaar gebogen krullenbol in beeld. Meer Bob Dylan kon echt niet, vertelden de gebroeders Coen me indertijd. Dan neemt hij direct je film over. Hij is nu eenmaal een icoon.

Bij de Coens is Dylan het wrange contrapunt van de rancuneus-integere Llewyn Davis, die losjes is gebaseerd op de nooit doorgebroken folkmuzikant Dave Van Ronk, een politieke en muzikale purist wiens arrangementen de jonge Dylan jatte – je moest hem indertijd ook niet alleen laten met je kostbare platencollectie. We zien Van Ronk – groot, luid, baard – twee keer in beeld in James Mangolds uitstekende muzikale biopic A Complete Unknown: als Dylan in 1961 in besneeuwd New York arriveert om zijn idool Woody Guthrie te bezoeken en orerend over volksmuziek op een feestje.

Inside Llewyn Davis ging over roem: wie een ster wordt, wie niet. Dat vereist rauw talent: als muzikant, componist en zanger was Dylan een akelig snelle gauwdief die zijn teksten zomaar uit de lucht leek te plukken. Maar hij beschikte ook over vastberadenheid, zelfvertrouwen, sex appeal, geluk en veel opportunisme – van dat laatste maakt A Complete Unknown geen geheim.

Transformatie

De film bestrijkt de periode 1961-1965, toen Bob Dylan via de folkscene van Greenwich Village in New York, vriendin Suze Rotolo en folkster Joan Baez superster werd – en afhaakte toen hij zich ingeperkt voelde. Gebaseerd op het boek Dylan goes electric zien we hoe de ‘de stem van een generatie’ dan weloverwogen zijn fans bruskeert: Elvis wil hij best zijn, een profeet niet. Het was Dylans eerste en belangrijkste transformatie: van schriele ragebol met babyvet en protestsongs tot gedrogeerde rockster met elektrisch loeiende band die vanachter zijn zonnebril naar pers en publiek sneert. Dat ging niet als een knieval richting commercie de boeken in, zoals ‘folkies’ het zagen, maar als rebellie tegen gutmenschen, middenklasse-intellectuelen die eisten dat Dylan als een soort Nikkelen Nelis zijn quasi-proletarische trucje bleef herhalen. Het conflict kwam tot uitbarsting op het Newport Folk Festival in 1965.

In deze film dan. In het echt lag het iets genuanceerder, maar als A Complete Unknown verdicht, dramatiseert en overdrijft, liegt het grosso modo wel de waarheid. Bob Dylan gaf zijn fiat, en dat was nodig: zonder zijn muziek kan je zo’n biopic niet maken. Inmenging van muzikale erven leidde onlangs tot banale portretten als Elvis, met de reactionaire King als burgerrechtenactivist, Back to Black, met Amy Winehouse als sneu bakvisje, of Bohemian Rhapsody, waar Freddie Mercury worstelt met zijn homoseksuele inclinaties. De muziek maakte veel goed, maar je keek naar leugens.

Bob Dylan is gelukkig subtieler en slimmer. Hij moet vertrouwen hebben gehad in regisseur James Mangold, die in 2006 de puike muzikale biopic Walk the Line maakte over de met zijn geweten worstelende Johnny Cash – in A Complete Unknown heeft hij een beminnelijk gastoptreden als penvriend, grote broer en cheerleader van de jonge Dylan.

Dylan vindt het niet erg dat zijn jonge versie „a bit of an asshole” is; na zijn eerste nacht met Joan Baez kraakt hij haar teksten met een droge grinnik af als „mooi als een olieverfschilderij in een tandartspraktijk”. Mangold mag de legende van de sarcastische, ongrijpbare, verleidelijke zelfpromotor uitvergroten. Daarmee kan Dylan leven; eerder gaf hij toestemming voor biopic I’m Not There (2007), waarin zes acteurs elk een facet van zijn selfmade-persoonlijkheid verbeelden. Dat was alleen begrijpelijk voor verstokte Bobheads, deze biopic is ‘Dylan for Dummies’. De wereld is best aan zo’n opfriscursus toe: de ‘stem van een generatie’ dreigt nu met de boomers weg te sterven.

Lees ook

een profiel van Bob Dylan: messias met mondharmonica tegen wil en dank

Bob Dylan (Timothée Chalamet), onder met vriendin Sylvie (Elle Fanning). Foto’s Searchlight Pictures

A Complete Unknown is een prettige, opwekkende film. Acteur Timothée Chalamet leek vooraf met zijn delicate smoeltje en Bambi-ogen ongeschikt voor Dylans ruwe mompelbravoure. Na tien minuten ís hij Dylan, zelfs zijn nasale sneerzang doet hij perfect: geef die man een Oscar. Even liefdevol wekt Mangold verloren werelden tot leven: bohémienwijk Greenwich Village, Newport, Dylan en zijn coole mannen-entourage die zo uit documentaire Dont Look Back komt gewandeld.

Mangolds geheime wapen is het reactieshot. Hij doet het telkens: Bob Dylan zet een evergreen in, waarna een kruismontage van close-ups volgt van Dylan en nieuwsgierige, verbaasde, verrukte of ontroerde luisteraars. Het is een oude truc: zo hoor je overbekende nummers als het ware voor het eerst, word je deel van de icoonvorming. Kijk je door de ogen van de gepikeerde Baez, wier mond verbaasd openvalt als ze Dylan op haar omgewoelde bed ‘Blowing in the Wind’ hoort spelen. Of van goedzak en banjo-tokkelaar Pete Seeger (Edward Norton) die Dylan met vochtige ogen op het schild hijst en later berustend ziet ontsnappen. Reactieshots kan je kitscherig doen – zie Bohemian Rhapsody – maar Mangold doet het virtuoos. Nu er niet speciaal op gaan letten hè!


Shakespeare met boksbeugel en machinegeweer in de wereld van GTA

Een derde lockdown staat in januari 2021 voor de deur, de Britse acteur Sam Crane is in zak en as: hij had net de rol van zijn leven binnen als Harry Potter in het toneelstuk The Cursed Child. Nu staat zijn hele bestaan op losse schroeven. Zijn vriend Mark Oosterveen is er nog beroerder aan toe: een werkloos acteur zonder partner of gezin. Dus wat doen ze? Stoom afblazen in de online videogame Grand Theft Auto. Gokken in het casino, de portier in elkaar tremmen, een passant neerknallen en op de vlucht voor de politie over de kop slaan in een golfkarretje.

De film Grand Theft Hamlet, volledig binnen het spel Grand Theft Auto opgenomen, dramatiseert hoe Crane dan een verlaten amfitheater ontdekt, The Vinewood Bowl – Los Angeles is het model van de virtuele GTA-stad Los Santos. Daar komt hij op het lumineuze idee om een auditie te organiseren voor een opvoering van Shakespeares Hamlet. Cranes echtgenote Pinny Grylls – geen gamer – raakt er als regisseur bij  betrokken, waarna de casting begint, locatie scouten, repetities, kostuums. Dat maakproces is vaak hilarisch en soms onverwachts ontroerend.

Grand Theft Auto is ogenschijnlijk de minst voor de hand liggende plek voor virtuele  ‘community building’. Je komt er om asociale impulsen uit te leven. Anderen schuif je met geweld opzij, tijdelijke bendevorming voor  overvallen daargelaten. Iedereen oogt dreigend of creepy: Sam Cranes avatar is een Russische gangster met blauwe mohawk, Mark Oosterveen een normcore seriemoordenaar, Pinny Grylls een zombie-bodybuilder. In dit gewelddadige spel wordt een uitgestoken hand al snel een vuistslag en schiet je voorbijgangers recreatief in de rug.  Maar ook bij Shakespeare sterven ze als vliegen, dus waarom geen Hamlet-opvoering met boksbeugel en machinegeweer?

GTA is een zeer succesvol online-platform, na tien jaar nog steeds goed voor een half miljard dollar omzet per jaar. Het is verbluffend mooi vormgegeven en wordt voortdurend verbeterd en uitgebreid door makers én spelers, die er zelf aan mogen knutselen. Sam Crane, met wie ik een kwartiertje zoom: „Grand Theft Auto is een behoorlijk rot koninkrijk Denemarken, met glamour en een doodzieke onderbuik. Ik zie het als een satirische blik op de VS – alles draait om geld en directe behoeftebevrediging. Het leek ons dus een prachtige uitdaging om spelers over te halen even de wapens neer te leggen en vijfhonderd jaar oude poëzie te declameren.”

Daarin schuilt de humor: hoogdravende tekst onderbroken door terloops granaatvuur of kogels van onnozel om zich heen maaiende politie. Toch vormt zich gaandeweg een toneelgroep. Regisseur Pinny Grylls: „Dat proces was echt opwindend. Je voelt de adrenaline als je onbekende GTA-spelers benadert met: luister even een minuutje naar me, schiet me nou niet direct dood. Wanneer knalt ‘ie je alsnog neer? Welke pitch overtuigt hem?”

Straaljager

Er zijn tegenvallers: Dipo, een gamer met charisma, haakt af als Hamlet wanneer hij een nieuwe baan krijgt. De half-Finse, half-Tunesische hagedis-alien ParTebMosMir blijkt altijd goed voor ‘comic relief’. Zijn Engels schiet tekort voor een rol, hij ontfermt zich over de beveiliging zodat de acteurs niet steeds van het podium worden geknald. Helaas vanuit een straaljager: niemand verstaat elkaar door zijn aanhoudende mitrailleurvuur.

Er zijn ups en downs, repetities op een jacht, wolkenkrabber of zeppelin, en dan de grote avond voor een virtueel publiek van aanvankelijk 21 man. Dat veel spelers halverwege te pletter vallen, is binnen de GTA-logica slechts een tijdelijke tegenslag. Alles eindigt in een afterparty met virtuele champagne.

Grand Theft Hamlet past in het Machinima-genre: YouTube staat al jaren bol van door gamers gemaakte filmpjes binnen videogames. De makers ontdekten dat pas toen ze al waren begonnen. Grylls: „Best gênant eigenlijk, we dachten we het zelf hadden verzonnen. We hebben de schade ingehaald en filmessays als Hardly Working bestudeerd, over het leed van NPC’s [door computer gegenereerde gamefiguranten] Maar Grand Theft Hamlet is wel de eerste in bioscopen gedistribueerde machinima-speelfilm.”

Een echte documentaire is het natuurlijk niet. Grand Theft Hamlet voelt onecht, een rare term in deze context, als Grylls haar echtgenoot binnen GTA verwijt dat hij haar en zijn gezin verwaarloost, waarna hij het spel afsluit voor een fysieke knuffel. Dat voelt als een concessie: was de portee niet juist dat een virtuele gemeenschap net zo waardevol kan zijn als echt contact? Grylls: „Ik was diep ontroerd door de Netflix-documentaire The Remarkable Life of Ibelin. Dat gaat over Noorse ouders die na het overlijden van hun zoon aan een nare spierziekte via het spel World of Warcraft bedolven worden onder de condoleances en dan ontdekken dat hij niet alleen was maar online een enorme vriendenkring had. Sommige mensen, en dat worden er alleen maar meer, hebben vrijwel uitsluitend online relaties. Voor hen zijn die contacten niet minder echt.”


NRC-Filmdag: van boerenzoon tot ruimteavontuur

De lente-editie van NRC-Filmdag in de Verkadefabriek in Den Bosch staat voor de deur. Laat u verrassen door vier nieuwe films, ingeleid door vier filmredacteuren van NRC.

In deze wereldeditie hebben we nieuwe en nog niet vertoonde films over een ontwapenende Franse boerenzoon, een Chinese filmploeg in lockdown en een Braziliaans gezin belegerd door de militaire dictatuur. Scifi-satire Mickey 17 draait al wel een weekje, maar de Koreaanse maestro Bong Joon Ho, bekend van Parasite, die Donald Trump op ruimtemissie stuurt? Daar wil je bij zijn.

‘I’m Still Here’, ingeleid door Dana Linssen

Winnaar van de IFFR-publieksprijs, drie Oscarnominaties: de Braziliaanse veteraan Walter Salles maakte een aangrijpende film over Eunice Paiva, wier linkse echtgenoot Rubens in 1972 voor ondervraging naar het bureau moet en nooit meer terugkeert. Waarna kille terreur op kousenvoeten een warm gezin binnensluipt. De regisseur, die als jochie bij de Paivas over de vloer kwam, bezorgde actrice Fernanda Torres een Ocarnominatie. Haar moeder Fernanda Montenegro, in 1999 ook Oscargenomineerd voor Salles’ Central do Brasil, speelt de oudere Eunice.

‘Vingt Dieux’, ingeleid door Coen van Zwol

De Franse debutant Louise Courvoisier castte in haar eigen Jura locale non-acteurs voor een coming of age-tragikomedie zonder valse noten die charmeert en overtuigt. Losbol en bluffertje Totone moet na de plotse dood van zijn dronken vader voor zijn zusje zorgen. Hij probeert iets met Comté-kaas en een eenzame boerin. Eerste en wellicht laatste keer dat we de charismatische debutant Clément Faveau zien: de boerenzoon zag af van de rode loper in Cannes, hij moest naar zijn kippen.

‘Mickey 17’, ingeleid door Joyce Roodnat

De science fiction-film waar iedereen naar uitkeek gaat over schlemiel Mickey (Robert Pattinson) die zich meldt voor een buitenaardse kolonisatiemissie: een wrede schuldeiser zit hem op de hielen. Aan boord doet hij klusjes met een geringe overlevingskans. Omdat Mickeys data zijn opgeslagen, wordt na elk overlijden een nieuwe versie van hem geprint. En laat zijn baas nu een soort kruising tussen Elon Musk en Donald Trump zijn. Parasite-regisseur Bong Joon Ho toont zich van zijn wilde, uitgelaten kant – denk Okja en Snowpiercer – met een heerlijke dubbelrol van Pattinson en schattige ruimtewezens.

‘An Unfinished Film’, ingeleid door Tristan Theirlynck

Lou Ye is bekend van smachtende Chinese gay cinema. Zijn alter ego wil een onafgemaakte film voltooien in een hotel bij Wuhan als in januari 2020 de cast en crew in lockdown moeten in hun kamers. En we onverwachts in een hybride docudrama belanden, waar paniekerige horror over ziekte en quarantaine plaats maakt voor doffe berusting, depressie en vlagen van waanzin. Lou Ye mengt echte beelden uit Wuhan door deze curieuze, herkenbare evocatie van de emotionele achtbaan die de pandemie was. Veruit de beste Covidfilm tot dusver.

NRC Filmdag, 16 maart. Info: verkadefabriek.nl/nrc. NRC-abonnees 90 euro, niet-abonnees 100 euro, houders van Cinevillepas 55 euro, supporters Verkadefabriek 90 euro.


Mickey 17 schiet Elon Trump de ruimte in

De sciencefictionfilm waar het meest naar wordt uitgekeken in 2025 is Mickey 17 van regisseur Bong Joon Ho. Bong schreef in 2020 Oscargeschiedenis met zijn klasse-satire Parasite (2019), de eerste niet-Engelstalige film die het beeldje voor beste film binnen sleepte. Nu de eerste vertoningen geweest zijn, blijken de filmtrailers van Mickey 17 ons op één ding niet te hebben voorbereid: de rol van Donald Trump. Terwijl de Amerikaanse president in Hollywood momenteel een soort Voldemort is, de zwarte magiër uit Harry Potter wiens aanwezigheid overal wordt gevoeld maar wiens naam angstvallig wordt verzwegen, is hij in deze film doelwit van wilde satire.

Mickey 17 beleefde donderdag zijn première in Londen en werd twee dagen later aan de filmpers getoond op het filmfestival van Berlijn. Centraal staat schlemiel Mickey (Robert Pattinson) die zich opgeeft voor een buitenaardse kolonisatie-missie – omdat hij op aarde achternagezeten wordt door een extreem wrede schuldeiser. Hij weet niet wat zijn functie als ‘expendable’ precies zal zijn, maar blijkt klusjes te moeten uitvoeren met een zeer hoge sneuvelkans. Omdat zijn data zijn opgeslagen in een futuristische 3D-printer, wordt na iedere dood een nieuwe versie van hem geprint.

Bongs weinig subtiele, maar onderhoudende big budget-film gaat over kolonialisme, exploitatie en onze omgang met testdieren. Pattinson- heeft een fijne dubbelrol, want natuurlijk gaat het mis met dat mensenprinten. Er zijn eng-schattige ruimtewezens. Maar Mark Ruffalo bleek de grote verrassing: hij speelt Kenneth Marshall, een dictatoriale politicus die op aarde een paar verkiezingen heeft verloren en nu de kolonisatiemissie leidt waar Mickey deel van uitmaakt. Marshall is een aperte satire op Trump: met getuite lippen, spierwitte tanden en gebronsde huid verkondigt hij fascistoïde ruimte-ambities. „Elon Trump”, versprak Screen Daily-filmcriticus Jonathan Romney zich na afloop in een podcast.

https://www.youtube.com/watch?v=QjWW91S5cYU

De opnames van Mickey 17 werden afgerond in 2022, bedoeling was de film uit te brengen in 2023. De stakingen in Hollywood en distributieproblemen zorgden evenwel voor uitstel, waardoor Bongs film naast sciencefiction over de toekomst toch ook een soort tijdcapsule uit het zeer recente verleden is. Na Trumps vorige verkiezingswinst en tijdens de afgelopen campagne maakten filmsterren nog gretig statements en grappen over hem, al had Trumps kritische biopic The Apprentice toen ook al moeite een distributeur te vinden. Nu houdt Hollywood de lippen stijf op elkaar, deels omdat kritiek of spot met succes wordt weggezet als geneuzel van een havermelkelite, deels uit cynisch zelfbelang: films moeten gefinancierd worden. Zo wordt Mickey 17 een soort lakmoesproef: men volgt waarschijnlijk met argusogen hoe de cast en crew Mickey 17 aan de man brengen en hoe dat valt bij het publiek en de politiek.

De Zuid-Koreaanse regisseur Bong zelf lijkt in de dagen na de première lastige politieke vragen vrij gemakkelijk van zich af te laten glijden. Soms via ad rem-grapjes: op de vraag of Ruffalo’s personage een antwoord is op Trumps gesneer toen Parasite de Oscar voor beste film won, antwoordde hij in Londen dat hij „niet zo kleinzielig is”. Soms blijft hij aan de oppervlakte en laat verwijzingen naar de Amerikaanse president aan anderen over. In Berlijn stelt hij vaag dat Marshall „een versmelting is van alle slechte leiders in de geschiedenis in talloze landen. Maar geschiedenis herhaalt zich altijd, dus uiteindelijk gaat het over het heden en misschien ook over de toekomst.”

Mark Ruffalo – van wie online filmpjes uit 2020 te vinden zijn waarin hij Trump „publieke vijand nummer één” noemt, staat in Berlijn geen pers te woord. Het afwachten is nu hoe de rest van de wereld reageert bij de release van de film in maart. Volgen meer Trumpsatires of blijft Hollywood de lippen op elkaar tuiten?


Ruth Beckermann over haar docu ‘Favoriten’: ‘Docent Ilkay Idiskut verschuilt zich niet achter een lesboek’

Er waait een storm door Wenen als ik half december met filmmaker Ruth Beckermann heb afgesproken om door de buurt te wandelen waar zij haar laatste documentaire heeft gedraaid: Favoriten. Een windvlaag blaast me dwars door het Hauptbahnhof naar het zuiden. Daar ligt het van oudsher multiculturele tiende district waar de film z’n naam aan ontleent. Voor meer dan de helft van de bewoners is Duits niet hun eerste taal, het inkomen ligt ver onder het landelijk gemiddelde en het merendeel heeft geen stemrecht in deze oorspronkelijk socialistische wijk. En daar staat aan de Quellenstrasse tussen de kebabzaken en Turkse kappers in statige fin de siècle-huizenblokken ook de enorme openbare basisschool waar Beckerman de afgelopen drie jaar een onderbouwklas en docent Ilkay Idiskut volgde.

Favoriten is heel groot, heel divers, altijd in beweging en vol tegenstellingen”, vertelt ze als we onze toevlucht zoeken in een traditioneel Weens koffiehuis. „Het is van origine een arbeiders- en migrantenwijk. Eind negentiende eeuw trokken er vooral mensen uit Oost-Europa naartoe om te werken in de steen- en tegelfabrieken. Lang was het een overwegend Turkse wijk, na de oorlog in ex-Joegoslavië kregen we te maken met vluchtelingen van de Balkan, en nu zie je op de Turkse Viktor-Adler-Markt steeds meer mensen uit Syrië hun waren opslaan.”

Dat weerspiegelt zich ook in de architectuur: op de Reumannplatz zie je aan de ene kant het Amalienbad, een openbaar zwembad in art deco-stijl, aan de andere kant Austro-marxistische huizenblokken en in het midden een kunststof metrostation waar werklozen, junkies en alcoholisten rondhangen die de buurt mede de naam probleemwijk hebben opgeleverd.

Persoon van het jaar

De film maakte in Oostenrijk veel los: hij kwam vlak voor de verkiezingen in september vorig jaar uit, de Weense burgemeester organiseerde een vertoning en sprak met docenten over waar zij op school tegenaan lopen. Idiskut werd door verschillende media tot persoon van het jaar uitgeroepen. Beckermann: „Ik denk dat veel mensen voor het eerst een kijkje in een schoolklas kregen waar Duits niet de eerste taal is en kinderen met verschillende achtergronden leren samenwerken.” Al wilde ze geen film over ‘maatschappelijke problemen’ maken, integendeel: „Deze kinderen zijn onze toekomst, de kwaliteit van ons onderwijs bepaalt hoe we straks met elkaar zullen omgaan.”

Er zijn recentelijk nogal wat documentaires uitgekomen over de schoolklas als microkosmos en hun inspirerende docenten als verlichte visionairen, van de Nederlandse Juf Kiet tot de Duitse Herr Bachmann. Ze zijn onderwijzer, oppas en psycholoog ineen en helpen kinderen met een migratieachtergrond in schakelklassen integreren en hun taalachterstand wegwerken. Docent Ilkay Idiskut is daarop geen uitzondering – al is ze meer een persoonlijkheid dan een pedagoog. Beckermann: „Ze steekt haar mening niet onder stoelen of banken. Maar wel altijd respectvol. Juist omdat haar ouders uit Turkije naar Oostenrijk zijn gekomen, weet ze wat het is om met een andere thuistaal op te groeien, weet ze wat racisme is, en weet ze hoe waarden op elkaar kunnen botsen en wat voor loyaliteitsconflicten dat bij kinderen kan geven. Zij is hun eerste kennismaking met de Oostenrijkse werkelijkheid, maar ze is daarin ook een bemiddelaar.”

Kinderen als co-auteurs

Het grootste verschil met De kinderen van Juf Kiet en Herr Bachmann und seine Klasse, is dat Favoriten nog meer bij de kinderen blijft. Beckerman stuurde de kinderen met mobiele telefoons zelfs op hun eigen houtje op pad om als kleine journalisten verslag te leggen van hun weg van huis naar school. En Beckermann is net als Idiskut niet neutraal: vanachter de camera is ze hoorbaar aanwezig.

Beckermann (1952) maakt films sinds eind jaren zeventig. Aanvankelijk politieke reportages over stakingen en kraakacties, daarna observaties van de laatste restanten van wat ooit het Joodse Wenen was in onder meer het internationaal opgepikte Homemad(e). Haar films vallen altijd op, omdat het ook kleine vormexperimenten zijn: zoals ze hier de schoolkinderen tot co-auteur van hun eigen verhaal maakt.

De school waar ze drie jaar lang filmde, is de grootste basisschool van Wenen, maar ook de enige die openstond voor een langdurig filmexperiment. Beckermann: „Niet alle leraren waren even enthousiast, maar met de steun van de directeur en het enthousiasme van Ilkay wisten we dat we goud in handen hadden. Zoals je in de film ziet, heeft zij echt star power. Ze is, mede door haar vakbondswerk, gewend in het openbaar te spreken, heeft sterke opinies, maar is ook een diplomaat. Ik denk dat de beste leraren degenen zijn die zich niet achter een lesboek verschuilen, maar zichzelf laten zien. Zo iemand is zij.

„Je ziet ook dat kinderen het meeste hebben aan een docent die een persoonlijkheid is. Veel onderwijzers met een monoculturele achtergrond voelen zich ongemakkelijk voor een diverse klas. Ze zijn bang om iets verkeerds te zeggen of vinden dat de kinderen zich moeten aanpassen. Ilkay zegt gewoon dat ze vindt dat vrouwen hun eigen beroep mogen kiezen en zwemmen in de badkleding die zij prefereren, of dat nu een zwempak of een burkini is.”

Beckerman wilde een school die „ook in Amsterdam of Berlijn had kunnen staan”. „De problemen zijn niet typisch Oostenrijks, maar ‘Europees’: migratie, klasse, gendergelijkheid, rolpatronen. Maar ik had deze film niet buiten Wenen kunnen maken, daar sluiten de kleuterscholen al om 14 uur”, constateert ze droogjes. „Omdat daar de meeste mensen het conservatieve idee hebben dat moeders thuis op de kinderen behoren te wachten. Dat gaat niet veranderen als reactionaire partijen aan de macht komen. Anderzijds komen deze kinderen ook niet uit de meest progressieve milieus: veel moeders werken niet en veel vaders hebben laagbetaald werk. Voor beide groepen, die overigens ook niet zo homogeen zijn, is Ilkay waarschijnlijk de eerste succesvolle vrouw met een migratieachtergrond die ze in een film zien. Die zichtbaarheid is heel belangrijk.”


Sergej Loznitsa filmt in docu ‘The Invasion’ een Oekraïne dat kreunt maar niet breekt

Halverwege The Invasion worden stapels Russische boeken ingeleverd bij een Oekraïense boekhandel. Boeken van Dostojevski en Poesjkin; ‘Sloop me’ heeft iemand even verderop op diens standbeeld gespoten. Maar ook een Russische vertaling van Stefan Zweig. Alles gaat naar de pulpmolen, om er toiletpapier van te maken.

Tribalisme? Patriottisme? Oorlog verandert alles en dwingt tot keuzes. Op 24 februari gaat de (tweede) Russische invasie in Oekraïne zijn derde jaar in. Een griezelig moment voor Oekraïne, dat militair in het defensief is terwijl Trump zaken doet met Moskou, buiten Brussel en Kyiv om.

Twee jaar lang filmde de Oekraïense filmmaker Sergej Loznitsa wat de oorlog aanricht in zijn land. Zonder commentaar, met statische camera en gefocust op het burgerleven. We zien begrafenissen, vrijwilligers die fronttroepen bevoorraden, een alledaagse raketinslag van het formaat Bijlmerramp. Een schoolklas die vaderlandsliefde leert. Een bruiloft. Vaak loeit er luchtalarm. Meestal haalt men daar de schouders over op.

Loznitsa’s film in opdracht van Arte ging in Cannes in première, maar wordt volgens Loznitsa in Oekraïne niet vertoond. Dat wil eerder escapisme. Met zijn strenge, grimmige speelfilms en montage-documentaires is Loznitsa dé chroniqueur van de Sovjet- en post-Sovjet-geschiedenis. Van Stalins begrafenis (The Funeral) tot de coup tegen Gorbatsjov (The Event). Commentaarloos, met niet apert manipulatieve montage – al weet Loznitsa wat hij doet als hij in The Invasion een schoolklas na een raketinslag monteert.

Tegen boycot

Loznitsa’s documentaire Maidan, een verslag van de burgeropstand op het Maidan-plein in Kyiv begin 2014, werd gewaardeerd, net als zijn speelfilm Donbass (2018), een macaber mozaïek van het leven in de corrupte ‘volksrepublieken’ die Rusland had ‘bevrijd’. Na de invasie van 2022 raakte Loznitsa evenwel in onmin met patriotten omdat hij zich tegen een boycot van alle Russische cultuur keerde – de verpulping van Poesjkin verwijst ernaar.

De oorlogsinspanning is vermoedelijk meer gediend bij de wervelende, heroïsche Oscarkandidaat Porcelain War, die Oekraïenese schoonheid en offerzin tegen de grauwe Russische doodsmachine afzet. The Invasion biedt een somber beeld van een natie die voortploetert, met de jerrycan bij de waterpomp moppert, mijnen ruimt en in slaap valt in de wetenschap dat er ’s nachts zomaar een raket op je flatje kan landen. Aan het eind stapelt een vrouw bakstenen in de ruïnes van haar dorp; koppig als Sisyphus is ze haar eigen wederopbouw begonnen. De zon gaat onder, een hond blaft, in de verte knetteren schoten.

Het is een dof portret van een land waar oorlog een toestand is en de aanvankelijke hectiek routine werd. Geen spannende, zelfs geen interessante kijkervaring. Wel een blik op een natie die kreunt en lijdt, maar niet breekt.


In animatiefilms voor kinderen is de Apocalyps zeer in de mode

Een beetje animatieheld redt vandaag de dag de wereld van totale vernietiging. Het aanbod animatiefilms van de bioscopen is deze voorjaarsvakantie zeer divers:  Amerikaanse klassiekers en Japanse anime,   stopmotion, 3D of met de hand getekend. Maar steeds dreigt in deze films de Apocalyps, scholieren nemen met minder kennelijk geen genoegen. Al is veruit de beste film van het stel een stuk bescheidener: daar gaat het slechts om een stukje tropisch regenwoud in Borneo.

Laat ik beginnen met de grootste ontgoocheling: de oude bekenden van de Looney Tunes. Wat ooit anarchistisch, oneerbiedig en bovenal buitengewoon geestig was, is verworden tot conformistisch, truttig en flauw. In Looney Tunes-cartoons stonden met spraakgebreken behepte personages als Bug Bunny, Daffy Duck, Road Runner, Wile E. Coyote en Elmer Fudd elkaar sinds de jaren veertig luidruchtig naar het leven. Ze zijn een schim van hun vroegere zelf na jarenlang te zijn droog gemolken, nu weer in een bioscoopfilm: Looney Tunes: The Day the Earth Blew Up.

Sinds Warner Bros Bugs Bunny lieten opdraven in een Nike-commercial (Hare Jordan, 1993) is het hek van de dam. De uitverkoop ging voort in Space Jam (1996), opnieuw met basketballer Michael Jordan, waarna ze degenereerden tot merchandise, marketing en middelmaat. De Tunes zijn nu een merk zoals Coca-Cola: geliefd, met enorme naamsbekendheid en altijd dezelfde smaak, maar zonder een spoortje avontuur of verrassing.

Het kinderachtige The Day the Earth Blew Up (vanaf 6 jaar) is voor fans van de klassieke Looney Tunes-cartoons niet om aan te zien. Porky Pig en Daffy Duck, ooit rivalen, verdwalen in een al duizend keer verteld verhaal waarin de aarde moet worden gered van zombies (zie ook: Een nacht in de dierentuin). Het is zouteloos familie-entertainment, getekend in een dertien-in-een-dozijnstijl; het zeven minuten genieten van vroeger wordt nodeloos uitgerekt tot een bloedeloze anderhalf uur.

Een stuk leuker is de onafhankelijk geproduceerde animatiefilm Een nacht in de dierentuin (Night of the Zoopocalypse), vanaf 9 jaar. Het is horror voor kinderen over een dierentuin waar een meteoriet inslaat. Een deel van de dieren transformeert tot zombies en gaat met lichtgevende ogen achter de andere dieren aan. Een bergleeuw en een wolf moeten tegen wil en dank samenwerken om de nog onbesmette dieren te redden. De dieren kibbelen veel, maar het wantrouwen wordt gestaag overwonnen. De aardige animatie doet deze wat obligate boodschap gelukkig vergeten: scènes baden in sfeervol monochroom rood, blauw en groen licht en de animatoren weten horrorsequenties op te leuken met ‘jump scares’ die kinderen (en volwassenen) uit hun bioscoopstoel laten stuiteren.

‘Een nacht in de dierentuin’.

Voor ouder dan twaalf jaar is er Attack on Titan: The Last Attack. Opnieuw apocalyptische animatie, ditmaal naar de gelijknamige, populaire Japanse manga en animeserie (2013-2023; in totaal 94 afleveringen). De laatste twee televisiespecials zijn nu, ietwat bewerkt , samengevoegd tot bioscoopfilm van tweeënhalf uur.

In Attack on Titan strijdt de mensheid tegen de Titans, schier onverslaanbare, monsterlijke giganten die mensen als snacks zien. Uit angst voor deze nietsontziende roofdieren leeft men achter drie hoge concentrische muren; wanneer de moeder van held Eren Yeager desondanks sterft bij een aanval zweert hij wraak. Later sluit Yeager zich aan bij de Titans en wordt de aarde met de ondergang bedreigd.

Fans van de om zijn militarisme bekritiseerde serie weten wat te verwachten: spectaculaire gevechten en bloederige destructie doorspekt met (korte) filosofische scènes over de zin van het bestaan. Het is druk en schreeuwerig, maar bij vlagen ook imposant en prettig bitterzoet.

Het allerbest is evenwel de bescheiden ogende stopmotion-animatiefilm Red de Jungle (Sauvages) van de Zwitser Claude Barras, bekend van het uitstekende Ma vie de Courgette (2016). Barras werkte zeven jaar aan zijn film over de ontbossing van de jungle op Borneo. Hij liet zich inspireren door de inheemse Penan-stam, die zich in het echt verzet tegen de grootschalige kap van hun leefomgeving. Het stadse meisje Kéria, die vlakbij de jungle woont, neemt samen met haar vader de zorg op zich van een orang-oetanbaby wiens moeder door jagers is vermoord – de film is volgens Barras overigens geschikt voor acht jaar en ouder.

Als haar inheemse neefje Selaï tijdelijk bij hen intrekt en de orang-oetan ontsnapt, gaan ze naar hem op zoek. Zo raken ze betrokken bij de strijd van de Senan, die hun eigen, niet ondertitelde taal spreken, tegen de corrupte multinational die hout wil kappen. De leefwijze en spiritualiteit van de Senan worden met veel respect getoond.

Red de jungle is met name grandioos in zijn gedetailleerde schildering van de jungle. De magnifieke manier waarop regendruppels en een waterval zijn geanimeerd maakt indruk, maar let ook op het geluid. Er zijn veel kinderfilms die pleiten voor verbondenheid met de natuur, maar zelden zien ze er zo prachtig uit. Het loont als je de ambacht op het doek terugziet, zoals de geboetseerde hoofden van Kéria en Selaï en de handgemaakte kleren die zij dragen.