De laatste jaren is er veel aandacht voor het kwalijke handelen van Nederlandse instituties tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zo betuigde de Nederlandse Spoorwegen al spijt voor het vervoer van zo’n 100.000 Joden tot aan de landsgrenzen of plekken als doorvoerkamp Westerbork in opdracht van de Duitse bezetter. Ook het Amsterdamse Gemeentelijk Vervoersbedrijf (GVB) ging onlangs door het stof voor zijn rol bij deportaties. Aanleiding was de documentaire (en het boek) Verdwenen stad over gemeentetrams die Joodse Amsterdammers vervoerden. En dan was er de erfpachtkwestie, waarbij teruggekeerde Joodse huiseigenaren een naheffing kregen over de periode 1941-1945 – precies de periode dat ze in concentratiekampen zaten. Een aantal gemeenten gaf pas onlangs deze kille, onterechte heffing terug aan nabestaanden.
Dit onthutsende gebrek aan empathie komt ook aan de orde in de documentaire Bewariërs, een samentrekking van het woord bewaren en Ariër. Joden gebruiken het voor personen die in de oorlog bezittingen in bewaring kregen van Joden die onderdoken of gedeporteerd werden, maar de spullen na de oorlog niet teruggaven. Bezittingen met vaak een grote emotionele waarde, zoals ringen en zilveren bestek. Soms ordinaire spullen die inmiddels de dragers van verhalen zijn over de oorlog.
De documentaire, binnenkort ook op televisie, heeft als ondertitel een spreuk uit het traktaat Spreuken der Vaderen: „Laat het bezit van je naaste je even dierbaar zijn als het jouwe”. Niet iedere bewaarder dacht er dus zo over. Dit wordt door Bart Wallet, hoogleraar Joodse Studies, de ‘informele roof’ genoemd. Daarnaast was er de officiële roof. Joden die op het punt stonden gedeporteerd te worden, kregen bezoek van mensen die een gedetailleerde inventarislijst opstelden, niet snel erna stond een verhuiswagen voor de deur.
Hun eigendommen werden door de bezetter opgeslagen, maar na de bevrijding stelde de Nederlandse overheid zich bijzonder formeel op bij de teruggave hiervan. Er was weliswaar in juridische zin sprake van rechtsherstel maar (onzinnige) bureaucratie traineerde dit proces. „Heel erg vrolijk word je er niet van”, verzucht een man bij het doorbladeren van de vele ordners met de officiële papieren van zijn vader; het duurde jaren voordat die zijn pand terugkreeg.
Toch focust Bewariërs niet alleen op dit soort pijnlijke verhalen, maar gaat het ook over kinderen of kleinkinderen van bewariërs die jaren na dato – meestal na het overlijden van hun vader of moeder – alsnog moeite doen de bewaarde spullen terug te geven aan de nabestaanden, als die er al zijn. Zo is er het verhaal van de viool van Bram, een in Auschwitz vermoorde Joodse jongen, die bijna tachtig jaar later in handen komt van zijn nazaten: het levert een ontroerende scène op. Verder is de film nogal traditioneel, met veel talking heads, archiefmateriaal en helemaal op het eind een paar onnodige, geënsceneerde scènes.
Regisseur Bertrand Bonello noemt zichzelf de ‘bad boy’ van de Franse cinema. „Ze zeggen vaak dat Franse film een familie is. Niet voor mij.” Nee, hij is geen brullende tiran, niet moeilijk om mee te werken, maar hij is wel „anders”. Hij maakt geen „traditionele Franse films”. Die zijn voor hem „iets te realistisch, sociaal-maatschappelijk”. Maar fantastische, eclectische mixen van genres en ideeën – alles wat hem interesseert – die tóch een geheel vormen. De films van een „tiener of rebel”, zegt de 55-jarige Bonello in een hotel in Parijs. Althans, „zo schilderen de selectiecommissies van festivals ze vaak af”.
En inderdaad: het kijken van Bertrand Bonello’s tiende film, The Beast, voelt af en toe alsof je door het notitieblokje van een tiener bladert: elke scène een nieuwe obsessie, interesse, filosofie, of zelfs tijdperk. In 2044 hebben machines de leiding. Als mens mág je nog meedraaien in de maatschappij, maar alleen als je je emoties uitbant. Hoofdpersoon Gabrielle (Léa Seydoux) doet dit, en moet daarvoor twee van haar voorgaande levens – een soort boeddhistische incarnaties – opnieuw beleven: een leven in korset in het Parijs van de vorige eeuw, en een leven als actrice in een horrorachtig Hollywood van 2014. In elk leven ontmoet ze dezelfde man, gespeeld door George MacKay.
„Ik word geïnspireerd door zo veel dingen”, zegt Bonello . „En met The Beast wilde ik mijzelf alles toestaan.”
Oorlog en klimaatrampen
Het is Bonello’s eerste sciencefictionfilm. Een expert is hij niet. „Wat mij erin aantrekt is dat het je toestaat héél conceptueel te werken.” The Beast begon vier jaar geleden met zo’n concept: „De mensheid stevent af op een catastrofe en is niet meer in staat zich te redden van oorlog en klimaatrampen; dus grijpen de machines in.”
Bonello werkte met een expert in AI. Het was een verrassing voor beiden dat AI in het jaar dat de film uitkomt op „elke tijdschriftcover” staat. „Iedereen is nu bang voor AI. De man die het ontwikkelde, verliet Google en zei: ik heb iets ontwikkeld dat gevaarlijker is dan de atoombom. Het is gereedschap, maar een gereedschap dat sterker dan de mens kan worden.”
In The Beast is dat gebeurd. En de wereld die de machines hebben gemaakt, lijkt erg op de onze, maar wat schoner en leger. „Volgens mij heb je twee richtingen in sciencefiction: hyper-technologisch, of post-apocalyptisch. Ik wilde een derde manier vinden: de wereld zoals we die kennen, maar anders. Ik heb vooral veel weggenomen. Er zijn geen auto’s meer, geen schermen, geen sociale media, geen internet, geen relaties tussen mensen, geen vormen en geen kleuren. De kleding is neutraal. Niet heel sexy. Want je hoeft niemand meer te verleiden.”
Alle wereldse problemen zijn opgelost. Wat bleek? Emoties waren al die tijd de boosdoener, zo analyseerde de computer. Bonello: „Ik zie dat geloof om me heen ontstaan. En het is waar: een rechter oordeelt ook anders als hij net een relatiebreuk heeft gehad. Maar tegelijkertijd maakt dat de toekomst zo triest en beangstigend.”
Vanuit dat idee werkte Bonello terug. „Als regisseur ben je een vampier met een notitieblok”, zegt hij. „Je zuigt en neemt en neemt en neemt.” De verhaallijn van 2014 baseerde hij op het waargebeurde verhaal over Elliot Rodger – een twintiger die tien jaar geleden zes mensen vermoordde in Hollywood uit jaloezie en seksuele frustratie: niemand wilde hem ontmaagden. „Voor mij is hij een product van de Amerikaanse maatschappij van die tijd. Hij is zó verbonden, plaatst talloze video’s op sociale media, maar tegelijkertijd is hij eenzaam. ‘Je houdt niet van mij? Ik haat je, en ik ga je vermoorden.’
Lees ook een eerder interview met Bertrand Bonello over ‘Nocturama’, waarin jongeren een aantal aanslagen plegen in Parijs
Dreigende tijd
1910 vond Bonello een interessant moment in Europa. „Een dreigende tijd. Het begin van een mooie, grootse nieuwe eeuw. Vol met licht. En vier jaar later vol duisternis. Het was ook het jaar van de grote overstroming in Parijs.”
Het zijn grootse onderwerpen, die allemaal een eigen film hadden kunnen krijgen. Hoe bracht Bonello alles samen? Deels waren het de acteurs. George MacKay – „Hij is zó voorbereid, zó technisch begaafd.” En Léa Seydoux – „Het maakt niet uit waar je haar plaatst in het beeld, ze trekt het oog naar zich toe. Ik ken haar heel lang, maar soms als ik met haar praat, weet ik niet eens waar ze aan denkt. De camera houdt daarvan.”
Maar het echte verbindende weefsel vond Bonello in Henry James’ korte verhaal The Beast in the Jungle. „Ik las het lang geleden en het brak mijn hart. De hoofdpersoon leeft zijn leven in angst voor een catastrofe in de toekomst. Daarom is hij passief, en vooral heel bang voor de liefde.”
Toen Bonello wist dat The Beast een melodrama zou worden, wist hij dat James’ verhaal de kern van de film zou vormen. „In 1910 is Gabrielle bang voor liefde, omdat ze verwacht dat er een ramp plaats gaat vinden. In 2014 is het de man: Elliot Rodger. Gabrielle ziet in hem een verloren jongen. Maar het eindigt in tragedie. In 2044 is Gabrielle eindelijk klaar om de liefde te omarmen. Maar het is te laat, emoties zijn overbodig geworden.”
Dat biedt ook antwoord op de laatste vraag die Bonello krijgt in de Parijse hotelkamer: wie of wat is dat ‘beest’ dat ons allen bedreigt? „Voor mij? De angst voor de liefde.”
Als cameraman is Sean Price Williams (46) een grootheid in de Amerikaanse onafhankelijke film. The Sweet East is zijn regiedebuut: rauw-documentair gefilmd surrealisme waarin scholiertje Lilian door losgeslagen subculturen van de Amerikaanse oostkust fladdert.
We treffen de feeërieke, wat afwezige Lilian (Talia Ryder) op schoolreisje in bed bij vriendje Troy die een pas gebruikt condoom ronddraait: „Wil je hem bewaren? Misschien wordt het wel veel waard.” We zijn op schoolreisje in Washington DC, iedereen geit, vrijt en filmt, rondleiders vertellen het officiële verhaal van Amerika. Tot een bezoek aan een karaoke-pizzeria ruw wordt verstoord door een non-binaire wappie die gewapend toegang eist tot de kelder waar kinderen zouden worden verkracht – een verwijzing naar ‘pizzagate’ uit 2016, het QAnon-gerucht dat machtige Democratische pedofielen kinderen misbruikten in de kelder van pizzeria Comet Ping Pong.
En zo begint Lilians odyssee door geschift Amerika. Ze wordt gered door antifa Caleb (Earl Cave), belandt in zijn collectief van ‘artivisten’ maar is niet gecharmeerd als hij zijn van piercings rinkelende geslachtsdelen flasht. Via een antifa-actie belandt ze in het MAGA-kamp, waar alt-right academicus Lawrence (Simon Rex) zich over haar ontfermt.
Dat is het patroon van The Sweet East: Lilian zweeft passief de subculturen binnen: de set van een radicaal inclusieve indie-film, jihad-terroristen op homo-erotisch trainingskamp. In The Sweet East is Amerika een rijk van Oz, met Lilian niet zozeer als kordate en doelgerichte Dorothy maar eerder als een slaperig-verbaasde Alice in Wonderland, waar druk aan wordt gerefereerd: Lilian begint haar reis door dromerig in de spiegel te zingen, waarna een platinablonde antifa haar door het konijnenhol leidt. In wonderland fungeert Lilian als onbeschreven blad waar kerels hun verknipte idealen op projecteren; haar argeloos peinzende blik vergroot hun waanzin uit.
Als personage komt Lilian zo wel akelig dicht bij het jarenzestigcliché van het willoze lekkere ding dat overal voor in is. Alt-right-ideoloog Lawrence ziet haar als een braakliggende akker „wachtend op een cultuur om haar te cultiveren”. Niet geheel ten onrechte: Lilian gebruikt keer op keer frases die ze een scène eerder oppikte. Ze is in een wandelend leerproces dat uiteindelijk zelfredzaam genoeg is om zich uit een levensbedreigende situatie te flirten. Lilian wordt zelden direct seksueel bedreigd: de heren hebben het te druk met zichzelf en elkaar. Zo logeert ze langdurig bij de extreemrechtse intellectueel Lawrence, een Thierry Baudet die zichzelf een 19de-eeuws romanticus en gentleman waant. Na Lilians avances lijkt hij eerder vrouwenschuw of impotent.
The Sweet East is een ongrijpbare droomreis door een gekkenhuis met genoeg voorwaartse beweging om te boeien – al mag je dat ook op het conto schrijven van de melancholieke, introverte Talia Ryder die eerder de show stal als pittige beste vriendin in abortusfilm Never Rarely Sometimes Always. Net zo’n omzwerving als dit eigenlijk, en ook nu lijkt het veilige Kansas na al dat avontuur toch wat saai.
‘Film was eind jaren zestig de meest vreugdeloze, de meest uitzichtloze uithoek van het culturele leven in Nederland”, schreef filmhistoricus Karel Dibbets in een artikel over het Nederlandse filmklimaat in de jaren zeventig. In tien jaar tijd daalde het bioscoopbezoek van 54 naar 24 miljoen in 1969, 124 van de 560 bioscopen sloten hun deuren, waaronder kleine, plaatselijke filmtheaters. De macht van de Nederlandse Bioscoopbond (NBB) was groot. Alleen (commerciële) bioscopen die bij de NBB aangesloten waren, mochten films vertonen. Dat waren voornamelijk Amerikaanse publiekstrekkers (zoals Love Story) of genrefilms uit Europa, zoals de Franse policier, Italiaanse spaghettiwestern of Duitse erotische film.
Door de opkomst van de Nederlandse speelfilms, die dankzij een flinke dosis erotiek grote bezoekersaantallen trokken, keerde begin jaren zeventig het tij. Maar ook door de oprichting van Vereniging Het Vrije Circuit in 1974, dit jaar precies vijftig jaar geleden. De vereniging komt voort uit de redactie van Skrien, indertijd een marxistisch filmtijdschrift, en hun geestverwanten. Ze hielden zich bezig met „het bevorderen van non-commerciële produktie, distributie en vertoning van films”. Ze vertoonden veelvuldig Duitse arbeidersfilms, documentaires over de politieke situatie op Cuba en Chili, maar ook Jean-Luc Godards Tout va bien („een brechtiaanse lovestory” aldus de distributeur), over een staking in een fabriek, was heel populair. Een commerciële distributeur zou het nooit aangedurfd hebben deze zeer politieke film te vertonen, daar viel geen droog brood mee te verdienen.
Het in Skrien gepubliceerde manifest van Het Vrije Circuit was glashelder: „Wij willen niet aan dezelfde ekonomiese dwangmatigheid blootgesteld worden als de kapitalistiese systemen”. De ‘typiese’ jarenzeventigspelling en het linkse idealisme springen in het oog. Indertijd vierde de ‘marxistiese strijdcultuur’ hoogtij, met diverse progressieve filmcollectieven die geëngageerde films maakten.
De oprichting van een alternatief filmcircuit zat sowieso in de lucht. In Rotterdam was er Film International, dat in 1972 voor het eerst een internationale filmweek organiseerde, wat nu het IFFR is. Film International kocht een deel van de vertoonde films aan, met de bedoeling ze in filmhuizen te vertonen. Dat kon bijvoorbeeld in Utrecht, waar in 1973 ’t Hoogt zijn deuren opende, met Huub Bals als manager. Bals was tevens betrokken bij de internationale filmweek Rotterdam en aanwezig bij gesprekken met de oprichters van Het Vrije Circuit. Hij en een aantal anderen moesten echter niets hebben van de bepaling „mede te werken aan de totstandkoming van een socialistiese samenleving”.
Filmhuis FC Hyena in Amsterdam.
Foto’s: Wouter de Wilde
Politiek bewust
Hoewel die doelstelling uiteindelijk sneuvelde, werd Film International nooit officieel lid van Het Vrije Circuit. Film International distribueerde zelf films in de nieuwe filmhuizen die na 1974 als paddestoelen uit de grond schoten. Omdat ze zich richtten op de artistieke film concurreerden ze niet met Het Vrije Circuit, dat meer politiek gericht was en de voorkeur gaf aan activistische films. Deze filmhuizen en enkele alternatieve, onafhankelijke distributeurs verenigden zich wél in Het Vrije Circuit, dat hun belangen via onder meer nieuwsbrieven en een wekelijkse filmagenda behartigde. Het Vrije Circuit faciliteerde daarnaast filmfestivals en retrospectieven. Op hun hoogtepunt vertegenwoordigden ze tegen de zeventig vertoners.
Het Vrije Circuit streefde naar een actieve vertoning. De toeschouwer moest politiek bewust gemaakt. Dat gebeurde door vlammende inleidingen, verhitte discussies achteraf of nagesprekken met bevlogen regisseurs. Nu een herkenbaar fenomeen, toen nieuw. Hoewel Het Vrije Circuit door interne strubbelingen en het stopzetten van subsidie in 1984 ophield, is hun erfenis enorm. Dat Nederland op dit moment een fijnmazig systeem aan filmhuizen heeft, is voor een belangrijk deel te danken aan het pionierswerk van Het Vrije Circuit. Volgens de meest recente cijfers van de Nederlandse Vereniging van Bioscopen en Filmtheaters kent Nederland 69 bioscopen (ketens als Pathé, Vue en Kinepolis) en 225 filmtheaters (klein en groot, maar vaak met minder zalen/stoelen). Ook dat die filmhuizen tegenwoordig een uiterst gevarieerd aanbod hebben is grotendeels te danken aan de invloed van Het Vrije Circuit.
Toch dreigt er verschraling, grosso modo zijn filmhuizen in de loop der jaren behoudender geworden. Commercieel is geen vies woord meer, zo vertoonden een aantal gesubsidieerde filmtheaters vorig jaar Barbie van Warner Bros en Oppenheimer van Universal Pictures. Dat staat wel heel ver af van de geest van Het Vrije Circuit waar ze zo veel aan te danken hebben.
Vier filmhuisfavorieten
Vijftig jaar geleden ontstond in Nederland de basis voor een fijnmazig systeem aan filmhuizen. Wat zijn tegenwoordig de favoriete filmhuizen van onze recensenten?
Lux, NijmegenDeel van de stad
Lux, Nijmegen
Foto’s: Merlin Daleman
Stad en filmhuis leken vorig jaar naadloos in elkaar over te lopen in Nijmegen. De Vierdaagsefeesten waren in volle gang en op Roze Woensdag leek de stad extra opgewekt. Dat Barbie op deze dag begon te draaien, was perfecte timing. Met mijn in Nijmegen opgegroeide vriendin liep ik door een feestende menigte richting de LUX. Daar ging de uitgelatenheid van buiten vloeiend over in de vrolijkheid van de film, ook dankzij in roze uitgedoste bezoekers in de zaal.
Barbie is niet helemaal representatief voor het aanbod in dit filmhuis, maar de voorstelling van die middag past wel bij hun toegankelijke karakter. De arthouseliefhebber kan er naar de grote publieksfilms, terwijl fans van mainstreamtitels hier eens gewaagdere cinema kunnen uitproberen. De drempel is extra laag omdat de LUX de enige plek in Nijmegen is waar de Cinevillepas (onbeperkt naar filmtheaters) geldig is. En: er staat ook theater, dans en debat op het programma. De Gelderlander schreef dat 2023 op bezoekersgebied goed liep, maar er door stijgende kosten mensen ontslagen moesten worden. Hopelijk is die ingreep voldoende, voor filmliefhebbers in Nijmegen en omgeving is LUX onmisbaar.
Lumière, MaastrichtVerbeelding aan de macht
Als je van het station in Maastricht naar filmtheater Lumière loopt, dan kom je langs een overwoekerd landhuis. Op het hek hangt een bordje waarop het volgende staat: ‘Warning. Children left unattended will be sold to the circus.’ Het heeft een onweerstaanbaar goed effect op mijn humeur, elke keer als ik in de tot filmpaleis plus restaurant omgebouwde voormalige Sphinxfabrieken aan het ‘Bassin’ een film ga kijken. Alsof ik een van die kinderen ben die naar het circus is ontsnapt. Film is een avontuur. Lumière is een van de oudste filmtheaters van Nederland. Sinds 1978 trok het van het ene monumentale pand naar het andere. Vernoemd naar het licht dat film tot film maakt en de filmende broers met dezelfde naam die de eerste filmvertoning op hun naam schreven. In Lumière is de verbeelding aan de macht (en met iets van 8.000 screenings per jaar is er weinig wat er aan de aandacht van de programmeurs ontsnapt).
Cavia, AmsterdamIn de geest van de jaren zeventig
Filmhuis Cavia, Amsterdam.
Foto’s: Wouter de Wilde
Een van de leukste filmhuizen van Nederland is het Amsterdamse filmhuis Cavia, dat vorig jaar zijn veertigste verjaardag vierde. Al die tijd vertonen ze een aanstekelijke mix van alternatieve genre-, experimentele en politieke films. Collega Tristan Theirlynck schreef onlangs over hun uitverkochte pornofestival. Geheel in de geest van filmhuizen uit de jaren zeventig draaien ze niet elke avond, is de entreeprijs zeer sympathiek (5 euro) en importeren ze soms hun eigen films. Cavia zit in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt, dat in de jaren tachtig een kraakbolwerk was. Ze komen dan ook uit de kraakscene voort. Dat hun zaal slechts veertig stoelen telt, komt doordat de verdieping waar ze zetelen, boven een kickboksschool, eind jaren zeventig dienst deed als kantoor en viewingsruimte van zowel de alternatieve filmdistributeur Fugitive Cinema Holland als het progressieve filmcollectief Amsterdams Stadsjournaal. Het antikapitalistische, sociale engagement van beide instellingen en het kraakverleden vind je nog terug in het huidige Cavia, waar het altijd fijn toeven is.
KINO, RotterdamHip en levendig
KINO is de levendigste filmplek van Rotterdam, met een relatief jong publiek en een café-restaurant – hamburgers en witte wijn – verborgen achter een dubbele haag van fietsen en op de stoep rokende bioscoopgangers. De foyer is intiem, de programmering in zes zalen is hip en toegankelijk: kwaliteitsfilms, het betere Hollywoodwerk en ‘specials’ over Nicolas Cage of de Taiwanese New Wave.
Het zalen- en kantoorcomplex aan de Gouvernestraat begon in 1909 als ‘Ons Huis’, waar het Rotterdamse proletariaat cultureel werd verheven. In 1929 had de locale filmliga – de Cineville van het interbellum – hier zijn eerste voorstelling, na de oorlog groeide er het theater- en bioscopencomplex LantarenVenster, na 1972 het hart van filmfestival Rotterdam en dus de kraamkamer van de Nederlandse filmhuisbeweging.
LantarenVenster verhuisde in 2010 naar Zuid om de Wilhelminapier cultureel cachet te geven, maar dat ruime, wat steriele zalencentrum met parkeergarage was nogal ver fietsen. Het oude gebouw aan de Gouvernestraat dreigde in 2015 een theater-, debat- of architectuurcentrum te worden toen de jeugdige Amsterdamse ondernemers Jan de Vries en Frank Groot met een plan voor een zichzelf bedruipende combinatie van bioscoop, horeca, zaal- en kantoorverhuur kwamen.
KINO was een direct succes. Hoewel het minder dan gesubsidieerde theaters profiteerde van corona-gelden was er genoeg geld in kas om tijdens de lockdown een antieke 70mm-projector te installeren, een ‘folly’ voor serieuze cinefielen.
Er werd wild gespeculeerd zodra de eerste trailer van Luca Guadagnino’s Challengers online verscheen. Zat er een trio in de nieuwe tenniskomedie van de regisseur die eerder Call Me by Your Name maakte, een van de meest sensuele films van het afgelopen decennium? In de trailer is te zien hoe de tennissende vrienden Patrick Zweig en Art Donaldson als een blok vallen voor de bloedmooie en hypergetalenteerde rijzende tennisster Tashi Duncan én het drietal zoenend op een bed belandt.
Maar uit de trailer bleek ook al dat het niet tot een harmonieuze ménage à trois leidt. De vriendschap blijkt een decennium later verzuurd, ondanks dat het nog steeds zindert tussen Tashi en de twee mannen én tussen de twee mannen onderling: ze delen sneren uit terwijl ze fallisch ogend voedsel naar binnen werken of samen zweten in de sauna. De zelfverklaarde ‘homewrecker’ Tashi kan ondertussen zelf niet meer tennissen, maar is getrouwd met Art en stuurt hem aan als zijn ambitieuze coach.
The More The Messier
De film lijkt dus een perfecte aanvulling op het lijstje films dat op streamingdienst MUBI te zien is onder het kopje ‘The More The Messier’. Met uiteenlopende films over liefdesdriehoeken waarin „alle hoeken” elkaar raken, zoals de scenarist van Challengers zijn film omschreef.
Challengers lijkt in eerste instantie vooral aan te sluiten bij de films waarin liefdesdriehoeken vrij desastreus eindigen. Met als hoogtepunt natuurlijk het grote voorbeeld van alle ménage à trois-films: Jules et Jim (1962). In de revolutionaire klassieker van François Truffaut volgen we de vriendschap van Oostenrijker Jules en Fransman Jim in het Parijs kort voor de Eerste Wereldoorlog. Ze leven een bohémienbestaan zonder zorgen, vol kunst en vrouwen. Tot ze beiden vallen voor de spontane en volstrekt wispelturige Catherine.
Jules trouwt met haar, maar vraagt uiteindelijk aan Jim om bij hen te komen wonen en haar te huwen. Catherine is immers ongelukkig en stort zich herhaaldelijk in affaires. Jules hoopt haar zo bij zich te kunnen houden. De drie leiden kortstondig een idyllische ménage à trois. Alleen leidt hun jaloersmakende lak aan sociale conventies en oordelen van anderen niet tot blijvend geluk. Als de romance tussen Catherine en Jim spaak loopt omdat het hen niet lukt een kind te krijgen, doodt zij uiteindelijk zichzelf en haar toekomstige echtgenoot. Jules blijft alleen achter.
Ook in de decennia die volgen, lijken scenaristen het vaak moeilijk te hebben om verhalen over driehoeksverhoudingen en ménages à trois te eindigen zonder doden of personages die beschadigd en alleen achterblijven. In hit Y tu mamá también (2001) blijkt twintiger Luisa, die zorgt voor de seksuele coming-of-age van twee tieners, stiekem terminaal. De jarenlange vrienden verliezen na de roadtrip waarop ze zowel afzonderlijk seks hebben met Luisa als met z’n drieën, alle contact.
In Bernardo Bertolucci’s sensuele The Dreamers (2003) eindigt de liefdesdriehoek tussen een naïeve Amerikaanse student en een broer en zus in het Parijs van het einde van de jaren zestig met desillusie en personages die nogal symbolisch tijdens een betoging geweld verkiezen boven liefde. Maar op het MUBI-lijstje staat bijvoorbeeld ook het recente Passages (2023), waar de narcistische en egocentrische hoofdpersoon probeert om er zowel een relatie met zijn echtgenoot op na te houden als met de vrouw die zijn kind draagt. Om uiteindelijk alleen te eindigen.
Hoewel sinds Jules et Jim talloze taboes zijn verdwenen, lijken personages die in films kiezen voor een liefdesdriehoek hiervoor geregeld te worden ‘afgestraft’. Toch moralisme dat doorsijpelt? Het doet immers denken aan hoe queerpersonages, voor ze meer mainstream werden in films, vaak dood en alleen eindigden. Of is het omdat scenaristen zich simpelweg zelf niet kunnen voorstellen hoe het zou kunnen slagen? In de films worden impliciet en expliciet talloze argumenten aangedragen waarom liefdesdriehoeken niet werken, zoals onvermijdelijke jaloezie of dat het alleen om seks draait, dus uiteindelijk wel moet stranden. In Challengers suggereert Guadagnino’s opvallende camerawerk alvast continu een ‘machtsonevenwicht’ tussen zijn hoofdpersonages, wat een gezonde relatie onmogelijk maakt.
Zijn camera kijkt regelmatig samen met een personage ‘neer’ op mensen. Zo zie je als kijker hoe Tashi de twee mannen vaak gadeslaat vanuit een hoger oogpunt. Maar ook Patrick en Art kijken elkaar vanuit opmerkelijke hoeken aan die vaak iets suggereren over wie er op dat moment de betere kaarten in handen heeft op tennis- en relatievlak. Momenten dat het drietal op elkaars ooghoogte wordt getoond? Bijvoorbeeld tijdens het tennissen en als ze kortstondig zoenend op bed zitten.
Toch bestaan er wel degelijk films waarin de hoofdpersonen van een ménage à trois samen eindigen. Al zijn dat vaak heerlijk provocatieve en scabreuze komedies. Zoals het geestige Braziliaanse Dona Flor and her two Husbands (1976). Hierin valt de overspelige, geldverspillende en agressieve echtgenoot van hoofdpersoon Flor op een dag dood. Ze trouwt daarop met de degelijke, maar saaie apotheker, maar mist de bedkwaliteiten van haar voormalige echtgenoot Vadinho. Als die plots als een naakte geest opduikt, staat ze hem uiteindelijk toe bij hen te blijven.
Nog gewaagder, zeker vandaag de dag, is het Britse Rita, Sue and Bob Too van de Brit Alan Clarke uit 1987, gebaseerd op het semi-autobiografische toneelstuk van Andrea Dunbar. Hierin beginnen twee tienermeisjes een affaire met een getrouwde man bij wie ze babysitten. Na veel omwentelingen waarin soms ook de diep-tragische achtergrond en armoede van de personages naar voren komt, eindigt het drietal in een vrolijke ménage à trois die weinig uitzicht biedt.
In de meer recente driehoekskomedie Vicky Cristina Barcelona (2008) van Woody Allen loopt het uiteindelijk niet zo dramatisch af als in Jules et Jim. Toch blijken de liefdesdriehoeken die ontstaan onhoudbaar en valt er een passioneel pistoolschot. Allen liet indertijd weten dat de ménage à trois waarin Scarlett Johanssons personage belandt misschien kans van slagen heeft met de fictieve personages in zijn film: „buitenissige kunstenaars die een larger than life visie op zaken hebben”. In het echte leven is het „al moeilijk genoeg een relatie te hebben met één persoon, met drie eindigt het geometrisch fataal”.
Guadagnino lost het ‘three body problem’ op een geheel eigen wijze op; het is afwachten of Challengers het begin is van een nieuwe hausse aan meer opgewekte films over driehoeksrelaties. De vrolijker eindigende films dateren veelal uit de jaren zeventig. Nu de interesse in alternatieve relatievormen opnieuw toeneemt, zou je ook weer films verwachten waarin driehoeksverhoudingen niet per se fataal aflopen.
Aartsrivalen Art en Patrick willen beslist de finale van een New Yorks challengertoernooi winnen. De hoofdprijs zit naast het net: de onweerstaanbaar glamoureuze Tashi, die het wedstrijdverloop van achter haar zonnebril zorgelijk gadeslaat. Flashback naar vijftien jaar geleden: talent Tashi Duncan zegt na een match met háár grote rivaal waar het echt om draait in tennis. Niet om die wisselbeker, maar om een intieme verhouding. „Ik had zojuist 15 seconden lang een verhouding met Anne.”
De Italiaanse regisseur Luca Guadagnino zegt dat zijn elegante, vrolijke en sexy film Challengers voor hem vooral over tennis ging. Service en return, messcherp over het net, tegen het lijntje: voor een lange, beeldschone rally zijn twee spelers nodig. Wat is Borg zonder McEnroe, Graf zonder Seles, Federer zonder Nadal?
Challengers is een operatesk ballet van flashback en flashforward die uitmondt in die ene grote match. Boordevol soms bijna bespottelijke bravoureshots: een rally vanuit het oogpunt van een tennisbal, een erotische ontknoping in een tornado van rond wervelende kranten.
Challengers draait ogenschijnlijk om een driehoeksrelatie. Tashi (Zendaya) is de splijtzwam in de jongensvriendschap tussen de hardwerkende Art (Mike Faist) en de luie, louche Patrick (Josh O’Connor). Zij treffen elkaar als jonge dertigers weer in de finale van een challengers-toernooi in New York. Ver onder het niveau van zesvoudige Grand Slam-winnaar Art, die evenwel na een operatie in een vormcrisis verkeert. Tashi – echtgenote en coach van Art – hoopt dat wat winstpartijen op het B-garnituur zijn zelfvertrouwen opvijzelen. Maar laat Art in de finale net Patrick treffen, zijn aan lager wal geraakte boezemvriend – hij ritselt nu zijn onderdak op Tinder.
Lees ook een analyse: Met triootjes loopt het in films (te) zelden goed af
Van hun finale flashbacken we door het verleden van het trio. Hoe de vrienden als tieners vielen voor de jonge ster Tashi. Hoe zij het duo in een hotelkamer uitdaagde om haar, en daarna elkaar te zoenen. Ze krijgt verkering met Patrick, die zijn talent verkwanselt, wat extra irritant voelt als Tashi’s eigen toekomst in duigen valt door een knieblessure. Dus verwezenlijkt ze haar droom via de brave en ijverige Art.
Het is geestig hoe slim Guadagnino de onwil van filmster Zendaya om naakt in beeld te komen in zijn voordeel omzet. In bedscènes blijven bh en slip kuis aan; haar wat plastic glimmende Barbielichaam oogt nauwelijks erotisch. De liefde staat bij Tashi in dienst van ambitie, is onthecht en instrumenteel. Guadagnino houdt van sterke, manipulatieve vrouwen: heksen (Suspiria), kannibalen die hun geliefde met huid en haar opvreten in Bones and All. Tashi lijkt eerder een symbool dan een object van begeerte; serieus verhit wordt het in Challengers pas als beide tennisvrienden elkaar treffen in sauna of kleedkamer, waar dan steevast van zweet druipende figuranten met bungelende stuntpenissen rondbanjeren. Voorspel voor de relatie die Art en Patrick op de baan opbouwen, waar tennis alsnog een contactsport wordt. Wat een verrukkelijk dwaze film.
Ze zijn gisteravond na de afterparty van haar film Club Zero toch nog maar wat gaan eten, geeft de Oostenrijkse regisseur Jessica Hausner toe. „Ze serveerden een super minuscuul soort finger food. Heel goed, heel klein, het lag ook voor de hand bij deze film. Maar ik had wel honger na afloop.”
Cannes 2023: we spreken Jessica Hausner en haar hoofdrolspeler Mia Wasikowska, die in 2010 doorbrak in Alice in Wonderland, op het dak van het Marriott Hotel op de dag na de wereldpremière van hun film Club Zero. Wasikowska speelt juf Novak, die op een eliteschool – of Talent Campus – les geeft in ‘Bewust Eten’. De juf ontpopt zich gaandeweg als sekteleider die op zich redelijke ideeën – minder en bewust eten, zelfcontrole, mindfulness, stressreductie – tot extremen voert. Haar klas gaat eerst over op een plantaardig mono-dieet; de scholieren eten niet langer, ze nibbelen. Waarna juf Novak ze overhaalt tot een volgende stap: helemaal afzien van eten. De gezondheidsklas wordt een anorectische doodscultus.
Ongewone vragen
„Deze film triggert ongewone vragen bij de pers”, zegt Hausner droogjes. „Wat ik zelf kook voor mijn eigen kinderen bijvoorbeeld. Om dat dan uit de wereld te helpen: ’s ochtends krijgen ze verse jus en cornflakes met melk, ’s middags eten ze op school.” Dat hoopt Hausner althans: crux van de film is dat de welgestelde ouders niet merken dat hun tieners in een morbide sekte zijn beland en hun idealisme tegen de klippen op prijzen. Zoals ouders zelden weten dat hun kinderen online rondhangen bij pro-anorexiagroepen.
Het is een latente angst van hardwerkende ouders met tieners, erkent Hausner. De samenleving dwingt ouders hard te werken, de opvoeding is grotendeels aan school uitbesteed. Tieners worden tegelijk geacht allemaal heel bijzonder en getalenteerd te zijn, „tien talen te spreken en salto’s op de trampoline uit te voeren”, aldus Hausner. Wat als ze dan in handen vallen van een ware gelovige die ze optimale aandacht geeft én deelgenoot maakt van een groep uitverkorenen met hoogstaande idealen en een onwrikbaar geloof? Hausner: „Juf Novak is een rattenvanger van Hamelen. Tieners zijn heel ernstig, emotioneel en idealistisch. Ze willen de wereld oprecht verbeteren.”
Dat juf Novak juist eten gebruikt voor haar ‘Ersatz-religie’ die de kinderen afsnijdt van ouders, gezin en oude vrienden ligt best voor de hand, vindt Hausner. „Vasten speelt een rol in de meeste religies, als een weg naar zelfcontrole en god, als een spirituele ervaring. Bovendien: de eerste taak van ouders is om hun kinderen te voeden. Die emotionele link snijdt juf Novak door. Eten is een ritueel dat gezinnen verenigt, door juf Novak drijft eten het gezin uiteen. Want als je niet mee-eet voelt dat als een verwijt, het irriteert iedereen aan tafel. Dat maakt vasten ook tot zo’n effectieve politieke actie.”
Griezelige kalmte
Actrice Mia Wasikowska, die juf Novak met griezelige kalmte speelt, praatte lang met Hausner over wat de docent drijft. „Ik zag haar aanvankelijk als manipulatief, een psychopaat die kickt op macht en controle. Jessica beklemtoonde juist dat juf Novak zelf een gelovige is die oprecht denkt dat ze het beste voorheeft met de kinderen. Ik begreep na een tijdje dat zij zo inderdaad veel overtuigender én griezeliger wordt. Dat je vreselijke dingen alleen kan doen omdat je denkt dat het goed is.”
En zo gaat de klas naar de verdommenis in een van die kunstmatige, steriele Hausner-werelden in giftige tinten. Ook ditmaal was het ontwerp daarvan grotendeels van haar zus Tanja Hausner, die de kostuums doet en meer. Jessica Hausner: „Tanja is de eerste die mijn script leest. Ze suggereert dan een visuele stijl en – voor mij heel belangrijk – een kleurenschema. We wisten dat we zouden filmen in een college met donkere houten muren en veel baksteen. Daar moesten naar gekleurde schooluniformen bij, in uniseks-stijl, voor het sektegevoel. Tanja is erg goed in het verzinnen en het gewaagd matchen van mooie, lelijke en mooi-lelijke kleuren dat het verhoogd realisme oplevert waar ik naar streef.”
Armoede, bendegeweld, een klaslokaal zonder computers. Als leraar Sergio Correa in het Mexicaanse grensstadje Matamoros arriveert, is dat wat hij aantreft. Misdaadkartels maken er de dienst uit, zijn collega’s zijn gedemotiveerd, het hoofd van de school heeft de moed opgegeven en de prestaties van de leerlingen zijn ondermaats – de testscores van de school behoren tot de laagste van Mexico.
Sergio zit niet bij de pakken neer. Met onconventionele lesmethodes, onwankelbaar geloof in het potentieel van zijn leerlingen en aanstekelijk optimisme gaat hij aan het werk. Eerst kijken de scholieren de kat uit de boom, dan geven ze zich gewonnen.
Idealistische leraar wint ondanks bureaucratie en tegenslagen de harten van sceptische scholieren: het is een cliché in menig (Hollywood)film over inspirerende docenten. Een van de invloedrijkste is Blackboard Jungle (1955). Die gaat vooral over de pacificatie van jeugddelinquenten, het probleem van ‘teenage terror’ stond indertijd hoog op de maatschappelijke agenda. De leerlingen in een New Yorkse arbeiderswijk zijn geen lieverdjes: ze randen bijna een docente aan, gooien een honkbalknuppel naar een ander en intimideren de vrouw van hun nieuwe docent, Mr. Dadier, die zelf met een mes wordt bedreigd. De oorlogsveteraan herstelt echter met harde hand de orde.
Nadat Hollywood tijdelijk de tienerrebellie had omhelsd, maakte zulke hardhandige pedagogie een comeback in films als The Principal (1987) en Class of 1984 (1982), waarin docenten met honkbalknuppels tot zelfs vlammenwerpers boosaardige bendeleden uitschakelen. Deze rechts-conservatieve fantasie over het gewelddadig afdwingen van gezag, discipline en orde streed in de liberale jaren negentig met een zachtaardige aanpak als in Dead Poets Society (1989) en Dangerous Minds (1995). Hierin inspireren onderwijzers (respectievelijk Robin Williams en Michelle Pfeiffer) hun lastige leerlingen middels poëzie.
De schoolgebouwen in Amerikaanse lerarenfilms staan veelal in kansarme achterstandswijken, vergelijkbaar met de stoffige school die Sergio aantreft in Radical. Deze buitenstaander met een vaag verleden vijzelt het moraal op met ‘radicale’ lesmethodes: de klas zelf laten nadenken. Dadier zet die methode ook in in Blackboard Jungle, maar hier gebeurt dat op anti-autoritaire wijze. Sergio gelooft in gelijkheid, ook tussen leraar en leerling. Hij daagt ze uit over natuurkundige en morele kwesties na te denken en schroomt niet om moraalfilosoof John Stuart Mill ter sprake te brengen. Het levert een van de mooiste scènes op als het beschroomde meisje Lupe naar de universiteitsbibliotheek gaat en langs de rijen boeken loopt. De stijl is hier anders dan in de rest van de film: sober realisme wordt eventjes ingeruild voor een magisch moment waarin Lupe ontdekt dat de wereld veel groter is dan Matamoros. Dat Sergio zich niet aan het curriculum houdt levert later problemen op, een terugkerend element in dit genre: de bureaucratie is vaak de vijand.
Leraar-held
De ‘inspirerende leraar’ in de film krijgt nu ook kritiek. Nogal vaak betreft het ‘witte redders’ op een zwarte school. In zijn artikel ‘Teachers in the ’Hood’ noemt socioloog Robert C. Bulman het type leraar dat Hollywood opvoert de ‘teacher-hero’: een exceptionele onderwijzer die alle onderwijsproblemen wel even oplost. Systeemfalen wordt zo afgewenteld op het individu; een zuiver geweten en wilskracht lossen alle educatieve problemen op. Bulman noemt dat een fantasie van de middenklasse die afleidt van de plicht het falende onderwijssysteem te hervormen en te investeren in achterstandswijken.
Niet alle films over onderwijs voeren de ‘leraar-held’ op als verlosser, zo blijkt uit Half Nelson, een onromantische bijdrage aan het genre. Hierin speelt Ryan Gosling (Barbie) de aan crack verslaafde leraar Dan die vaak high voor de klas staat, in een scène wordt hij volkomen van de wereld door de 13-jarige leerlinge Drey high aangetroffen op de wc. Desondanks is hij een goede, zelfs inspirerende docent die zich niet aan het curriculum houdt. De hoop dat hij zelf verandert heeft hij opgegeven, zijn klas leert hij met clipjes en spreekbeurten over de zwarte burgerrechtenstrijd dat ze wel degelijk een rol kunnen spelen omdat geschiedenis een proces van verandering is.
Vaste prik bij inspirerende leraren is de hoopvolle leerling wiens ondergang hem in een tijdelijke crisis stort. Tegenover hem staat sinds Sidney Poitier als Miller in Blackboard Jungle de kansloze leering die het dankzij de leraar alsnog maakt. In Radical is dat het meisje Paloma, die ervan droomt een astronaut te worden.
Radical benadrukt dat de realiteit niet altijd zo rooskleurig is als Sergio zou wensen, toch volgen de makers net iets te gretig de hartverwarmende clichés van het genre. Goede wil verzet bergen, Sergio’s onorthodoxe aanpak maakt het verschil. Zijn opbeurende verhaal leidt tot een artikel in Wired dat diende als basis voor de film; ook Paloma die astronaut wil worden haalt Wired als ‘the next Steve Jobs’. Een heerlijk geruststellende fantasie: zie je wel, het kán! Over het lot van de rest van de klas in de door drugsbendes geteisterde grensregio verder geen woord.
Wie een echt authentieke onderwijsfilm wil, kan beter terecht bij Gouden Palmwinnaar Entre les murs (2008) van de vorige week overleden Laurent Cantet – over een witte docent op een voornamelijk zwarte school in de banlieue. Net als Radical gebaseerd op de ervaringen van een bestaande docent, maar waarachtiger, genuanceerder en overtuigender.
Alleen Olof en Anne komen even voorbij in Bed & Breakfast, een nieuwe romantische komedie losjes gebaseerd op het succes van de populaire realitysoap annex datingshow B&B Vol Liefde. Daarin worden single uitbaters van een bed and breakfast aan een nieuwe liefde gekoppeld.
Met die premisse ging scenarioschrijver Anna Pauwels (Alles is zoals het zou moeten zijn) aan de slag: Sarah uit de grote stad ontvangt gasten in ‘De Stolpjes’ van haar tante Chou, die hoognodig zelf eens op vakantie moest. Zal de alleenstaande workaholic Sarah op het Groningse platteland rust en de liefde vinden? Olof en Anne – in het echte leven geen stel – zijn het derde koppel dat ze ontvangt: zij zijn inmiddels zo bekend door de RTL4-serie dat ze alleen met hun voornamen door het leven kunnen. Een paar seconden screentime volstaat om voor een vertrouwde aanblik aan de ontbijttafel te zorgen.
Van dat vertrouwde gevoel moet plattelandsromkom Bed & Breakfast het hebben. Deze film lift zozeer mee op het succes van de realityserie en z’n talloze spin-offs in de vorm van podcasts, making-ofs en terugblikken, dat je nauwelijks van een echte verfilming kan spreken. Bed and breakfast-series zijn sowieso booming, van Gordon Ramsay’s Hotel Hell tot Four in a Bed, waarin uitbaters een nachtje de kritische gast bij elkaar uithangen en het bed verschuiven om te controleren of er wel in alle hoeken gestofzuigd is. De Nederlandse versie van Omroep Max heet dan ook weer Bed & Breakfast: een hartverwarmende mix van pretentie, kneuterigheid en kinnesinne.
De tijd is dus rijp voor een film. Als de gestreste risicoanalist Sarah (Sanne Langelaar) in het Groningse Garnwerd aankomt is ze zo wereldvreemd dat het lijkt alsof ze nog geen stofzuiger kan aanzetten. Daar komt snel verandering in dankzij de gastvrije dorpelingen; al snel gaat het haar los en worden de hakken voor sneakers ingeruild. Liefdeskandidaten zijn er ook: importbuurman Berend die aanvankelijk verliefd lijkt te zijn op zijn schuurmachine en Klaas, de eigenaar van de dorpssuper. Het blijkt een keuze tussen een romantische soulmate en een man die kan kussen dat de aarde ervan beeft. Maar: „Aardbevingen, daar maken we geen grappen over hier in Groningen.”
Die goedmoedige sfeer tekent deze film: dit is plattelandsfeelgood zonder cynisme. Sarah leert stofzuigen en eitjes koken en blijkt een stuk handiger dan ze zelf had gedacht. Ze wordt vriendelijk terechtgewezen om haar vooroordelen over ‘steuntrekkers’ – mogen we niet blij zijn dat we in een land wonen waar een vangnet is voor mensen zonder inkomen? En zonder dat er al te veel nadruk op wordt gelegd, geeft een diverse cast een harmonieus en kleurrijk beeld van gemeenschapszin. Zo kan een dorpsidylle er dus ook uitzien.
Net als in de serie en plattelandsdocu A Few Mornings, an Evening van Astrid van Nimwegen, die deze week ook in de filmtheaters uitkomt, heeft het iets rustgevends om naar het landelijke leven te kijken. Dat is geen verrassing; beide films blijven ook nadrukkelijk aan de veilige kant van de breuklijnen van onze tijd.
Het venijn zit altijd in de staart. Maar het is het wachten waard. In haar minimalistische boerendocu A Few Mornings, an Evening richt beeldend kunstenaar Astrid van Nimwegen haar camera op het leven op een Tsjechische boerderij. Ze lijkt net iets meer geïnteresseerd in de kippen, schapen en geiten die daar op het erf rondscharrelen dan in het leven van de alleenstaande boerin Jana.
Door middel van lang aangehouden takes brengt ze de toeschouwer in een contemplatieve staat. Je kunt werkelijk overal aan denken terwijl het leven daar verglijdt. Aan oude mensen en de dingen die voorbijgaan. Aan de verhouding tussen mens en dier. Aan het feit dat Jana waarschijnlijk een van de laatste zelfvoorzienende boeren is.
Alhoewel: helemaal zelfvoorzienend is ze niet, want op een dag komt een buurman een bok brengen om de geiten te dekken. Dan wordt de rust even verstoord, en dat geeft al die dagelijkse observaties een droge ironie. Het is een koppig beestje dat zich niet zomaar alles laat vertellen. Even lijkt het alsof hij zich liever aan Jana vergrijpt.
A Few Mornings, an Evening komt voort uit onderzoek dat Van Nimwegen aan de Nederlandse Filmacademie deed naar mens-dierrelaties. Zelf lijkt ze misschien ook een beetje op Jana. Aan dagblad Trouwvertelde ze vorig jaar in een omgebouwde vrachtwagen in Zeeland te wonen. Daar nam Jos de Putter dertig jaar geleden de oerversie van dit type observerende boerderijlevens op, met de veelzeggende titel Het is een schone dag geweest.