‘Lilo & Stitch’ is een van de weinige echt geslaagde liveaction-remakes van Disney

‘Auto-ongelukken kunnen heel grappig zijn in animatiefilms, maar ik moet het eerste geestige auto-ongeluk in een live-actionfilm nog zien”, zegt Lilo & Stitch-regisseur Dean Fleischer Camp (1982) via Zoom. Zijn film is de 24ste liveaction-remake van een geliefde animatiefilm die Disney uitbrengt; films waarbij het geanimeerde verhaal wordt herverteld met ‘echte’ acteurs of foto-realistische computerbeelden. Volgens Fleischer Camp maak je als regisseur bij dat soort films een fout als je het origineel een op een probeert na te maken „omdat het twee compleet verschillende media zijn”.

Een van de vele uitdagingen waar hijzelf mee werd geconfronteerd was de wijze waarop je geweld in beeld brengt. In animatie kan dat op een manier die „veilig” en „grappig” voelt. In live action blijkt dat complexer. En Lilo & Stitch zit bomvol cartoonesk en slapstickgeweld: een van de twee hoofdpersonen is immers een ruimtewezentje dat geprogrammeerd is om alles wat op zijn pad komt te vernielen.

In Lilo & Stitch vlucht dit superslimme en buitengewoon sterke „illegale genetische experiment” richting aarde en belandt op Hawaï. Daar wordt hij geadopteerd als huisdier door het zesjarige weesmeisje Lilo. Zij noemt hem Stitch en leert hem, met vallen, opstaan en veel vernieling, hoe hij om anderen kan geven. Dat in beeld brengen op een manier die grappig is in plaats van angstaanjagend of naar, vroeg eindeloos veel onderzoek, experimenteren en het bewandelen van „doodlopende wegen”, vertelt Fleischer Camp.

Scène uit de originele ‘Lilo & Stitch’ (2002). Beeld Everett

Buitenbeentje

De originele Lilo & Stitch-animatiefilm uit 2002 was een buitenbeentje tussen de Disney-films uit die periode. Nadat de studio in de late jaren negentig had gewerkt aan verschillende prestigieuze, dure films als Tarzan (1999) en Atlantis (2001), besloot Disney een iets goedkoper en ‘persoonlijker’ project te maken. „De originele film opende mij echt de ogen voor de kracht van animatie”, vertelt Fleischer Camp, die zelf eerder de Oscar-genomineerde stop-motionfilm Marcel The Shell with Shoes On maakte. „Disney had een soort ‘huisstijl’ waarin ze al lange tijd werkten. Dit was de eerste film van hen die ik zag die volledig gebaseerd was op de tekenstijl van één individuele kunstenaar: Chris Saunders. Het voelde alsof je keek naar de blik van een specifiek persoon op de wereld, in plaats van een ‘neutrale’ weergave van die wereld.”

Saunders, die eerder had gewerkt aan Beauty & The Beast, Mulan en The Lion King, mocht voor 80 miljoen dollar een wat ‘kleinere film’ maken. Als basis koos hij niet een wereldberoemd sprookje of een mythe, zoals Disney vaker deed, maar een hedendaags verhaal dat hij in de jaren tachtig had bedacht voor een nooit gerealiseerd kinderboek.

Hij combineerde realisme met cartooneske elementen, zowel qua verhaal als qua animatiestijl. Zo woont Lilo sinds het overlijden van haar ouders bij haar negentienjarige zus Nani. Maatschappelijk werkers dreigen de twee echter uit elkaar te halen: ze twijfelen of Nani wel een veilig thuis kan bieden aan haar zusje. Tussen de hedendaagse tragiek van deze twee rouwende, imperfecte zussen, zit het over the top scifi-verhaal van Stitch geweven. En van de twee buitenaardse wezens, wetenschapper Jumba, die Stitch heeft gecreëerd, en de klungelige ‘aarde-deskundige’ Pleakly, die Stitch proberen te vangen op Hawaï.

Visueel combineerde de originele film ouderwetse waterverf-achtergronden en cartoonfiguren als Stitch, Jumba en Pleakly – met personages die opmerkelijk realistisch getekend waren voor Disney in die tijd. Zo heeft Nani, die graag surft, een atletisch gebouwd lichaam met gespierde dijen en kuiten. „Alles had textuur en voelde enorm authentiek. Dat gaf alle personages een down to earth-kwaliteit die heel cool was”, volgens Fleischer Camp. De combinatie raakte bij kijkers wereldwijd een snaar, Lilo & Stitch werd een enorme box-office-hit en haalde meer dan 273 miljoen dollar op – er volgden games, spin-offs en series over de personages én heel veel merchandise.

Scène uit ‘Lilo & Stitch’. Beeld Caroline Brehman

Emotionele boog

Waarom zou je zo’n unieke, vooruitstrevende film omvormen tot live action? Volgens Fleischer Camp kan niet elke animatiefilm gemakkelijk omgevormd worden tot live action. „Maar bij deze had ik altijd al het gevoel dat het wel zou kunnen én dat het mogelijkheden zou bieden om de emotionele boog van de menselijke personages uit te diepen. Dit verhaal over twee Hawaïaanse zussen wordt echt een andere film als zij gespeeld worden door echte acteurs. Hun ervaringen en het echte Hawaï, dat we tonen waar mogelijk, maken het verhaal authentieker. Het benadrukken van het menselijke drama was misschien ook wat ongepast geweest in de originele animatiefilm.”

Disney-fans lijken minder weerstand te voelen bij Fleischer Camps film dan bij sommige andere recente liveaction-remakes, zoals Snow White. Mogelijk omdat ze zich door de realistische aspecten in het origineel al een beeld konden vormen van de nieuwe film. Óf omdat de computergeanimeerde Stitch erg lijkt op de getekende Stitch en niet te realistisch gemaakt is.

Toch kreeg ook Fleischer Camp kritiek van nostalgische Disney-fans. Zo waren sommigen teleurgesteld dat uit de trailer bleek dat Pleakly – die er in de animatiefilm uitziet als een eenogige mannelijke alien die in vrouwenkleding ‘undercover’ gaat in de mensenwereld – wordt gespeeld door een mannelijke acteur (Billy Magnussen).

Dean Fleischer Camps vorige film Marcel The Shell with Shoes On was een arthouselieveling, met een klein budget. Was de regisseur wel voorbereid op de vaak harde en strenge kritiek op Disney-blockbusters? Fleischer Camp: „Het is een vloek en een zegen om iets te hermaken dat zo geliefd is; iets waarover zo veel meningen zijn. Maar uiteindelijk denk ik dat het positief is dat mensen zo veel geven om dit personage. Daar ben je je al tijdens het maakproces bewust van en het zorgt ervoor dat je scherp blijft voor wat de originele personages ooit zo aantrekkelijk maakte. En ik denk dat zelfs de meest kritische fans, als ze naar de bioscoop gaan, uiteindelijk ontroerd zullen zijn.”


Meesterlijke stop-motionfilm ‘Mary and Max’ na 15 jaar eindelijk in de Nederlandse bioscopen

De voortreffelijke stopmotion-film Mary and Max (2009), de eerste lange film van de Australische animator Adam Elliot, zit vol grapjes die vaak pas opvallen bij de tweede keer kijken. Van T-shirts met grappige opschriften („I yodel for Jesus”) tot de teksten op het kartonnen bordje van een dakloze. Een begrafenisscène toont terloops een grafzerk waar Elliots naam opstaat, met als opschrift „very overrated” (erg overschat).

In dit soort morbide humor blinkt Elliot uit. Zoals eerder dit jaar ook te zien was in Elliots tweede animatiefilm, Memoir of a Snail.

Door het succes van die film komt Mary and Max (2009) na vijftien jaar dan eindelijk in de Nederlandse bioscopen. Beter laat dan nooit – al opende hij in 2010 Imagine Fantastic Film Festival. Omdat Mary and Max voornamelijk op filmfestivals draaide, bereikte hij geen groot publiek. Desalniettemin stond hij aan het begin van een rijtje duistere, eigenzinnige stopmotionfilms, waaronder Coraline (2009), ParaNorman (2012) en Frankenweenie (2012).

Lees ook

Lees ook: Levenslessen die op een bierviltje passen in Australische klei-animatie ‘Memoir of a Snail’

Het duurde acht jaar om klei-animatiefilm ‘Memoir of a Snail’ te maken. Foto Arenamedia Pty Ltd

Het achtjarige meisje Mary Daisy Dinkle woont in een buitenwijk van Melbourne, met alcoholische moeder en mentaal afwezige vader. Mary begint een penvriendschap met de in New York wonende Max Jerry Horowitz, een atheïstische jood. De 44-jarige Max is een zonderling die zich op gezette tijden boos maakt over sigarettenpeuken op straat. Hij is in therapie, heeft een denkbeeldige vriend die zelfhulpboeken leest en lijdt aan obesitas. Naast brieven sturen de twee elkaar hun favoriete eten, van gecondenseerde melk tot allerlei varianten chocolade.

De correspondentie vindt plaats over ruim twee decennia en heeft een autobiografische component: maker Adam Elliot had ook jarenlang een penvriend in New York op wie Max is gebaseerd. Net als deze penvriend heeft Max een vorm van autisme die veel van zijn gedrag verklaart. In al zijn films voert Elliot personages op met mentale of fysieke beperkingen, zijn oeuvre is één groot pleidooi voor de acceptatie van ‘anderen’.

De wereld van Mary, die wegens een „poepkleurige” moedervlek op school wordt gepest, is gefilmd in bruintinten, die van de alleenstaande Max is zwart-wit. De sombere kleurstellingen passen bij hun eenzame, troosteloze levens. Uitzonderingen zijn felrode details, zoals tongen, rode lippen en Mary’s haarclip. De spullen die Mary aan Max stuurt behouden hun kleur, zoals de door Mary gemaakte rode pompon die Max aan zijn keppeltje bevestigt. Ondanks geografische afstand en leeftijdsverschil worden Mary en Max vrienden, tot er een kink in de kabel komt. Een kink die uiteindelijk tot zelfinzicht bij de inmiddels volwassen Mary leidt: je hoeft niet iedereen te genezen van zijn (psychische) imperfecties.

Maker Adam Elliot had ook jarenlang een penvriend in New York op wie Max is gebaseerd.

Tranen van glijmiddel

Wie het melancholieke Memoir of a Snail heeft gezien, herkent in Mary and Max veel van Elliots preoccupaties, zowel in stijl als thema’s: alcoholisme, eenzaamheid, depressie, affectieve verwaarlozing en mensen die het gevoel hebben dat ze afwijken. Er is een laconieke verteller en sequenties op twee verschillende locaties wisselen elkaar af. Daarnaast is er Elliots obsessie met de dood en lichamelijke aftakeling. De hoofdpersoon van Elliots Oscarwinnende, zwart-komische korte film Harvie Krumpet (2003) verliest een testikel (overigens een van de vijf favoriete woorden van Max in Mary and Max) en heeft astma, net als Elliot, lijdt aan het syndroom van Tourette en eindigt met Alzheimer in een verpleeghuis. Desondanks zijn Elliots films nooit deprimerend. In een interview met The Guardian verdedigde hij zich tegen het idee dat zijn oeuvre zwartgallig is: „Waarom moet alles Disney zijn?”

Het maken van Mary and Max duurde van scriptfase tot première vijf jaar. Het zijn veelzeggende statistieken: de opnames duurden 57 weken, ruim 50 mensen (verdeeld over tien sets) animeerden gemiddeld 2,5 minuut film per week. In totaal waren er 212 poppen, 133 decors en tranen en water zijn gemaakt met glijmiddel als basis. In alles merk je de liefde voor het ambachtelijke: zelfs vuur, ijs en rook zijn handgemaakt en niet later digitaal toegevoegd zoals gebruikelijk is. Van Elliot mag je best een vingerafdruk in de plasticine zien, het past bovendien uitstekend bij zijn boodschap: imperfectie is perfect.


Documentaire ‘The Promise’ belicht de stille genocide in West-Papoea

„Nu Indonesië onze kolonie heeft afgepakt, is dit lapje grond alles wat Nederland nog heeft.” Aan het woord is een naamloze bestuursambtenaar over wat ooit Nederlands-Nieuw-Guinea heette, tegenwoordig West-Papoea. Het is begin jaren vijftig en Nederland stort zich op de exploitatie van het eilanddeel voor de Australische kust, vastbesloten daar nog eenmaal de koloniale droom uit te leven.

De hoofdstad wordt Hollandia gedoopt. Paters, schoolmeesters en zakenlieden nemen zich voor om de „koppensnellers en kannibalen” tot „bruikbare mensen” te hervormen. Deze en andere racistische propaganda klinkt over bijna idyllische natuurbeelden afkomstig uit het restmateriaal van de ‘Nieuw-Guinea kronieken’, een serie voorlichtingsfilms die de Rijksvoorlichtingsdienst voor het Nederlandse bioscooppubliek produceerde. We zien ook schadelijke stereotypes: behalve hosties werden er daadwerkelijk kralen en spiegeltjes uitgedeeld. Samen met Indië verloren – Selling a Colonial War van In-Soo Radstake vormt The Promise een belangrijk tweeluik over de verzwegen doorwerking van het kolonialisme.

De rol van Nederland als kolonisator van West-Papoea is zo goed als vergeten in de Nederlandse geschiedenisboeken. Filmmaker Daan Veldhuizen (bekend van de in Laos gedraaide backpackersdocu Banana Pancakes and the Children of Sticky Rice) hoorde ervan toen hij op reis was in Australië. Voor The Promise reconstrueerde hij met behulp van gerestaureerd en soms ingekleurd archiefmateriaal de koloniale geschiedenis die Nederland zichzelf vertelde en zette daar het verhaal van in Nederland levende Papoea’s tegenover. Velen van hen zijn (kinderen van) politieke vluchtelingen en strijden zeventig jaar nadat Nederland het eilanddeel aan Indonesië overdroeg nog steeds voor onafhankelijkheid.

Journalist Julia Jouwe is een van de gidsen door de geschiedenis.

Geheime mijnbouwdeal

Het tweede deel van de documentaire gaat over de geheime mijnbouwdeal die de Verenigde Staten met Indonesië sloten en de stille genocide op de bevolking ten gevolge van de bloedige onderdrukking door Indonesië. Ze vertellen in de film dat er naar schatting meer dan 500.000 mensen zijn vermoord. Amnesty International vroeg al eerder aandacht voor de mensenrechtenschendingen en verdwijningen.

Journalist Julia Jouwe richtte samen met Samuel van Voorn belangengroep The Young Papua Collective op. Van Voorn: „We hebben schijnbaar een wit iemand nodig die dit allemaal gaat opnemen, want anders luisteren ze niet.”

In Veldhuizen vinden ze een noodzakelijke „ally”, een bondgenoot, die in The Promise met bewonderenswaardige rust en oog voor detail de complexe geschiedenis neerzet. En fijntjes wijst op de rol van Indonesië als kolonisator en de rol van multinational Freeport McMoRan die de grote open goud- en kopermijnen op het eiland exploiteert, een milieuramp in wording.


Debuutfilm ‘Vlam’ brengt de ervaring van een uithuisplaatsing pijnlijk dichtbij

Als Vlam begint, is de spanning direct hoog. In een donkere ruimte zien we een vlammetje oplichten uit een aansteker, gemoffelde geluiden dringen het vertrek binnen. Iets met buren die aangifte hebben gedaan, een hysterische vrouwenstem en uiteindelijk gebonk op de deur. Ondertussen vraag je je af wat er met de aansteker gaat gebeuren. Wordt er iets in brand gestoken, is het voor zelfmutilatie? Het vierkante beeldformaat bekrachtigt het gevoel van opsluiting in een krappe ruimte.

Olivia, het meisje met de aansteker, wordt vervolgens op bevel van de rechter tegen haar zin uit huis geplaatst. De bokkige Olivia wordt in de noodopvang opgevangen door de geduldige Loes (fijne bijrol van Rifka Lodeizen) en krijgt haar eigen kamer. Wel moet ze eerst haar aansteker en mobiele telefoon inleveren. Ze ontmoet medebewoners, van wie sommigen haar uitdagen. Beetje bij beetje blijkt waarom Olivia, sterk neergezet door Sophie Lindner, naar de opvang moest. Het heeft met haar moeder Selma te maken, een voormalig fotomodel dat vintage jurken opknapt en voor veel geld doorverkoopt. Op het eerste gezicht lijkt Selma (Thekla Reuten op haar meest hautain) een goede moeder, maar niets is minder waar. Haar grillige gedrag leidt tot pijnlijke scènes, waaronder een avond waarin zij haar dochter meeneemt naar een date en doet alsof Olivia haar zus is („een nakomertje”). Meer en meer wordt duidelijk hoe labiel Selma is, waarbij Olivia noodgedwongen de moederrol op zich neemt. Ze zorgt op moeilijke momenten voor de narcistische Selma en beschermt haar – vooral tegen zichzelf.

Scenarist Rosita Wolkers zat zelf als tiener in een opvang en verwerkte een deel van haar ervaringen met jeugdzorg in de film. Vlam is het speelfilmdebuut van Daphne Lucker, die via een subjectieve cameravoering, expressieve kleuren en een opvallend geluidsontwerp (soundscapes en geluid dat soms weggedraaid wordt) ons in het hoofd van Olivia plaatst. De gesloten tiener drukt zich uit via dans, vooral op momenten dat onwelkome emoties de overhand dreigen te nemen. Of dat werkt, hangt van de toeschouwer af: een of twee gestileerde danssequenties minder zou wellicht beter zijn geweest. Ook komt de psychologie van de meeste personages net niet helemaal uit de verf. Dat neemt niet weg dat Vlam, twintig jaar na jeugdfilm Knetter (Martin Koolhoven, met Carice van Houten als bipolaire moeder), een belangrijk onderwerp aansnijdt. Of eigenlijk onderwerpen: opgroeien in een onveilige omgeving, zelfmutilatie en psychische problemen bij jongeren én ouderen.


Column | Het filmfestival van Cannes is als verrukkelijke doos bonbons

Thierry Fremaux tijdens de persconferentie van het Cannes Film Festival

Op het moment van schrijven staat hij nog ongeopend aan de Boulevard de la Croisette te wachten: de verrukkelijke doos bonbons die het filmfestival van Cannes is. Directeur Thierry Frémaux mocht ze voorproeven, en zat maandag zichtbaar te glunderen op zijn persconferentie bij de 78ste jaargang van ’s werelds belangrijkste filmfestival.

De filmbranche zit nog steeds in het slop, maar Cannes is weer toonaangevend. Het afbrandrisico is enorm, met 4.200 gestresste en bloeddorstige filmjournalisten. Maar maak je het hier, dan heb je een wereldhit en mogelijk Oscars.

Of hij geen druk voelde om die formidabele vorige editie te evenaren? Frémaux, cool als een komkommer: „Het enige dat hier nu in Cannes onder druk staat zijn de biervaten.” Ruim twintig jaar staat Frémaux al aan het roer; hij laveerde Cannes door de roerige jaren tien, toen het festival het onderspit leek te delven tegen het gecombineerde gewicht van de najaarsfestivals Venetië, Toronto, Telluride en New York. De wijsheid luidde toen dat je voor Oscarglorie in Cannes „te vroeg piekte”. Cannes, waar de Franse bioscopen machtig zijn, voerde bovendien oorlog met het machtige Amerikaanse Netflix, dat zijn dure prestigefilms van Scorsese, Alfonso Cuáron en de gebroeders Coen daarom in Venetië lanceerde. En altijd was er weer gedoe rond #MeToo, hoewel rivaal Venetië bepaald niet minder hanig was dan Cannes.

Met Gerard Dépardieu voor de rechter, tweemaal achter elkaar zeven vrouwelijke regisseurs in de hoofdcompetitie en Juliette Binoche die Greta Gerwig opvolgt als juryvoorzitter lijkt #MeToo dit jaar niet zo’n punt te worden. Eerder lijkt het hectische en overvolle Cannes uit zijn jasje te groeien. Vorig jaar ontving Cannes 39.000 filmprofessionals – het is ook ’s werelds grootste filmmarkt, rekende Frémaux voor. Zijn team beoordeelde dit jaar 2.909 ingezonden films, twee keer zoveel als vóór Covid.

Geen wonder dat Cannes recent maar weer een programma toevoegde aan de vele – Un Certain Regard, Semaine de la Critique, Quinzaine des Realisateurs, ACID. ‘Cannes Premières’ biedt ruimte voor grote namen waarvoor geen plek is in de hoofdcompetitie. Te winnen valt er niets, maar ze mogen wel op de rode loper, mits chique en netjes gekleed. Het festival weert namelijk blote aandachtstrekkerij , zoals het eerder vulgaire selfies weerde. Het wachten is op een ster die de grenzen opzoekt, want een zinloos relletje hoort erbij.

Dus wat zit er dit jaar in de bonbondoos van Thierry Frémaux? Hoe goed is het tienermoederdrama van de gebroeders Dardenne, hervindt Wes Anderson zijn vorm nu hij weer een peloton supersterren in stoïcijnse centraalcomposities uitrijdt in The Phoenician Scheme? Hoe reageert de Iraanse censor op dissident Jafar Panahi’s jongste guerrillafilm, biedt Richard Linklater terugblik Nouvelle Vague op Godards baanbrekende film À Bout de Souffle uit 1960 meer dan nostalgische pastiche? Schokt Julia Ducournau ons eens te meer met haar hiv-film Alpha, en hoe bevalt het Cannes-debuut van arthorror-icoon Ari Aster? En Spike Lee, en Bi Gan, en Ethan Coen, en Kelly Reichardt, en Sergej Loznitsa, en Fatih Akin? Slagen de filmsterren Scarlett Johansson, Kirsten Stewart en Harris Dickinson ook als debuterend regisseur? Tijd om de bonbonsdoos uit te pakken.


Alles wordt een ‘performance’ in biografische film over Sarah Bernhardt, zelfs een amputatie

Het komt niet vaak voor dat de amputatie van een been als een vrolijke aangelegenheid in beeld wordt gebracht, maar in biopic Sarah Bernhardt, la divine zien we hoe de dan 70-jarige wereldberoemde actrice en socialite Sarah Bernhardt (1844-1923) haar ingreep even theatraal benadert als alles in haar leven. Ze groet vrolijk ex-geliefden die op bezoek komen, maakt morbide grapjes en sprenkelt wat emotionele chantage over pre- en postoperatieve gesprekken, de operatie voelt als een grote performance.

Bernhardt wordt gezien als de beroemdste Franse toneelactrice ooit, maar ook als een van de eerste echte wereldsterren – de Marilyn Monroe van de Franse Belle Époque. Ze toerde wereldwijd, tot in de VS, en bij haar overlijden kwamen meer dan 600.000 mensen samen in Parijs. De elegante art-nouveau-afbeeldingen die de schilder Alphonse Mucha maakte van Bernhard voor de posters van toneelstukken, zijn nog steeds wereldberoemd en uit duizenden te herkennen.

In Sarah Bernhardt, la divine ligt de nadruk minder op historische nauwkeurigheid, de film toont vooral hoe de charmante Bernhardt zich helemaal niets aantrok van de conventies van haar tijd. Ze was ongetrouwd moeder, had affaires met zowel mannen als vrouwen en was niet vies van extravagantie en pathetiek. We zien haar uitrusten in een doodskist, ze hield wilde dieren thuis, waar het veel weg had van een propvolle brocante.

Het traditioneel opgebouwde scenario laat de zeventigjarige Bernhardt, bedlegerig door de amputatie, terugblikken op haar leven. Van haar getroebleerde jeugd en het antisemitisme waar ze mee werd geconfronteerd krijgen we slechts af en toe een flard mee. Centraal staat vooral de dag waarop kennissen een feest gaven om haar te eren en waarop een belangrijke geliefde hun jarenlange affaire verbreekt. Het levert een lichtvoetige, onderhoudende en diepromantische film op, waarin het ene na het andere culturele icoon opduikt uit de kringen die Bernhardt frequenteerde, van Émile Zola tot Cyrano de Bergerac-auteur Edmond Rostand. Sandrine Kiberlain leeft zich volledig uit bij het spelen van al Bernhardts excentrieke karaktertrekjes en grootheidswaanzin.

Echt acteren zien we ‘La divine’ alleen zeer kort aan het begin van de film. Jammer, want hoewel haar acteerstijl vandaag de dag waarschijnlijk als oubollig zou worden ervaren, vraag je je daardoor geregeld af waar de geestige en vaak aan hysterie grenzende adoratie vandaan kwam die Bernhardt in de film continu ten deel valt.

Door dat laatste voelt de film behalve als een ode aan de eigenzinnige en ooit vooruitstrevende Bernhardt, ook als een grafrede voor een type kunstenaar dat langzaam lijkt te verdwijnen. Want behalve geniaal en charmant, is de actrice in de film ook volstrekt egoïstisch en behoorlijk grensoverschrijdend. We zien haar regelmatig tegen een huishoudelijke hulp schreeuwen of terloops iets naar hem gooien. Een ‘nee’ accepteert ze noch van haar personeel, noch van (ex-)geliefden.

Iedereen vergeeft haar al haar grillen, want ach, ze is geniaal en charmant. De makers brengen het zonder waardeoordeel en met een kwinkslag in beeld, waardoor Sarah Bernhardt, la divine ook op dat vlak soms voelt als een tijdscapsule.


Op zoek naar de jas die de tragische Palestijnse geschiedenis illustreert

The Jacket, volgens de Belgische regisseur Mathijs Poppe „een documentaire die de tools van fictie gebruikt”, volgt de in ballingschap levende Jamal Hindawi. Zijn gezin verblijft in vluchtelingenkamp Shatila in de Libanese hoofdstad Beiroet. Poppe ontmoette de Palestijnse theatermaker toen hij vrijwilliger was in Shatila, waar hij ook zijn afstudeerfilm uit 2017 situeerde. Die ging over de droom van vluchtelingen ooit terug te keren naar Palestina. The Jacket, dat vorig jaar tijdens IDFA in première ging, is er een logisch vervolg op.

„Ze zullen niet stoppen”, zijn de profetische woorden die Jamal uitspreekt als hij op het nieuws ziet dat Israëli’s een Palestijns gezin uit hun huis in Israël zet – nieuws van vóór 7 oktober 2023. Het is voor Hindawi extra pijnlijk omdat het herinnert aan de Nakba (‘de ramp’), de periode tussen 1947 en 1949 tijdens de stichting van de staat Israël waarin Palestijnen met geweld verdreven werden uit mandaatgebied Palestina, waarbij hun land en bezittingen werden afgepakt. De Nakba is ook de reden dat Hindawi in Libanon woont, waarheen zijn ouders in 1948 vanuit Jaffa (bij Tel Aviv) vluchtten. In Libanon wonen veel ontheemden, zowel oude als nieuwe. In The Jacket ontmoet Hindawi bijvoorbeeld enkele Syriërs die tijdens de Syrische burgeroorlog naar Libanon trokken.

Jamal repeteert een toneelstuk waarbij een jas met kleurrijke lappen erop een grote rol speelt. Het rekwisiet staat symbool voor de tragische Palestijnse geschiedenis, waarin diverse landen (de gekleurde lapjes) hun kwalijke sporen achterlieten. Als die jas – hun gezamenlijke geschiedenis – kwijtraakt, gaat Jamal op zoek naar het symbolische theater-attribuut. Tijdens zijn zoektocht ontmoet hij ontheemden zoals hijzelf, onder wie een Syriër die naar Irak wil om iets meer te verdienen dan in het straatarme Libanon, waar het „ondraaglijk is geworden” door de beroerde economische omstandigheden. Om dit te illustreren voegt Poppe een scène toe, waarin Hindawi in een ov-busje zit, die alleen als doel heeft iemand te laten zeggen dat de benzine zo duur is geworden – deze expliciete scène schuurt met de rest van zijn film.

Pas in de climax, een mooi telefoongesprek tussen Jamal en zijn in het Engelse Bristol studerende dochter, toont Poppe zijn filmische kwaliteiten met een prachtig zwevend shot langs huizen in Beiroet, waarbij oplichtende televisies de (meestal boze) buitenwereld tonen.


‘Good One’ is een ijzersterk filmdebuut waarin een ‘safe space’ langzaam erodeert

In Good One gaat de zeventienjarige Sam een paar dagen in het Catskillgebergte wandelen, in de Amerikaanse staat New York. Dit doet zij samen met Chris, haar vader, en Matt, een oude vriend van Chris. Sams vader is consciëntieus in zijn voorbereiding op de trip. Sam en Chris zijn geoefende wandelaars, Matt niet, hij begint tamelijk ongeorganiseerd aan de driedaagse wandeltocht. De mannen mopperen, kibbelen en vangen elkaar vliegen af, desondanks is de sfeer gemoedelijk. Het natuurschoon wordt gevangen in fraaie totaalshots, maar ook in prachtige close-ups van vlinders, wormen en slakken.

Het ijzersterke filmdebuut van India Donaldson, dochter van filmmaker Roger Donaldson, focust op de slimme Sam, geweldig gespeeld door nieuwkomer Lily Collias. Zij zit in vrijwel elk shot, en we zien alles door haar ogen. Haar opmerkzame blikken zijn belangrijker dan de dialogen, al blijkt uit één gesprek dat Chris en Matt beiden gescheiden zijn en met name Matt gedesillusioneerd is hoe zijn leven is verlopen. Sams expressieve gezicht toont aldoor wat zij van de egocentrische mannen vindt, die zonder dat ze het zich realiseren soms seksistisch zijn.

De sfeer verandert als Chris en Matt ’s avonds bij een kampvuur aangeschoten raken, waarbij Matt iets zegt wat Sam volledig uit balans brengt. Je kunt zelfs stellen dat zij op dat moment voorgoed haar onbevangenheid verliest en in één klap volwassen wordt. Donaldson laat subtiel zien dat Sams safe space langzaam erodeert. Dit doet zij via drie scènes waarbij een tampon een belangrijke rol speelt.

Moment 1: thuis

De eerste keer dat Sam een tampon inbrengt is ze nog thuis, waar ze haar rugzak inpakt. Vanuit de badkamer vraagt ze haar vriendin, met wie ze samenwoont, een tampon te brengen. De vriendin overhandigt hem, blijft in de badkamer staan en scrolt vervolgens op haar telefoon. Ze delen de ruimte zonder gêne of ongemak. Hun intimiteit voelt vertrouwd, ze zijn op hun gemak samen. Donaldson plaatst Sams vriendin links in beeld, Sam zit rechts. Een opvallende beeldcompositie die later terugkomt, zie moment 3.

Moment 2: hotel

Tijdens hun trektocht verblijven de drie een nacht in een hotel. Sam ziet dat er maar twee bedden zijn en legt haar slaapzak aan het voeteneind op de harde grond. Ze offert zichzelf op voor de mannen, het komt niet eens in hen op galant te zijn en haar een van de bedden aan te bieden. In de krappe wc van de hotelkamer brengt Sam een nieuwe tampon in, terwijl de mannen elk moment de kamer kunnen binnenkomen. Aan hen is niet te ontsnappen, ook al zit ze in een afgesloten ruimte.

Moment 3: bos

Als ze door het Catskillgebergte lopen, zondert Sam zich even af in het bos om haar tampon te verversen. De mannen blijven vrij dichtbij staan, haar vader zucht hard uit ergernis dat hij op haar moet wachten. Donaldson filmt het in een fenomenaal shot, waarbij zowel Sam (opnieuw rechts in beeld) als de mannen op de achtergrond ‘in focus zijn’. Zij zijn definitief de safe space van Sam binnengedrongen, de natuur is niet zo vrij. Eerder was Chris boos op de onverantwoordelijke Matt die etensresten in zijn tent heeft liggen: dat trekt gevaarlijke beren aan. Maar Sam heeft uiteindelijk minder te vrezen van beren dan van mannen. Die zal ze nooit meer vertrouwen, ook haar vader niet.


‘The Surfer’ wordt dé Nicolas Cage film van dit jaar

In de jaren 10 werd het bijna folklore, toen acteur Nicolas Cage (61) jaarlijks in vijf, zes speelfilms speelde om een belastingschuld af te betalen. Meestal actievluggertjes, maar elk jaar zat er wel zo’n opvallende, excentrieke genrefilm als Mandy of Mom and Dad tussen.

Nu de schuld is afbetaald, blijft hij in vrij hoog tempo doordraaien – in 2023 zes films, in 2024 vier – met relatief onbekende, onconventionele filmmakers. Wat genrefilms oplevert die buiten de lijntjes kleuren: denk recentelijk aan het ijzingwekkende Longlegs of de fantastische allegorie Dream Scenario, waarin Cage als duffe professor viraal gaat door opeens wereldwijd in ieders droom te verschijnen.

The Surfer wordt de Cagefilm van 2025, zo lijkt het. Hij speelt ‘The Surfer’ die zijn ouderlijk huis aan een Australische baai wil terugkopen – hij woont al decennia in Californië. Als hij er alvast met zijn zoon (‘The Kid’) wil surfen, jaagt een bende ze van het strand en steelt zijn surfboard. Cage laat dat er niet bij: vanuit zijn auto in de duinen gluurt hij wrokkig en geobsedeerd naar het clubhuis van deze macho-sekte onder leiding van ene Scally, die gedekt wordt door de lokale politie. Op de parkeerplaats wordt Cage mikpunt van diefstal, getreiter en sabotage. Hij verloedert, zinkt weg in zijn troebele verleden – zijn vader stierf op het strand – en zijn realiteit fragmenteert. Het mondt uit in een mentale catharsis, een langdurig Nicolas Cage losing his shit.

Maker is de Ier Lorcan Finnegan, regisseur van artistieke, paranoïde thrillers als Nocebo of Vivarium. Films met redelijk grote namen – Jesse Eisenberg, Eva Green, Mark Strong – die de Nederlandse bioscoop niet halen: te zeer genre voor het filmtheater, te artistiek voor de popcornbios. Gelukkig wist Finnegan ditmaal Nicolas Cage aan de haak te slaan. Al was dat niet zijn idee, vertelt hij op het filmfestival van Rotterdam, waar zijn film in februari draaide.

The Surfer begon met scriptschrijver Thomas Martin, die Finnegan ontmoette op het Tribeca-filmfestival in New York. Ze dronken wat, ontdekten dat ze in Dublin op vijftig meter afstand van elkaar woonden. Martin had een A4-tje met een plannetje, geïnspireerd door iets dat hij ooit in Australië zag: twee kerels in keurig pak die op een strand op elkaar inbeukten.

Als The Surfer (Nicolas Cage) met zijn zoon wil surfen, jaagt een bende ze van het strand en steelt zijn surfboard.

Lunada Bay Boys

Hij maakte een link met het verhaal van de ‘Lunada Bay Boys’, een surfclan bij Los Angeles die vanaf de jaren zeventig met intimidatie en soms grof geweld buitenstaanders van hun strand weerden. Finnegan: „Er ligt een heel dure wijk aan die baai bewoond door hedge-fundmanagers, artsen en juristen. ‘No beach bums’, was het motto. Ze sloegen vreemdelingen in elkaar, prikten autobanden lek, stalen surfplanken. Er was ook een clubhuis, het Fort.” Dat clubhuis werd recent gesloopt, na jaren van publiciteit en processen die uitmondden in tienduizenden dollars smartengeld.

In The Surfer zijn deze ‘Bad Boys’ een soort sekte. „You can’t surf if you don’t suffer”, luidt hun slogan. Ze blazen gewoon wat stoom af, goed voor ze, vinden hun vrouwen. Het is een ‘manosphere’ die Cage razend maakt én aantrekt. Hij haat ze. Hij wil erbij horen. Finnegan: „Cage keert terug naar een nostalgische plek om een mythische jeugd te herbeleven, nepherinneringen over hoe geweldig het allemaal was met zijn vrienden aan het strand.”

De toxische masculiniteit die op internet door influencers en podcasters wordt uitgevent, was een inspiratie, vervolgt hij. „Bendeleider Scally is zo’n charismatische alfaman – type Joe Rogan, Jordan Peterson – die zich opwerpt als oudere broer of vaderfiguur voor stuurloze mannen. En ook een beetje het type macho-sjamaan dat met name in Australië in trek is. Die organiseren dan retreats waar managers en tech-bro’s met de hallucinogene drank ayahuasca en verzonnen rituelen helemaal uit hun dak gaan – en maandag weer netjes op kantoor. Er is een nieuw soort verband tussen spiritualiteit, masculiniteit en ultrakapitalisme dat me tegelijk afstoot en fascineert.”

Op de parkeerplaats wordt mikpunt van diefstal, getreiter en sabotage.

Haaien

Met Australische producers leek de beste locatie al snel Australië. „We wilden ook die wat louche vibe van Ozploitationfilms uit de jaren 70.” Finnegan had een Australische acteur op het oog, tot iemand opperde Nicolas Cage te benaderen. „Aan hem had ik niet eens gedacht, maar verhip, dat zou interessant zijn! Weinig acteurs kunnen de mix van emotioneel drama, actie en waanzin aan, laat staan met humor, zoals Nic. We stuurden het script naar zijn agent, Nicolas belde terug, en het klikte.”

The Surfer werd opgenomen bij het kustplaatsje Yallingup, drie uur ten zuiden van Perth, Australië. Het bleek niet zo lastig omwonenden van het strand te houden, paparazzi waren taaier: ze lagen volgens Finnegan „met kanonnen van telelenzen” voortdurend op de loer in bosjes en struikgewas. Wellicht hoopten ze op een surf-incident. Finnegan: „Nicolas Cage komt uit LA, hij weet wat surfen is. Maar het idee van de film is nu juist dat hij niet mag surfen en van afstand verlangend naar de zee staart.” Wel peddelden ze twee dagen met Cage op de golven, en daar werd Finnegan knap nerveus van. Een maand eerder had een witte haai een zwemmer doodgebeten bij Yallingup. „De producers schermden met een haaienradar op de surfboards die de dieren met een elektronische puls op afstand zou houden. Daar kwam niets van, het was te duur. Nicolas maakte er zelf grappen over. Altijd blijven draaien, want een clip waarin hij zijn been verliest aan een haai zou veel meer opbrengen dan mijn hele film.”

The Surfer is een subjectieve film: eerder een beleving dan een realiteit, aldus Finnegan. Hij liet zich daarbij inspireren door The Swimmer, een verontrustende, wat perverse cultklassieker van Frank Perry en Sydney Pollack uit 1968. Daarin vat Burt Lancaster als gespierde, gebronsde en bronstige vijftiger Ned Merrill het speelse plan op via de zwembaden van zijn buren naar zijn eigen villa te zwemmen. Al doende exploreren we Neds welgestelde, suburbane wereld van status, bezit, seksuele hypocrisie en alcoholisme. En zijn problemen. Finnegan: „The Swimmer gaat over een man die in een psychose verkeert. Eerst lijkt alles vrij normaal, maar je beseft gaandeweg dat zijn realiteit verknipt is. Wat ik ook gebruik, is dat onwerkelijke contrast tussen blauwe lucht en gebruinde huid en de unieke, experimentele wijze waarop Neds realiteit desintegreert. Ook als kijker krijg je nooit helemaal greep op de film.”

In ‘The Surfer’ besef je gaandeweg dat zijn realiteit verknipt is

Min Min

Zowel Ned als de Surfer probeert tegen de rivier op te zwemmen: middelbare mannen op zoek naar een verloren, geïdealiseerde jeugd. Ze blijken in rondjes te zwemmen. Finnegan: „Het gevoel dat je wil ontsnappen aan patronen waarin je toch steeds weer terugvalt is universeel.”

Nicolas Cage hoefde hij overigens niets te vertellen over The Swimmer, zegt Finnengan, hij is een lopende filmencyclopedie. De acteur kwam zelf met het idee om een verwijzing toe te voegen naar Billy Wilders romkom Sabrina uit 1954, waarin Humphrey Bogart een man een olijf in de mond duwt en zegt: ‘Nu kauwen’. „Alleen is dat hier niet met een olijf, maar met een dode rat.”

Of hij nog een Cage-moment voor ons heeft? „Oh ja, op een avond bereidden we het shot voor waar de Surfer de rat doodt. Nicolas stond met zijn make up-artiest Pamela in de duinen, zag een UFO en filmde dat met zijn telefoon: een bewegende schijf van licht met een gat in het midden. Hij was opgetogen. Later hoorde ik dat het een bekend fenomeen is, Min Min, waarvoor saaie wetenschappelijke verklaringen zijn: zwermen insecten moerasgas, een fata morgana. Net iets voor Nic om dat nu weer te zien.”


Is VR zo vluchtig als een performance?

Stel: je maakt een Virtual Reality-film over het belang van artefacten voor het levend houden van geschiedenis. De kans bestaat echter dat die film zelf over een paar jaar niet meer bekeken en ervaren kan worden. Maak je dan kunst voor de vergetelheid? Dat is de vraag die voor filmmakers Nienke Huitenga-Broeren en Maartje Wegdam weer opspeelde toen afgelopen week bekend werd dat hun VR-documentaire Lacuna is geselecteerd voor de Compétition Immersive in Cannes. En de interactieve VR-opera From Dust van Michel van de Aa, deze zomer te zien op het Holland Festival, is een van de negen kanshebbers voor de nieuwe prijs op het meest prestigieuze filmfestival ter wereld. Na eerder succes voor VR-films in Venetië behoort Nederland momenteel tot de koplopers op het gebied van artistieke VR.

Maar kunnen we wel geschiedenis schrijven als die films over tien jaar niet meer te zien zijn omdat de hardware om ze af te spelen is verouderd of uit de handel gehaald? VR-brillen uit 2015, het jaar waarin VR op grote schaal doorbrak, zijn nu al niet meer bruikbaar als ze nooit werden geüpdatet.

Lacuna maakt dat allemaal extra urgent. Het werk ontstond toen Maartje Wegdam onderzoek deed naar voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog waarvan de bijbehorende verhalen zijn verdwenen. Het uitgangspunt waren drie servetringen die waren gevonden op het terrein van een Joodse psychiatrische instelling. Door het openbaar maken van steeds meer archieven kon uiteindelijk Sonja de Lange worden opgespoord, voor wie de servetringen tot de weinige tastbare herinneringen aan haar ouders behoorden die werden weggevoerd toen zij drie jaar oud was. Lacuna is als een geheugenpaleis in de mist. Rondlopend door de virtuele wereld activeer je Sonja’s geheugen. Tegelijkertijd realiseer je je dat de vragen die zij als kind niet aan haar ouders kon stellen, nu voor altijd onbeantwoord blijven.

Ik bel Wegdam om te vragen hoe ze het vindt dat een film over het belang van collectief geheugen zelf het risico loopt vergeten te worden. „Toegang tot geschiedenis en de werken daarover is sowieso belangrijk”, zegt ze. Reden dat ze Lacuna een semipermanente plek wil geven in een museum of herinneringscentrum. „Maar misschien is VR wel meer vergelijkbaar met performancekunst en moet je accepteren dat de ervaring verloren gaat en je alleen beschrijvingen of een filmische walk-through overhoudt als referentie.”

Nienke Huitenga-Broeren is niet alleen maker, maar ook producent en filmwetenschapper. „Misschien komt het wel daardoor dat ik me bewust ben hoe snel filmgeschiedenis in de vergetelheid raakt”, zegt ze. „Veel vroege film is verdwenen of ontoegankelijk. XR [Extended Reality] beleeft nu een grote bloei in Nederland, maar je moet echt speurneuzen om filmpjes van tien jaar geleden terug te kunnen kijken. Hoe kun je dan voorkomen dat elke generatie opnieuw het wiel moet uitvinden?”

Daarom is Huitenga-Broeren bezig met een handleiding voor zelf-archivering. Door vast te leggen hoe het werk in de toekomst gereproduceerd kan worden bijvoorbeeld. Maar ook door recensies te verzamelen die op de ervaringen reflecteren. Zo wil ze voorkomen dat VR-films de toverlantaarns van de toekomst worden. Hebben we eindelijk eens succes in Cannes… kan niemand het zich herinneren.