‘April is the cruellest month”: veel mensen zullen de fameuze openingsstrofe van T.S. Eliots The Waste Land kennen. Het 102 jaar oude gedicht is een van de hoogtepunten van de modernistische poëzie. Er zijn talloze studies naar gedaan, met evenzoveel interpretaties.
Een aantal mogelijke betekenissen komt aan de orde in The Waste Land van Chris Teerink. Zijn film bestaat voor 99 procent uit op verschillende werelddelen gemaakte foto’s, twee sequenties hebben bewegend beeld. De coronapandemie zorgde voor vertraging, waardoor Teerinks film eigenlijk anderhalf jaar te laat af is; Eliots beroemde gedicht bestond in oktober 2022 honderd jaar. Toen zond de BBC T.S. Eliot: Into ‘The Waste Land’ uit, dat voor een klein deel met deze fotofilm overlapt. De BBC focuste op de autobiografische aspecten van Eliots magnum opus, Teerink maakt het universeler: wat zegt Eliot over de toestand van de wereld? En hoe staan we er een eeuw later voor?
Net zoals de BBC-documentaire voert Teerink experts, kenners en liefhebbers op. We zien ook hen in foto’s, terwijl we op de geluidsband horen wat ze zeggen. Daarnaast declameren ze een deel van het 434 regels lange gedicht, aangevuld met een krakende opname (uit 1946) van Eliot, die op karakteristieke wijze zijn eigen gedicht voordraagt.
Zo wordt Teerinks film even meerstemmig als het gedicht, wat leidt tot wat cognitieve psychologen ‘information overload’ noemen. Anders dan bij (de meeste) speelfilms is het verband tussen foto’s en teksten niet altijd duidelijk, waardoor je extra op moet letten. Tegelijkertijd moet de kijker zowel naar het gedicht als de interpretaties ervan luisteren, nog aangevuld met soundscapes van Blaudzun en een gelaagd geluidsdesign dat ook om aandacht vraagt. Dat gaat dus niet. Alsof Teerink zich daarvan bewust is, krijgt de bioscoopbezoeker bij aankoop van een kaartje een boekje cadeau met daarin Eliots gedicht, een toelichting van Teerink en een bonusgedicht van Ilja Leonard Pfeijffer, een van de geïnterviewden.
De keuze om tevens mensen te interviewen die Teerink toevallig treft, pakt niet altijd gunstig uit: niet iedereen heeft iets interessants over Eliot of zijn gedicht te vertellen. Dat geldt wel voor de kenners en liefhebbers die Teerink aan het woord laat. Zij zijn ook diegenen die het ruim honderd jaar oude gedicht naar het heden trekken.
Zo relateert een jonge vrouw een passage over een verkrachting aan de #MeToo-beweging, spreekt econoom Guy Standing over bestaansonzekerheid en vertelt de Indiase ecofeminist Vandana Shina over alternatieven voor het kapitalisme – via haar verwijst Teerink ook naar de invloed van het hindoeïsme op Eliot, wiens gedicht daarnaast refereert aan onder meer Dante, Wagner, het boeddhisme maar ook populaire liedjes.
Eliots The Waste Land, doortrokken van sterfelijkheid („I had not thought death had undone so many”), biedt een sombere visie op de westerse beschaving, door Teerink vertaald door een bezoek aan de grens tussen Belarus en Oekraïne met journalist Chris Keulemans en het filmen van Syrische migranten in Calais die dromen van een oversteek naar Engeland, het land waar de in Amerika geboren Eliot in 1914 naartoe ging en het Britse staatsburgerschap kreeg.
Een van de leukste momenten in Ghostbusters: Frozen Empire is bijna helemaal aan het einde. Dan spreekt Gary Grooberson (Paul Rudd) de eerste twee coupletten van het befaamde titellied van Ray Parker jr. uit, als onderdeel van een serieuze dialoog met zijn partner Callie Spengler (Carrie Coon): „If there’s something strange in the neighborhood. Who you gonna call?” Als kijker ben je geneigd heel hard ‘Ghostbusters!’ naar het scherm te roepen.
Het is tevens voer voor critici die Hollywood verwijten in de ban van introverte nostalgie te zijn, met talloze remakes, vervolgen of varianten op jarentachtig- en -negentighits – binnenkort weer Bad Boys: Ride or Die.
Ghostbusters, de sensatie van 1984, is alweer even terug: met een ongrappige vrouwelijke remake (Ghostbusters: Answer the Call, 2016) en een sequel Ghostbusters: Afterlife (2021) , waarin twee jongere generaties in het Midden-Westen op spokenjagen slaan. In de finale komen de opa’s ook weer opdraven met hun oude overalls en spookkanonnen.
Dit is daar het vervolg op, waarbij de actie zich verplaatst naar thuishonk New York. Een sequentie uit het begin van de film gaat vol op nostalgie: aan de hand van oude, streperige Ghostbusters-reclamespotjes wordt uit de doeken gedaan hoe het ook alweer zat met de spokenjagers. Het gebruik van deze commercials is een aardige oplossing voor de altijd wat onhandige ‘uitlegscènes’. Hier is het met name ook bedoeld voor jonge toeschouwers voor wie dit de eerste ghostbustersfilm is.
Ghostbusters: Frozen Empire is een product van deze tijd, met zowel plaats voor nostalgie als reflecties op hedendaagse kwesties als identiteitspolitiek. Want het beste aan dit vijfde deel is de queer-romance tussen Callies dochter Phoebe en de geest van een overleden meisje. De in wetenschap én het occulte geïnteresseerde Phoebe wordt neergezet als buitenbeentje, dus is het niet zo vreemd dat ze valt op spookmeisje Melody. Phoebe is als enige mens niet bang voor haar en heeft belangstelling voor haar verleden en haar bestaan als geest.
Die langzaam opbloeiende romance, die héél impliciet en klein gehouden wordt, geeft Ghostbusters: Frozen Empire de broodnodige warmte. Want verder is het een wat mechanische herhaling van zetten, met elementen uit alle eerdere films, maar met name de eerste. Ook hier een boosaardige geest die ontsnapt en New York bedreigt, dit keer met vrieskou, ijspegels en een kille wind als adem.
Veel personages hebben bar weinig te doen, met name Callie en haar zoon Trevor, die centraal stonden in het vorige deel. Vooral om ruimte te maken voor veertig jaar oudere Ghostbusters: Dan Aykroyd, Bill Murray, Ernie Hudson, Annie Potts en William Atherton. Wel leuk om de senioren weer in actie te zien met hun oude spulletjes.
De nieuwe speelfilm van Ladj Ly (46), opvolger van zijn met een Oscar genomineerde Les Misérables (2019), speelt zich opnieuw af in een voorstad van Parijs. Ditmaal ligt de focus niet op politiegeweld, maar op een van de onderliggende oorzaken van onvrede, de erbarmelijke huisvesting in sommige wijken.
Les Indésirables is echter niet de enige Franse film deze maand die de vinger legt op pijnlijke ongelijkheid in de Franse samenleving; van het ideaal van liberté, égalité, fraternité komt vaak weinig terecht. Opmerkelijk is dat deze Franse makers hun soms snoeihard en geëngageerd commentaar verpakken in verhalen die toch niet voelen als pamfletten, maar als een drama waarin de spanningen langzaam oplopen (Les Indésirables), een schrijnende tragedie over (surrogaat)ouderschap (Ama Gloria) of een mild melancholische ode aan de publieke dienstverlening (Un métier sérieux).
Ze passen binnen een gepolitiseerde filmcultuur. Franse films zijn de laatste jaren steeds vaker semi-documentair of gebaseerd op nieuws, stellen opvallend vaak vragen over verpaupering en spanningen binnen de multiculturele samenleving, kijken kritisch naar de rol van de staat of zoeken naar dieper liggende historische oorzaken.
In de banlieue
Les Indésirables is de meest expliciete aanklacht die deze week uitkomt. Ly laat zijn film beginnen met een aangrijpende scène die meteen de kern van zijn film bevat. Bewoners van een uitgeleefde megaflat in een fictieve banlieue proberen een kist met het overleden lichaam van de grootmoeder van hoofdpersonage Haby (Anta Diaw) van de zesde verdieping naar beneden te krijgen. De lift in het pand is al jaren stuk, net als de verlichting in de met graffiti bekladde gangen. Bijgelicht door mobiele telefoontjes moet de kist over relingen en door bochten worden gewrongen, langs fietsen en kinderwagens. Bewoners leven en sterven in deze ‘favela’s van tien verdiepingen’, hun ‘thuis’ is een uitgewoonde hel.
In Ly’s drama wil het team van de nieuwe burgemeester, de onervaren en onwetende kinderarts Pierre Forges (Alexi Manenti), het gebouw waar Haby’s familie woont met de grond gelijkmaken. Iedereen moet verkassen naar nieuwe woningen. Dat klinkt mooi, alleen is de nieuwe huisvesting ongeschikt voor de grote gezinnen uit de originele flat. De bewoners die slechts een kleine vergoeding krijgen voor appartementen die ze jaren hebben afbetaald, voelen zich geringeloord. Het leidt tot woede bij een jongere generatie, zoals Haby en haar opvliegende vriend Blaze.
Films over de problemen in de Franse buitenwijken zijn niet volledig nieuw: mokerslag La Haine dateert al uit 1995. Maar Ladj Ly bracht met zijn Les Misérables het genre in 2019 naar een nieuwe hoogte. Ly, autodidact en zelf opgegroeid in de Parijse banlieue, kocht als zeventienjarige een camera en begon toen met het vastleggen van de wijken waarin hij woonde; hij maakte onder meer een korte documentaire over de rellen uit 2005.
In zijn fictiefilms creëert hij beelden en personages die tegelijkertijd rauw én genuanceerd voelen. Ly’s banlieue-bewoners, maar ook de representanten van de staat met wie ze in de clinch liggen, zijn tegelijkertijd tragisch, kleurrijk, geestig én kwaad. En hebben raak commentaar op elkaar. Zoals in een scène in Les Indésirables, waarin een vrouw haar enkel Arabisch sprekende partner erop wijst dat hij beter had gestudeerd dan haar te versieren, domino te spelen en thee te drinken. Dan had hij het papierwerk over hun huursubsidie zelf kunnen doen.
Hoewel in Les Indésirables ‘de bad guys’ iets minder genuanceerd voelen dan Ly’s eerste film – burgemeester Forges verhardt wel heel snel als de auto van zijn vrouw wordt beklad – weet de film toch op onderhoudende wijze schrijnende problemen aan te kaarten. Dat komt ook door de geweldige cast met veel oudgedienden zijn uit Les Misérables.
Ongelijkheid
In Frankrijk lijkt de angst voor desintegratie nog iets groter dan elders in Europa, met radicaal rechts nooit ver van de macht, massale onrust, een diepe kloof tussen stad en platteland en banlieues die zomaar kunnen exploderen. Mogelijk is het er daarom moeilijker om te negeren dat de moderne wereld ongelijk, onrechtvaardig en volatiel is.
Ladj Ly illustreerde dit met eigen ervaringen, maar ook filmmakers die via elite-filmscholen als La Fémis het vak inrollen neigen de laatste jaren vaak tot politiek gekleurde films over wat de samenleving bedreigt en bijeenhoudt. Ook de Franse culturele elite en subsidieverstrekkers werden afgelopen decennia immers wakker geschud, onder meer door de verwoestende rellen van 2005.
Een film die deze week minder expliciet, maar niet minder pijnlijk ongelijkheid in de hedendaagse Franse samenleving blootlegt, is Ama Gloria. Het solo-regiedebuut van oud-La Fémisstudent Marie Amachoukeli-Barsacq (44) ontroert als verhaal over de liefde tussen de zesjarige witte Cléo (Louise Mauroy-Panzani) en haar zwarte Kaapverdiaanse nounou of kindermeisje Gloria (Ilça Moreno Zego), maar kraakt ook harde noten. Gloria is een surrogaatmoeder voor Cléo omdat de echte moeder van het meisje is overleden en haar vader weinig tijd heeft. Als Gloria’s eigen moeder sterft, moet ze terug naar haar geboorteland om voor haar biologische kinderen te zorgen, die ze achterliet om geld te verdienen. Omdat ze elkaar zo missen, brengt Cléo vervolgens een laatste zomer door bij Gloria in Kaapverdië.
Het levert een ontroerende en bitterzoete coming-of-age op voor het jonge meisje, dat ontdekt dat haar nounou ook een eigen leven heeft. Voor de kijkers is het confronterend te zien wat Gloria allemaal moest achterlaten voor een betere toekomst voor zichzelf en haar eigen kinderen. De film komt aan als een emotionele mokerslag door het geweldige spel van Mauroy-Panzani en de wijze waarop de camera het meisje constant op de huid zit. Je gaat volledig mee in haar belevingswereld en het scala van emoties dat door haar kinderhoofdje raast, van intense vreugde tot pure wanhoop.
Net als Ly’s scenario, is dat van Amachoukeli-Barsacq gebaseerd op haar eigen ervaring en die van actrice Ilça Moreno Zego. Amachoukeli-Barsacq had zelf een Portugese nounou die onverwacht vertrok toen ze een jaar of zes was, Ilça Moreno Zego liet drie kinderen achter in Kaapverdië om op te passen in Parijs.
Een doorleefde film dus, maar dat is ook te danken aan het vakmanschap van Amachoukeli-Barsacq. Door bioscoopbezoekers te laten kijken door de ogen van een bijziende, witte en narcistische peuter, voegt Amachoukeli-Barsacq een extra laag toe aan verhoudingen die stammen uit koloniale tijden en nog altijd doorwerken. Er zijn veel zaken die Cléo niet ziet of wil zien. Maar die zijn er wel degelijk.
Een serieus vak
Een derde geëngageerde Franse speelfilm die deze maand uitkomt, focust op het Franse schoolsysteem, Un métier sérieux. Hij is onderhoudend maar inhoudelijk de minst interessante van de drie. De tragikomedie met een cast vol sterren als François Cluzet (Intouchables) en Adèle Exarchopoulos (La vie d’Adèle) volgt docenten op een middelbare school. De film haakt in op de Franse trend van documentaires en speelfilms die een ode zijn aan de publieke dienstverlening – artsen, docenten, rechters, hulpverleners – zoals de winnaar van de Berlinale van 2023 Sur L’Adamant. Op een school met een diverse leerlingenpoule zien we beginnende docenten en oudgedienden hun stinkende best doen, maar soms haalt het systeem hun goede bedoelingen onderuit. Zo wordt de jonge wiskundeleraar Benjamin (Vincent Lacoste) geïntimideerd door een leerling die is gezakt wegens spieken. Benjamin wil niet dat de jongen van school wordt gestuurd, dat zou zijn toekomst in gevaar brengen. Maar na verwijten over en weer over geduw tijdens de confrontatie tussen leraar en leerling is dat niet meer in zijn handen.
Ondanks de mooie intenties raakt Un métier sérieux niet echt. Misschien omdat regisseur Thomas Lilti de vriendschappen en liefdesperikelen in de lerarenkamer bijna evenveel aandacht geeft als de geknakte toekomst van een puber? Of omdat hij te aardig is voor zijn personages? Ladj Ly en Marie Amachoukeli-Barsacq pakken hun hoofdpersonen niet met fluwelen handschoentjes aan, en net daardoor voelen die realistischer. Un métier sérieux voelt toch als een wat brave versie van Entre Les Murs, het portret van een leraar en zijn Parijse klas uit 2008, een klassieker uit de geëngageerde Franse cinema. En deels gebaseerd op de ervaringen van hoofdrolspeler en echte leraar François Bégaudeau.
Alledrie de films voelen ondanks de talloze problemen die ze aankaarten niet defaitistisch. Als de jonge Haby tijdens haar strijd tegen Forges en voor verbeteringen in de wijk wordt gevraagd wie ze is, stelt ze: „Je suis une Française d’aujourd’hui.” Dit gaat over de fricties in het hedendaagse Frankrijk, maar toont inwoners die oprecht geloven in de maakbaarheid van hun samenleving. Net zoals je het gevoel krijgt dat deze makers met hun films echt iets in gang hopen te zetten.
Hij wist dat er gedoe van zou komen. Met trillende handen las Jonathan Glazer zijn speech voor, nadat zijn Holocaustfilm The Zone of Interest de Oscar had gewonnen voor Beste Internationale Film. „Onze film toont waar ontmenselijking toe leidt, op zijn slechtst.” En met een diepe ademteug: „Als Joodse mannen verzetten wij ons ertegen dat onze Joodsheid en de Holocaust worden gekaapt door een bezetting [van Israël red.] die tot conflict voor zoveel onschuldigen heeft geleid.”
Groot applaus in de zaal. En ook direct discussie daarbuiten. Een producent van The Zone of Interest distantieerde zich. Regisseur László Nemes, die een Oscar won voor zíjn Holocaustdrama Son of Saul, zei dat Glazer zijn mond had moeten houden.
De speech van Glazer is het Oscars-relletje van het jaar. Dat kennen we, toch? Verschilt dit van die keer dat Spike Lee zich uitsprak tegen Trump? Die keer dat Gael Garcia Bernal zich uitsprak tegen Trump? Of die keer dat Jimmy Kimmel zich uitsprak tegen Trump? Toch wel, en niet alleen omdat Trump buiten schot blijft. Maar ook omdat duizend Joodse Hollywoodprofessionals hun naam zetten onder een open brief in vakblad Variety die de woorden van Glazer veroordeelt. „We weigeren onze Joodsheid te laten kapen voor een morele vergelijking tussen een Nazi-regime dat een heel mensenras wilde vernietigen en een Israëlitische staat die zichzelf wil beschermen tegen vernietiging.” Het gebruik van het woord „bezetting” zou „groeiende anti-joodse haat voeden”.
Ophef is niet per se fout. Sterker: het is goed voor het debat. Maar het laatste jaar wordt het vaak een machtsspel
Het is een opmerkelijke actie, zo’n J’accuse tegen één persoon vanwege diens mening. Op online filmforums vrezen filmgangers (en enkele journalisten) dat de brief een poging is Glazer te ‘blacklisten’. Dat is vermoedelijk niet de intentie van de ondertekenaars. Maar de angst is begrijpelijk. De brief is namelijk tekenend voor de lastige positie waarin kunstenaars en culturele instellingen zich nu bevinden. Iedereen wil dat zij zich uitspreken. Maar als ze dat dan doen…
De opening van het International Documentary Filmfestival Amsterdam (IDFA) werd in november verstoord door activisten met een spandoek waarop stond: „From the river tot the sea, Palestine will be free.” Er ontstond ophef. IDFA veroordeelde de leus – en toen ontstond er nog meer ophef. Palestijnse filmmakers trokken hun films terug. De slotavond van de Berlinale in februari werd een „pro-Palestina-show genoemd” nadat filmmakers hadden gesproken over „apartheid” en „genocide” door Israël. De burgemeester van Berlijn en de Israëlische ambassadeur spraken daarop van antisemitisme.
En dan is er nu Glazer, die zich uitsprak tegen ontmenselijking, tegen het misbruiken van de Holocaust voor politieke doeleinden – en door duizend mensen wordt beticht van het voeden van Jodenhaat.
Ophef is niet per se fout. Sterker: het is goed voor het debat. Maar het laatste jaar wordt het vaak een machtsspel. Boycots en uitlatingen van politici zijn pressiemiddelen. En dat is kwalijk. Want het kan niet allebei: wensen dat kunstenaars zich uitspreken én proberen ze het zwijgen op te leggen als ze niet het juiste zeggen. Het is te hopen dat de druk op Glazer blijft bij die felle open brief. Anders houden we straks alleen Jimmy Kimmel over, die knipogend naar de camera grapt over het haar van Donald Trump. Groot applaus.
Zijn Morán en Román eigenlijk dezelfde man? Je zou het wel denken als je ontdekt op hoeveel manieren hun levens verbonden zijn in de Argentijnse laconieke misdaadkomedie Los delincuentes. Het feit dat hun namen anagrammen zijn, is nog maar een kleinigheidje in de puzzel die regisseur Rodrigo Moreno (ook zijn achternaam bevat veel van dezelfde letters als de namen van zijn hoofdpersonen) heeft gelegd. Soms zit er even een terloopse splitscreen of een overvloeier in de film die hun levens met elkaar verbonden houdt.
Los delincuentes is een film die langzaam onder je huid gaat zitten. Die de tijd neemt om plot en personages te introduceren. Het lijkt zo simpel: bankemployee Morán, een kleurloze veertiger, beraamt de ideale misdaad. Hij steelt genoeg geld om de rest van zijn leven rustig te kunnen leven. Maar in plaats van met de noorderzon te vertrekken, heeft hij een ingewikkelde constructie voor ogen waarin hij zich eerst aangeeft en zijn collega Román met het geld opzadelt.
De film zet je op veel manieren op het verkeerde been. Soms heb je het gevoel naar een western uit het klassieke Hollywood te kijken (met een hoofdrol voor het landschap van de Argentijnse provincie Córdoba). Dan weer waan je je in een misdaadfilm uit de jaren zeventig, met van die acteurs die je het ene raadsel na het andere van hun gezicht laten pellen, en toch leer je ze nooit helemaal kennen. Met name Esteban Bigliardi, die Román speelt, is fascinerend. Wat gaat er in deze alleman om die lijkt voorbestemd voor het kleurloze leventje dat Morán verafschuwt?
Moreno is een meester; zijn beheersing van de filmtaal is indrukwekkend, onnadrukkelijk maar hypnotiserend. De literaire, meanderende stijl, de onderkoelde humor, de komische contrapunten die de muziek zet, je geduld wordt voortdurend op de proef gesteld én beloond. Langzamerhand merk je dat er meer dubbele bodems zijn, van details tot vingerwijzingen: al meteen aan het begin ontdekt Román dat twee verschillende rekeninghouders precies dezelfde handtekening hebben; de acteur die filiaalchef Del Toro speelt in de bank waar Morán en Román werken zien we terug als gevangenisgodfather Garrincha; beide hoofdpersonen ontmoeten op het platteland het drietal Ramón, Norma en Morna die een natuurfilm aan het draaien zijn, waar ze onbedoeld een rol in krijgen.
Voor een film die zich zoveel in de natuur afspeelt en dan weer terugkeert naar de claustrofobische setting van de bank en het gevang, is het geen verrassing dat de vraag wat vrijheid is een van de hoofdthema’s blijkt. De film brengt daarin een hommage aan een lange traditie van gevangenisfilms, waarvan The Shawshank Redemption (1994) waarschijnlijk de bekendste is. Maar Los delincuentes doet meer. Ook Ricardo Zelarayáns gedicht ‘The Great Salt Flats’ dat Morán in de gevangenis leest gaat daarover en geeft de film een politiek-historische bedding.
In de jaren tien wilde elke Hollywoodstudio een eigen ‘cinematic universe’: een zich eindeloos uitbreidende wereld van speelfilms, series en games. Redelijk succesvol is tot dusver het ‘Monsterverse’, waar het radioactieve megareptiel Godzilla ravot met Japanse giganten en met reuzenaap King Kong, hier een wandelend flatgebouw van zo’n veertig meter.
Godzilla x Kong: The New Empire is de derde ronde in hun strijd sinds twee Japanse kerels in rubber pakken in 1962 koddig worstelden op een maquette van de berg Fuji. King Kong kan inmiddels praten, zo bleek in het vorige deel Godzilla vs. Kong (2021), waar de van Skull Island ontvoerde reuzenaap ‘home’ gromt tegen zijn vriendinnetje Jia (Kaylee Hottle). Zij is een kind: hoewel Kong ooit stond voor gefrustreerde mannelijke seksualiteit, benadrukt men nu liever zijn vaderlijke kant.
In het vorige deel bleek de aarde hol en vond Kong in deze prehistorische wonderwereld à la Jules Verne een antieke troon en strijdbijl. Hij woont sindsdien ondergronds, maar knokken met Godzilla blijft een passie. Ook ditmaal rollebolt het duo complete wereldsteden in puin – Rome, Rio en Caïro. Maar uiteindelijk slaan ze opnieuw de klauwen ineen tegen een grotere dreiging.
Godzilla ruikt onraad als hij in het Colosseum uit een dutje ontwaakt en sloopt een kerncentrale om zich op te laden, daarbij vruchteloos beschoten door de Franse luchtmacht. Alsof mensen iets tegen hem kunnen uitrichten; hun bijdrage bestaat eens te meer uit vluchten, gillen, zaken uitleggen en met open mond omhoog kijken. Gezien de schaal der verwoestingen kost elke Monsterverse-film vijf tot tien miljoen mensenlevens, en deze is geen uitzondering. Maar dat is een statistiek, van meer belang is het kluitje helden dat Kongs entourage vormt. Vooral als ‘comic relief’: een malle dierenarts in Hawaii-shirt, een wappie, een mama-wetenschapper met pittig kort kapsel en haar pleegdochter Jia, tevens Kongs favoriet.
Niet dat zij er werkelijk toe doen: het draait om Godzilla en Kong. De laatste gaat – nadat mensen een rotte tand hebben getrokken met een helikopter – onderaards op zoek naar andere reuzenapen. Zijn volk leeft onder de knoet van een gemene slingeraap gewapend met een zweep en een ijs spuwende triceratops, zo blijkt.
Als dreiging imponeert dat duo niet, toch roept Kong de nu opgeladen Godzilla en de machtige reuzenmot Mothra te hulp. Want ja, iedereen doet gewoon maar wat, dingen gebeuren zonder veel narratief cement tussen de actieblokken. Zo bevriest King Kongs hand, maar toveren de mensen dan zomaar een ijzeren vuistprothese met antivries te voorschijn die ergens rondslingert. Van ‘Project Powerhouse’ of zo. Gaaf: een ijzeren vuist!
Misschien doet zo’n malle deus ex machina er niet toe, draait het fans louter om denderende actie en overrompelende beelden. Maar hoe de woeste, maar goedaardige Kong ook zijn best doet, deze film mist emotionele impact, logica, originaliteit, spanning en humor. Waarom zo’n flutscript bij zo’n dure film? Omdat de makers noch hun ‘franchise’, noch hun publiek serieus nemen. Dat je reuzenmonsters best kunt combineren met drama en menselijke maat bewees onlangs het Japanse Godzilla Minus One.
Een achtjarig Duits meisje met paardenstaartjes dat een bank overvalt en een zeemonster dat droomt van een Vespa. De leukste kinderfilms die uitkomen in de aanloop naar de Paasdagen, zijn de films met de meest absurde plots.
Lucy goes gangsta volgt Lucy: het droomkind van twee ijssalonhouders. Pure goedheid: als ze 50 euro vindt, hangt ze posters op om de eigenaar te vinden. Mensen zeggen vaak dat ze ‘te goed voor de wereld’ is. Dat gaat ze geloven als de ijsmachine van de salon stukgaat en haar ouders de reparatie niet kunnen betalen. Zo oneerlijk kan het leven zijn. Ze besluit een bank te overvallen, want „gangsters krijgen altijd wat ze willen”, aldus haar maffioso-oom. Daarvoor moet ze in gangster-training bij Tristan, de kauwgomkauwende jeugddelinquent uit haar klas.
De film heeft een aanstekelijke kinderlogica. Onnozele volwassenen maken de wereld onnodig complex. Kinderen hebben altijd een creatief plannetje klaar om ze te kakken te zetten. Soms voelt het wat gemakkelijk: jeugdige kijkers zullen na het kijken nog weken ‘kak!’ zeggen door de overdaad aan poep-en-plas-grapjes. Maar de film ademt ook de creativiteit van kinderen die nog niet ‘in the box’ hebben leren denken. En de thematiek is gewaagd. Wat ís goed en kwaad? Kán Lucy wel slecht worden als ze het voor ‘goede’ redenen doet?
Ook animatiefilm Luca is verfrissend creatief, over een Italiaans zeemonster met een obsessie voor mensen. Luca leeft in zee bij de Italiaanse Rivièra . Samen met zijn vriendje Roberto bezoekt hij ‘de bovenwereld’. Ze ontpoppen zich tot connaisseurs van mensendingetjes; gebroken klokjes en zo. En ze dromen van een Vespa: „Het mooiste wat de mensheid ooit heeft gemaakt.” Maar Luca’s ouders zijn streng en bang voor de moordlustige mens. Om aan hun toorn te ontsnappen vlucht Luca naar een dorpje aan de kust. Maar hij mag niet nat worden: dan verandert hij weer in een zeemonster.
Een grappige opzet, die in de verte aan De kleine zeemeermin doet denken, maar met een enorm sfeervolle setting. Kinderen kunnen wegdromen bij de Italiaanse Bloemenkust gevuld met ijs, pasta, Vespa’s; ouders fantaseren over een zonvakantie. Dat compenseert voor de slappe plot van Luca. In de film moet Luca aan land een triatlon winnen voor zijn Vespa en zijn mensenvriendinnetje. Doet hij dat? Dan bewijst hij zijn ouders dat ze hem kunnen loslaten. En zullen de mensen inzien: ‘We zijn eigenlijk helemaal niet zo verschillend!’ Het komt wel érg bekend voor: Luca voegt weinig toe.
Panda’s en Panthers
Ook Kung Fu Panda 4 voelt wel érg vertrouwd, maar helaas is deze film van Dreamworks Animation níét zonnig genoeg om dat goed te maken.
De Kung Fu Panda-films draaien om Po, een dikke, goedaardige panda die Kung Fu-held wordt in een magische Aziatische wereld vol mysterieuze vijanden en magie. Grote sterren als Jack Black, Angelina Jolie, Lucy Liu en Jackie Chan spraken de stemmen in. In Kung Fu Panda 4 is alleen Jack Black over, de geliefde personages van de andere sterren zijn „op andere avonturen”. En de magie hebben ze meegenomen.
Het verhaal: Panda Po worstelt met zijn nieuwe rol als spiritueel leider van de Vredesvallei. Als er een nieuwe vijand opduikt gaat hij vlug op pad – alles om te ontsnappen aan het verzinnen van confuciaanse levensspreuken. Ditmaal is de bedreiging: The Chamelion (Viola Davis). Een kameleon die zich kan transformeren in elke vorige vijand van Po. Het voelt als een trucje: warm wat geliefde schurken op, dan krijgen kijkers in ieder geval een kick uit herkenbaarheid.
Po gaat op pad met een kleptomane vos, knokt met boeven, maakt onvermoeibaar grapjes over zijn gewicht en verslaat de eindbaas. Het ziet er beeldschoon uit. Maar de grapjes en gevechten voelen als geschrapte scènes uit eerdere films. En de plot lijkt soms ter plekke verzonnen.
De Amerikaanse speelfilm Autumn and the Black Jaguar is eveneens ‘nieuwe tekst op een bekende melodie’. De vijftienjarige Autumn woonde als jong kind in de Amazone en ontwikkelde daar een speciale band met een zwarte jaguar. Haar leven tussen een stereotiepe Amazone-stam was een droom, tot haar moeder werd vermoord door stropers en haar vader haar meenam naar Amerika. Jaren later gaat ze terug, gevolgd door haar neurotische biologiejuf.
Dit soort verhalen over de majestueuze dierenwereld zijn al snel betoverend. En Autumn… voelt aan het begin als een gezellig ongecompliceerde roes. Maar na een uur verzandt de plot in een schijnbaar eindeloze vlucht door de jungle. Je hoopt dat die jaguar zo snel mogelijk vermaakt wordt tot een jas. Het bevredigende einde komt te laat, en te verwacht.
Je krijgt plaatsvervangende hartkloppingen, als kunstenaar en architect Carlijn Kingma na maanden onderzoek en voorbereiding voor het eerst haar pen op een enorm papier zet. Piepklein priegelt ze met een zwart pennetje in het midden van al dat wit. Zwarte vlekjes worden lijntjes, vormpjes, uiteindelijk een eenzaam telraampje. Dan leunt Kingma naar achter. Het lijkt een tekeningetje in de kantlijn van een schoolschrift. Maar tweeduizend tekenuur later is er een complexe, filosofische wereld omheen ontstaan.
Kingma noemt zichzelf een cartograaf van ideeënwerelden. Zoals ontdekkingsreizigers de onbekende wereld visualiseerden, doet zij dat met complexe systemen of ideologieën. Samen met Follow The Money-journalist Thomas Bollen en lector New Finance Martijn Jeroen van der Linden maakte ze een kaart van het financieel systeem. De wereld van Carlijn volgt dat proces.
Ariane Greeps documentaire is héél conventioneel. We zien Kingma uitleggen hoe en wat ze tekent. Ze leest, praat met een Rabobank-topman. Haar moeder bladert door jeugdtekeningen. Soms voelt het als een lange NOS-reportage met massagesalonmuziek op de achtergrond.
Die eenvoud heeft voordelen. Juist daardoor dringt de slopende precisie van het werk door. Je ziet hoe Kingma alles wil begrijpen voor ze tekent. Hoe ze stelselmatig onderschat wordt als vrouwelijke kunstenaar in het financiële domein. Hoe haar wallen groeien, op weg naar haar deadline. Aan het eind begrijp je de opoffering en toewijding die ‘grote kunst’ vereist.
Lees ook een eerder interview met Carlijn Kingma over haar werk: ‘Als we willen, kunnen we ons geldstelsel veranderen’
Het helpt dat Kingma zich compleet blootgeeft: charismatisch, bescheiden, obsessief, trots. Ook in de liefde. Zij en Bollen worden tijdens het werk verliefd. Hun blikken, troost en omhelzingen ontroeren.
Maar de conventionele aanpak heeft ook nadelen. In de interviews en reportage-elementen komen de boodschap en betekenis van het werk niet voldoende uit de verf. Je zou willen dat Greep creatiever was geweest in het verbinden van het onderzoek aan het werk. Uiteindelijk komt de kunstenaar namelijk zeer dichtbij, maar het werk blijft ver weg.
Schuldbewust vertelt een vrouw hoe dankbaar ze was voor de atoombommen die ervoor zorgden dat Japan eindelijk capituleerde, het betekende de redding van haarzelf en vele lotgenoten. Zij is een van de getuigen in Als ik mijn ogen sluit, Pieter van Huystees documentaire over vrouwen die de Jappenkampen in Nederlands-Indië overleefden.
Het is een persoonlijke film voor Van Huystee (1956), die normaliter als producent fungeert: zijn moeder en oma zaten in een Jappenkamp. Aan het begin van de documentaire vraagt hij zijn zus waarom ze „mammy” nooit naar haar ervaringen gevraagd hebben. In Als ik mijn ogen sluit vraagt Van Huystee overlevenden „dingen die ik eigenlijk mijn moeder had willen vragen”.
In verschillende Jappenkampen kwamen tussen 1942 en 1945 naar schatting 13.000 mensen om. Omdat er weinig foto’s van de kampen bestaan en er vrijwel geen filmmateriaal is, zoekt Van Huystee zijn toevlucht in tekeningen die kampgevangenen maakten. Ze zijn opvallend gedetailleerd, fraai getekend en evocatief. Ze komen lang in beeld, afgewisseld met de getuigenissen van een aantal vrouwen en een paar animatiesequenties (gemaakt door Hanneke van der Linden).
Van Huystee vraagt de hoogbejaarde vrouwen met hun ogen dicht terug te denken aan het traumatische verleden. Hij filmt ze van voren, maar last af en toe een lelijk vanaf de zijkant gefilmd shot in dat het ritme en de esthetiek van zijn film verstoort. Ook horen we soms harde knallen op de geluidsband – geweerschoten? – die wat al te nadrukkelijk zijn. Effectbejag in een film die verder vrij sober gehouden is, het draait immers om de aangrijpende getuigenissen. Omdat deze kalm verteld worden, komen ze des te harder aan. Een deel ervan is wellicht bekend, zoals de diepe buigingen die bij het ochtendappèl voor de Japanse kampbewakers moesten worden gemaakt, de toenemende honger en de barre omstandigheden in de kampen.
Vooral de verhalen over seksueel geweld treffen doel, zowel van Japanse kant als van Engelse zijde na de bevrijding. De traumatische dingen die de meisjes en hun moeders in de kampen zagen, leidden in veel gevallen tot apathie en onthechting die hun levens tekenden. De nuchtere constatering dat er in Nederland geen plek was voor hun schrijnende verhalen in de naoorlogse herdenkingscultuur is ook pijnlijk. Een vrouw leest het door haar geschreven gedicht ‘Ontheemden’ voor, over hoe zij zich voelde terug in Nederland, waar hun ontvangst op zijn zachtst gezegd kil was. Zij trekt de film naar het nu als ze opmerkt dat het gedicht helaas zeer toepasbaar is op hedendaagse vluchtelingen.
Een beetje onder de radar komt deze week de nieuwe film van Emma Westenberg in de bioscopen, en dat is eigenlijk onterecht. Bleeding Love is een droomdebuut. Hij ging vorig jaar in première op het hippe Amerikaanse South By Southwest muziek- en filmfestival, beleefde z’n Europese première met ouderwetse grandeur in Karlovy Vary maar werd bijvoorbeeld genegeerd door het IFFR. En dat terwijl Westenberg nogal wat troeven achter de hand heeft. Die betreffen niet alleen haar stilistisch opmerkelijke videoclips voor Anouk en Janelle Monáe. Of het feit dat top-indieproducent Christine Vachon, die recentelijk onder meer Past Lives produceerde, de film onder haar hoede nam. Maar vooral dat Westenberg de kans kreeg om een semi-autobiografisch scenario te verfilmen van model, actrice en producent Clara McGregor, die daar vervolgens samen met haar vader Ewan (ja, die van Trainspotting, Moulin Rouge en Star Wars) de hoofdrol in speelt.
Het werd een intieme, fragmentarische roadmovie, die vader en dochter door de woestijn volgt van San Diego naar Santa Fé. Zoals bij alle roadmovies is de reis het eigenlijke doel, in dit geval de confrontatie tussen een ouder en kind die meer op elkaar lijken dan goed voor ze is.
De parallellen tussen de levens van de McGregors en de personages die ze in de film spelen zijn evident. Ook vader McGregor scheidde toen zijn dochter jong was en zag haar te lang niet, ook dochter Clara worstelde (net als haar vader) met verslavingsproblematiek.
Het geeft de film, die eens zuchtig en dan weer surrealistisch wegdroomt bij de niet altijd idyllische flashbacks en drugspaniek van de dochter, beslist een meerwaarde. Een dubbele bodem zo je wilt. De chemie tussen beide acteurs is onmiskenbaar. Het is spannend om getuige te zijn van de blikken die ze op elkaar werpen in de openingsscène van de film. Ze zitten daar tegen wil en dank in vaders knappe pick-uptruck. Maar als toeschouwer wil je wel even met ze meerijden op de achterbank om te kijken of dit goed gaat of grandioos zal ontsporen. Ze vallen nooit uit hun rol, en toch is er altijd meer. De dunne lijn met de realiteit.