De rappers van Kneecap redden de Ierse taal met songs over drugs; de jongens spelen zichzelf in de gelijknamige film

‘In het Iers zijn er dertig woorden voor grasveld”, zegt Rich Peppiatt, regisseur van Kneecap, in een hotelkamer in Gent. „Maar niet één voor recreatieve drugs. Want dat was nog geen fucking ding toen mensen die taal spraken.”

In andere woorden: het Iers was een stervende taal, met naar schatting veertig- tot tachtigduizend vooral oudere sprekers in Ierland, en nóg minder in Noord-Ierland. „Maar toen was ik bij een optreden van [rapgroep] Kneecap”, vervolgt Peppiatt. „En 900 jongeren rapten alles mee in het Iers – zelfs het nieuwe Ierse woord voor ketamine.” Peppiatt had het onderwerp voor zijn nieuwe film gevonden.

Kneecap volgt de opkomst van de gelijknamige rapgroep in het Noord-Ierse Belfast. Mo Chara, Móglaí Bap en DJ Próvaí spelen uitvergrote versies van zichzelf: baldadige jongens met de ‘Troubles’ – de onlusten in Ierland tussen 1968 en 1998 – vers in het geheugen, samengebracht door hun liefde voor drugs, rap en haat jegens de Britse ‘overheerser’.

De film, „bedoeld als een klein Iers succes” in de woorden van Peppiatt, won dit jaar een publieksprijs op het Sundance Film Festival en is de Ierse inzending voor de Oscars dit jaar. Of zoals Chara zegt: „We hebben een Oscar gewonnen.”

Op het filmfestival in Gent zijn de jongens van Kneecap het tegenbeeld van de in drugs gemarineerde chaos van hun film en muziek. Ze hebben soms iets van missionarissen die het Woord van de Ierse taal verspreiden. Korte schaterlachen over ketamine of pornocategorieën daargelaten.

Kogel voor de vrijheid

Chara: „We willen in onze muziek en met de film het verhaal van de Ierse taal vertellen, van de natie, en van Belfast. Het irriteert ons dat elke film over Belfast begint met explosies. Dat willen we niet meer. Onze oorlog is nu niet gewelddadig, maar cultureel. We willen nog steeds een verenigd Ierland, maar wat is het nut daarvan als we onze cultuur niet behouden?”

Zoals in de film gezegd: „Elk gesproken woord Iers is een kogel voor de vrijheid.” Sinds de eerste single ‘C.E.A.R.T.A.’ (Iers voor rechten) in 2017, was het het doel om de Ierse taal te doen herleven door te rappen over wat jongeren interesseert: rebellie, anarchisme, drugs. Nummers als ‘Get your Brits Out’ en ‘Fenian Cunts’ (in de tekst een mix vna Engels en Iers) volgden, met daarna de albums 3cag (‘drie medeklinkers en een klinker’ ofwel MDMA) en dit jaar Fine Art – de zin „Yer a mad cunt, Mo Chara!”, zit miljoenen luisteraars in het hoofd.

Die luiken gaan dicht en ik gooi granaten op iedereen die dwarszit

Rich Peppiatt
Regisseur

Kneecap werd naar de top geholpen door een indrukwekkende lijst controverses. Liedjes werden geweigerd op de radio wegens drugsverwijzingen. DJ Próvaí verloor zijn baan als leraar Iers om dezelfde reden. En omdat hij bij een optreden zijn blote billen toonde, met daarop geschreven: „Brits Out.” Ondanks het feit dat hij zijn gezicht verstopte in een bivakmuts in de Ierse driekleur.

Momenteel klaagt Kneecap de Britse overheid aan. Voormalig minister van Economische Zaken Kemi Badenoch weigerde de groep een beurs te geven. Een woordvoerder noemde het „niet echt verbazend” dat een groep die ‘tegen het Verenigd Koninkrijk is’ geen belastinggeld krijgt. Volgens Kneecap is het discriminatie.

„Waar wij vandaan komen is controverse iets goeds”, zegt Mo Chara. „Ons bestaan is controversieel. Wij komen uit een land dat nog steeds overheerst wordt door de Britten. We spreken een taal die ooit verboden is door de Britten in ons land. Ons bestaan en ons woordenboek zouden niet politiek moeten zijn, maar dat is nu eenmaal zo.”

„En als niemand ooit beledigd was”, voegt DJ Próvaí toe, „dan liepen we allemaal rond met dezelfde fucking avocado lattes. Controverse is goed voor ons. Het houdt ons op de voorpagina’s.”

Het werkt. Toen regisseur Peppiatt Ierse les nam, was „de helft van mijn klas” er vanwege Kneecap. „En dat was vijf jaar geleden. Dát is echte culturele invloed. In de Britse taal komen er maar zo’n vijf nieuwe woorden per jaar bij. Kneecap verzint er drie op een avond boven een pint Guinness.”

Wapenstilstandgeneratie

Het was geen vanzelfsprekendheid dat de film Kneecap er kwam. Vanaf het moment dat Peppiatt ‘the lads’ zag optreden, duurde het productieproces vijf jaar. Het was moeilijk om geld te vinden. Peppiatt: „Een verhaal over een twee jaar oude rapgroep zonder album of platencontract in het Iers – dat schreeuwt niet bepaald Hollywood blockbuster.”

En dan was er ook nog Peppiatts visie op de film: „I don’t give a fuck, ik doe het op mijn manier. De luiken gaan dicht en ik gooi granaten op iedereen die dwarszit.” Hij wilde een film zoals de muziek; „snel, grappig, all over the place”. Vol referenties naar andere films: Trainspotting, maar ook naar Amélie (seksscènes), La Haine (drugs) en Life of Brian (de zielige oude verzetsgroepen lijken op het peoples front of Judea).

„Alles moest in samenwerking met Kneecap. Ze zijn geweldige verhalenvertellers. Daarbij: de Britten buiten de Ieren al zo’n 800 jaar uit, ik wilde niet ook nog hun verhalen stelen.”

Het duurde ook even voor Kneecap zélf overstag ging, zegt Chara. Als Brit had Peppiatt niet direct hun vertrouwen. Peppiatt: „Het duurde een maand. Zij zeggen graag dat het een half jaar was, of zelfs een jaar – alsof ik op mijn knieën smeekte voor de deur. Maar toen ze wisten dat ik de drankjes zou betalen, gingen ze snel overstag. En eerlijk: na zo’n vijf pints Guinness kan je ze overal van overtuigen. Het hielp ook dat ik ze bij kon houden met drugs – een test die ik niet graag herhaal. Wij zijn een gevaarlijke combinatie. Kneecap is heel comfortabel met controverse, maar ik ook.”

Tabloidjournalist

Tien jaar geleden werkte Peppiatt als journalist bij tabloid The Daily Star: „Het vuigere hoekje van de journalistiek.” Totdat hij genoeg kreeg van de „anti-moslimpropaganda”. Hij schreef een open ontslagbrief waarin hij de eigenaar sommeerde terug te gaan „naar het publiceren van pornoblaadjes” omdat „het schijt” van „uw penthouse” naar beneden „klotst”. Het was zijn start in de filmindustrie: Hugh Grant (notoir vijand van de tabloids) en Steve Coogan vroegen hem een film te maken over zijn tijd bij de tabloids. Peppiatt weet dus hoe handig controverse kan zijn: „Als Kneecap mensen boos maakt: alleen maar mooi!”

Kneecap lijkt dé film van de ceasefire generation: de generatie die opgroeide tijdens de ‘vrede’ van het Goede Vrijdag-akkoord van 1998. Een generatie die lijdt onder intergenerationeel trauma, zegt Mo Chara. „Achthonderd jaar kolonialisme gaat in je genen zitten. Maar onze generatie kan humor gebruiken om een brug te slaan tussen verschillende gemeenschappen.”

Wat verklaart het internationaal succes? Kneecap is érg Iers. Voor een buitenstaander is het onmogelijk alles te snappen. Zoals dat oude verzetshelden expres wat zielig worden gepresenteerd, omdat Kneecap duidelijk wil maken dat vrouwen de ruggengraat van de maatschappij waren. Volgens Peppiatt ligt daarin juist de kracht: „Ik houd van films waarop je je moet concentreren. Ik wilde de film fucking moeilijk maken. Eén moment missen, dan begrijp je niks meer. Soort masochisme, daar houdt het publiek van.”

Mo Chara denkt dat er nog een andere reden is: „Na onze shows in het buitenland komen er Mexicanen naar ons toe, in Australië aborignals. Zij identificeren zich met ons verhaal over een natie en een cultuur die onderdrukt wordt. Of een taal die verboden wordt. Dat maakt een Iers verhaal ook een internationaal verhaal.”


Regisseur Boudewijn Koole paste ‘Hokwerda’s Kind’ aan aan de huidige tijd: ‘We waren jarenlang totaal blind voor misogynie in de kunst’

Regisseur en scenarist Boudewijn Koole (59) heeft er absoluut geen probleem mee dat „de huidige tijd” door zijn verfilming van roman Hokwerda’s Kind (2002) waait. Hij laat het vallen tijdens een gesprek over zijn filmbewerking naar aanleiding van een Instagram-post van Rifka Lodeizen. De actrice, die zelf niet meespeelt in Kooles film, verdedigde vurig de bewerking van het vrouwelijke hoofdpersonage uit het boek, nadat ze de reacties „lauwtjes” vond. In deze krant werd de film omschreven als „Hokwerda’s kind light”.

Het hoofdpersonage uit Oek de Jongs bestseller is immers opvallend van karakter veranderd. In zowel boek als film krijgt ex-topsporter Lin een relatie vol intense seks, geweld en dominerend gedrag met de onvoorspelbare Henri. Net als bij De Jong zijn Lin als Henri allebei psychologisch beschadigd door hun jeugd. Maar waar Lin in het boek vaak angstig en nederig is, blijkt ze in de film weerbarstiger en evenwaardig aan haar geliefde. Én is ze niet langer iemand die zich terloops laat verkrachten. Lodeizen prees de verandering, ze wil „geen films meer zien over vrouwen die vrijwillig onderworpen en gedomineerd worden”.

Lees ook

de recensie: Drama ‘Hokwerda’s Kind’ is een geloofwaardige, maar light-versie van het boek

Lin heeft een hardvochtige vader in haar jeugd, in ‘Hokwerda’s Kind’.

Boekverfilmingen zorgen altijd voor discussies; wat heeft een filmmaker geschrapt, wat laten staan? Tegenwoordig komt daar de vraag bij in welke mate plot en personages terecht zijn aangepast aan de huidige tijdgeest. Ook in de recente verfilming van Arthur Japins Een schitterend gebrek (2003) is de vrouwelijke hoofdpersoon minder passief. En er zal met argusogen worden gekeken naar de aankomende verfilming van Joe Speedboot (2005); afgelopen maand werd het boek door schrijver Uschi Cop fel bekritiseerd wegens „vrouwelijke personages van bordkarton” en „slutshaming”.

Turks Fruit

Aan het aanpassen van Lins persoonlijkheid ging een woelig proces vooraf, legt Koole uit in het kantoor van zijn producent Witfilm, tussen de vitrines op de Amsterdamse wallen. Zeven jaar geleden bedacht de regisseur dat hij wilde samenwerken met Oek de Jong, omdat hij hield van „de diepgang van de karakters” in diens literatuur. De romancier vroeg daarop of Koole Hokwerda’s Kind wilde verfilmen, de rechten kwamen vrij.

Koole herlas de bestseller. Hij besefte bij de proloog, waarin Lins vader Hokwerda haar als kind herhaaldelijk in een sloot gooit én zij snakt naar zijn aandacht, dat het boek aansloot bij thema’s in zijn eerdere werk, zoals ouder-kindrelaties en de dood.

Tegelijkertijd merkte hij tijdens het herlezen dat zijn blik was veranderd. Zo had hij, toen hij het boek twintig jaar geleden las, niet opgemerkt dat Lin na haar eerste date met Henri door hem wordt verkracht. „De eerste maal was ik volledig meegegaan in hoe Lin dingen ervaart. Zij ziet dat moment door haar problematische jeugd zelf niet als een verkrachting, maar dat is het wel.

„We waren met z’n allen jarenlang totaal blind voor misogynie in kunst. Zo vond ik de kunstenaar gespeeld door Rutger Hauer in Turks Fruit decennialang inspirerend. Ik zag de film als puber en ben later zelf op de fiets getrouwd in Amsterdam. Toen ik hem recentelijk keek met een Israëlische vriendin moest ik hem na een kwartier afzetten, ik schaamde me rot.”

Koole sprak met De Jong af dat hij diens boek niet letterlijk zou verfilmen en nam zich voor opmerkingen en de ‘gutfeeling’ van jongere vrouwen, zoals hoofdrolspeelster Sanne Samina Hanssen, bloedserieus te nemen.

Na een ruwe eerste versie van het scenario schrapte Koole veel van de expliciete seks en het geweld in het boek. „Omdat seks en geweld in film snel als een trucje voelen: je hebt meteen de aandacht, maar op een heel gemakkelijke manier.” Een extra reden voor wat minder expliciete seks: jongeren zitten er volgens Koole niet meer op te wachten in films. „Ik ben zelf opgegroeid in de jaren zeventig en wij vonden het bevrijdend dat te zien in de bioscoop, voor hedendaagse jongeren is dat niet meer zo nodig, zij associëren het met porno.”

Koole verwijderde ook het adjectief ‘bang’ en synoniemen ervan bij omschrijvingen van Lin, terwijl die in het boek alomtegenwoordig zijn. „Ook mijn geliefde wees me erop dat Lin zo vaak angstig is in mijn eerste scenarioversie.” Door het schrappen van deze karaktertrek moesten talloze scènes herschreven worden. Maar volgens Koole maakte het de film spannender: de uitkomst van het ‘machtsduel’ dat plaatsvindt tussen Henri en Lin is minder zeker.

Tijdens het filmen evolueerde het scenario nóg continu. Zo moest een cruciale scène op het laatste moment volledig worden herschreven. In vroegere edities van het boek laat Henri Lin tijdens een nachtelijk ‘klusje’ op een schip achter bij een „Afrikaan” die haar verkracht. Koole wist bij het herlezen al dat hij die scène wilde filmen zonder een personage van kleur en fysiek seksueel geweld. „In het boek heeft Lin het nadien slechts zelden expliciet over de verkrachting. In een film kun je zoiets niet negeren en zou het de tweede helft volledig domineren. Terwijl ik kijkers vooral wilde laten nadenken over waarom Henri haar in zo’n situatie achterlaat.”

In Kooles scenario werd Lin terwijl ze wacht door een kennis van Henry gewelddadig uitgenodigd om seks te hebben. De keuze om daarop in te gaan, lag bij haar. Koole: „Maar tijdens de opnames merkte Sanne op dat de Lin uit mijn scenario simpelweg zou wegwandelen in die situatie en ik stemde daarmee in.” Koole legde de dure nachtelijke opnames volledig stil. „En ik ging met mijn regie-assistent en de acteurs apart zitten om het script te herschrijven.” Uiteindelijk kwam Koole uit op een scène waarin Lin op het schip blijft omdat ze zich ‘gezien’ voelt door haar latere aanrander, en is wat volgt eerder psychisch dan fysiek geweld.

Collectieve kunstvorm

Was het niet eenvoudiger geweest als een vrouwelijke maker deze film had gemaakt? De recensent in deze krant schreef „Halfmystiek vrouwelijk masochisme laat zich anno 2024 lastig door een man verfilmen: de tijd van Hanekes La Pianiste (2001) en Von Triers Breaking the Waves (1996) ligt achter ons.” Halina Reijn gooide daarentegen hoge ogen op het filmfestival van Venetië met een sterk vrouwelijk personage dat ervan geniet om te worden gedomineerd tijdens de seks.

Koole benadrukt dat Lin volgens hem geen sadomasochistische neigingen heeft, zoals personages in de genoemde titels. Dat is volgens hem vaak genoeg gedaan, zijn verhaal gaat over iets anders, over hoe Lin ‘Hokwerda’s kind’ is en blijft.

„Maar ik snap wel de stelling van mensen als Joey Soloway (bedenker en regisseur van de serie Transparent) dat mannen even geen verkrachtingsscènes meer moeten filmen. Ik zie ook hoe beroerd en zonder nadenken dat soort scènes vaak worden toegevoegd aan scripts. Tegelijkertijd vind ik het zelf ook een uitdaging om in deze tijd als man van een bepaalde leeftijd een film te maken over een personage als Lin.”

Koole noemt het ook „een uitdaging waar hij van aangaat” en „spannend” om zijn visie op het verhaal te combineren met de meningen van mensen die sommige zaken „scherper zien”. Koole: „Ik zie filmmaken als een collectieve kunstvorm. Als ik een verhaal maak over een jonge vrouw, vind ik dat jonge vrouwen invloed moeten hebben.”

Al was het geen gemakkelijk proces – Koole omschrijft de nacht, waarbij vijftig man cast en crew zat te wachten tijdens het herschrijven als „de kutste ervaring in mijn regiecarrière” – hij is tevreden met het eindresultaat en blijft achter zijn werkwijze staan. „Er is de laatste jaren veel meer bewustzijn over de representatie van vrouwen, maar tegelijkertijd zie je enorme angst voor verandering bij influencers als Andrew Tate.” Hij vindt het zelf dus ook belangrijk dat we meer vrouwen zoals Lin zien. „Ik denk dus dat het absoluut geen knieval is om, als je de ziel van het boek bewaakt, een personage zo sterk in deze tijd te zetten.”


Hugh Grant: ‘Ik leviteer elke maand boven mijn eigen bed’

In de jaren negentig was het zo’n aardige Engelse jongeman, Hugh Grant. Een romantische komedie kon niet stuk met zijn verlegen glimlachje en stamelende dictie, zijn schutterige charme en eloquentie. In de 21ste eeuw neigde hij meer tot schalkse, onbetrouwbare sujetten en idioten: dit jaar was hij een Oompa Loompa in Wonka. Of tot schurken. Leek Grant de bodem te hebben geraakt als kwaadaardige has been-acteur die een doodgoed, pluizig beertje het leven zuur maakt in Paddington 2, in Heretic speelt hij deze week Mr. Reed, een eenzame weduwnaar die twee vrouwelijke mormoonse missionarissen op satanische wijze fysiek en mentaal in het nauw drijft.

Enige kans dat hij nog terugkeert op het rechte pad, vraag ik Hugh Grant (64) als we hem via Zoom vragen mogen stellen. Twijfelachtig, antwoordt Grant. „Ik geniet er veel meer van om een monster of freak te spelen dan om aardig te doen. En ik denk dat veel acteurs datzelfde zullen zeggen. De interessante vraag is dan: waarom prefereren we dat? En hecht het publiek diep in hun hart ook meer aan schurken dan aan braveriken? Ik vermoed persoonlijk dat het is omdat mensen in wezen vreselijk zijn, afschuwelijk zelfs. Dat aardige, beschaafde is een heel, heel dun laagje fineer. Amen.”

Heretic is de intelligentste horrorfilm van dit jaar. We volgen de vrolijk over pornografie en magnum-condooms babbelende zuster Barnes (Sophie Thatcher) en de strengere Paxton (Chloe East) op weg naar het afgelegen huisje van Mr. Reed, die open lijkt te staan voor bekering tot hun geloof. De regels verbieden ze zonder chaperonne bij een man alleen binnen te gaan, maar geen probleem, zegt Mr. Reed: zijn vrouw bakt een bosbessentaart in de keuken. Daar ruikt het hele huis naar, dus stappen de dames monter over de drempel.

Duivel of wizard of Oz?

Het gesprek is aanvankelijk geanimeerd. Mr. Reed heeft zich in het Mormoonse geloof verdiept, al snel ondervraagt hij de vrouwen. Wat vinden zij van polygamie? En van de relatie van hun profeet Joseph Smith met een zestienjarige? Nemen zij dingen zomaar aan op kerkelijk gezag? Hoe weten ze bijvoorbeeld zo zeker dat zijn vrouw echt thuis is? Omdat hij dat zegt?

De vrouwen slaat de schrik om het hart als Mr. Reed zich even terugtrekt en de geur van bosbessentaart uit een kaars blijkt te komen. De voordeur zit moervast op slot. Buiten loeit een sneeuwstorm. Is Mr Reed soms de duivel die hun geloof wil testen? Er wacht ze een godsdienstles die stukje bij beetje over al hun grenzen dendert.

Hught Grant is heerlijk demonisch als Mr Reed: onderhuids dreigend weet hij de jongedames met een glimlach en een knipoog naar steeds gevaarlijker terrein te manipuleren. Willen ze weg? Natuurlijk! Helaas is de enige uitgang via de kelder.

Heretic staat bol van de theologie: Mr Reed verzorgt het ene na het andere minicollege dat hij als hippe professor illustreert met bordspellen of popmuziek. Als voorbeeld van hoe monotheïstische religies elkaar kopiëren laat hij bijvoorbeeld horen hoe sluw Radioheads hit ‘Creep’ het nummer ‘The Air That I Breathe’ van The Hollies plunderde – waarna Lana del Rey ‘Creep’ weer plunderde in ‘Get Free’. Net jodendom, christendom en islam, aldus Mr. Reed.

Heretic geeft een vrij eenduidig antwoord op de vraag die het wat meer in het midden had kunnen laten: is Mr. Reed de duivel of een wizard of Oz? Zonder dat in de finale de ballon roemloos leeglubbert overigens, wat vaak gebeurt als horror zichzelf wil verklaren.

Grant maakte een soort biografie voor Mr Reed, zegt hij. „Ik geloof dat er emotionele schade is in zijn verleden, ernstige schade. Hij verloor een geliefde en raakte geobsedeerd door de vraag of er leven na de dood is. Hij ging heel diep het konijnenhol in om troost te vinden in religie. En zijn atheïstische evangelisme komt voort uit verbittering omdat religie dat niet bood.”

Hugh Grant leerde het een en ander over religie van zijn eigen monologen, zegt hij. „Ik vond ze fascinerend. Ik weet wel dat het christendom allerlei tropes deelt met pre-christelijke religies. De messias geboren uit een maagd die wonderen doet, sterft en op de derde dag herrijst, dat werk. Ik had het daarover met mijn 96-jarige vader, die de dood in ogen ziet en zich afvraagt of hij dus niet beter weer gelovig kan worden. Waarschijnlijk niet, is mijn stelling. Maar misschien zien Sophie en Chloe dat anders?”

Religie is griezelig

De Amerikaanse actrices Sophie Thatcher en Chloe East, ook op Zoom, zijn beiden mormoons opgevoed. Thatcher, die de rekkelijke Barnes speelt: „Als kind dacht ik dat het mormoonse geloof het hele christendom was, want ik kende alleen mormonen. Nu ik de kerk de rug heb toegekeerd, vind ik het boeiend te zien waaruit deze jonge, moderne religie precies voortkomt.”

East: „Deze vraag vermijd ik normaliter, in mijn beroep zwijg je liever over je geloof. Wat grappig is, want het mormoonse geloof legt zo veel nadruk op het goede woord prediken en delen. Als kind word je aangemoedigd het op school uit te dragen omdat het de enige ware kennis is. Later stel je jezelf het soort vragen dat Mr. Reed ons in de film stelt. Is het wel de enige ware religie of denk ik dat door de cultuur waarin ik ben opgegroeid?

„Wat mij betreft: net als zuster Paxton besef ik dat bidden niet helpt, maar het is fijn om aan anderen te denken. Ik neig tot ‘zalig zijn de onwetenden’. Het is erg vervelend over alles kritisch te zijn. We weten toch niets.”

Maar horror en religie blijven hoe dan ook een winnende combinatie, vindt Thatcher. „Religie is gewoon heel griezelig toch? Ik werd mijn hele jeugd elke zondag die kerk in gesleept met enge beelden, enge priesters en verhalen over Satan, Lucifer en een hel vol vuur en zwavel en marteling.”

Hugh Grant zegt dat geen film hem zo traumatiseerde als The Exorcist. „Ik zag die film ooit veel te jong en ben er nog altijd niet helemaal overheen. Zo eens per maand heb ik een nachtmerrie over demonische bezetenheid. Dan leviteer ik boven mijn eigen bed en verschijnt de duivel aan mij. Vaak gil ik dan. Volgens mij op een heel mannelijke wijze, maar mijn vrouw ziet dat anders.”


‘Ni chaînes ni maîtres’ is het Franse ‘12 Years a Slave’

Als kleine jongen werd regisseur Simon Moutaïrou door zijn oom regelmatig meegenomen naar de zogeheten ‘deur zonder terugkeer’, een gedenkteken aan het strand van havenstad Ouidah in Benin vanwaar tot slaaf gemaakten over de Atlantische Oceaan werden afgevoerd. Later, toen hij scenario’s voor anderen ging schrijven, spookte dat beeld nog vaak door zijn hoofd. En nu vertelt hij in zijn regiedebuut het verhaal van Mati en haar vader Massamba, die midden achttiende eeuw op het toenmalige Île de France (het huidige Mauritius) ontsnappen aan de wrede plantage-eigenaar Eugène Larcenet, met religieuze precisie gespeeld door Benoît Magimel. Ze worden daarbij op de hielen gezeten door de slavenjager Madame la Victoire (Camille Cottin uit tv-serie Dix pour cent). Maar die lineaire plot, hoe hels en zenuwslopend ook, is uiteindelijk een vehikel om een saamhorigheid te herstellen die door kolonialisme en kapitalisme is verwoest.

Net als in Nederland komt ook in Frankrijk de filmische verwerking van het koloniale verleden sinds kort pas echt op gang. Samen met de hybride documentaire Dahomey zet Ni chaînes ni maîtres (Geen ketens, geen meesters) het Franse kolonialisme op een soms ongemakkelijke, maar daardoor des te intelligentere manier op de kaart. De film is daarom al vergeleken met Steve McQueens Oscarwinnende 12 Years a Slave (2013).

In Ni chaînes ni maîtres gaat de aandacht uit naar het verzet tegen de slavernij en naar de marrons, de gevluchte tot slaaf gemaakten die in de binnenlanden van Mauritius de strijd voor vrijheid voerden. Moutaïrou mixt deze ware, en nog veel te onbekende geschiedenis met mythische verhalen, onder andere over de watergeest ‘Mami Wata’. Mati is door haar overleden moeder aangewezen om de belichaming van deze spirituele entiteit te zijn, en dus is haar vlucht meer dan alleen maar vrijheid, het is lotsbestemming.

De film is grotendeels in Wolof en andere West-Afrikaanse talen gesproken, waardoor wordt beklemtoond hoezeer het Frans de taal van een onderdrukkend systeem kon worden. Een van de meest indrukwekkende scènes is dan ook die waarin Mati en Massamba bij de marron-gemeenschap rond het kampvuur aankomen en ieder in zijn eigen taal verhalen vertelt. Die hetzelfde zijn en toch weer anders.

Door die mix van westerse verhaalstructuren en zaken die zich aan de normativiteit van oorzaak en gevolg onttrekken, is Ni chaînes ni maîtres niet voor iedereen toegankelijk. De film is soms alleen maar een ervaring. Van verloren zijn. Van haat. Van niemand kunnen vertrouwen. Van levensdrift. Van zweet en bloed. Wat voor de een helend is, zal voor de ander ongemakkelijk zijn. En hopelijk het begin van een gesprek over geschiedenissen die ook grotendeels gedeeld zijn, al zijn ze niet voor iedereen geleefde ervaring.


Welke James Bond krijgt Donald Trump? Deze acteurs worden het meest genoemd

Donald Trump leek de enige Amerikaanse president na Eisenhower te worden zonder een James Bond-film in zijn ambtstermijn. Dat wordt vermoedelijk alsnog rechtgezet, want de laatste Bond stamt alweer uit 2021, toen Daniel Craig heroïsch sneuvelde in No Time to Die. Is er binnen twee jaar geen nieuwe Bondfilm, dan krijg je geroezemoes over een ‘franchise in crisis’.

Dus veerde de filmpers vorige week op toen orakel Barbara Broccoli van filmbedrijf EON op weg naar een ere-Oscar tegen persbureau AP zei dat Craigs opvolger „in de dertig zal zijn” en „zijn huidskleur niet bij voorbaat vaststaat”. Broccoli is M in de echte wereld: zij bepaalt wie 007 wordt. En ze bevindt zich in een lastig parket. Eerdere 007’s beleefden losse avonturen, maar Daniel Craig maakte vanaf Casino Royal (2006) carrière binnen MI6: van groentje tot pensionado. Zo werd Craig niet de zoveelste acteur die even Bonds smoking draagt en zijn martini’s shaken, not stirred drinkt. Hoe herrijst Bond uit Craigs graf? Als een nieuwe 007 die het vak nog moet leren? Als een retro-Bond in de Koude Oorlog? Of in losse episodes, zoals voorheen? Dat laatste geeft de meeste speelruimte.

James Bond blijft een man, dat is helder. Vermoedelijk ook een Brit, en geen al te grote filmster. Een nieuwe 007 komt liefst zonder te veel bagage, maar met groeipotentieel. Sean Connery was indertijd maar net melkboer-af, Roger Moore een tv-gezicht, Timothy Dalton een Shakespeare-acteur, Daniel Craig een arthousetype.

Toen ik vier jaar geleden over de nieuwe 007 schreef was Sam Heugham nog de favoriet van bookmakers op internet: Schot, strijder en minnaar in de serie Outlander. Nu is dat Aaron Taylor-Johnson (34); tabloid The Sun meldde in maart dat hij het contract alleen nog hoeft te tekenen. Daar heeft hij dan geen haast mee. Je moet ook maar durven. Eeuwige roem en rijkdom kunnen je deel zijn, maar je legt je vast in de vijftien beste jaren van je acteursleven en bent voor altijd getypecast. Stel je teleur, dan kan het einde oefening zijn: vraag George Lazenby maar.

Na Daniel Craig, een romanticus die vaak naar de fles greep, ligt ironisch seksisme voor de hand

Op Taylor-Johnson volgt bij de bookmakers een peloton favorieten: gladiator Paul Mescal (33), James Norton (39), Theo James (39), en Jack Lowden (34), een Schot die recent opviel als MI5-agent in Slow Horses. Maar Broccoli noemde huidskleur vast niet zomaar. Dan komt een andere reeks acteurs in beeld: Damson Idris (33), Lucien Laviscount (32), Regé-Jean Page (36) van Bridgerton, Dev Patel (34). Hoe valt dat bij het kernpubliek van – al dan niet revanchistische – witte mannen die een zwarte Bond anno 2024 wellicht als ‘woke’ interpreteren? Ik vermoed dat EON hooguit een licht gekleurde Bond aandurft.

https://www.youtube.com/watch?v=CLi6YIWXkQI

En wat te doen met James Bonds machismo nu de winst van Trump als een comeback van de apenrots wordt gezien? Met al die bro’s die zich kennelijk bedreigd voelen ligt een seksueel traditionele 007 voor de hand. In 1995 noemde Judi Dench als M hem al een „seksistische, misogyne dinosaurus”; Pierce Brosnan speelde dat met een vette knipoog. Na Daniel Craig, een romanticus die vaak naar de fles greep, ligt een terugkeer naar dat ironische seksisme voor de hand. Ook al omdat de ‘franchise’ van oudsher ofwel te serieus, ofwel te lollig wordt. Na emo Craig kan Bond weer wat luchtigheid gebruiken.

Welke regisseur vereist dat? De veel genoemde Christopher Nolan is geen grappenmaker. Edward Berger dan maar? Hij mixt in Vaticaanthriller Conclave meesterlijk ernst en humor. Binnenkort weten we meer, denk ik.


‘Small Things Like These’: hoe spreek je je uit tegen onrecht, in een Iers, katholiek dorp waar zwijgen de norm is?

Het werk van de Ierse auteur Claire Keegan leverde anderhalf jaar geleden het meesterwerk The Quiet Girl op. Dat was de verfilming van haar novelle Foster (Pleegkind). Nu is er Small Things Like These, naar het gelijknamige boek dat in Nederlandse vertaling Dit soort kleinigheden heet. Het verhaal speelt zich af in 1985, in een Iers plaatsje tijdens de feestdagen. De adaptatie van Keegans novelle door de Belgische regisseur Tim Mielants (Wil) opent met het luiden van kerkklokken. Het gebeier weerklinkt door heel het dorp. Het is een fantastische manier om alvast het thema van de film aan te kondigen, de alomtegenwoordigheid van de katholieke kerk in de Ierse samenleving. Dat het onaantastbare instituut inmiddels door misbruik- en andere schandalen achtervolgd wordt zal bij de meeste kijkers bekend zijn. In 1985 lag dat anders, toen was de kerk nog oppermachtig, zeker in Ierland.

Lees ook

Dit interview met regisseur Tim Mielants

Het Vlaamse zwijgen over WO II in film

Small Things Like These gaat over kolenhandelaar Bill Furlong, sterk gespeeld door Cillian Murphy (Oppenheimer). De tred van deze binnenvetter is zwaar, zijn ogen verraden weggestopt verdriet. Met een muts op zijn hoofd rijdt hij in de koude winterdagen voor Kerst van klant naar klant. De zware zakken zwarte kolen draagt hij op zijn schouder, wat vieze vegen in zijn hals geeft. Als hij thuiskomt bij zijn vrouw en vijf dochters, wast hij zorgvuldig zijn handen met een nagelborstel. Het ritueel keert meerdere malen terug in de film, evenals het in de spiegel kijken van Bill.

Flashbacks laten zijn jeugd zien, hij groeide op zonder vader in een warm pleeggezin – net als het meisje uit The Quiet Girl dat tijdelijk wordt opgevangen door liefdevolle pleegouders. Helemaal zorgeloos is zijn jeugd echter niet, zoals een scène die laat zien waarin zijn (tiener)moeder in tranen het spuug van zijn jas wast. Ook kreeg hij niet altijd het gewenste kerstcadeau.

De compassie (‘kleinigheden’) die hij in zijn jeugd van zijn pleegfamilie kreeg, vormt zijn morele kader. Tot verdriet van Bills vrouw geeft hij zijn kleingeld aan hulpbehoevenden. Ook is de gevoelige Bill aardig voor zijn personeel.

Als hij kolen aflevert bij het plaatselijke klooster, met gakkende ganzen op het erf en krassende kraaien in de bomen, ziet hij iets wat niet voor zijn ogen bestemd is. Het is een misstand die in meer films opgevoerd is, het krachtigst in The Magdalene Sisters (Peter Mullan, 2002) en Philomena (2013) van Stephen Frears. Zonder al te veel weg te geven, kun je zeggen dat Bill zijn geweten moet laten spreken in een omgeving die geneigd is tot conformisme, zwijgen en wegkijken.

Mielants film is net iets minder subtiel dan Keegans novelle maar zijn stijl is even krachtig. Hij volgt simpelweg Bill met de camera, die soms even zijn eigen gang gaat, waarbij de melancholieke oogopslag van Cillian Murphy al het werk doet: we zien zijn verdriet, twijfel en morele worsteling van nabij.


Nederland is ‘supergaaf’ maar geen thuis voor Oekraïense vluchtelingen, in aangrijpende docu ‘Alles goed’

‘Je zult alles achterlaten wat je lief is…

Je zult leren hoe bitter het brood van anderen smaakt,

hoe zwaar het is om vreemde trappen te beklimmen.”

Met dit citaat uit Dantes De goddelijke komedie opent de documentaire Alles goed. De film van Peter en Petra Lataster (De kinderen van juf Kiet) gaat over Oekraïense vluchtelingen in Nederland. Als de film begint, komen ze aan in een nieuw opvangcentrum in Weesp, een verbouwd kantoorpand. We horen ze praten over hun favoriete eten, meestal borsjtsj, zien ze met spullen sjouwen en vangen een glimp op van hun huisdieren: een kat met drie pootjes, een hond met wieltjes als achterpoten. De ontvangst is hartelijk, de opvang smetteloos. Er wordt veel gehuild, een terugkerend motief in de aangrijpende documentaire. „Ik wil naar huis”, huilt een vrouw, een ander zegt „alles goed” terwijl ze haar tranen wegpinkt. Ze zijn ver weg, maar de oorlog is altijd dichtbij. Via mobiele telefoons houden ze contact met het thuisfront of kijken ze naar het nieuws.

Af en toe komt er op de Oekraïense televisie ook Nederlands nieuws voorbij: de verkiezingswinst van Geert Wilders, het idee van Mona Keijzer om Oekraïense vluchtelingen terug te sturen naar volgens haar veilige gebieden aldaar. De vluchtelingen hebben ontzettend veel heimwee, maar verbazen zich ook over hun verblijf hier: „Nederland is echt supergaaf”, zegt Svitlana tegen haar man in Oekraïne.

Lees ook

het cultuurdagboek van Peter en Petra Lataster in aanloop naar de première bij het IDFA

Premiere All is well in Tuschinski, rechts Peter Lataster en Petra Lataster-Czisch

Het echtpaar Lataster focust op drie hoofdrolspelers, Natasha, Svitlana en Goia. De eerste twee delen een kamer en zorgen voor een naaktkat. Goia zit er met dochter en kleindochter, die een aparte kamer hebben. Goia’s echtgenoot dient in het leger, hun zoon Sasha is omgekomen in de strijd. Goia spreekt dagelijks tegen een portret van Sasha dat op haar nachtkastje staat. Om niet de hele tijd aan haar overleden zoon te denken en te huilen, vlucht ze naar de gezamenlijke keuken. Daar staan kookeilanden met inductieplaten en keurige koelkasten waar iedereen een eigen plankje heeft. Koken, eten en samen zijn, geeft veel troost. Er zijn zorgen en er is groot verdriet maar er zijn ook lichtere momenten: even dansen in de keuken op een vrolijk deuntje. De climax van Alles goed speelt zich af tijdens een kerstmaal waar iedereen een gerecht voor maakt.

Maar dan volgt nog een in Oekraïne opgenomen sequentie, eentje waarvan je je kunt afvragen of die wel thuishoort in deze liefdevol observerende documentaire die zich tot dan toe vrijwel volledig afspeelt in het opvangcentrum. In die allerlaatste sequentie zit bovendien een hartverscheurende scène in het huis van Goia. Het is een moment dat als catharsis dient, maar hij is zodanig intens dat het ook een klein beetje als exploitatie voelt. Zonder die sequentie in Oekraïne zou de documentaire bovendien perfect van lengte zijn, nu voelt hij iets te lang.


‘Paris, Texas’ van Wim Wenders is veertig jaar later nog een meesterwerk

Een verwilderde man die door een desolate woestijn loopt, de melancholieke tonen van een eenzame slidegitaar, sfeervolle shots van het stoffige Amerikaanse Westen. De titel Paris, Texas roept bij kijkers die de klassieke roadmovie ooit al zagen ogenblikkelijk bovenstaande beelden en klanken op. Veertig jaar geleden won de film van Wim Wenders (1945) de Gouden Palm, nu wordt hij opnieuw uitgebracht in een oogstrelende restauratie.

In Paris, Texas komen veel van Wenders’ preoccupaties samen: zijn liefde voor Amerika, zijn voorkeur voor dolende personages, een obsessie voor odyssees zonder doel. „Er is daar niets”, zegt zijn broer als Travis, de man uit de woestijn, weer eens rusteloos naar de verte staart.

In Wenders’ eerdere films resulteerde dat in meanderende verhalen over eenzame mannen, in Paris, Texas is het gegoten in een elementair, oedipaal scenario van toneelschrijver Sam Shepard over een mysterieuze man die schoorvoetend probeert zijn gezin te herenigen. Dat Paris, Texas een meesterwerk werd, is te danken aan het samenkomen van veel talenten, naast dat van de maker zelf. Zoals Wenders’ vaste cameraman Robby Müller, acteurs Harry Dean Stanton en Nastassja Kinski, en musicus Ry Cooder die al improviserend de atmosferische score speelde terwijl hij naar de film keek. En niet te vergeten regieassistent Claire Denis, inmiddels zelf een beroemd filmmaker (Beau Travail). Ook de bijrollen zijn puik bezet, met Dean Stockwell als broer van de verwarde Travis en Hunter Carson als Travis’ zoontje Hunter.

Hoewel het verhaal van Paris, Texas eenvoudig is – man hervindt zichzelf na vier verloren jaren in Mexico, probeert weer vader te zijn en gaat met zoontje op zoek naar zijn verdwenen vrouw – is de uitvoering ervan rijk. Net als in de westerns waar Wenders zo van houdt, gaat het over de reis van wildernis (de woestijn) naar beschaving (Los Angeles en Houston), waarbij Travis geresocialiseerd wordt en taal belangrijk is. Eerst zwijgt Travis (hij lijdt aanvankelijk aan afasie), aan het einde van de film houdt hij een lange, indrukwekkende monoloog waarin alles duidelijk wordt. De monoloog van Jane (Kinski), Travis’ jonge echtgenote, is zo mogelijk nog ontroerender. Maar het is bovenal een zoektocht naar de oorsprong. Travis heeft een stukje land gekocht in Paris, Texas, omdat hij denkt dat hij daar verwekt is. En in een terloopse scène legt Hunter hem het ontstaan van de wereld uit. Dat Hunter van sciencefictionfilms houdt en dat ze naar Houston reizen, waar NASA’s Space Center is gevestigd, is eveneens veelzeggend: het heelal is waar het leven begon. Dat Paris, Texas uiteindelijk zo diep ontroert, komt omdat het een film is over in het reine komen met een pijnlijk verleden en het belang van verbinding – eerdere films van Wenders gingen vooral over het onvermogen tot communicatie.

Uitgekiende composities

Los van het eenvoudige, maar gelaagde verhaal is Paris, Texas een visueel overweldigende film van lijnen en diagonalen (elektriciteitspalen, treinrails, viaducten), kleuren (van natuurlijk licht tot primaire kleuren) en uitgekiende composities, zoals de prachtige climax in een peepshow met een doorkijkspiegel. Samen met cameraman Robby Müller bedacht Wenders pas op locatie wat ze gingen draaien, waarbij het er niet té mooi uit mocht zien. De paradox is natuurlijk dat de film juist wél visueel treffend is. Zelfs zo baanbrekend dat menige americana-muziekvideo, of film over het Westen of de lege delen van Amerika, eruitziet als Paris, Texas. Veertig jaar na dato zijn shots van flikkerende neonlichten, afgebladderde motels en oneindig lege landschappen een inhoudsloos cliché geworden.


De verborgen geschiedenis van Johan Grimonprez

Het is een echte Grimonprez, Soundtrack to a Coup d’Etat. Een betoverende collage van quotes en archiefbeelden die de kernpunten van de Belgische filmmaker verdiept: Koude Oorlog, wapenindustrie, Westerse machinaties. En wat zich daartegen verzet.

Focus is de enerverende vijftiende algemene vergadering van de Verenigde Naties in New York in september 1960, waar Oost, West en gedekoloniseerde, ‘ongebonden’ landen botsten. Sovjetleider Chroesjtsjov zou er boos met zijn schoen op tafel hebben getimmerd. Tumultueuze ontwikkelingen in het net onafhankelijke Congo domineren het wereldnieuws.

Alles komt die september samen in Harlem, het zwarte stadsdeel van Manhattan, in New York. De kersverse revolutionair leider Fidel Castro van Cuba vermijdt Manhattans elitehotel en huurt tachtig kamers voor zijn delegatie in Hotel Theresa, ‘het Waldorf van Harlem’ met vooral zwarte gasten. Terwijl de regering Eisenhower de Sovjet-Unie in de VN uit de besluitvorming rond Congo weert, groeit het Theresa Hotel uit tot een magneet voor grootheden uit de ‘ongebonden’ beweging: Nehru van India, Nasser van Egypte, Nkrumah van Ghana. Alsmede voor betogers, zwarte radicalen – Malcom X – en beatniks als Allen Ginsberg. Zelfs Nikita Chroesjtsjov maakt zijn opwachting bij Castro, dan nog niet officieel communist. Hij verbaast zich over de studentikoze chaos en meurende lakens in diens suite.

Een complex verhaal: net iets voor Johan Grimonprez dus, die dit jaar eregast van IDFA is met zijn nieuwste film én de rest van zijn oeuvre. Historische, commentaarloze en suggestieve composities op basis van grondige research die zowel in een museale setting als de bioscoop passen. Montage vertelt het verhaal: Grimonprez lijkt daarin een erfgenaam van de activistische filmmontage uit de Sovjetschool. Al wijst Grimonprez zelf liever het kaleidoscopische perspectief van Chris Marker en de New Yorkse avantgarde van de jaren zestig aan als inspiratie voor zijn essayfilms.

Patrice Lumumba

In Soundtrack to a Coup d’Etat kijken we door talloze ogen. In 1960 worden zestien nieuwe Afrikaanse landen tot de VN toegelaten: ‘de derde wereld’ – nu ‘the global South’ – wordt een geducht machtsblok binnen de VN. En een strijdperk in de Koude Oorlog: Chroesjtsjov bespeelt handig het antikoloniale sentiment. Brandpunt in die schaduwstrijd is de republiek Congo. De charismatische jonge premier Patrice Lumumba veegt op 30 juni koning Boudewijn in Kinshasa de mantel uit over exploitatie en slavernij als hij de Belgische vlag komt strijken – niet het dankwoord voor hun nobele beschavingsmissie dat de Belgen verwachtten. Er volgden muiterij, rellen, etnisch geweld en – met Belgische hulp – afscheidingen van diamantstreek Kasaï en mijnprovincie Katanga. Een VN-strijdmacht weet de situatie niet te stabileren, Lumumba valt na een legercoup en wordt uit de weg geruimd.

Westerse belangen winnen de slag om Congo, als een soort ‘ground zero’ van het neokolonialisme. Grimonprez ontrafelt allerlei dubbelspel, met de VS die afstand nemen van het koloniale Europa maar achter de schermen in de VN aan de touwtjes trekken. Toch is Soundtrack to a Coup d’Etat opmerkelijk vrolijk, door de koddige tv-beelden van toen, maar vooral door de tweede, muzikale laag die Grimonprez door zijn grimmige verhaal weeft, een laag van Congolese bossanova en Amerikaanse jazz. Daar gaat het om de inzet van zwarte muzikanten als Duke Ellington, Dizzy Gillespie en Louis Armstrong als Amerikaanse ‘jazz-ambassadeurs’ in Afrika. Zij moeten de indruk wekken dat de nieuwe supermacht Amerika anders is dan Europese imperialisten, dat racisme en segregatie in VS slechts tijdelijke en lokale problemen zijn. Soms worden ze ook als ‘cover’ ingezet voor CIA-operaties; tijdens een tour van Louis Armstrong in Congo leggen spionnen in november 1960 contacten met het illegaal afgescheiden Katanga.

Soundtrack to a Coup d’Etat toont hoe de zwarte muzikanten worstelen met de rol van ambassadeur voor een natie waarin ze tweederangsburgers zijn, maar ook hoe de Afrikaanse dekolonisatie het zwarte zelfbewustzijn in de VS versterkt: de climax vormt een woedende protestactie van zestig zwarte activisten – onder wie de gewezen jazz-ambassadeurs Abbey Lincoln en Max Roach – tegen de moord op Lumumba, in de VN-Veiligheidsraad van januari 1961.

De schoen van Chroesjtsjov

Vertelt Grimonprez over het ontstaan van Soundrack to a Coup d’Etat dan klinkt dat een beetje als jazz: thema’s en associaties die zich met elkaar vervlechten. Het begon met Chroesjtsjov, de boerse, luidruchtige opvolger van Stalin, vertelt Grimonprez als ik hem in maart spreek in Den Haag. Meer specifiek: de hamerende schoen van Chroesjtsjov in de VN, als dat gebeurd is – wat niet iedereen gelooft. Dat rijmde met de schoen die de Egyptische journalist Muntazer al-Zaidi in 2008 naar president Bush jr. gooide, wat een rol speelde in zijn documentaire Shadow World (2017) over Amerikaans imperialisme en de wapenindustrie.

Grimonprez wilde sowieso iets doen met de schaduw van de Belgische kolonisatie, geïnspireerd door toneelstuk De Siel van die mier en de studie van David van Reybroucks boeken over Congo en de onafhankelijkheidstrijd van Indonesië, die uitmondde in de Bandung-conferentie van 1955 en de beweging van ongebonden landen.

Beeld uit ‘Soundtrack to a Coup d’Etat’.

Soundtrack to a Coup d’Etat kan zich meten met Dial H-I-S-T-O-R-Y uit 1997, waarin Grimonprez archiefbeelden van de epidemie van vliegtuigkapingen in de jaren zeventig verweeft tot een tragisch, soms zwartkomisch relaas.

Mijn persoonlijke favoriet blijft evenwel Double Take (2010) waarin Grimonprez uit Hitchcocks tv-optredens, speelfilm The Birds en ingehuurde lookalikes en stemartiesten een spookverhaal monteert waarin de ‘master of suspense’ zijn dubbelgangers ontmoet en beseft dat hij hen moet vermoorden. Die paranoïde mystificatie versnijdt Grimonprez met een collage over de ruimte- en kernwapenrace die de wereld in 1963 onder Chroesjtsjov en Kennedy op de drempel van een nucleaire Apocalyps brengt. Chroesjtsjov – kaal, gezet – oogt zelf weer als een dubbelganger van Hitchcock.

Wapenindustrie

Vergeleken met die meesterwerken helt Shadow World (2017), over Eisenhowers ‘militair-industrieel complex’ als beest dat zichzelf voedt met zelfgeschapen conflicten, iets teveel over naar pamflet. Grimonprez volgt hier de invloed van de wapenindustrie via Reagan en Bush jr. naar de ‘national security state’. De politieke intentie is helder, misschien te helder. Montage is uiteindelijk een Sovjet-uitvinding: beeld en geluid zo ordenen dat het slechts tot één conclusie kan leiden, een ‘waarheid’ die des te krachtiger binnenkomt omdat de kijker hem zelf denkt te hebben ontdekt.

Grimonprez is een politiek geëngageerd filmmaker; soms lijkt een ‘verborgen geschiedenis’ om te slaan in complottheorie. Zo wekt Double Take – uiteraard zonder het hardop te zeggen – de suggestie dat Kennedy na de Cubacrisis door hardliners uit de weg werd geruimd. Bij Grimonprez opereren relatief onbekende, sinistere topbestuurders achter de schermen, maar hoe ver hun invloed nu echt reikt wordt niet altijd duidelijk.

Als ik hem in maart spreek, eindigt ons gesprek in gebakkelei over Oekraïne. Grimonprez vermoedt Westers gestook achter de Maidan-revolutie van 2014; Lockheed zou Oekraïne als nieuw NAVO-lid zijn ‘totaal waardeloze’ F35’s in de maag willen splitsen, Poetin greep in vanwege „Oekraïense genocide” op Russen en geheime biowapen-labs aan zijn grens. We praten er anderhalf uur over; ik verwijt Grimonprez’ dat in zijn zee slechts één haai zwemt en dit de taal is van een Poetin-versteher. Afgelopen week steggelden we per email voort, waarbij Grimonprez Gore Vidal aanhaalt: het smeerwoord ‘complot’ wordt vaak aangewend als „afkorting voor de onuitspreekbare waarheid”. We zullen het hierover niet eens worden. Maar ik hoop dat hij er geen film over maakt.

https://www.youtube.com/watch?v=0sIklPJPSnw


Asif Kapadia roept met zijn shock-doc ‘2073’ op tot actie – maar is er nog hoop?

We liggen op schema als we Asif Kapadia moeten geloven. Trump herkozen. Over een jaar of zes dus een wereldwijde catastrofe. Kapadia (52) vreest dat de doomsday clock allang 12 uur heeft geslagen. „We waarschuwden vroeger voor gevaren in de nabije toekomst. Over twintig jaar verloedert de democratie, raakt het voedsel op, bereikt het klimaat een kantelpunt. Toen was het in tien jaar, nu is het: na deze presidentsverkiezing is de Amerikaanse democratie voorbij. Het is zover. We leven in de toekomst. We zijn kikkers in een pan, het water heeft het kookpunt al bereikt.”

Op het filmfestival van Venetië, waar het kwik in september zelden onder de 32 graden daalt, beleeft Asif Kapadia’s shock-doc 2073 zijn première; straks is hij te zien op IDFA. Een oproep tot actie. „Iedereen zegt dat dit de heetste editie van Venetië ooit is”, zegt hij in een hotelkamer waar de airco wonderen doet. „Een Duitser heeft het over overstromingen, een Fransman over bosbranden en een Italiaan over modderlawines. De klimaatapocalyps is begonnen, toch? Maar ik beweer niet dat er geen hoop is.”

De Indiase Brit Asif Kapadia is bekend van indringende biodocs over zangeres Amy Winehouse, autocoureur Ayrton Senna en voetballer Diego Maradona. 2073 mist zo’n tragische held(in) die de wereld verovert en een hoge prijs betaalt, maar Kapadia „had het gevoel het aan zijn kinderen verplicht te zijn de noodklok te luiden”. Zij zijn in 2073 zo oud als hij nu is, als ze dat halen. Welke wereld erven ze nu drie ruiters van de apocalyps elke oplossing in de weg staan: big tech, autocraten en populisten?

Want dat is de stelling van Kapadia. In zijn ogen begon de ellende pas echt in 2016, een jaar van persoonlijke triomf: Amy, zijn biografie van Amy Winehouse, won een Oscar. „Bij het Brexit-referendum dacht ik voor het eerst: is iedereen gek geworden? Waarom stemmen op iets dat ons armer maakt en beperkingen oplegt?”

Rond die tijd kwam het populisme overal op. Kapadia nam medio 2016 twee afleveringen op van David Finchers serie Mindhunter in swing state Pennsylvania. „Vrijwel iedereen was dol op Trump en haatte Hillary Clinton. Ik vertelde mijn Amerikaanse vrienden: Trump gaat winnen. Ze keken me aan of ik gek was.

„Ik filmde daarna in Brazilië toen Bolsonaro opkwam. De ouderen in de crew, die de militaire dictatuur hadden meegemaakt, waren zwaar anti, de jongemannen wilden een sterke man die de boeven liquideert. Het fascisme was indertijd ook een jeugdbeweging. Nu hoor je van je zoon over Andrew Tate die zulke toffe video’s over vrouwen maakt.”

Ook in India lijkt het vliegwiel van haat nauwelijks te stoppen, aldus Kapadia: „Hoe meer spanning, haat en geweld je opklopt tussen bevolkingsgroepen, hoe meer succes je hebt als politicus.” Sociale media – in India met name WhatsApp – spelen overal een sleutelrol. Ze isoleren mensen in echokamers waar men elkaar opjut, een horde wordt en zich organiseert. Die sociale media zijn overwegend in handen van ‘tech bro’s’ die libertair, ultralibertair of extreem-rechts zijn, zoals Peter Thiel of Elon Musk. Big Tech helpt zo populistisch rechts in het zadel en voorziet dictators van gizmo’s voor identificatie, surveillance, onderdrukking en gedragsmodificatie. Als de democratie valt, zal zij zich ditmaal niet oprichten, waarschuwt Kapadia. „Dat zijn de punten die ik in 2073 met elkaar wil verbinden.”

Schril en panikerend

Kapadia’s schrille, bijna panikerende montages van het heden vinden een deprimerend rustpunt in het jaar 2073, waar Samantha Morton ondergronds en off the grid leeft in een dystopisch ruïnelandschap en terugkijkt op waar het misliep. De VS zijn een gemilitariseerde dictatuur onder de erven Trump, de hoofdstad is San Francisco, superrijken wonen in omheinde eldorado’s. Daarin herinnert 2073 aan The Age of Stupid (2009), waarin Peter Postlethwaite als een toekomstige archivaris door beeldmateriaal grasduint om uit te zoeken waarom de mensheid de catastrofale klimaatcrisis niet aanpakte toen dat nog kon. 2073 is dan The Age of Stupid op amfetamine, want in zijn apocalyptische montages haalt Kapadia alles uit de kast: tornado’s, vulkanen, tsunami’s, Oekraïne.

Hij koos een hybride aanpak – deels documentaire, deels sciencefiction – omdat rustpunten nodig waren tussen die hectische montages. „Die segmenten voelen alsof je door TikTok scrollt. Maar dan moet je kijkers soms wel even op adem laten komen. Dit gaat over een toekomst waarin we nu al leven. Hebben jullie nog het gevoel enige controle te hebben over wat er gebeurt?”

Dat is wel het probleem van 2073: Kapadia’s oproep tot activisme en engagement klinken hol met al die tsunami’s die non-stop op ons afrazen. Waar is de hoop? Zonder dat is activisme hooguit razernij.

https://www.youtube.com/watch?v=hXqvXFR-pSI