De enorme landschappen van Velasco in de National Gallery zijn alomvattend magisch

Rijd je naar het noorden over de bijna dertig kilometer lange Avenida de los Insurgentes in Mexico City, dan kom je op een gegeven moment terecht in de heuvels van de Sierra de Guadalupe. Daar, zo schrijft de Britse kunstenaar Dexter Dalwood (1960), zelf ook schilder, is het even puzzelen waar precies de negentiende-eeuwse Mexicaanse landschapsschilder José María Velasco (1840-1912) moet hebben gestaan om zijn allerberoemdste landschap te maken: De vallei van Mexico, gezien vanaf de heuvel van Santa Isabel. Heb je Santa Isabel eenmaal gevonden en kijk je vanaf de heuvel omlaag over de laagvlakte waar Mexico City in ligt, dan zie je tegenwoordig een gigantisch tapijt van steen, beton, snelwegen en daken van huizen. Kijk je omhoog, dan zie je een lucht die niet zoals bij Velasco babyblauw is, maar grijs en soms purper van de smog.

De Vallei van Mexico, gezien vanaf de heuvel van Santa Isabel bestaat in meerdere versies, want Velasco keerde herhaaldelijk naar het uitzichtpunt terug. Het bekendste doek met dit motief is een knots uit 1877, met zacht glanzende kleuren okergeel, blauw, wit, grijs, rul groen. Sta je pal voor dit schilderij, zoals nu kan in The National Gallery in Londen waar een solotentoonstelling over Velasco is ingericht, dan heb je het gevoel alsof je wegzakt in een zachte leunstoel. Je oog slingert van zandhellingen naar blauwe bergen in de verte, van door de zon gekietelde cactusblaadjes naar besneeuwde vulkaantoppen. Haast ongemerkt volg je een slingerende weg in de diepte, door de vlakte, over de strekdam langs het meer van Texcoco, dat dan nog gewoon een fris blauw meer is. Zo bereik je een verzameling piepkleine huisjes: het nog jonge Mexico City.

Velasco schildert de stad als detail. Want alles aan dit landschap is zoals het is: puur, groots en weids – van de aarde tot de hemel waar kolossale stapelwolken zich opmaken voor een bui. Alles hangt zo maar aan de muur, binnen handbereik.

José María Velasco, Meer Chalco, 1885

Nationaal Museum, Praag. Foto Denisa Dimitrovova

José María Velasco, Cardón in de provincie Oaxa, 1887 Instituto Nacional de Bellas Artes y Literatura. Foto Francisco Kochen

Het is altijd bijzonder om via de ogen van een kunstenaar een andere kunstenaar te ontdekken. Voor mij gold dit voor Velasco, van wie ik nooit had gehoord. Dat is niet zo wonderlijk, want na zijn dood in 1912 raakte de meester van de Mexicaanse vistas in vergetelheid. Kunstenaars na hem, van wie Diego Rivera en Frida Kahlo de beroemdste werden, openden deuren naar een meer abstracte en symbolistische Mexicaanse kunst.

Dalwood, opgekomen in de tijd dat de Britse reclametycoon Charles Saatchi kunstenaars hip maakte (en ook weer brak) en zelf schilder van bruut gekleurd en vooral alledaags grotestadsleven, is wel de laatste van wie je verwacht dat hij een lofzang zou houden op een collega die zo ver van hem af staat wat betreft moderniteit en thematiek. Want modern, dat is Velasco niet. Hij is conservatief tot in zijn kraakbeenderen.

De (post-)impressionisten, sociaalrealisten en symbolisten die Velasco tijdens een verblijf in Parijs in 1889 leert kennen, vindt hij niet per se prutsers. Maar aan Velasco is het geflirt met licht niet besteed. Voor hem zijn de geometrisch opgebouwde landschappen van Cézanne (een tijdgenoot) of het vrije kleurgebruik van Van Gogh onnavolgbaar – want niet echt. Brede kwaststreken, verf die met paletmessen op het linnen wordt gedrukt: het is niet hoe hij graag werkt. Velasco kijkt, schrijft brieven vol heimwee aan zijn vrouw in Mexico, stapt weer op de boot terug naar huis, pakt zijn draagbare verfkist, parasol en kruk en trekt de stad uit, de heuvels in.

Kunst met kennis

Dalwood – tegenwoordig deels in Mexico wonend – waarschuwt de kijker enthousiast (al moet je om dat enthousiasme te proeven wel de catalogus kopen): laat het westerse, kunsthistorische ontwikkelingsnarratief nu eens varen. Kijk.

José María Velasco, Meer Chalco, 1885

Nationaal Museum, Praag. Foto Denisa Dimitrovova

Dat kan op zaal, waar een grote selectie olieverven, werken op papier en schetsen is te zien. De tentoonstelling zelf biedt jammer genoeg weinig context. Navolgers, voorgangers – het blijft nagenoeg achterwege. Alles wordt opgeslorpt door die majestueuze landschappen, de van hitte zinderende laagvlakten, de dieren die er rondlopen en -vliegen, en de planten.

Velasco, begonnen als sjaalverkoper in de winkel van zijn oom, ontwikkelt zich vanaf zijn twaalfde en na veel zeuren tot schilder en tekenaar. Na zijn afstuderen aan de kunstacademie in 1868 volgt hij klassen botanie, wiskunde, natuurkunde, zoölogie, archeologie, geschiedenis en anatomie. In die zin is Velasco een typische negentiende-eeuwer, die de jonge Mexicaanse natie (pas sinds 1821 onafhankelijk van Spanje) wil verbeelden én onderzoeken. Geen kunst zonder kennis, is zijn adagium. Daarvan getuigt zijn zorgvuldige weergave van Mexicaanse vegetatie, maar ook rotsblokken worden nauwkeurig bestudeerd. Hun aderen worden met sliertjes verf weergegeven.

De landschappen van Velasco bezitten geen dubbele agenda – en dat is waarom ze zo alomvattend magisch zijn. Ze zijn niet bedoeld als lofzang op de natie en hebben geen religieuze ondertoon. Ze verbeelden niet het sublieme, ze staan niet symbool voor de getormenteerde menselijke ziel. Ja, de mens is op Velasco’s schilderijen een zandkorrel in alle uitgestrektheid, en soms beweegt deze zandkorrel zich te voet, met een clubje geiten om zich heen, of per trein.

José María Velasco, Cardón in de provincie Oaxa, 1887 Instituto Nacional de Bellas Artes y Literatura. Foto Francisco Kochen

Haarscherp wordt dit duidelijk in het mooiste werk op de tentoonstelling: Cardón in de provincie Oaxa uit 1887. Dit vrij kleine doek – slechts 61 bij 46 centimeter – is weliswaar een landschap, maar eigenlijk is het een kosmos op zichzelf. Een reusachtige cardón – een olifantencactus van zo’n twintig meter hoog strekt zich met zijn smaragdgroene ledematen uit naar een strakke maar niet effe lichtblauwe hemel. De precieus geschilderde cactus verspert het zicht op het achterliggende, losjes in bruine en grijze grondtonen opgezet heuvelland: het is alsof er twee schilders aan het werk zijn geweest, zo verschillend is de stijl. Alles in de cactus is verfijnd en toch straalt de plant een woestheid uit. Dat komt door de machtige, als een hand uit de aarde oprijzende stam. Naast die stam staat in de schaduw een piepklein figuurtje. Dat is de zandkorrel, die er is, maar er eigenlijk niet toe doet.


Muzikale wandeling door Amsterdam, van het IJ naar het Rijks

Componist Hawar Tawfiq is geboren in Iraaks Koerdistan en verkreeg twaalf jaar geleden de Nederlandse nationaliteit, vijftien jaar nadat hij hier was aangekomen. Op een mistige herfstdag in 1998 zag hij Amsterdam voor het eerst. De overweldigende, labyrintische impressie die de stad bij hem achterliet heeft hij gevangen in zijn nieuwste werk. Tawfiq schreef rIJks voor groot orkest ter gelegenheid van het 750-jarig bestaan van Amsterdam. In de NTR ZaterdagMatinee was de wereldpremière, door het Radio Philharmonisch Orkest en chef Karina Canellakis, in een programma met ook Ravels Pianoconcert in G en Bartóks De houten prins.

Tawfiq, opgegroeid in de westerse klassieke traditie, maakte de afgelopen jaren indruk met zijn orkestwerken. Hij heeft een aantrekkelijk, kleurrijk en veelzijdig idioom, waarin ook invloeden van Koerdische volksmuziek doorklinken. Die Koerdische liedjes leerde hij trouwens pas in Nederland kennen. De combinatie van complexe compositietechnieken en volksmuziekmelodieën heeft Tawfiq gemeen met Bartók en ook met de vroege Stravinsky van de Ballet Russes, waar rIJks bij vlagen aan doet denken.

Gewaagde solo werkt

De merkwaardige typografie is een samensmelting van begin- en eindpunt van de Amsterdamse wandeling die Tawfiq in zijn werk verklankt. Van de mist en de schepen op het IJ lopen we naar het Rijksmuseum, dat symbool staat voor cultuur en geschiedenis. Het is echte programmamuziek: de mysterieus aanzwellende en afnemende openingsakkoorden doen denken aan mist en golfslag, daarna vertolkt een schitterende uitgesponnen altfluitsolo de eenzame, overweldigde wandelaar. Deze solo beslaat zowat een derde van de totale duur van nog geen kwartier: best gewaagd, maar het werkt. Het samengaan van orkestratievernuft en opvallende solo’s tekende ook eerder werk van Tawfiq, zoals zijn Bosch Requiem en M.C. Escher’s Imagination voor het KCO.

Er volgden meer mooie solo’s, onder meer van hoorn en basklarinet, terwijl het orkestapparaat herhaaldelijk met zijn spierballen rolde, maar dan toch weer gas terugnam: de drukke stad als dynamisch en veelkleurig, maar ook dreigend organisme. Pas helemaal aan het slot ging de rem eraf, met beukende stravinskiaanse ritmes en een daverende ‘klap van verbazing’ bij het Rijks. Zo overtuigde Tawfiq opnieuw met prachtige klankschildering en een originele klare vorm.

Bliksemsnelle patroontjes

Vervolgens trad Cédric Tiberghien aan om te soleren in Ravels heerlijke Pianoconcert in G. Het secure mechaniek van bliksemsnelle patroontjes in het openingsdeel tintelde, de subtiele dissonanten prikkelden, de afstemming met het orkest was top. Sowieso hadden Tiberghien en Canellakis duidelijk een klik, die leidde tot een perfect gebalanceerd klankbeeld waarin Tiberghiens heldere, volle toon prachtig tot zijn recht kwam. Al was het mooist toch de onbegeleide pianosolo aan het begin van het adagio – alsof we in de muisstille zaal opeens bij een intiem recital zaten.

Die sfeer creëerde Tiberghien ook in zijn toegift, met Debussy’s geliefde La cathédrale engloutie. Ik heb dedie prelude nog nooit zo schitterend gehoord. Tiberghien toverde de verzonken kathedraal langzaam in volle glorie tevoorschijn, compleet met zuivere klok, en dekte hem weer teder toe met kabbelende golfjes: een adembenemend hoogtepunt van de middag. Na zoveel compacte schoonheid deed de balletmuziek De houten prins van Bartók, hoewel die ook veel mooie momenten heeft, toch wat langdradig aan.


Reacties uit de orkestwereld op beschuldigingen Jaap van Zweden: ‘Dat er iets moet gebeuren is duidelijk’

Bij meerdere orkesten waar Jaap van Zweden dirigeerde was sprake van een ‘patroon van angst’, zo concludeerde Pointer, het onderzoeksprogramma van KRO-NCRV. De uitzending, die donderdag op YouTube verscheen, houdt de gemoederen binnen de orkestwereld bezig.

Rob Hilberink, directeur van de International Conducting Competition Rotterdam (ICCR), een jaarlijkse wedstrijd voor jonge dirigenten onder de 30 jaar: „Ik vond het goed dat Pointer het zo internationaal heeft aangepakt”, vertelt hij aan de telefoon, „ze maakten duidelijk dat bepaald gedrag wereldwijd als schadelijk wordt gezien – onafhankelijk van cultuur.” Hilberink ziet een duidelijk verschil tussen oude, „meer dictatoriale” stijlen van leidinggeven en de nieuwe generatie. „Ik zie dat jonge talenten veel coöperatiever en minder directief zijn. Ze lijken veel meer besef te hebben dat je alleen samen tot een goed geheel komt.”

De druk op dirigenten is ontzettend groot, zo stelt Hilberink. „Van allerlei kanten wordt er druk op ze uitgeoefend: ze zijn het gezicht naar donoren, naar het publiek, verantwoordelijk voor het orkest, de muziek. Met die druk kan ook een onzekerheid naar boven komen, die dan weer tot ongewenst gedrag kan leiden.”

Hilberink: „Het gaat er om, hoe je communiceert. Je mag als dirigent zeker een sterke mening en een visie hebben, maar op dit topniveau mag je een zekere professionaliteit in de communicatie verwachten. Ik vind niet dat Jaap van Zweden het verdient om te worden gecanceld, maar dat er iets moet gebeuren is duidelijk.”

Keihard

De Amerikaans-Nederlandse Heather Kurzbauer ziet vooral een „heksenjacht” op Van Zweden, met wie ze vroeger heeft gestudeerd en ook heeft samengewerkt. Ze is violist en jurist en schreef een boek over de kwetsbaarheden van klassieke musici op de arbeidsmarkt. „Ik had het erover met een vriendin en die zei: ik weet eigenlijk niet beter dan dat een dirigent streng, autoritair en keihard is – voor zichzelf en voor anderen. In mijn conservatoriumtijd zeiden we altijd: if it’s too hot, get out of the kitchen.”

Een nieuwe generatie muzikanten pikt dat niet langer, merkte ze onlangs, toen ze op een congres in Antwerpen. „Jonge mensen zeiden: zo willen wij niet werken, wij zijn van de mindful generatie.” Kurzbauer vraagt af of dat wel aansluit op de realiteit. „Hiërarchie is inherent aan het orkestwezen. Dirigenten hebben geen vrienden in het orkest, en als je excellentie wil, dan moet je hoge eisen stellen.”

Oplossingen kunnen laagdrempelig zijn. Een buddy-systeem kan bijdragen aan een veiliger werkomgeving voor musici, zegt Kurzbauer. „Als je net nieuw bent in een orkest, is het heel fijn als een buddy even tegen je zegt: volgende week komt er een heel strenge dirigent. Dirigenten zoals Jaap, zij voelen zwakheid. En het is verschrikkelijk om te zeggen, maar they do go hunting.”

Lees ook

De nieuwe dirigent: benaderbare geniale superheld zonder diva-gedrag

‘Het ijdelste van alle beroepen’, noemde schrijver Martin van Amerongen het dirigentschap ooit vilein.

Jac van Steen is dirigent met jarenlange ervaring bij Nederlandse orkesten als het Residentieorkest en het Nederlands Philharmonisch Orkest en bij vele buitenlandse orkesten als het London Sinfonietta. Van Steengelooft niet zo in de waarde van harde omgangsvormen. „Je hoeft niet hard te zijn om topresultaten te behalen”, vertelt hij aan de telefoon. „Mijn uitgangspunt is nooit: hoe ver kan ik ze pushen? Maar juist: hoe krijg ik hen net verder dan wat ze zelf voor mogelijk hielden? Als iemand een noot anders speelt dan ik hem hoor, dan praten we daarover. Dan doen we het nog een keer. Tot we samen op iets nieuws uitkomen.” Soms leidt dat tot een compromis, soms blijkt de visie van de musicus sterker dan verwacht. Van Steen: „Dan laat ik het zo. Ik zie een meningsverschil trouwens nooit als frictie.” Drijft hij dan nooit zijn zin door? „Natuurlijk ben ik de leider. Maar ik wil primus inter pares zijn: ik ben één van hen, maar bepaal wel wat er gebeurt.”

Een orkest zonder hiërarchie vindt hij desalniettemin „ondenkbaar”. „De hiërarchie wordt bepaald door de partituur. Je hebt aanvoerders, eerste blazers, tweede blazers – allemaal functies met een eigen plaats en verantwoordelijkheid. Als dirigent geef je sturing. Je kunt links- of rechtsom gaan, samen met het orkest.”


In ‘Wasted Land’ vindt Ntando Cele een knappe balans tussen bitterheid en humor, confrontatie en mededogen

Een besmuikt lachen. De Zuid-Afrikaanse regisseur en theatermaker Ntando Cele heeft ons net droogjes geïnformeerd over het gemiddelde loon van de persoon die onze kleding heeft gemaakt: dertig cent per dag. „Dat is niet veel”, zegt ze. Nee, dat is niet veel. „Maar hé, beter dan niets!”

Op het Nederlands Theaterfestival won Cele vorig jaar samen met regisseur Julian Hetzel, de Regieprijs voor SPAfrica, een voorstelling die vernuftig de aandacht vestigde op de problematische aspecten van westerse empathie. Medelijden cultiveren, zo toonde het duo, is ook een manier om scheve machtsverhoudingen in stand te houden. Afgelopen donderdag werd het Spring Performing Arts Festival in Utrecht geopend met Cele’s meest recente voorstelling: Wasted Land.

Net als in SPAfrica legt Cele hier westerse goedertierenheid op het hakblok, met een nadruk ditmaal op de strijd tegen klimaatverandering. In een interview met Laura Ginestar op de website van Spring vertelt Cele dat ze altijd een weerstand heeft gevoeld zich in haar werk te richten op klimaatproblematiek. „Voor mij voelt de klimaatcrisis heel erg als een wit onderwerp”, zegt ze. Het begrip ‘afvalkolonialisme’ heeft haar geholpen, legt ze uit, om haar ongemak bij het thema beter te begrijpen.

Scène uit de voorstelling ‘Wasted Land’ op het Spring-festival in Utrecht.

Foto Claudia Ndebele

Neo-kolonialisme

De manier waarop de westerse mens zich van z’n eigen afvalproducten ontdoet (te weten: ze dumpen in armere landen), is een vorm van neo-kolonialisme. Afval, zegt Cele, representeert een deel van onszelf dat we haten. Daar willen we vanaf. Het is de westerse mens die het overgrote deel van de mondiale afvalproductie op z’n geweten heeft, als resultaat van een groteske consumptiedrang, en het is doorgaans de mens in het Globale Zuiden die ermee wordt opgezadeld. Kunnen we nóg zo trots zijn op onze recyclebare PET-flessen, onze papieren rietjes, onze klimaatmarsen, en de zakken afgedankte T-shirts die we braafjes dumpen in de textielbak op de hoek.

In Wasted Land laat Cele scherp zien hoe absurd de verhouding is tussen de (op zich aandoenlijke) inspanningen van de westerse mens om de strijd aan te gaan tegen het klimaatprobleem (die papieren rietjes) en de decadente levensstijl die er in de eerste plaats de oorzaak van is, en waar bijzonder weinig aan verandert. De ‘fast fashion’ waar we ons elke dag in kleden, eindigt, na in die textielbak te zijn gedumpt, in een tientallen meters hoog, almaar groeiend, onverwerkbaar, uit textiel opgetrokken berglandschap in Ghana.

Cele vindt in Wasted Land een knappe balans tussen bitterheid en humor, confrontatie en mededogen, uitzichtloosheid en, toch ook, iets van hoop. Deels vindt ze die, wrang genoeg, in de klimaatcrisis zelf, die, hoe destructief ook, tenminste niet discrimineert. „We bevinden ons allemaal in dezelfde storm”, zegt ze.

Hoe complex en onoplosbaar het klimaatprobleem ook moge lijken, uiteindelijk is het in drie woorden samen te vatten wat ons eigenlijk te doen staat, oppert Cele tenslotte. In een half-ironisch rapnummer krijgen we het concrete slotakkoord van deze grappige, wrange, zeer muzikale, ontregelende en confronterende voorstelling toegediend. Het is even simpel als doeltreffend: „Buy less shit.”

Lees ook

Ivo Dimchev sluit het Spring-festival af

De Bulgaarse performer Ivo Dimchev. Foto Spring Utrecht


Remy van Kesteren behendig langs de valkuilen – Juho Myllylä is een blokfluitist van het avontuurlijke soort

Harpist Remy van Kesteren (36) heeft onbeperkte mogelijkheden, zo lijkt het. Hij werd op zijn tiende aangenomen op het conservatorium, trad op tijdens prestigieuze internationale evenementen en won prijzen en onderscheidingen. Daarnaast ontwierp Van Kesteren zelf een instrument, een harp met 49 in plaats van 47 snaren.

Als muzikant beperkt Remy van Kesteren zich niet tot een genre of instrument. Zo speelde hij de afgelopen periode live bij The Horse of Jenin, een solo-voorstelling van acteur Alaa Shehada, die hij omlijstte met spaarzame snaarklanken en elektronische flarden.

Op zijn album Tomorrow Eyes (2016) werkte Van Kesteren samen met Nils Frahm die ook graag elektronica door zijn neoklassieke composities weeft. Dat Van Kesteren ook houdt van ambient en elektronica, liet hij horen op Muses (2023). Op dit album voerde hij nummers van door hem geliefde popgroepen uit op harp, die hij kleurde met elektronische effecten. Liedjes als ‘Dawn Chorus’ van Radiohead en ‘Perth’ van Bon Iver werden samengebald tot sobere elementen, totdat alleen een sfeervolle echo van de compositie overbleef.

Maar Van Kesteren heeft één manco: hij zingt niet. Daarom nodigde hij voor zijn nieuwe album Leave What You Know negen vocalisten uit. Hij schreef samen met hen de teksten, waarna de gastzangers hun invulling aan de liedjes gaven.

Na de titel Muses blijkt ook Leave What You Know een aanwijzing naar de muzikale inhoud. Hij breekt hier met verwachtingen. Van Kesteren, coryfee van de klassieke muziek, helt nu nog meer over richting pop. Daarbij valt hij in een gespreid bed, want het soort composities dat hij graag maakt, is op dit moment populair bij een groot aantal Nederlandse muzikanten. Ook de door hem gekozen medewerkers Luwten, Robin Kester, Tessa Rose Jackson (Someone) en Pitou zijn bekend om hun bewerkelijke stijl. In de instrumentaties versmelten elementen tot ze moeilijk nog te benoemen zijn. Hier zijn het tokkelende gitaren, een harp, wolkjes synthesizer, een dun laagje koper. Zo ontstaat muziek die zachtjes wuift, als een jurk van tule.

Het resultaat van deze werkwijze klinkt vaak ingenieus maar pakt soms gevaarloos of etherisch uit. Ook bij Van Kesterens album had dit een valkuil kunnen zijn. Op het eerste gehoor lijken veel klanken inderdaad afgerond en bijgevijld. Er zijn aaiende synths en fluwelen beats. Maar het blijkt mogelijk om door de misleidende zachtheid heen te waden, en te waarderen dat er een elegante klankwereld is opgetrokken. Binnen die microkosmos voltrekken ontladingen zich sluimerend. Melodieën ontrollen zich in langzame stapjes. ‘Closing Time’ met zang van Kim Janssen, alias Cape Sleep, heeft de tedere klank die ook de liedjes van Bon Iver kunnen kenmerken. In ‘The House’, met zang van Robin Kester, figureren verrassende elektronische beats die zich vanuit ingetogenheid soms klepperend op de voorgrond dringen.

De vrouwelijke vocalisten – ook Luwten, Roufaida, Nana Adjoa – klinken als omzichtige sirenen, die er op omfloerste manier in slagen de luisteraar te verlokken. Banji klinkt daarbij vergeleken ongenuanceerder, en ook Cape Sleep en Marcel Veenendaal) vallen in eerste instantie uit de toon, maar blijken toch een aantrekkelijke soliditeit toe te voegen aan het luchtige palet.

Kindergebrabbel, een antwoordapparaat en zeker tien blokfluiten

Bij een blinde luistertest zou vermoedelijk niemand na de eerste noten van Herder’s herd raden dat we hier te maken hebben met een blokfluitalbum. Juho Myllylä, een Fin die al ruim tien jaar in Nederland woont, is dan ook een blokfluitist van het avontuurlijke soort. Op zijn solodebuut staat werk van zes jonge componisten. Myllylä bedient zich daarbij van maar liefst tien verschillende blokfluiten in elk denkbaar formaat, plus live elektronica en geluidsband, en bij tijd en wijle gromt of schreeuwt hij als een waanzinnige door zijn fluit.

Suprise!”, roept een kinderstemmetje in het openingsstuk van Arjan Linker. Het vrolijke, lichtvoetige ‘Orange, Blue and Pink’ combineert bubbelende elektronica en kindergebabbel met mooie lange altblokfluitlijnen. Het is een wereld van verschil met ‘Waves (for Juho Myllylä)’ van A. Crespo Barba, waarin Myllalä’s basfluit reageert op verschillende typen geluidsgolven, in een ingetogen-intense studie naar ruis, gefluister en melodie. Zo schakelt Myllylä voortdurend tussen sferen en klankbeelden.

In ‘her immeasurable soul’ van Hildur Elísa Jónsdóttir wisselt Myllylä tussen een ‘Sub Great Bass’ blokfluit (met een luchtkolom van 2.30m) en een sopraanblokfluit, zonder de flow van de muziek te verbreken. Het resulteert in een bijna karikaturaal uitvergrote interne dialoog, tussen de manisch kwinkelerende sopraan en de onderdrukt sputterende of loeiende subbas.

De Australische Andrea Guterres gaat nog verder: zij laat Myllylä vier fluiten van stal halen, én live elektronica bedienen, terwijl hij meespeelt met een soundtrack. Het gaat hier dan ook om het faustiaanse dilemma tussen moraliteit en de honger naar grootsheid. ‘Faust’s Lullaby’ is een spookachtig klanklandschap van zuchten, geruis, half-herinnerde melodische flarden. In het laatste kwart breekt het open in een tinkelend omkranste klaagzang, die echter geen verlossing brengt.

De Let Raivis Misjuns doet het in het titelstuk met één enkele altblokfluit. Én Myllylä’s prachtige warme toon en volmaakte technische beheersing, natuurlijk. Het contrast maakt dit album zo leuk, want Misjuns Herder’s herd is een verrukkelijk kleinood dat nadrukkelijk refereert aan het idioom van Bachs cellosuites. De kenmerkende golfbeweging van arpeggio’s verbrokkelt nu en dan, Myllylä speelt met de naklank van zijn eigen tonen, maar de betoverende quasi-baroksfeer wordt nergens lekgeprikt.

Dan klinkt er een kiestoon en krijgen we het antwoordapparaat van Apollo, ‘god van muziek, poëzie en profetie’. In het komisch-groteske ‘Marsyas’ ensceneert Ernst Spyckerelle de mythisch-muzikale shoot-out tussen Apollo en rockster-sater Marsyas in drie ‘cadenza’s’. Marsyas-Myllylä etaleert De Totale Blokfluit, maar waanzinnig virtuoos spervuur en een masterclass verstilling zijn tevergeefs: in de laatste cadenza vertolkt de sater de soundtrack bij zijn eigen executie.


Electropop
Meetsysteem Gekleed In Donker, Ze Vroegen Niks

De knutselpop van Meetsysteem zit vol met details die eerst klinken als foutjes. Een hard trillende snaar, een Engelse sample binnen de Nederlandse teksten, zoekende zang, wat stroeve poëzie. Verderop dringen er door de akoestische lagen steeds meer elementen door waarin de elektronica van producers als Floating Points of Bullion doorklinkt. En opeens blijkt alles heel precies in elkaar te vallen. Mooi. (Ralph-Hermen Huiskamp)

Pop/rock
Stereolab Instant Holograms on Metal Film

Vijftien jaar niets uitgebracht, nu een maar liefst elfde album, en toch weet Stereolab je in elk nummer te verrassen. De barokke, avant-popsound van de Frans-Britse band rond voormalig geliefden Tim Gane en Laetitia Sadier is herkenbaar en vertrouwd: een uitermate analoge, warme sound met blazers, percussie en vintage synthesizers – en toch fris en uitdagend. (Peter van der Ploeg)

Hiphop
Billy Woods Golliwog

Horror is het woord dat door je hoofd spookt tijdens het luisteren naar de New Yorkse rapper Billy Woods. Bekend om zijn experimentele beats en korrelige stem, komt hij op Golliwog met een verfijning van zijn unieke geluid: jazz, hiphop, ambient, lawaai, barokke sampletjes – het is intrigerende, muzikale terreur. Een intense luisterervaring zoals je voor de lol een horrorfilm kijkt. (Jonasz Dekkers)

Nu-jazz
Move 78 Game Four

Het Berlijnse jazzcollectief Move 78 gumt graag de grenzen van het genre uit. Game Four schiet veel meer alle kanten op dan hun eerdere platen, maar is juist daarom interessant. Er zitten diepere lagen in hun sounddesign, van samples, spoken word, machinegeluiden en esoterische echo’s. Doe hiermee wat u wil, maar in 2016 speelde Lee Sedol, topspeler van het complexe bordspel Go tegen de supermachine AlphaGo. Sedols briljante 78ste zet (Move 78) in de vierde partij (Game Four) zorgde voor winst van mens over machine. Zo klinkt dit. (JD)

Metal
Behemoth The Shit Ov God

Bij het zien van die titel denk je: oh nee hè, de Poolse satanisten van Behemoth weet het nu echt niet meer. Maar behalve het cringy titelnummer is dit album een flinke stap vooruit, na twee matige platen. Hun oude niveau van voor die tijd halen ze niet, maar The Shit Ov God is een stuk leuker dan de titel doet vermoeden, met volle productie en compacte, snelle kaakslagen van songs. (Pvdp)


Van shock performer tot vriendelijke gids: Ivo Dimchev zingt, danst, schildert en praat met het publiek

Tijdens Spring Utrecht, in de jaren tachtig opgericht als Springdance, kan naast de nieuwste aanwas op het gebied van dans en performance ook even terug in de tijd worden gegaan met oude bekenden. Met Braziliaan Marcelo Evelin (62) bijvoorbeeld, of Beppie Blankert (75). Ivo Dimchev, die bijna de 50 aantikt, sluit het festival af.

In 2009 maakte het Nederlandse publiek voor het eerst kennis met deze Bulgaar en sindsdien volgde bijna elk jaar een nieuwe voorstelling, meestal soloperformances waarin zang, tekst, interactie met het publiek (steeds meer) en dans (steeds minder) samenkomen. Live-painting is aan het repertoire toegevoegd, plus de veiling van zijn schilderijen. De titel van deze performance zegt het al, het is ‘music, exhibition, text and choreography’, ofwel METCH.

Wie hem al langer volgt, herkent veel elementen en anekdotes. Die over de Deense festivaldirecteur bijvoorbeeld, die hij door orale seks tot een boeking verleidde. In METCH sabbelt hij ter illustratie, met enig kokhalzen, op de poot van een muziekstandaard. Het is typisch Dimchev: absurd, geëxalteerd en een tikje pornografisch, enigszins tragisch maar ook licht en grappig.

Ik geloof dat kunst een conversatie is, en dan wil ik dat mijn gesprekspartner even actief is

Recycling is een kenmerk van het werk, erkent hij. „Ik hou ervan dingen te recyclen. Tien, vijftien jaar geleden zat er vooral een heel artsy publiek in de zaal, mensen uit de dans- en kunstwereld. Later, toen ik met liedprogramma’s begon” – Dimchev heeft een welluidende falsetstem – „kwamen er andere mensen, publiek dat niet zo gauw naar theater gaat. Die komen voor mijn zang, maar ik wil ook hen bereiken met mijn theaterwerk, the weird stuff. Ik vind het interessant hun idee over kunst te verbreden. Een andere reden is dat ik sommige onderwerpen belangrijk genoeg vind om te herhalen – oorlog, kinderen in oorlogssituaties.” In de voorstelling transformeert de seksscène die hij schildert met een paar penseelstreken tot een aanklacht tegen het leed in Gaza. „Hoe gaan we daarmee om, wat doen beelden van dode kinderen met ons? Die vragen stelde ik me eerst in een monoloog, nu is het een conversatie.”

Voortdurend in gesprek

In zijn voorstellingen is dat publiek steeds belangrijker geworden. Hij betrekt de toeschouwers, laat hen zingen, meedansen (hij danst zelf „to impress the press”, zegt hij in de voorstelling), commentaar leveren via zijn Facebook-account. In METCH is hij voortdurend in gesprek met het publiek. Dat wil zeggen; het publiek leest, willig en lacherig, teksten en vragen op die op de achterwand worden geprojecteerd. „Ik geloof dat kunst een conversatie is, en dan wil ik dat mijn gesprekspartner even actief is. De afstand die ik tot het publiek heb, verschilt per voorstelling. Ik ben in New York ooit begonnen het publiek tekst te geven omdat de acteurs die te choquerend en seksueel vonden. Op het laatste moment, om de show te redden, heb ik toen de bezoekers gevraagd in te springen. Zo heb ik ontdekt dat het een goede manier is om mensen te laten begrijpen wat ik doe, wat de bedoeling is. Het maakt de afstand kleiner.”

Een deel, zegt hij, leest zonder probleem maffe vragen op als „Dirty cock of dirty dishes?” of „Can you fuck that bitch and be friends again?”, anderen zijn ambivalent. Als Dimchev microfoons uitdeelt, moedigt hij sprekers aan om overdreven negatieve of positieve commentaren te geven op de show en het schilderij dat hij maakt. „Om ze de vrijheid te laten ervaren die je in het theater hebt.”

Pornografisch-expliciet

Met zijn onweerstaanbare charme en soms aandoenlijke kwetsbaarheid windt hij het publiek zo moeiteloos om zijn vinger, hoe uitzinnig en pornografisch-expliciet zijn performances soms ook zijn. Ooit plantte hij een Franse vlag in de Geheime Opening van zijn co-performer, en in P project or pussy catalog kreeg hij een stel uit het publiek zo gek om naakt op het toneel een vrijpartij te simuleren. Wel voor geld want, aldus Dimchev, „als het performatieve lichaam kunst is, dan heeft het ook een waarde”.

In een verder verleden illustreerde hij dat door bloed bij zichzelf af te tappen, lieflijk zingend om het indringende beeld te verzachten. Hij verkocht het levenssap per opbod. „Mijn werk gaat vaak over waarde, in filosofische of financiële zin. In de beeldende kunst is het doodnormaal om over geld te praten, op het toneel is het een soort heiligschennis. Ik geneer me niet om erover te praten, ik wil eerlijk zijn. Ook een performance is een transactie.”

METCH van Ivo Dimchev, 31/5, Utrecht, op festivals Spring Utrecht. Info: springutrecht.nl


Mumble rap klinkt onverstaanbaar, en dat is precies de bedoeling

‘Lifestyle’ van Rich Gang (met Young Thug) is het lijflied van mijn vriendengroep. Al sinds 2014 zingen we telkens als we samen zijn het nummer mee – we kennen iedere wending, iedere krul, iedere uithaal, iedere minieme toonverschuiving. En toch weten we eigenlijk nog steeds niet wat er nou precies gerapt wordt. Het is onverstaanbaar, en dat is precies de bedoeling.

Hoe klinkt het?

Rich Gang is namelijk een groep die in de traditie werkt van de zogeheten mumble (mompel) rap – een genre waarin de kunst van flow en ritme belangrijker is dan de kunst van het rappen van mooie teksten. Muzikaal gezien zijn het vaak zware trapbeats met diepe bassen en boze hi-hats, een doorgedraaid gebruik van auto-tune waar soms de melodie mee wordt gemaakt. De nadruk ligt op herhaling, cadans, en attitude, niet zelden ondersteund door zogeheten ad-libs, een kunst waar vooral hiphoptrio Migos groot mee werd: het toevoegen van klanken als ‘yeah’, ‘aye’, ‘skrrt’ of ‘uh’ tussen de regels door, als extra ritmisch element.

Waar komt het vandaan?

Hiphop kent grofweg twee tijdperken: old school en new school. Vroeger – old school – was hiphop sterk geworteld in verhalen over ten uit de Afro-Amerikaanse cultuur. In new school hiphop is de noodzaak om dat soort verhalen te vertellen minder groot. Ik zal hier niet speculeren waarom dat zo is, maar als rap zou staan voor Rhythm-And-Poetry, dan lag de nadruk vroeger meer op poetry, en nu meer op rhythm.

Mumble rap als genre ontstond in het begin van de jaren 2010 in het zuiden van de Verenigde Staten, met name in Atlanta. De term zelf werd in 2016 gemunt door rapper Wiz Khalifa, als een ietwat denigrerende opmerking over rappers die niet duidelijk articuleerden en over muziek die wel snel zal overwaaien. Dat deed het niet – mede door de populariteit van muziekplatform SoundCloud, waar rappers zelf hun tracks uploaden zonder afhankelijk te zijn van platenlabels en muziekcritici. Artiesten als Lil Pump en XXXTentacion hadden al miljoenen volgers voordat de traditionele media hen in de smiezen kregen. Ook een hit als ‘Panda’ van Desiigner uit 2016 dankte zijn nummer-1 status mede aan de online hype die rond zijn onbegrijpelijke manier van praten en rappen hing.

Wie moet ik kennen?

Het refrein van Future’s single uit 2012, ‘Tony Montana’, is een herhaling van de woorden Tony en Montana. De rest van de tekst is onverstaanbaar. Omdat het klinkt alsof hij met gesloten mond zijn woorden telkens herkauwt, gaf de rapper uit Atlanta later in een interview toe dat hij zo high was tijdens de opname dat hij zijn mond nauwelijks open had gekregen en geen idee meer had van wat de tekst was. Toch werd het een megahit. Ook Migos’ clubhit ‘Bad and Boujee’ (geproduceerd door Metro Boomin in 2016) is een totempaal binnen de mumble rap: een catchy refrein vol herhalingen en onverstaanbare mompelingen die de hele dag in je hoofd blijven hangen. Hetzelfde geldt voor Gucci Gang van Lil Pump uit 2017, waarop hij 53 keer de woorden ‘Gucci Gang’ uitspreekt. Future is aanvoerder van de vroege wegbereiders, waar ook Lil Wayne en Gucci Mane in zekere zin bij horen, die rond 2010 experimenteerden met auto-tune. De generatie na hen maakten het mompelen rond 2015 echt groot: Desiigner, Migos, Young Thug, Rich Gang. En vervolgens de groep die het de mainstream introk: grof gezegd zijn dat Lil Uzi Vert, 21 Savage, Lil Pump, Lil Yachty en Kodak Black, en misschien Post Malone.

Hoewel mumble rap mainstream is geworden en enorm populair is, is de kunst van het rappen zeker niet dood. ‘The Big Three’ bestaat namelijk nog altijd uit Kendrick Lamar, J Cole en Drake – tekstueel zeer begaafde rappers die onvermoeibaar verhalen blijven vertellen. Dat er om hen heen gemompeld wordt, is juist heerlijk.


Veelbelovende serie ‘Sirens’ wil te veel en is daarmee net niets

De serie Sirens heeft heel veel potentie. Een veelbelovende cast om te beginnen. Zo is Julianne Moore Michaela ‘Kiki’ Kell, de vrouw van miljardair Peter Kell die weer wordt gespeeld door Kevin Bacon. Milly Alcock (House of the Dragon) is haar persoonlijk assistent Simone en Meghann Fahy (The White Lotus) Simone’s met verschillende verslavingen worstelende oudere zus Devon die zorgt voor hun dementerende vader Bruce, gespeeld door Bill Camp. Daarnaast werd de serie gecreëerd door Molly Smith Metzler die eerder voor Netflix Maid maakte, wat een verrassende hit was en een aangrijpend, genuanceerd en meeslepend portret van huiselijk geweld schetste.

Nu is Sirens niet direct een bloedserieus drama zoals Maid. Maar het is ook geen lekkere, donkere comedy, ondanks dat Netflix de titel in een promotiebericht zo omschrijft. En een bijtend scherpe kritiek op rijkdom à la The White Lotus kun je het ook niet echt noemen. Het probleem is alleen dat het al het bovenstaande wel lijkt te willen zijn, en er zelfs nog een dotje mysterieuze, bovennatuurlijke sekte-vibes bovenop doet – gewoon omdat het kan. En omdat de serie te veel dingen tegelijkertijd probeert, is het uiteindelijk net niets.

Sirens begint met een katerige Devon die net een nachtje in de cel heeft doorgebracht na een dronken aanvaring met een paaltje. De jonge vrouw zit er behoorlijk doorheen omdat de zorg voor haar zieke vader haar te veel wordt. Wanneer haar wanhopige SOS-berichtjes aan haar zusje onbeantwoord blijven, maar Simone wel een (enorme) fruitmand stuurt, besluit Devon het ding eigenhandig terug te gaan geven.

Maar op het idyllische vakantie-eiland waar Simone werkt, ontdekt Devon dat haar zusje een ander mens is geworden. Ze heeft al haar tatoeages laten verwijderen, draagt enkel nog pasteltinten, en is op een ongezonde manier toegewijd aan haar baas – de rijke, invloedrijke socialite Michaela Kell die in het grote huis boven op een indrukwekkende klif woont. Michaela runt een opvang voor roofvogels – met wie ze lijkt te kunnen communiceren – en heeft een bijzondere aantrekkingskracht op mensen. Simone lijkt door haar betoverd. En Devon wantrouwt Michaela en haar bedoelingen direct.

Glenn Howerton als Ethan, Milly Alcock als Simone en Meghann Fahy als Devon in de serie ‘Sirens’.

Beeld Netflix

Sekteleider

Het is een prima, zelfs intrigerende opzet. Julianne Moore is geloofwaardig en sereen als – misschien wel – sekteleider met eventueel bovennatuurlijke krachten die wellicht verantwoordelijk is voor de dood van haar mans eerste echtgenote, maar is dat allemaal misschien ook weer niet. En wanneer dat het hele verhaal was geweest, had Sirens het soort serie kunnen zijn waarin Nicole Kidman de laatste jaren speelt. Maar dan beter.

Alleen, dat is het niet.

Want waar op het ene moment roofvogels om onverklaarbare redenen dwars door de ramen vliegen, is Sirens in een volgend scène weer luchtig en haast komisch. Bijvoorbeeld wanneer de volledige staf van het grote huis een groepschat blijkt te hebben waarin ze iedere roddel over Simone en de Kells delen. En dat zijn weer momenten die volledig haaks staan op het belachelijk heftige jeugdtrauma dat zowel Devon als Simone met zich meezeulen, dat beetje bij beetje wordt onthuld.

Op zichzelf zijn al deze delen best aardig. Iedereen acteert prima en zeker de scènes tussen de drie vrouwelijke hoofdrolspelers zijn sterk. Ook zijn de vijf afleveringen strak genoeg om nergens te vervelen. Toch klopt het geheel niet. Iets wat overduidelijk wordt wanneer de serie in de laatste aflevering een wending neemt die op geen enkele manier gerechtvaardigd is (en zelfs verzonnen lijkt om een tweede seizoen te kunnen maken). Het is een beetje alsof alle stukjes van de serie tijdens het leggen van de puzzel wel in elkaar passen, maar ze uiteindelijk uit drie verschillende puzzels afkomstig blijken. Hierdoor blijf je – ietwat verward – achter met een afbeelding die nergens op blijkt te slaan. Ondanks al die potentie.


Na twee jaar in de opslag herrijst het Haagse Zuiderstrandtheater als bouwpakket in Oss: „Meant to be”

Het Zuiderstrandtheater werd nooit gebouwd voor de eeuwigheid. Het podium verrees in 2015 aan de Scheveningse kust als tijdelijk onderkomen voor het Nederlands Dans Theater, het Residentie Orkest en de stichting Dans- en Muziekcentrum Den Haag, totdat zij een thuis zouden vinden bij Amare, het toen nieuw te bouwen complex voor onderwijs en cultuur aan het Spuiplein. Mooi was het gebouw niet. Een doos van beton. Het theater schreef in 2015 een wedstrijd uit voor een geschikte bijnaam. ‘De Oester’ kwam als winnaar uit de bus: „Lelijk van buiten maar een pareltje van binnen.” Het bleek een parel die door het publiek werd omarmd. In 2021 opende Amare haar deuren en dus moesten die van het Zuiderstrandtheater dicht. En wat moet je dan met zo’n grijze doos aan zee? De gemeente Den Haag zette het theater te koop. Hier zaten wel voorwaarden aan: de koper moest het pand demonteren, verwijderen en minstens 72 procent van het gebouw herbouwen op een andere plek – en dan het liefst weer als theater gebruiken.

Het Zuiderstrandtheater, toen het nog aan de Scheveningse kust stond.

Foto David van Dam

Zo’n 130 kilometer verderop, in het Brabantse Oss, stond Coen Bais ondertussen voor een behoorlijke uitdaging. Theater De Lievekamp, waar hij destijds directeur was, was verouderd en groeide uit zijn jas.

De Lievekamp is gebouwd in 1968, net buiten het centrum van Oss en verwierf tien jaar na de opening bekendheid doordat het tv-programma De Ted Show van 1978 tot 1984 in de grote zaal werd opgenomen. De jaren erna bleef het aantal voorstellingen, in allerlei genres, groeien. Ook wist het theater steeds meer publiek te trekken, in 2023 werd De Lievekamp door zo’n 130.000 bezoekers bezocht. De bibliotheek, die ook in het pand zit, wilde verhuizen naar een nieuwe locatie in de stad. Renovatie was noodzakelijk, uitbreiding gewenst.

„Onze grote zaal heeft nu 650 zitplaatsen, terwijl er behoefte is aan meer. Daarnaast is het zitcomfort niet meer van deze tijd. Wil je dat verbeteren, met meer beenruimte en bredere stoelen, dan ga je omlaag in capaciteit”, vertelt Bais, die zelf oorspronkelijk ook uit Den Haag komt, tijdens een bevlogen Powerpoint-presentatie in het huidige theater in Oss. Het Zuiderstrandtheater voldeed aan veel van de eisen die ze in Oss hadden. Het theater was moderner, voldeed meer aan de huidige standaarden en met 1.000 zitplaatsen voldeed het Zuiderstrandtheater ruimschoots aan de ambitie van een grote zaal met 850 stoelen.

Meant to be

„Het bijzondere was: het Zuiderstrandtheater kwam op precies het juiste moment. We zaten midden in de planvorming. Heb je al een heel plan, dan moet je opnieuw gaan ontwerpen”, vertelt Bais. „En het allermooiste was nog: die zaal bleek precies te passen op de plek van de huidige bibliotheek. Ik wil maar zeggen: meant to be.”

Voor een symbolisch bedrag van 2 euro en nog zo’n 1,1 miljoen euro aan kosten voor de demontage, vervoer en opslag werd het Zuiderstrandtheater door Gemeente Oss van Gemeente Den Haag gekocht. Nu ligt het hele theater, uit elkaar gehaald, sinds 2023 op een veld en in een opslag in Oss te wachten tot het mag herrijzen.

Er werd een plan gemaakt voor een nieuw theater, waar het Zuiderstrandtheater in opgaat. „We wilden niet het gevoel van een tweedehandstheater, aan de buitenkant is het Zuiderstrandtheater niet te herkennen. Het gebouw wordt onze nieuwe grote zaal. Wat nu onze grote zaal is, wordt dan de middenzaal”, vertelt Bais. „Omdat we door de koop van het Zuiderstrandtheater besmet raakten door die circulariteitsgedachte wilden we dat zo veel mogelijk doortrekken. Waar het kan bouwen we niet nieuw, maar kijken we wat we nog kunnen hergebruiken.”

Onderdelen van het Zuiderstrandtheater liggen opgeslagen in Oss.

Foto Merlin Daleman

Twee gebouwen, samen één. Links Zuiderstrandtheater, midden De Lievekamp, rechts: nieuw cultuurcentrum Oss.

Illustratie Cepezed

Barbara de Leeuw bekijkt de betonnen kanaalplaten.

Foto Merlin Daleman

Zinderend enthousiasme

Je zou het niet zeggen, als je hem zo vol vuur hoort praten over het project, maar Bais is al bijna twee jaar met pensioen. „Voor de continuering, ik ben er vanaf het begin bij geweest, ben ik gevraagd nog bij het project betrokken te blijven.” Aan tafel zitten nog twee mensen, Sjoert Bossers, sinds 1 mei de kersverse directeur-bestuurder van De Lievekamp, en Barbara de Leeuw, projectleider ingeschakeld door de gemeente. De tafel zindert van het enthousiasme en ambitie. De tekeningen van de architect laten een theater zien dat in de grote steden niet zou misstaan. Zo’n groot, circulair en modern theater met drie zalen, een muziekschool, rolstoelplekken en een foyer waar ook kan worden opgetreden, verwacht je misschien niet in Oss. Bossers: „Oss heeft een regiofunctie. We hebben hier bij De Lievekamp een bezettingsgraad van 80 procent, dat is echt extreem hoog.”

Bais vult aan: „Oss is een beetje een gemeente waar mensen niet echt een beeld bij hebben, behalve als er iets negatiefs heeft plaatsgevonden. Gek genoeg landt dat bij Oss altijd wat zwaarder. Maar het staat ook te boek als de meest toonaangevende Global Goals gemeente.” De Global Goals zijn zeventien doelen voor een duurzame en inclusieve samenleving waar gemeenten, zoals Oss dus, zich aan kunnen committeren.

„De circulaire gedachte past daar helemaal bij”, zegt Barbara de Leeuw, „Het is niet goedkoper, maar je kunt je afvragen: wat is de prijs die we als wereld en maatschappij op de lange termijn betalen door alles altijd nieuw te willen? Door het op onze manier te doen, bespaar je zo’n 2.200 ton CO2. Wij spreken ook eigenlijk niet van afbreken, maar van oogsten.” Het is de bedoeling dat het theater tijdens de gehele bouw open blijft door in fases te bouwen. „We willen ons publiek echt meenemen”, zegt Bossers.

Het gezelschap neemt nog even een kijkje bij het veld waar een deel van het Zuiderstrandtheater ligt opgeslagen. De betonnen kanaalplaten liggen gewoon buiten, „Daar kan het tegen.” Ander materiaal ligt in een tent. Alles ligt op een bepaalde volgorde, voorzien van QR-codes, zodat het als gigantisch bouwpakket weer in elkaar gezet kan worden. Dit is de eerste keer dat Bossers zijn nieuwe theater ziet, opgesteld als los bouwmateriaal. „Ik heb er veel zin in”, zegt hij.

<dmt-util-bar article="4894405" data-paywall-belowarticle headline="Na twee jaar in de opslag herrijst het Haagse Zuiderstrandtheater als bouwpakket in Oss: „Meant to be”” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2025/05/23/na-twee-jaar-in-de-opslag-herrijst-het-haagse-zuiderstrandtheater-als-bouwpakket-in-oss-meant-to-be-a4894405″>

Met ‘Sentimental Value’ is Joachim Trier toe aan een Gouden Palm

Een staande ovatie van 15 minuten; net als je denkt dat het applaus in Cannes korter wordt, oogst Sentimental Value van de Noor Joachim Trier woensdagnacht in het Theatre Lumière het op twee na langste applaus ooit. De Noorse actrice Renate Reinsve (37) vond het niet meevallen zichzelf na tien minuten nog een houding te geven, vertelt ze de middag erna op het dak van het Marriott hotel, verstopt in een zwart lederen design-outfit en bijpassende zonnebril. Helemaal filmster.

Cannes is goed voor Reinsve, Joachim Trier nog beter. Zes jaar geleden stond zij op het punt het acteren op te geven om timmervrouw te worden.

De dertig voorbij, alleen mislukte tv-series en kruimelwerk, zoals een piepkleine bijrol waarmee ze in 2011 debuteerde in Triers; Oslo, August 31st, over de teloorgang van een verslaafde punker. Tot Trier haar onverwachts de hoofdrol aanbood als Julie, een millennial die haar draai niet vindt in liefde, werk en leven in The Worst Person in the World. De film was in 2021 een sensatie in Cannes, de obscure Reinsve won de Gouden Palm als beste actrice en werd een mondiale arthouse-ster. Indertijd vertelde ze dat ze bijna in een prullenmand had gebraakt op weg naar de rode loper. „Dat was een grapje”, zegt ze nu. „De rode loper vond ik juist geweldig, ik dacht: maak ik dat ook een keer mee. Waar ik toen echt bang voor was, waren de recensies van jullie gasten.”

Lees ook

‘Zo’n weloverwogen sloop in Scandinavische stijl’

De Noorse regisseur Joachim Trier

Blinde paniek

Die bleken jubelend, en zo was dit succesverhaal compleet. Ook Sentimental Value, een ensemblefilm, valt bij de filmpers zeer in de smaak. Het is een film waarin Reinsve Nora speelt, een neurotische, tot depressie neigende ster van de Noorse bühne – in de opening zien we hoe ze in blinde paniek voor een première een tegenspeler vraagt haar hard in het gezicht te slaan, waarna ze, als dat niet helpt, wegrent en haar kostuum verscheurt als ze haar vlak voor de uitgang tegenhouden. Waarna haar vrienden haar jurk met Scotch Tape hechten en Nora het podium op duwen, waar ze de pannen van het dak speelt. Ze hebben eerder met dit bijltje gehakt.

Vlak na de dood van haar moeder, een psychotherapeut, meldt Nora’s vader, sterregisseur in ruste Gustav (Stellan Skarsgard), zich met zijn eerste script in vijftien jaar. Over zijn eigen moeder en Nora’s oma, die zich verhing nadat ze hem uitzwaaide op weg naar school. Nora weigert bokkig – Gustav was er nooit voor haar, ze heeft hem niets te zeggen. Waarna Gustav op het Franse filmfestival van Deauville de Amerikaanse ster Rachel Kemp (Elle Fanning) ronselt, die alles is wat Nora niet is: blond, argeloos en open. Met Rachel gaat Gustav een Netflix-film opnemen in het huis in Oslo waar Nora en haar zus Agnes (Inga Ibsdotter Lilleaas) opgroeiden. Agnes speelde als kind de hoofdrol in een Holocaustdrama van Gustav waaraan ze zo haar eigen trauma’s overhield.

Maar Agnes is redelijk, heeft een gezin en sluit al die kleine compromissen met het leven waartoe de radicale Nora niet in staat is. Ze aardt vermoedelijk meer naar haar oma; het is beter geen touw in haar buurt te laten rondslingeren. En Rachel begint het te dagen dat ze in een wespennest beland is.

Speelse intermezzo’s

Zo draait men om elkaar heen in een delicate, intelligente en empathische film over familie, zusterschap en de kunst van elkaars beperkingen vergeven, met opnieuw een alwetende vertelstem, speelse intermezzo’s en leuke grappen. Zo doet opa Gustav, immer enthousiast, intuïtief en egocentrisch, zijn zevenjarige kleinzoon Erik dvd’s van de verknipte meesterwerken La Pianiste en Gaspar Noé’s Irréversible cadeau: „Let op Monica Bellucci, ze is geweldig.” Belucci wordt in Irréversible een kwartier lang verkracht en mishandeld.

Cinefiele insidergrapjes, akkoord – maar Sentimental Value zal zijn weg naar het publiek wel vinden. Trier verfilmt opnieuw een script van zijn boezemvriend Eskil Vogt. „We komen uit de tegencultuur en hadden nooit gedacht zulke huilfilms te maken”, vertelde Trier donderdag. „Maar we worden ouder en kwetsbaarder en gaan nu ook voor kwetsbare personages. Dus concluderen we dat tederheid het nieuwe punk is.”

Welnee, punk is het nieuwe punk, Joachim Trier wordt gewoon ouder. Een regisseur die met zijn consistente topniveau best toe is aan een Gouden Palm. Of de jury hem dat dit jaar gunt, weet je nooit, maar beste scenario zou het minste zijn voor Sentimental Value.