Column | Will Smith moet kille filmzomer redden

Will Smith heeft de zomer gered. Na een kort hiaat – even uit beeld nadat hij Chris Rock op het Oscar-podium een klap had verkocht – keerde hij terug met Bad Boys: Ride or Die, deel vier. Een film met een controversiële ster, een 30 jaar oud concept, en een stuitend afgezaagde titel. Maar een gigantisch succes. De film bracht tot nu toe 215 miljoen dollar op. In Nederland bracht de film in twee weken 2,5 miljoen binnen. Bijna twee keer zoveel als die andere wannabe kaskraker, Furiosa: A Mad Max Saga, in vier weken ophaalde.

Bad Boys wordt nu gezien als een reddingsboei in een tegenvallende filmzomer. Tot twee weken geleden werd er wereldwijd (en met name in Amerika) alarm geslagen. De zomer begint in de filmindustrie in mei met de Dag van de Arbeid. Het is wellicht de belangrijkste periode in het filmjaar voor grote Hollywood-studio’s en bioscopen. Sinds Jaws lanceren studio’s veel van hun titels met de meeste commerciële potentie tussen april en september: superheldenfilms, grote kinderfilms, actiereeksen.

Voor de pandemie leverde dat in Amerika jaarlijks 4 miljard dollar op. Vorig jaar werd dat succes voor het eerst na corona weer behaald. Dit jaar is de voorspelling dat de 3 miljard met moeite gehaald wordt. De teller staat begin juni slechts op een achtste van de ooit vanzelfsprekende 4 miljard dollar.

In Nederland loopt de omzet met 6 procent achter op vorig jaar, zegt Boris van der Ham, voorzitter van bioscoopbranchevereniging NVBF. Die wereldwijd tegenvallende resultaten hebben een duidelijke reden. „Door de staking in Hollywood van vorig jaar zijn veel films uitgesteld. Dat merken we nu pas. Amerikaanse films zijn ruwweg 25 procent van het aanbod, maar vormen 75 procent van de omzet. Maar het valt nog mee als je bedenkt dat we dit jaar tot nu toe niet zo’n film hadden als The Super Mario Bros. Movie.” Die bracht in april en mei ruim 20 miljoen euro op in Nederland.

Het kán nog rechttrekken dit jaar. Er komen grote blockbusters aan: animatie Despicable Me 4, superhelden Deadpool & Wolverine en musical Joker: Folie a Deux, de verfilming van de populaire musical Wicked. Inside Out 2 komt in juli in de Nederlandse bioscopen maar brak afgelopen weekend records op de plekken waar de film wél uitkwam: 295 miljoen dollar recette wereldwijd, het grootste openingsweekend voor een animatiefilm ooit.

Wat opvalt is dat vervolgfilms nu de filmindustrie redden. Will Smith moet op zijn 55ste weer zijn zonnebril opdoen en drugsbazen doodschieten om Hollywood uit het slop te trekken. Originele verhalen zoals The Fall Guy floppen gruwelijk; de film met Ryan Gosling en Emily Blunt maakt tientallen miljoenen verlies.

Vorig jaar waren we even optimistisch. Superheldenfilms flopten, films als Oppenheimer en Barbie domineerden de zomer. Wilde het popcornpubliek innovatie? Nog niet dus. Toch is er ook reden voor optimisme. „Bijzonder is dat de filmtheaters het juist heel sterk deden tot nu toe”, zegt Van der Ham. „Plus 14 procent, met titels als The Zone of Interest en Poor Things, maar ook films als Neem Me Mee en De Terugreis.” Komen we dan tóch los van onze Hollywood-verslaving?

Tristan Theirlynck is filmrecensent.


‘Ren Faire’: een grimmige, maniakale fantasie

‘Koning’ George Coulam wil met pensioen. Hij is 85, wil op zijn 94ste euthanasie, en het runnen van een middeleeuws festival van tweehonderd hectare middenin Texas kost simpelweg te veel tijd. Tijd die hij kan besteden op sugar daddy-websites – om te daten met jonge vrouwen die een 85-jarige miljonair met een viagrarecept wel zien zitten. Maar eerst moet hij een geschikte opvolger vinden. Dat proces volgt Ren Faire: een opvolgingscrisis waar King Lear bij verbleekt.

De documentaire-serie werd de afgelopen week een kleine hype. Vergelijkingen met Tiger King, Succession en Game of Thrones werden door zo ongeveer alle Amerikaanse media gemaakt. Maar Ren Faire kreeg ook veel kritiek: het zou onecht en gemanipuleerd zijn. Telefoongesprekken zijn duidelijk nagespeeld. Er zitten zelfs volledig fictieve scènes in, waarbij een pratende draak verschijnt om sinistere boodschappen te fluisteren tegen Coulams potentiële opvolgers. Maar is kunstmatigheid wel zo erg? In het geval van Ren Faire is het juist het beste aspect van de documentaire.

Tiger King

Het is een gouden documentaire-onderwerp. Het Texas Renaissance Festival is het grootste middeleeuwse festival van Amerika. Het hele jaar spelen honderden acteurs de late middeleeuwen na, zonder ooit uit hun rol te stappen. Speersteken, optredens, taverne-muziek.

Vijftig jaar geleden richtte George Coulam het festival op. Het werd zo groot dat het een heel dorp opslokte, waarvan Coulam sindsdien burgemeester is. Hij is de koning in zijn eigen land, woont in een gouden paleis en wordt vereerd en gevreesd door zijn werknemers/onderdanen. Nu hij met pensioen wil, vechten twee mannen wanhopig om zijn troon. Eén ‘middeleeuwse’ popcornverkoper, die wil overtuigen met een zak geld. Eén trouwe acteur, die het met liefde en tragische toewijding probeert. Koning George speelt met ze, blaft ze af, misleidt ze. Alles wordt gefilmd met hevige close-ups en een gouden gloed. Wie overwint?

Het kon gemakkelijk een documentaire als Tiger King zijn, Netflix’ megahit over een flamboyante tijgertemmer. Maar in plaats daarvan speelt de documentaire bewust met echtheid en kunstmatigheid.

Dat is niet nieuw. Al sinds Robbert J. Flaherty iemand een Inuit liet naspelen in ‘documentaire’ Nanook of the North (1922) mengen documentairemakers feiten met namaak, acteurs en fictionele elementen. Veel van de meest geliefde documentaires bevatten ensceneringen. In The Act of Killing spelen Indonesische massamoordenaars hun moordpartijen na. American Animals mengt fictieshots van een bankoverval met interviews van de echte overvallers.

Zo zijn er ook zogenaamde hybride-documentaires, die alle regels breken. Regisseursduo de gebroeders Ross behoort tot de meest gelauwerde documentairemakers van het moment. Hun Bloody Nose, Empty Pockets volgt de laatste avond van een geliefde kroeg in Las Vegas. Stamgasten zijn in melancholische extase, praten over het leven, politiek; ze steken vuurwerk af, vallen elkaar in de armen. Maar de bar is een set, de laatste avond bestaat uit meerdere filmdagen en de bargasten zijn door de gebroeders Ross uit kroegen in heel Amerika geplukt en voorzien van instructies. Gasoline Rainbow – hun nieuwe film – is vergelijkbaar. De groep Gen Z-vrienden die naar de zonsondergang reist is samengesteld uit jongeren die elkaar helemaal niet kennen.

Totale manipulatie, maar juist door de trucage en kunstmatigheid ontstaat er een universeel gevoel. Het verlies van een thuis, het twijfelachtige geluk over het feit dat de wereld nog aan je voeten ligt. De hoofdrolspelers bewijzen dat mensen soms oprechter zijn als ze een rol spelen. Dan is de trucage overduidelijk, hangt de bedrading uit de machine. Dat is makkelijk voor de kijker. De spelregels zijn duidelijk.

Bij docuseries op streaming wordt dat door zowel kijkers als veel critici niet zo makkelijk geaccepteerd. Kijkers verwachten hier realiteit, authenticiteit. De kritiek op Ren Faire herinnert aan die op realityseries. The Real Housewives of Orange County – over het leven van rijke vrouwen in Californië – werd controversieel toen bleek dat conflicten in scène werden gezet. Tiger King kreeg continu kritiek van mensen die onwaarheden dachten te bespeuren. Het betreft immers ‘reality’.

Live action role-playing

Vergelijkbare documentaires doen dat wel. Live action role-playing (larpen) is vaker onderwerp van docu’s: improvisatietheater waarbij mensen een fictioneel of historisch personage spelen. Darkon volgt een groep ‘larpers’ die een oorlog naspelen in de Verenigde Staten. De film contrasteert de heroïsche personages met de levens van de huisvaders die ze spelen. In tegenstelling tot veel andere films over het onderwerp (Monster Camp, Knights of Badassdom) is Darkon respectvol, geen leedvermaak. Je leert het plezier van de deelnemers kennen: „Het is als tv kijken, maar jij bent de held!” Evenals het nut: „Het maakte me de man die ik altijd wilde zijn.” Maar verder dan empathie brengt de film je niet. Nooit voel je werkelijk dat het verdwijnen in een personage voor velen net zo belangrijk is als het ‘echte leven’, zo niet belangrijker.

Ren Faire komt daar wel. De werknemers van het Texas Renaissance Festival zíjn een groot deel van hun leven hun personages. De immersie is volledig, soms spelen ze decennialang één rol. Een van de kanshebbers op de troon is zelfs in kostuum op het festival getrouwd met een vrouw die er óók als acteur werkt.

De manipulaties, gestileerde shots en pratende draken dienen twee doelen. Het maakt, door de mix van werkelijkheid en fictie, duidelijk aan de kijker dat dit voor de gefilmden géén toneelstukje is, maar een alternatieve werkelijkheid. En het werkt óók voor de deelnemers aan de documentaire; het rollenspel stelt ze in staat om ook voor de camera in hun rol te verdwijnen. Het toont ze niet zoals ze zijn voor de buitenwereld, maar zoals ze zichzelf willen zien. Wat Ren Faire – net als de gebroeders Ross – goed begrijpt, is dat documentaire meer dan een rapportage is. Het vertaalt een onbekende, subjectieve wereld naar het grote publiek.

Wat het oplevert is geen plaatsvervangende schaamte, geen aapjes kijken, geen antropologie of journalistiek. Het is een docu die zijn subjecten ontmoet op hun terrein en de objectieve realiteit opoffert om de geconstrueerde realiteit van het koninkrijk van koning George te betreden. Er ontstaan geen feiten, maar, beter, een universele waarheid: dat velen de fantasie verkiezen boven een nietsig echt leven, de blauwe pil boven de rode pil. Zélfs als die fantasie een grimmige, maniakale, shakespeareaanse worsteling is.


De perverse economie van het kat-en-muisspel langs de Amerikaanse zuidgrens

Begin november kiezen de Amerikanen wie hun volgende president wordt, Biden of Trump. Net als in Europa is migratie een belangrijk verkiezingsthema, met de Mexicaanse grens als twistpunt. Moet de muur van Trump worden afgebouwd of mag het beleid humaner?

Liberale Democraten raakten begin juni teleurgesteld in Biden, toen hij een limiet instelde voor het aantal Mexicaanse immigranten dat dagelijks de VS in mag. Door overschrijding van dit quotum, 2.500 per dag, ging de grens vrijwel meteen dicht.

De Nederlandse documentaire The Border Crossed Us biedt context bij dit nieuwsverhaal. Filmmaker Loretta van der Horst volgt drie lokale politieagenten in het Texaanse grensstadje La Joya, vlakbij de Rio Grande, de rivier die Mexicanen moeten overzwemmen om in Texas te komen. Alle drie tweetalige grenswachten zijn van Mexicaanse afkomst. Ze patrouilleren dagelijks, zowel op zoek naar (uitgeputte) immigranten als mensensmokkelaars. Een grote witte surveillance-luchtballon in de vorm van een zeppelin houdt het gebied van boven in de gaten. De veelal Mexicaanse inwoners van het grensplaatsje zien de politie vooral als verraders. De streek was ooit Mexicaans grondgebied maar werd door de VS geannexeerd.

Politiechef Manuel Casas vertelt hoe hij en zijn vriendjes als kind geen ‘cowboys en indianen’ speelden maar ‘agentjes en smokkelaars’. We zien hem kalm maar vastberaden de vrouw van een mensensmokkelaar ondervragen. Wat wist zij, wat is haar aandeel? Het belastende materiaal op haar mobiele telefoon wordt tijdens het verhoor afgespeeld. Voorzichtig protesteert ze nog dat haar man die telefoon ook gebruikt, maar erg overtuigend is het niet.

Maar het is dweilen met de kraan open: de straffen en/of de borg voor mensensmokkelaars zijn laag, en immigranten die worden teruggestuurd proberen het meteen opnieuw. Het is een perverse economie: de smokkelaars krijgen zo twee keer geld maar ook de agenten hebben er baat bij, doordat ze overuren draaien die extra uitbetaald worden.

Van der Horst filmt een groot deel van de geïnterviewden vanaf de zijkant, een curieus stijlmiddel dat je tegenwoordig wel vaker ziet in documentaires. Hoewel een beetje geblurd, laat ze de gevolgen zien van een dodelijk ongeluk bij een achtervolging van een mensensmokkelaar. Toch een beetje sensatiezucht dat de verder verdienstelijke film bewust vermijdt door te focussen op de menselijke kant: het werk gaat niemand in de koude kleren zitten.

Intussen kun je je afvragen wat precies de meerwaarde is dat deze voor televisie gemaakte documentaire (uitzending: 10 oktober) in de bioscoop draait.


Gay adoptie en abortus: twee films willen zware kost behapbaar maken

Hoe maak je een film over discriminerende, starre wetgeving zonder bioscoopbezoekers af te schrikken die geen trek hebben in zware kost ? Twee films combineren deze week thema’s die zwaar op de maag zouden kunnen liggen, lhbti+- en abortusrechten, met elementen die je niet snel verwacht bij sociaal geëngageerd drama. Het resultaat verrast bij momenten en de boodschap komt over – maar helemaal bevredigen ze niet.

De meest opmerkelijke van de twee is het Braziliaanse debuut Levante van Lillah Halla, over de 17-jarige sterspeelster van een volleybalteam dat een veilige plek is voor vrouwen en queer personen. Halla neemt de kijker onmiddellijk mee in de speelse en hechte sfeer in het team. We zien hun vrolijke, flamboyante gedrag binnen en buiten de kleedkamers, dansbare reggaeton-achtige muziek zweept de energie op. Het team staat op het punt om een kampioenschap te winnen én voor sterspeelster Sofia (Ayomi Domenica) lonkt een beurs om in Chili te gaan spelen. Dan ontdekt Sofia dat ze ongewenst zwanger is van een flirt. En abortus is verboden in Brazilië.

Levante bevat de thrillerachtige zoektocht van Sofia naar een oplossing, vergelijkbaar met eerdere films over het onderwerp. Deze maal krijgt de kijker een blik op de claustrofobische, controlerende rol van de kerk in Brazilië. Sofia belandt in een kliniek die pretendeert vrouwen met een ongewenste zwangerschap te helpen, maar in realiteit een plek is waar zwangeren worden overvallen met de mededeling dat hun ‘baby’ al oogleden heeft. Nadat Sofia er is weggevlucht, beginnen medewerkers van de kliniek haar op alle mogelijke manieren lastig te vallen.

Halla wilde duidelijk voorkomen dat haar film een tranentrekker werd of one issue-drama. Er wordt veel aandacht ingeruimd voor de liefde tussen Sofia en teamgenote Bel (Loro Bardot) en de loyaliteit binnen het team. Via talloze amusante intermezzo’s, waar wel eens een gezicht wordt beschilderd met menstruatiebloed, wordt subtiel duidelijk hoe relaxed en veilig de teamgenoten zich bij elkaar voelen, over hun seksualiteit en lichamelijkheid. Wat slim de wreedheid benadrukt van het feit dat Sofia geen controle krijgt over haar eigen lichaam.

Jammer genoeg lijkt het wel of deze zijpaden ten koste gingen van het goed uitwerken van plotwendingen of het karakter van Sofia. Mede door het vergezochte slot komt het verhaal niet aan als de mokerslag die recente abortusfilms als Never Rarely Sometimes Always (2020) of L’événement (2021) wel waren.

Luca (Pierluigi Gigante) pleit voor zijn recht op adoptie in Nata Per Te.

Gay adoptie

Ook Nata Per Te (Geboren voor jou) kaart een zwaar thema aan, de discriminatie van alleenstaanden en homoseksuelen in Italië. De boodschap wordt hier niet gebracht op een dansbare beat, maar zit verstopt tussen elementen uit een feelgoodfilm. In het op waargebeurde feiten gebaseerde adoptiedrama wil de homoseksuele Luca Trapanese (Pierluigi Gigante) dolgraag vader worden. Door zijn jarenlange ervaring in de gehandicaptenzorg is de adoptie van een kind met een beperking voor hem logisch. Maar in Italië kunnen alleenstaanden en lhbt-stellen niet adopteren, behalve in zeer speciale gevallen.

Luca wordt uitgenodigd bij de rechtbank in Napels omdat het hen maar niet lukt om pleegouders te vinden voor de pasgeboren Alba met het syndroom van Down. Uiteindelijk wijzen ze hem alsnog af, mogelijk omdat hij open is geweest over zijn geaardheid tijdens de screening. Dan ontmoet hij advocate Teresa, die samen met hem op zoek wil gaan naar mazen in de bestaande wet die niet „openlijk kan discrimineren tegen homoseksuelen”. Uiteindelijk resulteert het in een relaas over hoe je, zoals Teresa uitlegt, misschien op Mars kunt komen als je dingen stapje voor stapje doet.

Het is bekend dat het Luca uiteindelijk in 2018 lukte Alba te adopteren; hij heeft momenteel een populair Instagramaccount waarop hij foto’s en filmpjes plaatst van zijn leven met zijn dochter. Nata Per Te voelt bij momenten even suikerzoet als sommige van de beelden op dat account. Luca, die erg innemend wordt gespeeld door Gigante, lijkt in de film meestal bovenmenselijk rustig en begripvol. Hijzelf en zijn omgeving hebben er geen enkele moeite mee om zijn geloof met zijn geaardheid te verzoenen. Luca zat ooit in het seminarie, maar vertrok voor een relatie met een man. Scènes in een kerk lopen naadloos over in die van een gay-club. En net zoals Levante terloops betekenisvolle beelden toont van de band tussen Sofia’s queer-teamgenoten, bevat Nata Per Te talloze niet-traditionele gezinnen. Zo is Teresa een wat chaotische, geestige alleenstaande moeder en leert Luca hoe hij sneller luiers moet vervangen van zijn broer die binnenkort een tweede kind krijgt met een nieuwe echtgenote.

Nog meer dan Levante lijkt Nata Per Te niet met een gestrekt been, maar met liefdevolle momenten tegenstanders te willen overtuigen. Dat resulteert in een film die prettig wegkijkt, maar ook een bitter gevoel achterlaat. „Denk je dat we hier in Zweden zijn”, krijgt Luca te horen als hij vertelt over zijn adoptiedroom. In Italië, waar conservatieven en radicaal rechts hun opmars voortzetten, lijkt Zweden verder weg dan ooit.


Zijn Muppets waren ook leuk voor volwassenen, wist Jim Henson

Schijtlijsters is misschien een beter woord dan bangeriken om de bazen te omschrijven van grote Amerikaanse tv-zenders als ABC en CBS. Uit de documentaire Jim Henson Idea Man, die Disney+ onlangs uitbracht, blijkt dat zij begin jaren zeventig niet in zee durfden te gaan met poppen- en tv-maker Jim Henson. Die had namelijk het idee om voor volwassenen een tv-variétéshow met poppen te maken die hij muppets noemde. Zoals Kermit de Kikker, waarmee hij al succes had in het toen nieuwe educatieve tv-pogramma Sesame Street. „De tijd is rijp voor een variétéshow gepresenteerd door honden, kikkers en monsters”, had Henson de omroepbazen geschreven, omdat hij gewoon wist dat zijn poppen en zijn humor ook, of juist, volwassenen aansprak.

Maar de tv-bazen vonden poppen te kinderachtig en waren bang voor hun goede naam, zeker toen hij een proefaflevering maakte die hij voor de grap The Muppet Show: Sex and Violence noemde. Henson kreeg zijn Amerikaanse tv-poppenshow op prime time voor volwassen niet.

Gelukkig voor ons was er een sigaarrokende Britse tv-producent, Lew Grade, van ATV, die wel wat zag in Hensons idee. En zo werden in Londen in 1976 de eerste Muppet Shows opgenomen, steeds met sterren als hoofdgast, van Charles Aznavour en Elton John tot Rita Moreno en Diana Ross. In 120 afleveringen groeide The Muppet Show tot 1981 uit tot een grote internationale tv-hit, in ruim 100 landen uitgezonden voor zo’n 250 miljoen kijkers. Disney, die ook de documentaire Jim Henson Idea Man maakte, kocht The Muppets in 2004.

Televisiegek

Niet gek voor een jongen als Jim Henson, die, geboren in 1936, in zijn hele jeugd geen poppenshow had gezien – maar wel veel televisie, een nieuw medium in die tijd. Henson was van kindsaf gefascineerd door tv. (Hij dwong zijn ouders, volgens de biografie Jim Henson van Brian Jay Jones, een tv-toestel te kopen, voor omgerekend nu zo’n 2.000 euro). En toen hij als middelbare scholier een krantenadvertentie zag waarin een lokaal tv-station jonge poppenspelers vroeg voor een programma, sloeg hij toe. Hij wist niks van poppenspelen, haalde twee boeken daarover uit de bibliotheek, knutselde zelf poppen en decors in elkaar – en kreeg in 1955 de tv-baan op zijn achttiende. „Dus je bent poppenspeler geworden om bij de televisie te komen”, zie je filmmaker Orson Welles vol ongeloof vragen aan Henson, in een van de vele tv-interviewfragmenten in de documentaire. Ja, zei Henson: hij wilde bij de tv. En poppen waren de weg.

Hij bleek een natuurtalent. Regisseur Ron Howard gebruikt in zijn Henson-docu gelukkig veel tv-opnames van Hensons oude poppenshows en duikt achter de schermen bij Muppetopnamen. Zo kun je zien hoe sommige Muppets – en Henson zelf – zich ontwikkelen. Miss Piggy was eerst een pop in een achtergrondkoortje, die zo opviel, dat ze een eigen rol en poppenspeler kreeg: Hensons vaste maat Frank Oz.

Oer-Kermit

Opmerkelijk is dat Kermit de Kikker, Hensons beroemdste handpop, er eigenlijk al vanaf die eerste tv-showtjes bij was. Alleen nog niet echt als kikker. Henson had hem met stof uit de jas van zijn moeder gemaakt, voor de ogen knipte hij een pingpongbal in tweeën en zette er met stift pupillen op. Je ziet deze oer-Kermit, soms met pruik op, meedoen in zijn succesvolle tv-shows, waarin hits geplaybackt worden, en in de vele reclamefilmpjes waarmee Henson goed verdiende. De expressieve, soepele eenvoud van Hensons poppen verklaart waarom ze nooit lijken te verouderen.

Hensons vernieuwende aanpak was dat voor hem het tv-scherm het poppentheater was, met close-ups. Henson kreeg in die poppenmakersbeginjaren hulp van een medestudent van de kunstopleiding die hij in Washington volgde: Jane Nebel, later zijn vrouw. Zij had wel ervaring met poppen. „Wat onze ouders bond was een verfijnd gevoel voor absurdisme”, zegt een van de kinderen van het paar, die veelvuldig in de documentaire aan het woord komen. Dat zie je in al die vroege en ook latere filmfragmenten: de speelse, vrolijk absurde humor die Henson ook in een studio met tientallen medewerkers kon uitleven. Dat verbond hem, zegt hij zelf, met Kermit, die als presentator en manager van The Muppet Show optrad: „Hij moet ook een groep gekken bij elkaar houden.”

„Zijn werk was spelen, dat stopte nooit”, zegt een van Hensons kinderen. „Thuis moest hij de rol van de verstandige volwassene spelen.” Dat ging hem moeizamer af, zo blijkt uit sommige interviewclips. Hij was weinig thuis, en als hij er wel was met zijn werk bezig.

Zijn neiging tot experimenteren en spelen (hij wilde een opblaasbare psychedelische nachtclub bouwen, maakte verschillende fantasy-poppenfilms, die soms voorstudies voor Star Wars lijken) kon hij prima uitleven in het kinderprogramma Sesame Street, dat de Amerikaanse educatieve omroep in 1966 begon. Door Hensons speelse poppen-inbreng (Ernie en Bert, Kermit, Koekiemonster etc.) werd dat een internationaal succes. Hij was daarvoor mede gevraagd omdat kinderen graag keken naar zijn reclameflimpjes met poppen.

„Jim creëerde vanuit onschuld”, zegt zijn levenslange Muppetpartner Frank Oz in de documentaire. Toch blijft de bron van Hensons magische creativiteit en humor wat raadselachtig – maar zoiets valt misschien ook niet echt te achterhalen. De fragmenten van Hensons werk zijn de hoogtepunten uit Jim Henson Idea Man. Zoals wanneer hij Kermit de Kikkers lijflied ‘It’s not easy being green’ zingt, volgens zangeres van kleur Rita Moreno, gast in The Muppet Show, een statement tegen uitsluiting en racisme. Henson overleed aan een verwaarloosde longontsteking al op zijn 53ste, in 1990, nog vol ideeën.


Regisseur Bas Devos: ‘De liefde voor de ander begint met aandacht’

‘Hier. Dit is al meteen een shot van de film.” De Belgische filmmaker Bas Devos (1983) heeft toegestemd om het interview over zijn film Here te houden in een natuurgebied even buiten het Brusselse Schaarbeek. Daar filmde hij precies twee jaar geleden scènes voor een wandelfilm over de Roemeense bouwvakker Stefan, die niet terug naar huis kan omdat zijn auto naar de garage moet. Drie dagen volgt de film hem langs de rafelranden van de stad, getekend in het eindeloze schemerlicht dat bij de langste dagen van het jaar hoort. In zijn hand een plastic tasje waarmee hij bakjes soep langs zijn vrienden brengt.

We hebben nog geen stap gezet in natuurgebied het ‘Moeraske’ of we bevinden ons exact op de plek waar de camera stond: „Kijk, hier loopt hij naar boven, en dan komt er meteen een trein voorbij. Dat is vlak voordat hij daar de Belgisch-Chinese mosonderzoeker Shuxiu ontmoet.”

„Brussel is op moeras gebouwd”, vervolgt Devos. „Dus we gaan nu een veel oudere biologische laag binnen. Een laatste restje drab onder de stad. Ingeklemd tussen sporen, industrie en een woonwijk. Dit is echt een toxische plek, waar de natuur haar weerstand toont. Je wilt niet weten wat er hier allemaal wordt gedumpt. Hiernaast liggen de sporen, die worden met zware chemicaliën plantvrij gehouden en dat watert allemaal hierheen af.”

Verhalen op straat

Toen Devos’ vaste cameraman Grimm Vandekerckhove eerder dit jaar tijdens het IFFR de Robby Müller Award ontving, vertelde hij dat Devos altijd in de stad op pad is: „Hij loopt elke dag door zijn locaties en vindt zijn verhalen op straat. Hij laat kanten van de stad zien die zich misschien op het eerste gezicht aan het oog onttrekken.”

Devos’ eerste lange speelfilm Violet (2014) was een Gus Van Sant-achtig relaas over het rouwproces na de gewelddadige dood van een jonge BMX’er. Daarna draaide hij direct na elkaar stads-travelogues Hellhole en Ghost Tropic (beide 2019) waarin hij reflecteert op de manier waarop de aanslagen van 2016 Brussel veranderden. En nu is er Here, waarvoor hij naar de randgemeenten trok: „Een film over mos en soep.” Hij lacht. Er komt een trein voorbij.

Die soep komt zo, eerst dat mos. „Het hoofdthema van Here is de aandachtigheid die kan ontstaan door toevallige ontmoetingen tussen mensen”, legt Devos uit. „Over wat er kan kristalliseren als je iemand ontmoet die je plots doet opkijken. Of naar beneden kijken, zoals in het geval van het mos. Stefan leert door Shuxiu op een andere manier kijken. De liefde voor de ander begint met aandacht.”

Naar mos dus. Via het lezen van The Mushroom at the End of the World (2015) , een essayistische studie naar de matsutake-paddestoel, ontdekte Devos het boek Gathering Moss van de Amerikaanse native American en bryoloog (moskenner) Robin Wall Kimmerer. „Die combineert op een heel persoonlijke manier haar inheemse kennis en haar wetenschappelijke kijk op dat weerbarstige plantje. Mos is de oudste landplant. De kraamkamer van de evolutie, want dankzij mos ontstonden de condities op aarde waarin wij hebben kunnen bloeien. Wall Kimmerer vraagt zich af of we misschien iets van dat mos kunnen leren. Haar antwoord is zowel heel simpel als heel diep: het neemt minder van zijn omgeving dan het teruggeeft. Toen ben ik hier eens gaan wandelen met bryoloog Geert Raeymakers, die mij naar mos heeft leren kijken.”

Soep

Samen met hoofdrolspeler Stefan Gota deed hij onderzoek naar de Roemeense gemeenschap in België: „Ik was benieuwd hoe het was voor mensen die hier echt uit economische noodzaak zijn, zonder een migratieverhaal vol bijeengeharkte nachtmerries en misère te willen vertellen. Wat me trof was zijn generositeit. Dat heb ik heel letterlijk in de film vertaald in de soep die hij kookt van overgebleven groenten in zijn ijskast. Het zegt iets over zijn zorgvuldigheid, dat hij die groenten niet weggooit.”

Devos verwijst daarbij naar The Carrier Bag Theory of Fiction. In die tekst uit 1986 vraagt scifi-auteur Ursula K. Le Guin zich onder meer af wat er zou gebeuren als we elkaar niet langer verhalen vertellen over mensen die elkaar uitmoorden. Voordat ze jagers werden, betoogt ze, waren we verzamelaars van bessen, wortels en knollen. Het essentiële werktuig voor de overleving was niet de knuppel of speer, maar de buidel.

„De plastic tas waarin Stefan zijn bakjes soep vervoert is een heel directe verwijzing naar haar theorie. Ik dacht: ik ga dat maken en opeten en delen van die soep centraal stellen, in plaats van het geweld dat die mannen meemaken. Films hebben soms zoveel onwaarschijnlijkheden nodig om mensen elkaar de hersens in te laten slaan.”

Lees ook

de recensie van ‘Here’

Stefan (Stefan Gota) beleeft zijn ‘meet cute’  met Shuxiu (Liyo Gong) in het Brusselse ‘Moeraske’.

Brussel

Hoewel de locaties van de film ver uit elkaar liggen, kun je alles te voet bereiken. Devos: „Film is natuurlijk illusie. Je maakt een fictieve plattegrond. In Ghost Tropic heb ik echt een spel gespeeld met de stad en expres plekken die heel ver uit elkaar liggen aan elkaar geknoopt. Nu klopt het meeste geografisch wel. Stefan werkt in het centrum en woont in de wijk Jette in de Uyttenhovestraat op de negende verdieping. Ik wilde dat hij vanuit zijn raam de bouwplaats kon zien. Het Chinese restaurant La longue marche waar hij Shuxiu ontmoet staat gewoon om de hoek van ons productiekantoor in de Lakensestraat. Ik heb nooit de verantwoordelijkheid gevoeld de stad juist in beeld te brengen, want ik zou niet eens weten wat dat betekent.”

Toch is Devos een echte stadschroniqueur, geobsedeerd door de stad. „Brussel is een van de meest diverse steden die ik ken en altijd een beetje in de war over zichzelf. Mijn verlangen is die complexiteit in beeld brengen. Het is politiek natuurlijk ook compleet chaotisch. Mensen die hier wonen vinden het heel moeilijk om Brussel te definiëren, of wat een Brusselaar is. Dat vind ik eigenlijk heel goed.

„Brussel is een heuvelachtige stad, waardoor je soms heel ver kunt kijken en soms helemaal ingesloten zit. En anders dan in Parijs of Londen wonen de armste inwoners in het centrum. Dat is een interessant soort omkering.”

Overal mos

We passeren een hondenuitlaatplek hoog in het park. Terwijl we verder praten op een bankje passeert een in zichzelf gekeerde vogelaar. Devos: „Er lopen hier meer mensen met een verrekijker om hun nek dan met een loep.” Hij haalt het juweliersloepje tevoorschijn dat aan een koordje om zijn nek hangt. Hij gaat de deur niet meer uit zonder: mos is immers overal.

Tegenover de audiovisuele aandachtseconomie plaatst Bas Devos een ‘aandachtsecologie’. Enkele filmmakers die hem inspireren zijn Kelly Reichardt ( First Cow) of de Zuid-Koreaanse regisseur Hong Sang-soo, in wiens films „ook veel gewandeld wordt”. Wat hem in hun werk aanspreekt is „dat ze durven te laten zien wat er voor onze voeten ligt en tegelijkertijd erkennen hoe mysterieus dat is. Films die banaliteit en mysterie niet van elkaar scheiden met grote rationele of spirituele bedenkingen.”

Hij staat op, we gaan mos kijken. „Weet je wat Geert Raeymakers zei? Je hoeft niet al die namen te leren en te weten hoe de soorten mos zich tot elkaar verhouden. Je hoeft alleen maar de schoonheid te zien.” Hij plukt wat mos, een toefje groen. Door zijn loep ontvouwt zich in de palm van zijn hand een compleet bos.


De magie van mos en de stralen van de zon: in ‘Here’ gebeurt weinig, maar dat is veel

De Roemeense bouwvakker Stefan in Bas Devos’ wandelfilm Here leeft in het hier en nu. Hij lijdt aan slapeloosheid; na twee, drie uur nachtrust wordt hij wakker en gaat hij zwerven door nachtelijk Brussel.

Stefan lijkt in de greep van een vage onrust. Hij ontruimt zijn appartement voor vier weken vakantie in Roemenië. Om een jeugdvriend op te zoeken die in de cel is beland, zegt hij. Maar misschien komt hij niet terug. Van de restjes groenten in zijn koelkast kookt Stefan soep om de vrienden die hij maakte cadeau te doen: een nachtwaker van een hotel met wie hij servetjes vouwt voor het ontbijtbuffet, een garagehouder die zijn oude brik repareert.

In Here gebeurt weinig, maar dat is veel. We zien Stefan kalmpjes nietszeggendheden uitwisselend met collega’s, maar we volgen vooral zijn zwerftochten door de marges van Brussel, vaak in magisch schemerlicht. Het Chinese afhaalrestaurant waar hij zijn geliefde Shuxiu tijdens een stortbui ontmoet, heet ‘De Lange Mars’.

Of geliefde, dat is niet het woord. We weten dat Stefan deze door mos gefascineerde Chinese biologe in het bos treft en zich erplaatst in haar groene microkosmos. Hoe ver de chlorofyle liefde gaat doet er niet toe: we weten slechts dat Stefan Shuxiu overeind helpt en ze dan wat seconden roerloos tegenover elkaar staan. Hun gezichten blijven daar buiten beeld, maar als iemand later een bakje soep voor Shuxiu heeft achtergelaten bij het afhaalrestaurant van haar tante, glimlacht ze vaag. „Is er iets dat ik je moeder moet vertellen?”, vraagt de tante. „Waag het niet”, antwoordt ze.

Lees ook

een interview met Bas Devos: ‘De liefde voor de ander begint met aandacht’

De schoonheid van het alledaagse in Bas Devos’ ‘Here’

Na 82 minuten in Devos’ stil ruisende en zacht brommende Brussel is dit bijna een emotionele uppercut: Here vermijdt grote emoties, spektakelshots, onthullende dialogen, verrassende wendingen en kabaal in het algemeen. Dit is mindfulness-cinema van het Aziatische soort – magische alledaagsheid, een hint natuurlyriek à la Naomi Kawase – met een stille held van het type dat je ook bij Jim Jarmusch of Wim Wenders treft, al lijkt Stefan zich er niet zo van bewust dat hij een monnik van mindfulness is. Hij is wie hij is, luistert en observeert, vraagt zijn oudere zus: „Kun je even praten? Ik hoor je stem zo graag”, waarna hij in een droom van ruisende bladeren wegzinkt. Stefan heeft een kalmerende invloed op de wereld, zo lijkt het, die in Here zo sereen is dat je een close-up van een vuurvliegje met een kort fragment cellomuziek bijna als kitsch ervaart.

Here is een enorm verkwikkende ervaring voor wie zich in Stefans niemandsland tussen dag en nacht wil laten betoveren door een modderpoel, mos dat groeit in een voeg van een trottoir of de zon die over een half afgemaakt flatgebouw speelt. Maar dat is aan u. Zo’n film kan het niet alleen.


Vergeeft Colin Penelope in het derde seizoen van Bridgerton?

Voor de lezers van de achtdelige romantische boekenserie zijn er misschien geen spoilers. Die weten precies wie van de acht (huwbare) kinderen van burggravin Violet Bridgerton wie gaat krijgen in het historisch-parallelle universum van schrijfster Julia Quinn. Maar de laatste vier afleveringen van de succesvolle tv-serie op basis van de boeken zouden toch nog wel eens kunnen verrassen. De populariteit van Bridgerton geeft de makers het lef om er (een beetje) mee op de loop te gaan.

Voor wie nu pas inhaakt: uniek aan de serie is dat de Regency-tijd begin negentiende eeuw waarin het zich afspeelt niet zo wit is als we tot nu toe in boeken en films hebben gezien. Doordat Groot-Brittannië geregeerd wordt door een koningin van kleur is de Britse samenleving van toen een inclusieve utopie. En, pikant: het gaat er een stuk minder preuts aan toe dan in de boeken van Jane Austen. In Bridgerton gaat geen enkel meisje als maagd het huwelijk in, al gelden er natuurlijk nog steeds dubbele standaarden voor mannen en vrouwen. Die worden uitgebreid naverklaard in de anonieme roddelkroniek van ‘Lady Whistledown’. Een juicekanaal avant la lettre. Die terzijdes, die in voice-over met veel ironie worden voorgedragen door veteraanactrice Julie Andrews, geven de serie z’n kink en pizzazz.

De dubbele moraal is ook weer het hoofdthema van het derde seizoen, waarvan vier afleveringen al sinds mei online staan, en de laatste vier deze week uitkomen. In seizoen drie draait alles om de verhouding tussen de timide, belezen outsider Penelope Featherington en derde zoon Colin Bridgerton, op wie zij al sinds haar jeugd een oogje heeft. Hij is na een gebroken hart en grand tour door Europa teruggekeerd in de ‘ton’ (van: le bon ton, wat goede manieren betekent, maar in de serie refereert naar de Londense high society). Maar Penelope, weten we sinds de grote finale van seizoen twee, blijkt ook het genie achter Lady Whistledown te zijn. Gaat Colin haar dat vergeven? Hij is immers een van Whistledowns slachtoffers, en overigens zelf ook geen onbegenadigd schrijver. Daar liggen een hoop dramatische mogelijkheden. Maar wij mogen geen spoilers geven, want de plot wordt door Netflix bewaakt alsof het de maagdelijkheid van een adellijke jongedame is.

Lees ook

een interview met showrunner Jess Brownell: ‘Dit is het seizoen van de underdog’

Colin (Luke Newton) en Penelope (Nicola Coughlan), in het derde seizoen van ‘Bridgerton’.

Het is ook juist zo heerlijk dat er veel is om over te speculeren. Onlangs verscheen Queen Charlotte: A Bridgerton Story: een origin story over hoe de ‘ton’ zo kleurrijk werd, en een ontroerend liefdesverhaal over het huwelijk tussen de ‘gekke’ koning George en koningin Charlotte. Ook daarin speelt Lady Whistledown, lang voor de geboorte van Penelope, al een prominente rol. Is Penelope niet de enige roddeltante? En waarom is Charlotte al sinds seizoen één zo geobsedeerd door de zoektocht naar deze vrouw? Of gaan Penelope en Colin samen historische romans schrijven, als een negentiende-eeuwse variant van schrijversechtpaar Nicci French? Dat zou pas een 1-0 voor de emancipatie zijn.


Column | Hoe zou het filmlandschap eruitzien zonder Nederlands Film Festival?

De Nederlandse filmsector lijkt nog niet klaar om de barricades op te gaan voor het Nederlands Film Festival (NFF). Dat maakt de daverende stilte nu het NFF zijn gemeentelijke subsidies dreigt te verliezen pijnlijk duidelijk. Momenteel krijgt het festival waar de Gouden Kalveren worden uitgereikt nog jaarlijks zo’n 576.000 euro van de gemeente Utrecht. Ligt het aan de onafhankelijke commissie die Utrecht adviseert, dan is dat straks geen cent meer. De artistiek inhoudelijke kwaliteit van de plannen van het NFF voor de periode 2025-2028 is volgens hun rapport bijvoorbeeld „matig” en de toegevoegde waarde ervan zou voor de audiovisuele sector volgens hen „beperkt” zijn.

Het festival was „verbijsterd” en „herkent zich totaal niet in dit advies”. De Nederlandse filmsector reageerde opmerkelijk gelaten, op sociale en andere media doken nog geen vurige steunverklaringen op. Misschien omdat iedereen gelooft dat het zo’n vaart niet zal lopen? Het NFF heeft tot 25 juni om het college van B&W te overtuigen het advies niet over te nemen en als dat niet lukt, zes weken om bezwaar aan te tekenen. En gemeentesubsidies vormen slechts 13 procent van het budget. In uiterste nood kan het festival naar elders verhuizen, toch?

Of hangt de radiostilte ook samen met de ambigue relatie van veel Nederlandse filmprofessionals met het festival? Als jaarlijkse netwerk- en ontmoetingsplek wordt het erg gewaardeerd, maar niet iedereen staat te springen om er zijn films in première te laten gaan. De openingsfilm kan rekenen op veel media-aandacht – en kritiek – maar andere NFF-premières trekken weinig aandacht. Een première op het NFF wordt vaak besmuikt bestempeld als een troostprijs; een première op een buitenlands festival is prestigieuzer. De bejubelde openingsfilm van afgelopen jaar, Sweet Dreams, had zijn ‘echte première’ bijvoorbeeld op het filmfestival in het Zwitserse Locarno, niet in Utrecht.

Als netwerk- en ontmoetingsplek wordt het Nederlands Film Festival erg gewaardeerd, maar niet iedereen staat te springen om er zijn films in première te laten gaan

Deels door de schaarste aan films ging het NFF zich meer richten op feesten en netwerkbijeenkomsten, televisie en games. NFF-oprichter Jos Stelling vindt dat de focus van het festival nu te veel is verwaterd, dat het nu draait om acteurs en rode lopers en „minder over film als kunstvorm”, zegt hij aan de telefoon. Stelling vreest dat het wegvallen van de Utrechtse gemeentesubsidies grotere impact zou kunnen hebben dan velen denken. „Vaak kijken subsidieverstrekkers naar elkaar. Als Utrecht wegvalt, zijn er misschien anderen die zeggen: dan heeft het voor ons ook geen zin meer.” Er zal dus bijvoorbeeld met enige vrees worden gewacht op de adviezen van de Raad voor Cultuur begin juli aan het ministerie van OCW, de belangrijkste subsidieverstrekker van het NFF.

Het verdwijnen van het NFF zou, ondanks zijn kritiek op de huidige vorm, eeuwig zonde zijn, stelt Stelling. „De reputatie van een prijs en festival groeit met de jaren, door traditie. De sinds 1981 gegroeide naam van het NFF wil je niet zomaar weggooien.”

De programmering van het NFF zou inderdaad best eens opgeschud kunnen worden. Maar die verandering komt er niet door op de borrel na afloop van de openingsfilm te monkelen over de hogere kwaliteit van films elders én zeker niet door je schouders op te halen over het wegvallen van subsidies. Waarschijnlijk loopt het inderdaad niet zo’n vaart als Stelling denkt. Maar als denkoefening zou het niet slecht zijn als filmmakers zich eens proberen voor te stellen hoe het Nederlandse filmlandschap eruit zou zien zonder het NFF? Mogelijk springen er bij dat beeld plots wel een paar op de barricaden.

Sabeth Snijders is filmrecensent.


‘Salem’: een film voor en door de bewoners van de banlieue

Begin februari kreeg de 16-jarige komiek Dalil Abdourahim, ‘jonge Djibril’ in de speelfilm Salem, metaalsplinters in zijn enkel toen jongeren op scooters kogels door zijn voordeur schoten. Twee beoogde figuranten stierven vlak voor de opnames door bendegeweld, een acteur kreeg een kogel in zijn schouder.

Het magisch-realistische banlieue-drama Salem speelt zich af in de beruchte noordelijke arrondissementen van Marseille. Als ik regisseur Jean-Bernard Marlin in mei 2023 spreek in Cannes is er zojuist een intense vete opgevlamd tussen de twee grote drugskartels van Marseille: Yoda en DZ Mafia. De aanleiding lijkt uit een script van Mocro Mafia afkomstig. Yoda’s bendeleider Félix Bingui (Chat) raakte in een nachtclub in Phuket, Thailand, slaags met voorman Mahdi Abdelatif Laribi (Tic) van DZ Mafia, sindsdien is het oorlog. Eind 2023 maakt Marseille een tussenbalans op: 49 doden, 120 gewonden. Bingui is onlangs gearresteerd in Marokko, de vrede is nog lang niet terug.

Ontsnappen

Geweld is in Salem iets alledaags; Marseille-Noord geldt al decennia als een no-gozone van drugshandel en bendeoorlog. Regisseur Jean-Bernard Marlin, van Armeens-Franse komaf, groeide er op, in de wijk Bassens. Zowel in Salem als zijn debuutfilm Shéhérazade – een wrang liefdesdrama tussen een jeugdcrimineel en een jonge sekswerker – werkt hij met lokale, niet-professionele acteurs. Zelf woont Marlin inmiddels „tot zijn vreugde” in Parijs, vertelt hij in Cannes, waar Salem zijn première beleeft. Voor anderen is het lastiger ontsnappen. Een eerdere ontdekking van Marlin, hoofdrolspeler Dylan Robert van zijn debuutfilm Shéhérazade liep het beroerd af. Ondanks een César als grootste Franse acteerbelofte in 2019 verdween Robert tweeënhalf jaar in de cel vanwege een gewapende overval op een restaurant. In december werd hij in Thailand aangehouden omdat hij de scooter zou hebben bestuurd bij een drive by-shooting die een 14-jarige het leven kostte.

Marlins wijze van filmen past in de jonge traditie van het Franse filmcollectief Kourtrajmé van Ladj Ly, bekend van politieke banlieue-drama’s als Les Misérables: films voor én door de banlieue. Bij Ladj Ly is dat geen radeloze, gedesintegreerde betonjungle, maar een levendige microkosmos met delicate interne verhoudingen die de macht – politie, politiek – soms fataal verstoort. Voor Marseille-Noord is dat momenteel lastig vol te houden; daar lijken alleen de politielegers die de Franse regering erop afstuurt nog soelaas te bieden.

Authentiek zijn de films van Jean-Bernard Marlin dus zeker. Hij draaide Salem deels in de wijk Félix-Pyat, met van straat geplukte acteurs die hij in een open workshop van tien maanden opleidde – ze acteren opvallend goed. Op zich is filmen in Noord-Marseille niet zo ingewikkeld, zegt hij. Dankzij zijn acteurs draaide de geruchtenmolen over Salem al, voor specifieke locaties sprak Marlin een bemiddelaar die afspraken maakte met de lokale zetbaasjes. „Zoiets is binnen één, twee dagen geregeld.” Nu zou hij er geen film kunnen draaien: Félix-Pyat is een voornaam strijdtoneel van Yoda en DZ Mafia.

Salem lijkt aanvankelijk een nieuwe ‘Romeo en Julia in het getto’ te worden – zie West Side Story of Black van Adil El Arbi en Bilall Fallah over liefde en bendegeweld in Brussel. In Salem is de Romeo van dienst de 14-jarige Kameroenees Djibril, die Roma-tiener Camilla zwanger maakt. De lokale bendes – Krekels en Sprinkhanen – zien dat uiteraard niet zitten en de zaken worden op de spits gedreven als Djibril argeloos een ontmoeting arrangeert tussen Camilla’s neef Hamad en bendeleider Chat Noir. Het eindigt in moord, en contrageweld.

Shakespeare verdwijnt dan al in de achteruitkijkspiegel, want de zaken nemen een magisch-realistische wending. Djibril glijdt weg in een psychose, ziet zwermen lichtgevende cicaden, denkt dat hij helende krachten heeft en God tot hem spreekt. Alleen zijn ongeboren dochter Ali kan Marseillle – of zelfs de hele wereld – verlossen van de vloek die de stervende Hamad uitsprak. Wordt Djibril als late twintiger uit de kliniek ontslagen, dan lijkt de geschiedenis zich te herhalen. Maar Djibril heeft nu een missie: zijn dochter Ali, in zijn ogen de messias die vrede brengt in de banlieue.

Bijbelse woestenij

In Salem is Marseille een bijbelse woestenij: stoffig, uitgebleekt, verwilderd, met een onrustbarend geluidslandschap. Je kan de film ervaren als de hallucinatie van een schizofreen of erin geloven, wat doorgaans een stuk leuker is. Marlin: „Persoonlijk vind ik het te prettig te denken dat Djibrils visioenen in de realiteit doorsijpelen, dat ze zich materialiseren. Hij is een outcast, zijn gedrag en ideeën verontrusten mensen, maar zijn dochter Ali weet in zijn wereld door te dringen. Al kan je natuurlijk ook denken dat ze door zijn waanzin wordt besmet.”

Voor de regisseur is Salem vooral een hommage aan zijn overleden vader Marco, een gewezen trucker die geïsoleerd in een stacaravan eindigde – Djibril is daar in de film ook vaak te vinden. Marlin: „Ik leefde tot ik acht jaar was bij mijn vader. Hij hoorde toen al stemmen, sprak over profeten, zag voortekens. Hij legde me soms de handen op, want hij had helende krachten. U zou hem schizofreen noemen, maar mysticisme was voor hem een veilige haven. En als kind geloof je toch een beetje wat hij zegt. Het is je vader.”

Salem ziet de wereld door Djibrils ogen; een door God op de proef gestelde, apocalyptische profeet van een geloof dat christen en moslim, Roma en Afrikaan, Krekel en Sprinkhaan zal verenigen. Daarmee snijdt Salem een ander aspect van de banlieue aan: een smeltkroes van religie en spiritualiteit. De onbekommerde wijze waarop zijn eigen vader christendom en islam, New Age en oud bijgeloof mixte heeft toekomst, denkt regisseur Marlin: hij ziet jongeren in de banlieue religieuzer worden. „Of liever: spiritueler, ze zijn niet erg doctrinair.” Ook de apocalyptische onderstroom van Salem acht hij helemaal van deze tijd. „Zeker in Marseille.”