Het enige wat de Afghaanse vluchtelinge Donya (Anaita Wali Zada) wil zijn slaappillen. Verder denkt ze niet zo veel na, verzekert ze haar knullige psychiater (Gregg Turkington). Op zijn vragen over haar in Afghanistan achtergebleven familie, of haar schuldgevoelens, heeft ze geen antwoorden. Maar slapen, dat lukt niet en daar wil ze hulp voor.
In het uitgebeende, tragikomische Fremont zien we Donya, die ooit in Kabul als tolk voor de Amerikanen werkte, aan de slag in een gelukskoekjesbakkerij in San Francisco. Ze woont zelf in het nabijgelegen stadje Fremont tussen andere Afghaanse immigranten. Allen worstelen ze op hun eigen manier met hun vlucht en eenzaamheid.
Het gestileerde Fremont is de vijfde speelfilm van de Iraniër Babak Jalali, die in 2016 in Rotterdam de Tiger Award kreeg voor zijn Radio Dreams, en bestaat bijna volledig uit extreem emotieloze en daardoor absurdistisch aandoende gesprekken. We zien Donya met de enthousiaste eigenaar van de gelukskoekjesfabriek, met haar naar liefde snakkende collega, met een sentimentele kok bij wie ze dagelijks Afghaanse maaltijden eet.
Jalali liet zich onder meer inspireren door makers als Aki Kaurismäki en de vroege films van Jim Jarmusch. Door de droge humor en het zeer minimalistische acteerwerk, bevreemdt de film. Misschien zoals het leven in de VS bevreemdt als je uit oorlogsgebied komt? Maar naarmate het verhaal vordert, zie je hierdoor steeds duidelijker hoe absurd het is wat iedereen op deze jonge vrouw en haar trauma’s projecteert. Van de fabrieksbaas die meent dat haar ervaringen haar tot een perfecte gelukskoekjesspreukenschrijver maken, tot haar psychiater die zijn favoriete romanfiguur, wolfshond Wittand, in haar ziet.
Uiteindelijk begin je iets te voelen voor dit stuurse, geïsoleerde hoofdpersonage dat opnieuw moet leren gevoelens toe te staan. Haar onbeholpen poging hiertoe leidt tot een ontmoeting met een eenzame monteur, een cameo van The Bear-acteur Jeremy Allen White die in de promotie van de film sterk wordt aangezet.
Fremont voelt soms als een iets te bedacht, maar toch interessant experiment om trauma en een gevoel van ontheemding op een originele manier in beeld te brengen. En het is bewonderenswaardig hoe Jalali erin slaagt zware, actuele onderwerpen aan te kaarten, zonder te verzanden in zwaar sociaal realisme. Hij toont zowel het gedeelde verdriet als de diversiteit van de duizenden Afghanen die hun geboorteland zijn ontvlucht en nu een nieuw leven moeten opbouwen in de Verenigde Staten.
Zeker als introvert zit je de eerste helft verwonderd en bewonderend te kijken naar Sometimes I Think About Dying. Sociaal onhandige personages duiken vaak op in films, maar zelden krijg je het gevoel dat je de wereld ervaart zoals zij die ervaren. Fran (Daisy Ridley) heeft een kantoorbaantje in een havenstadje in Oregon, met aardige collega’s. Op het eerste gezicht heeft ze eigenschappen die (te) vaak opduiken bij extreem introverte filmpersonages; ze is geeky – houdt van het maken van spreadsheets – heeft vaste routines, kleedt zich wat tuttig zodat niet opvalt hoe goed ze eruitziet.
Maar Sometimes I Think About Dying zoomt verder niet op dit soort uiterlijkheden in. Het gaat om Frans complexe binnenwereld. En het is verfrissend dat die niet wordt verduidelijkt via dialogen of uitleggerige voice-overs. Regisseur Rachel Lambert slaagt erin je net als Fran het gevoel te geven dat de wereld een toneelstuk is waar ze zelf geen deel van uitmaakt. Er zijn lichtjes ongewone camerastandpunten. Een opmerkelijke soundtrack die soms bevreemdend is, of doet denken aan oude tekenfilms. En net iets te lange shots van details waarop Frans aandacht blijft hangen. Het geklets van haar collega’s glijdt langs haar heen als water.
En dan zijn er de fantasieën waarin Fran zich verliest – over hoe het zou zijn als ze dood is. Ook hier is de kracht van Sometimes I Think About Dying dat nergens expliciet wordt dat de film gaat over depressieve gevoelens. De fantasieën worden niet neergezet als iets negatiefs; het zijn vaak prachtige tablaux vivants in rustige natuur. Je snapt hoe aantrekkelijk het is hierin te vluchten als simpele sociale interacties zo’n opgave zijn.
De komst van een nieuwe collega, Robert (Dave Merheje), confronteert Fran echter met haar eigen remmingen en de vraag of haar isolement zo zelfgekozen is als de buitenwereld en zijzelf lijken te denken.
Het is indrukwekkend hoe Ridley met een uitdrukkingsloos gezicht een hele binnenwereld suggereert. Maar Sometimes I Think About Dying zal niet iedereen bekoren; er gebeurt weinig, veel nevenpersonages zijn geestig maar niet echt uitgewerkt. De film slaagt er ook niet helemaal in de verrassing van de eerste helft vast te houden. Al past een aaneenschakeling van kleine, schurende menselijke interacties boven spectaculaire plotwendingen perfect bij een verhaal over iemand die zichzelf niet interessanter wil voordoen dan ze is. En zorgt dat de film blijft hangen.
Kun je tornado’s temmen? Deze vraag staat centraal in het promotieonderzoek van Kate, die met enkele vrienden in Oklahoma achter wervelwinden aan rijdt die chaos en verwoesting veroorzaken. Vijf jaar later werkt ze als meteoroloog in New York. Ze wordt overgehaald om mee te doen met een team dat 3D-modellen maakt van tornado’s zodat hun vernietigende werking beter in kaart kan worden gebracht. Kate, die feilloos kan voorspellen waar tornado’s opduiken, is onmisbaar. Het team krijgt te maken met een stel roekeloze tornadojagers onder leiding van de zich als een cowboy kledende en gedragende Tyler, een schijnbaar zelfingenomen narcist die het middelpunt is van populaire YouTube-video’s. De serieuze Kate moet eerst niets van hem hebben, totdat blijkt dat er meer achter zijn branie schuilt.
Twisters is de remake van Jan de Bonts Twister, een grote hit in 1996. Dat kwam vooral door de voor die tijd spectaculaire stormsequenties, maar ook door de amusante interactie tussen de in scheiding liggende hoofdrolspelers Bill Paxton en Helen Hunt. Door hun stormachtige avonturen kwamen ze weer nader tot elkaar. Hun gekibbel deed denken aan de klassieke screwball comedy, een voorloper van de romantische komedie. De tornado’s namen een deel van het verbale vuurwerk over en transformeerden tot visueel vuurwerk. Twisters minimaliseert dat verbale gedeelte nog meer: tot het gegeven dat Kate aanvankelijk een hekel heeft aan Tyler. In plaats daarvan is er meer aandacht voor de verwoestende effecten van de tornado’s. De beelden van ontredderde bewoners die alles kwijt zijn, doen denken aan televisiebeelden van recente natuurrampen. Opvallend is dat er nauwelijks gerept wordt over de klimaatcrisis, terwijl tornado’s en ander extreem weer door klimaatverandering beïnvloed worden. Twisters is net zo halfslachtig over het belang van wetenschap. Het academische onderzoek van Kate wordt aangestipt maar krijgt pas echt waarde als Tyler er belangstelling voor toont. Wetenschap is pas leuk als er kekke YouTube-video’s van gemaakt kunnen worden, suggereert de aftiteling.
Zoals te verwachten zijn de special effects bijna dertig jaar na Twister nóg spectaculairder, maar echt impact hebben ze niet. Zijn we anno 2024 blasé geworden? De interacties tussen Kate en Tyler zijn geestig maar ook een beetje voorspelbaar. Het leukst is de kakelende kip die na een wervelstorm op de motorkap van de tornadojagers landt. Het moment doet denken aan een scène uit Twister, waarin er opeens een Friese stamboekkoe door de lucht vliegt, een knipoog naar Jan de Bonts vaderland.
Op het filmfestival van Cannes was The New Boy, de nieuwe film van Cate Blanchett, nog een goede film. Een Australisch, spiritueel drama met een fijn ensemble en bijna abstracte, monochrome shots in vijftig tinten geel. Blanchett runt als non Eileen anno 1940 een kostschool waar Aboriginal kinderen in het kader van ‘breed out the black’-politiek worden omgeturnd tot brave christenen. Tot een blond jochie arriveert in een juten zak: gevangen ergens in de outback. Hij spreekt niet, maar heeft paranormale gaven. Helaas zult u deze film nooit te zien krijgen, ook al draait The New Boy deze week in de bioscoop. Wilt u meteen weten hoe dat zit, lees dan eerst de laatste alinea.
Voor regisseur Warwick Thornton, bekend van de tragische romance Samson & Delilah (2008) en Aussi-western Sweet Country (2017), is het een persoonlijk project. Hij groeide op in de Aboriginal gemeenschap van Alice Springs, een lastpak die als tiener naar een kostschool werd gestuurd.Een positieve cultuurshock: Thornton raakte gebiologeerd door Jezus aan het kruis en werd christen. Hij combineerde dat met zijn inheemse spiritualiteit: de hemel als droomtijd. Kerken hebben er grote moeite mee.En over die wrijving tussen georganiseerde religie en ongrijpbare spiritualiteit gaat The New Boy.
Het klikte meteen
Mede-Aussie Blanchett ontmoette Thornton in 2020 op de Berlinale, vertelt ze op het dak van het Marriott in Cannes. Het klikte meteen: „In lockdown kon ik mezelf afvragen: met wie wil ik mijn tijd doorbrengen als dit voorbij is? Toen kwam Warwick met een heel oud script dat als een doorn in zijn klauw stak. Ik vond het heel mysterieus.” Thornton: „Dat ging over een vreemd kind en een priester die worstelt met zijn geloof. Dat kon best een non zijn, beter zelfs: het was een zwart-witverhaal dat door zuster Eileen mooie grijstinten kreeg.”
Het script werd herschreven, Blanchett tekende. Het hielp ook dat ze een sentimentele band had met het diepe zuiden van Australië. Blanchett: „Een gortdroge streek met overstromingen van bijbels formaat. Ik filmde daar ooit mijn eerste featurette voor een bedrijf en speelde er toneel. Warwick [Thornton] was heel erg gehecht aan een zekere heuvel met een geweldig uitzicht, daar bouwden we onze kostschool.” Thornton: „Al stonden er nu tientallen windmolens aan de horizon, die moesten we digitaal weg gummen.”
Werken met acht kinderen was een uitdaging, zegt Blanchett. „Dieren en kinderen zijn een enorme beperking, vergeet je schema. Thuis heb ik er vier, dus ach, acht is dubbel zo leuk. Ze waren zo nieuwsgierig en levendig en lief en gedisciplineerd! Mijn dochtertje was er soms ook en rende rond met [hoofdrolspelertje] Aswan.”
Thornton: „Voor mij was elke ochtend een nachtmerrie, bloedstollend. Een achtbaan, Lord of the Flies. Nam iemand opeens een meisje mee, weg is Aswan, naar de horizon. En de rest er achteraan, als een roedel wolven. Niks verloopt volgens plan, maar er was elke dag ook een moment waarop ze me omver kegelden met iets onverwachts en prachtigs. Dan val ik toch weer tevreden in slaap. Om weer in de nachtmerrie te ontwaken.”
Blanchett: „Zulke engeltjes. Ik heb een filmpje van de wrap party [slotfeest]. Je bedankt de kinderen, die zwermen om je heen, zingen en knuffelen. Ze zijn dol op jou, je was een vaderfiguur.” Thorthon: „Hou op, straks moet ik weer huilen. Ik was veel te fanatiek bezig en gedroeg me vaak als een grumpy uncle.”
Heropvoeding
De setting – een heropvoedingsschool in 1940 – associeer je met de horreur van het Canadese ‘residental school system’ die in 2023 in het nieuws kwam. Religieuze scholen assimileerden in Canada vanaf 1928 inheemse kinderen. Er verdwenen er zeker vierduizend in anonieme graven. Een stekelige context, vindt Thorton. „Ik voel pure woede als ik dat lees, maar die mocht mijn film niet binnensluipen. Het is reageren op nieuws en komt niet van binnen, snap je? Het zou ook een zwart-witfilm opleveren, want een massagraf vol inheemse kinderen verdraagt de grijze zone die ik opzoek niet.”
Blanchett: „Je kan er natuurlijk niet omheen dat kijkers parallellen trekken. Zie deze film dan maar als een openingsgambiet voor dat gesprek.” Thornton: „In The New Boy doven ze de inheemse spiritualiteit, zoals ze Christus’ kracht doofden. Misschien zeggen inheemse mensen dan: ik vind het niks dat wij verliezen. Maar als ze ons willen onderdrukken, erkennen ze onze kracht, onze cultuur, onze spiritualiteit, snap je? Ze zijn daar bang voor.”
The New Boy is vooral een religieuze parabel. De new boy – pas aan het eind krijgt hij een doopnaam – is een gouden kind met de Heilige Geest als knetterend vlammetje in zijn handpalm. Hij belandt allerminst in een koloniale hel; zuster Eileen runt de school met zachte hand uit naam van een tirannieke priester wiens dood ze al een jaar verborgen houdt voor de buitenwereld. Dat new boy zomaar vrij rondzwerft zonder hemd en eet met zijn handen, is ook pedagogische tactiek, aldus Blanchett. „Zuster Eileens kolonialisme is niet bruut. Ze beseft dat ze hem beter kan laten rondzwerven, anders loopt hij weg. En dat ze beter kan wachten tot hij zelf een hemd aantrekt. Structuur en controle moeten van binnenuit komen.” Maar zuster Eileen worstelt ook met haar geloof, en met alcohol, een gekwelde ziel die bang is voor wat ze zoekt: onvoorspelbare, exotische spiritualiteit. De komst van een kruisbeeld drijft de zaken op de spits: new boy blijkt ongewenst intiem met Christus.
Tot gort verbeterd
Maar helaas: de film die ik in Cannes zag bestaat niet langer. Na gemengde recensies knipte Warwick Thornton er twintig minuten uit, waarna een abstracte film resteert, een ingekookt spiritueel betoog zonder smakelijke vetrandjes. Het ‘gouden kind’ intrigeerde juist in zijn interacties met de gewone wereld: zeven jochies wier roedelhiëarchie hij verstoort, de zachtaardige ‘zuster moeder’ (Deborah Mailman), de barse, afstandelijke opzichter George (Wayne Blair). In deze nieuwe bioscoopversie zijn ze gereduceerd tot figuranten in een duel van archetypes: religieuze functionaris versus kindmessias, kerk versus ware spiritualiteit. De regisseur heeft zijn eigen film tot gort verbeterd. En daar moeten we het mee doen.
‘Aha, een naamgenoot! Iedereen denkt dat onze achternaam Coen een samentrekking is van Cohen”, zei Ethan Coen toen ik me aan hem had voorgesteld. Het ligt anders, legde hij uit: de Coens stammen af van Ierse Joden uit havenstad Galway die tijdens de grote hongersnood van de 19de eeuw naar de Verenigde Staten migreerden. Zes jaar later trof ik ten zuiden van Galway inderdaad een kerkhof vol Coens.
De filmzomer van het Amsterdamse Eye Filmmuseum staat in het teken van een retrospectief over de broers Joel en Ethan Coen, goed voor achttien speelfilms sinds hun debuut Blood Simple veertig jaar geleden, die in 4K-restauratie hernieuwd in roulatie gaat. In 2013 had ik de eer de broers one-on-two te mogen spreken in Cannes. Het was na de première van Inside Llewyn Davis, over een bittere muzikant uit de folk-revival van Greenwich Village begin jaren zestig. De Coens namen daarin de folk-obsessie met authenticiteit op de hak: Llewyn is een intellectueel die grimmig authentieke volksmuziek eist. Maar ziet hij een oprechte, kwetsbare muzikante, dan jouwt hij haar instinctief uit.
Tweekoppig monster
In Cannes zag ik het fameuze tweekoppige monster in actie: Joel afwezig achterover hangend, Ethan met grote blije ogen zeer in your face. Ze voltooiden elkaars zinnen, maakten vaak oogcontact en gniffelden dan. Aanvankelijk was Ethan de regisseur en Joel de producer; Joel zou meer van de beelden zijn, Ethan van de tekst. In praktijk loopt alles door elkaar. Ze plannen een film in detail, met storyboards en scripts vol hilarische, bombastische dialogen die woord voor woord zo uitgesproken moeten worden. De geringe improvisatievrijheid stoort hun acteurs niet, zoals dat bij Shakespeare niet stoort.
De broers lijken nu helaas even op elkaar uitgekeken. Tijdens de slopende opnames van western-vierluik The Ballad of Buster Scruggs (2018) constateerden ze dat film werk dreigde te worden, aldus Joel. Ze hadden behoefte aan frisse lucht. Joel maakte de zoveelste Macbeth-verfilming in prachtig zwart-wit: smaakvol saai. Ethan filmde de lesbische roadklucht Drive-Away Dolls: smaakloos vrolijk. Alleen bleken de Coens half zo goed, ze lijken elkaar in balans te houden. Het kijkt nauw: als een ander een script van de Coens verfilmt, is het bijna altijd een fiasco. De broers strooien nu met hints over een hereniging. Dat zou fijn zijn, al is Joel al bijna zeventig.
Zelfverzekerd debuut
Terug naar het begin: lowbudget- misdaadfilm Blood Simple, die in 1984 verrukt werd ontvangen op het filmfestival van New York. Critici zagen – terecht, zo bleek – in dit zelfverzekerde debuut talenten van het niveau Orson Welles, Spielberg en Hitchcock. Blood Simple ging de wereld over en stak videotheekmedewerker Quentin Tarantino een hart onder de riem: zo moest er ook over zijn filmdebuut worden geschreven. „En dat is gelukt”, zegt hij trots. Maar in 1992, toen Tarantino Reservoir Dogs maakte, was dat met rugwind van de Indie-beweging: een hausse aan onafhankelijke films gesteund door producenten als Harvey Weinstein.
De Coens begonnen in een woestenij. Een onafhankelijke, vrij dure en artistieke genrefilm als Blood Simple was ongehoord. In 1984 kon je of debuteren als krullenjongen in Hollywood, of met pretentieloze nobudget-trash.
Blood Simple haakte aan in een trend van neo-noir: onheilspellend schaduwspel, streeplicht door vitrages, gebroken spiegels en rondmalende plafondventilators die doem beloven. Een vertelstem zet de toon, zoals later in The Big Lebowski of No Country For Old Men: acteur M. Emmet Walsh knauwt als detective Visser in het Texaans: „De wereld is vol klagers […] maar wat ik ken is Texas, hier sta je er alleen voor.”
Visser schaduwt Abby – een debuterende Frances McDormand – die overspel pleegt met de niet al te snuggere barman Ray. Haar echtgenoot Marty, een zweterige clubeigenaar met wijkende haarlijn, betaalt de detective 10.000 dollar om de geliefden uit de weg te ruimen. Waarna de zaken catastrofaal uit de hand lopen door dubbelspel, geblunder en misverstanden.
Een sinister, tragisch verhaal, maar ook een zwarte komedie: de schurk sterft gierend van het lachen over alle onkunde. De Coens hadden in Blood Simple hun toon al gevonden. Als kijker heb je veel meer informatie dan de personages: je kijkt van boven toe hoe ze zich als laboratoriumratten door het doolhof van de broers blunderen, soms sarcastisch grinnikend, soms droef hoofdschuddend als ze weer een geheide afslag naar de uitgang missen.
De broers nodigen ons uit mee te gniffelen om hun beperktheid: in Blood Simple zegt Abby verbaasd dat haar echtgenoot Marty zichzelf ‘anaal gefixeerd’ noemt: dat interpreteert zij als homoseksueel. „I’ll be damned”, antwoordt haar minnaar Ray. Neerbuigend? Misschien. Maar de broers monkelen over iedereen, ook over een wereldwijze rat als detective Visser, wiens sluwe plannetjes zich tegen hem keren.
Joel Coen noemt Blood Simple nu „totale rotzooi”. Dat is wel erg streng. De film oogt soms modderig en is niet foutloos: zo zwoegt een auto door een bijbelse stortbui om op een kurkdroge parkeerplaats te stoppen. Shots zijn hyperbolisch; de eerste vrijpartij van Abby en Ray is in een door passerende koplampen verlichte motelkamer in een kakofonie van claxons, trucks en een opstijgend vliegtuig. Maar dat brutale expressionisme levert momenten op die je niet vergeet, zoals een in stilte ziedende Marty wiens razernij wordt verbeeld door een loeiende vuilverbrander, of een dialoog onder extra hoogspanning door het geknetter van een muggenval.
Sam Raimi
Blood Simple was niet bedoeld als kunstfilm: de Coens wilden zich bewijzen als commerciële filmmakers. Ze kregen hulp van de latere blockbuster-regisseur Sam Raimi. Joel Coen leerde hem kennen als assistent-editor van Raimi’s debuut The Evil Dead (1981). Na hun wederzijdse doorbraak deden ze jarenlang cameo’s in elkaar films, hielpen elkaar onbezoldigd.
Blood Simple heeft veel te danken aan The Evil Dead, een ‘cabin in de woods’-griezelfilm zo absurd bloederig dat het grappig wordt. Raimi en zijn acteur Bruce Campbell hielpen de Coens om net als zij een ‘dummy trailer’ te maken om financiers te werven; de broers zamelden daarmee een behoorlijk filmbudget van 1,5 miljoen dollar bijeen bij lokale tandartsen en notarissen in ruil voor winstpercentages. Blood Simple zit vol van Raimi geleende geluidseffecten en maakte gebruik van diens revolutionaire ‘shaky cam’: een camera gemonteerd op een door twee man gedragen plank die laag over de vloer bewoog. Raimi gebruikte die techniek om – versneld – aanstormende demonen te suggereren, de Coens onder meer in een bravoureshot waarin de camera laag over een eindeloze bar glijdt, over een slapende dronkenlap heen.
Billenkoek van Pauline Kael
In het koor van verrukking over Blood Simple klonk één luide dissonant. De toenmalige koningin-moeder van de filmkritiek Pauline Kael brandde de gebroeders Coen tot de grond toe af in een malicieuze recensie. Leeg broddelwerk van filmschool-snotneuzen die gniffelend artistieke B-films van weleer imiteren, oordeelde ze. Je vermoedt dat Kael, 65 jaar toen, een postmoderne golf zag naderen die haar niet beviel. „Blood Simple heeft geen gevoel voor wat wij normaliter als realiteit beschouwen, heeft geen connectie met onze ervaring”, schreef Kael. De Coens plunderen hun pop-bronnen, zoals hardboiled misdaadfictie en vunzige B-films, „zo clichématig dat dit geen thriller is, maar een grove, griezelige komedie van thrillerthema’s”.
Wellicht grinnikten de Coens over deze billenkoek van een grande dame: wat een eer! Zij wilden juist pastiche en zwarte komedie maken. Generatie X was gearriveerd: vrolijk citerend, cynisch, pseudo-gewelddadig, baldadig spottend met idealen en de goede smaak van de cinema du mama. Veertig jaar lang zouden de Coens met elk denkbaar filmgenre stoeien. Zelfs als het ze ernst is – in Fargo, in No Country for Old Men – nodigen ze ons uit fatalistisch met ze mee te lachen. In hun sadistische universum is een serieus man gedoemd.
Het is moeilijk aan het begin van Hors-Saison niet aan Lost in Translation (2004) te denken. Deze maal zien we niet Bill Murray in een Japans luxehotel, maar Franse acteur Guillaume Canet met een burn-out in een chic kuuroord vol ouderen. Canet speelt filmacteur Mathieu, die hoopt op anonimiteit en rust tijdens het laagseizoen aan de Bretonse kust en vooral in tragikomische situaties belandt. Zoals een schoonheidsspecialiste die hem tijdens een behandeling met een soort opblaasbare steunkousen vraagt om een selfie. Ondertussen worstelt hij met zijn schaamte over het wegvluchten uit zijn eerste theaterstuk en de desinteresse van zijn drukke echtgenote. Dan krijgt hij een bericht van oude geliefde Alice (Alba Rohrwacher). Het nieuws dat er een ster in het plaatsje verblijft, is ook haar ter ore gekomen.
Regisseur Stéphane Brizé maakte de afgelopen jaren sociaal geëngageerde drama’s over de harde effecten van het kapitalisme. Dit particuliere relaas over twee mensen die een prima leven hebben maar lijden onder zelftwijfel en melancholie, wordt bij hem niet groter dan het is. Maar juist door zijn ingetogenheid raakt Hors-Saison een snaar.
De ingehouden liefde en frustratie tussen de ex’en wordt prachtig neergezet door Canet en Rohrwacher, maar ook de manier waarop hun personages individueel worstelen met hun dromen overtuigt. Je gelooft meteen dat Mathieu egoïstische keuzes heeft gemaakt, toch krijg je sympathie voor hem. Geestige momenten tonen dat het geen pretje is als iedereen je krampachtig ter wille probeert te zijn. Bij Alice is de teleurstelling over dat ze er nooit in is geslaagd haar passie en talent met de buitenwereld te communiceren tastbaar.
En als het te zoetsappig dreigt te worden, neemt Brizé een afslag die clichés over het grijpen van kansen op een net iets andere manier belicht of laat hij glimlachen om de zoveelste absurde reactie op Mathieus bekendheid. Het maakt Hors-Saison tot een klein, ontroerend pareltje waarmee je even kunt vluchten uit de dagelijkse sleur of waanzin. Zonder dat je daarvoor zelf moet inchecken in een kuuroord aan de Bretonse kust.
De religieus opgevoede FBI-agente Lee Harker (Maika Monroe) corrigeert haar baas als hij praat over de Openbaringen uit het Nieuwe Testament. Zij weet dat het Openbaring is, enkelvoud. Het boek, ook bekend als de Apocalyps, is een boodschap aan de toeschouwer: hij/zij moet het in de satanische hoek zoeken. Een andere scène toonde al het belang van de cijfers 666, het getal van het beest. Wie of wat dat beest is, blijft in Longlegs lang onduidelijk – al zullen oplettende kijkers de puzzel vrij snel leggen.
De film van Osgood Perkins, zoon van Psycho-acteur Anthony Perkins, veroorzaakte in Amerika een hype. Het zou de engste film ooit zijn, dat blijkt wel mee (of tegen) te vallen. De film voert bekende elementen uit het horrorgenre op: de seriemoordenaar die gecodeerde boodschappen achterlaat, een al dan niet bezeten porseleinen pop en een net beginnende FBI-agente die een vreemde verstandhouding heeft met de seriemoordenaar.
Longlegs speelt zich af in 1993 en 1973. Scènes in de jaren zeventig zijn gefilmd in een bijna vierkant beeldformaat. De muziek van de jong gestorven glamrocker Marc Bolan van de band T. Rex speelt een belangrijke rol. Popfanaten zullen de poster van Bolan herkennen in de kamer van de seriemoordenaar Longlegs. Hij wordt gespeeld door Nicolas Cage, die zelf ook op een verlopen glamrocker lijkt, meer verraden zou zonde zijn. Hoewel Longlegs nooit op de plaats van de misdaad is, lijkt hij al decennia verantwoordelijk voor de moord op hele gezinnen. Hoe kan dat?
Perkins bouwt zijn film via beklemmende scènes rustig op, met weidse shots, trage camerabewegingen en een iets te nadrukkelijk aanwezig sound design. Dat Monroe haar personage weinig expressief speelt, heeft een narratieve functie, maar het staat meeleven in de weg. Een ander personage heeft het over ‘nasty stuff’, daar zit de film vol mee. Of je die momenten als doodeng, verrassend of cliché ervaart – zoals het plotseling opengaan van de ogen van een pop – zal meespelen in het oordeel over Longlegs. Evenals de tolerantie voor wéér een maffe rol van Cage.
Rosalie is een innemende film over een innemend personage. De Franse fotograaf Stéphanie Di Giusto kreeg het idee voor haar tweede film toen ze kennismaakte met de geschiedenis van Clémentine Delait (1865-1934). Zij besloot zich niets van haar overbeharing aan te trekken, haar baard te laten staan, en zich de extra inkomsten te laten smaken die ze zo genereerde voor het café dat ze met haar echtgenoot runde. Rosalie is een fictieve figuur in het Frankrijk van ietsje eerder, zo rond 1870. We leren haar kennen als een sensitieve, ondoorgrondelijke en trotse jonge vrouw. Ze wordt door haar vader uitgehuwelijkt aan een cafébaas die haar nors afwijst en zowel nieuwsgierig als met walging bekijkt. Ook de afschuw van de dorpsgenoten is immens. Door haar uitzonderlijke haargroei moet Rosalie wel een duivelsgebroed zijn. Bovendien haat de clerus haar om haar vrijgevochtenheid.
Wat een geluk had Di Giusto met hoofdrolspeler Nadia Tereszkiewicz, die met haar blonde haar een breekbaarder en feeërieker voorkomen heeft dan de donkerharige Delait. Haar baard is jaloersmakend. Rosalie ziet eruit als een van die jonge edellieden op romantische schilderijen. Maar wacht. Is dat een geluk? Of betekent het dat acteur en regisseur ten prooi vielen aan dezelfde schoonheidsidealen die de film wil tackelen? Eigenlijk is dat interessant, zo’n dilemma: haar (of de afwezigheid ervan) heeft zo veel sociale en seksuele connotaties dat je het waarschijnlijk nooit helemaal goed kan doen.
Ja, Rosalie is fier en vrij, maar natuurlijk wordt ze ook geëxploiteerd en is ze zich daarvan bewust. Ze wordt voor een film die zichzelf feministisch noemt wel veel gedefinieerd door de blikken van de mannen om haar heen: landeigenaar Barcelin, bij wie haar man schulden heeft; jachtopziener Pierre; de jonge Jean die haar baard wel aantrekkelijk vindt; de fotograaf die haar zowel zelfvertrouwen geeft als in een spektakel transformeert. De complexiteit van die situaties daagt je uit na te denken over schoonheids- en andere normen.
Kan een filmmaker binnen één jaar twee meesterwerken maken? Kinds of Kindness komt slechts een half jaar na de vorige film van Yorgos Lanthimos: Oscar-winnaar Poor Things. Het is zijn vijfde samenwerking met scenarist en mede-Griek Efthimis Filippou. En de film is een terugkeer naar zijn bekende thematiek en stijl. Weg van de zoetere ‘commerciële’ films die Lanthimos maakte, Poor Things en The Favourite. Terug naar het duister-humoristisch sadisme van zijn eerste zes films.
Dat alles wekt weinig vertrouwen, meer het gevoel dat we nu naar de vingeroefening van een regisseur tussen topprojecten moeten kijken. Maar Kinds of Kindness is meer dan bezigheidstherapie. Het is een bewijsstuk. Lanthimos is níét verhollywood. En dit is zijn compleetste film over de filosofie die maar in zijn films blijft terugkomen: je bent óf slaaf, óf meester. En daar kan je niks aan veranderen.
Kinds of Kindness is een triptiek: een fabel van drie losjes verbonden verhalen. De eerste, The Death of R.M.F., draait om Robert (Jesse Plemons), die een verknipte liefdesrelatie heeft met zijn baas Raymond (Willem Dafoe). Baas beslist álles: wanneer Robert eet, slaapt, seks heeft, Anna Karenina leest, kinderen krijgt, én in een ongeluk belandt. Het wordt te veel, maar als hij weigert, moet hij het zelf rooien. En is hij wel meer dan een dankbare slaaf? In de tweede, R.M.F. is Flying, komt Liz (Emma Stone) na vermist te zijn geweest op zee terug bij haar man, politieagent Daniel (Plemons). Ze is veranderd: houdt nu wél van chocola, slaat Daniel met een stok tijdens de seks én haar voeten zijn gegroeid. Daniel kan het controleverlies niet aan, en verandert in een letterlijk roofdier. Het derde deel, R.M.F. Eats a Sandwich, volgt een water aanbiddende sekscult die op zoek is naar een verlosser. Emily ( Stone) is een vers lid en er wordt getwijfeld aan haar toewijding.
De film is een puzzel met talloze oplossingen. Wat verbindt de verhalen? Dezelfde vijf acteurs keren telkens terug. En men heeft het constant over gewicht: afvallen, aankomen, „niet te veel appel eten”. En er is het personage R.M.F.: een verfomfaaide Griek met haar als tentakels die in elk verhaal (soms fataal) in verwikkeld raakt. Stilzwijgend en met bête blikobserveert hij het drama. Is hij een stand-in voor regisseur Lanthimos? Bij de tweede, derde, vierde keer kijken blijf je nieuwe verbanden zien.
Maar de belangrijkste gelijkenis tussen de verhalen is het thema. Relaties, of specifieker: macht in relaties. In het universum van Kinds of Kindness is men dominant of wordt men gedomineerd. Het is een vanzelfsprekendheid. Er zijn nu eenmaal leiders en volgers. En ze genieten van hun rollen, bijna op perverse wijze. Het lijkt op het rollenspel van bdsm-sex: de een hanteert het leren zweepje, geniet van het onderwerpen; de ander heeft de rubberen bal in de mond, en geniet ervan onderworpen te worden. Lanthimos transplanteert de perversiteit en humor daarvan naar álle menselijke relaties.
Hij deed het eerder. Dogtooth (2009), uit de Griekse ‘weird wave’, draait om de incestueuze macht die een vader over zijn gezin heeft: hij domineert ze tot hun ‘hondentanden’ doorkomen. In The Lobster heeft de overheid in een dystopisch Groot-Brittannië zelfs de macht over je lichaam: je móét een relatie hebben, anders word je getransformeerd in een dier. The Killing of a Sacred Deer draait om een dokter die moet kiezen welk gezinslid hij offert om de balans in het universum te herstellen. Zelfs Lanthimos’ laatste twee commerciëlere films draaien om macht. Al zijn deze wat minder fatalistisch. The Favourite volgt een voetveeg die zich middels seks en gekonkel opwerkt in het hof van Queen Anne, Poor Things gaat over een vrouw die genderrollen van zich afsekst.
Lees ook
Regisseur Yorgos Lanthimos: ‘Ik heb altijd totale creatieve vrijheid gehad’
Seks als instrument
In Kinds of Kindness is de oude, pessimistische Lanthimos terug – met hulp van de scenarist met wie hij al vijf keer samenwerkte. Die machtsrollen, heer en slaaf, zijn in deze film als een natuurwet. Personages proberen zich eraan te ontworstelen, maar dat lukt ze net zo min als wanneer ze zich aan de zwaartekracht zouden willen onttrekken. In de eerste episode van de film komt Robert erachter dat hij niet kan leven zonder ‘meester’. In deel twee komt Daniel erachter dat hij niet kan accepteren dat zijn vrouw verandert, ook al is het slechts haar schoenmaat: hij verandert in een bloeddorstig beest. En in deel drie – verreweg het vaagste deel – overstijgt Lanthimos de slaapkamer om zich op macht in de maatschappij te richten. Emily wordt haar sekscult uitgegooid nadat ze is verkracht. Ze is niet meer puur. Seks is een instrument: om macht uit te oefenen of over te dragen. Wanhopig proberen de onderdrukten weer onder de duim te kruipen. Maar eerst moeten ze boeten voor hun ambitie.
Zo’n samenvatting klinkt deprimerend, maar de film is vooral hilarisch. Dat komt deels door de tenenkrommende dialogen waarin Lanthimos is gespecialiseerd. Soms zijn ze totaal overdreven. Soms zonder enkele intonatie uitgesproken – alsof de sprekers de gesproken taal zelf amper begrijpen. Ook hierin maakt Lanthimos je bewust van conventies die gesprekken beheersen. Hoe men altijd rollen speelt en beleefdheden uitwisselt.
De humor zit ook in Lanthimos’ absurdisme. Honden nemen de wereld over. Emma Stone danst voor haar druifkleurige Dodge. Willem Dafoe ziet eruit als de barman van een gay-nachtclub: met een geblondeerd toefje en eyeliner. Telkens als je denkt dat je het doorhebt, neemt de film een bizarre wending. Het is een enorme verdienste van de acteurs dat ze dit scenario niet alleen meeslepend maken, maar ook het absurdisme weten te verkopen.
Er is ook ‘een boodschap’: over genderrollen, machtsverhoudingen, de rol van seks in ons leven. Maar wat met name ontstaat is een excentrieke, magische, noodlottige wereld, waar alleen Lanthimos mee weg kan komen. Nietzsche en Foucault aan de lsd: heren- en slavenmoralen alom.
Maar Kinds of Kindness is geen meesterwerk. De derde episode stelt zeer teleur. Het moest een showstopper zijn, maar het resultaat is veel te traag, overvol en thematisch een zooitje. Het wordt zelfs een beetje tenenkrommend.
Met een speeltijd van tweeënhalf uur kan je de film best na twee delen uitzetten. Of na tien minuten, want zoals bij alle films van Lanthimos weet je zo snel al wel of je het briljant, of afgrijselijk vindt.
Lees ook
een profiel van hoofdrolspeler Jesse Plemons: Een leading man met een bijrol-gezicht
Een Oscarnominatie in 2022, dit jaar de Gouden Palm in Cannes voor beste acteur. Wil Jesse Plemons nu ook nog een mooie jongen worden? Hij verloor ruim 20 kilo zonder dieetmedicijn Ozempic, bezweert hij. Als 36-jarige vader van twee jonge kinderen was de altijd wat mollige Plemons serieus dicht gegroeid.
Plemons is getrouwd met actrice Kirsten Dunst (42), die hij ontmoette op de set van het sterke tweede seizoen van tv-serie Fargo. Plemons speelde daar de slager en brave loebas Ed Blumquist, bijna fataal gekoeioneerd door Dunst als zijn neurotische, door zelfhulpclichés gedreven echtgenote Peggy. Een rol geknipt voor Plemons, in Hollywood uitgegroeid tot een veelgevraagd bijrolacteur.
Tegenwoordig tref je hem ook in dragende rollen, vooral in kunstzinnige films. Toch zie je Jesse Plemons niet snel als ‘leading man’, matinee-idool of actieheld. Hij heeft een ouderwets all-American babyface: ‘cornfed’, zoals dat heet. Hij is de liefdesbaby van Matt Damon en Ronald Koeman; Plemons’ huid oogt pokdalig en deegachtig, zijn kleine, diepliggende ogen staan iets te dicht op elkaar in een wat te groot gezicht, zijn kin steekt licht vooruit zodat zijn mond open lijkt te hangen. Niet het scherpste potlood in het etui, is je eerste indruk.
Yorgos Lanthimos
Een bijrolnaam met een bijrolgezicht; Jesse Plemons is geknipt als comic relief, bètaman of anders wel boeman. De ultieme bèta speelt hij onlangs als zachtaardige, verlegen rancher George Burbanks in Jane Campions The Power of the Dog: hij kijkt hulpeloos toe terwijl zijn kwaadaardige broer Phil zijn grote liefde Rose (Kirsten Dunst) zo vilein treitert dat ze naar de fles grijpt. Het leverde hem een Oscarnominatie voor beste bijrol op.
In Cannes won hij de prijs voor beste acteur voor Yorgos Lanthimos’ sadomasochistische drieluik Kinds of Kindness, deze week in de bios. Als Robert is hij de ultieme bèta die klakkeloos de dagelijkse, absurd gedetailleerde marsorders van zijn goeroe Raymond (Willem Dafoe) uitvoert. Tot een moment van opstandigheid hem vrij maakt, en hij tot extremen gaat om maar weer slaaf te mogen zijn. Dat Robert op zeker moment bevel krijgt om dikker te worden – „dunne mannen zijn belachelijk” – moet wel een insidergrapje van Lanthimos zijn. In de tweede episode van Kinds of Kindness is Plemons als Daniel boeman: kennelijk in de greep van het Capgras-syndroom denkt hij dat zijn vrouw iemand anders is. Ze moet haar devotie bewijzen door zijn sadistische opdrachten uit te voeren.
‘Sweet Dreams’ van de Eurythmics is de themasong van Lanthimos’ film: „Some of them want to abuse you / some of them want to be abused”. Als acteur is Jesse Plemons erg goed in zowel uitbuiten als uitgebuit worden. De Texaan was een succesvol kindacteur die als driejarige al optrad in een commercial en met zijn ouders frequent naar Los Angeles vloog voor audities. Zijn grote doorbraak was tv-serie Friday Night Lights (2006-2011), een critics darling met hartstochtelijke fans en matige kijkcijfers over een high school-footballteam in Texas. Plemons speelde Landry Clarke, de onhandige boezemvriend van quarterback Matt Saracen.
In Hollywood ontwikkelde hij zich in de jaren tien tot een veelgevraagde bijrol-bèta: bij Paul Thomas Anderson als zoon van de sekteleider in The Master, bij Spielberg (Bridge of Spies, The Post) en bij Scorsese als onbenullige handlanger in The Irishman. Scorsese gebruikte Plemons’ argeloze aura interessanter in Killers of the Flower Moon, waar iedereen ertoe neigt hem te onderschatten als agent van de FBI (dan nog BOI) die de seriemoord op Osage-indianen oplost.
Psychotische gangster
Als boeman maakte Plemons nog meer indruk. In Judas and the Black Messiah (2019) geeft hij als FBI-contact Roy Mitchell zijn zwarte undercoveragent Bill O’Neal de indruk dat ze vrienden zijn. Ook als kijker ga je dat bijna geloven: Mitchell speelt meesterlijk in op O’Neals behoefte erbij te horen, als zwarte man zijn loyaliteit te bewijzen. Tot O’Neal weigert mee te werken aan de moord op een charismatische Black Panther, en Plemons als een ratelslang in de dreig- en chanteer-modus springt: een verkillend moment. Net zo memorabel is zijn doodenge optreden als lid van een racistisch doodseskader in scifi-actiefilm Civil War die een groep journalisten – met alweer eega Kirsten Dunst – sadistisch terroriseert alvorens hij tot executie overgaat: een kleine creep op een machtstrip.
Misschien is Jesse Plemons wel op zijn best als hij tegelijk bèta- en boeman is. Zie ook de rol waarmee hij echt doorbrak: als psychotische gangster Todd Alquist in seizoen 5 (2012-2013) van Breaking Bad. Aanvankelijk lijkt Todd een sullige klusjesman voor zijn nare oom Jack, tot hij schokkend emotieloos – hij wuift eerst even vriendelijk – een kind doodschiet dat getuige is van een misdaad. Todd is gewetenloos, moordt zonder enige wroeging, maar beroept zich steeds op bevelen van anderen. Gevoelloos is hij niet, eerder een eenzame ziel die egocentrisch, zonder enige empathie of emotionele intelligentie, op zoek is naar vriendschap of liefde. Zo blijft Todd maar avances maken bij een chique dame die daar duidelijk niet van gediend is en probeert hij vriendschap te sluiten met Jesse Pinkman nadat hij hem opsloot, martelde en zijn vriendin voor zijn ogen doodschoot: „Ik wil graag dat je weet dat het niet persoonlijk is.” Gehoorzaam, behoeftig en levensgevaarlijk: Todd Alquist is een ijzingwekkend en authentiek personage. En Jesse Plemons bewijst als acteur keer op keer hoe verrassend veel bandbreedte er ligt tussen bèta en boeman.
Lees ook
een interview met regisseur Yorgos Lanthimos: ‘Ik heb altijd totale creatieve vrijheid gehad’