Extra geld voor Nederlandse rijksmonumenten. Minister Bruins: ‘We hebben deze vaste waarden nodig’

Er is wat geschoven, en nu is er extra geld voor erfgoed. OCW-minister Eppo Bruins (NSC) gaat eenmalig 155 miljoen euro extra uitgeven aan onderhoud van rijksmonumenten, en 15,8 miljoen euro structureel. Dat heeft hij maandag bekendgemaakt.

Een deel van de meer dan zestigduizend rijksmonumenten in Nederland vertoont achterstallig onderhoud. Het bedrag dat minister Bruins nu toekent lost dat probleem niet op, maar brengt wel verlichting. Meer geld betekent dat meer monumenteigenaren subsidie kunnen krijgen voor het onderhoud van hun pand, of een voordelige lening kunnen afsluiten.

Het geld dat Bruins toewijst aan erfgoed, is vooral bestemd voor grote rijksmonumenten, gebouwen als het stadhuis van Middelburg of de Rivièrahal in Diergaarde Blijdorp. Van de incidentele 155 miljoen euro zal 100 miljoen ten goede komen aan grote rijksmonumenten. De structurele 15,8 miljoen euro is voor de Subsidieregeling Instandhouding Monumenten, die ook voor rijksmonumentale woonhuizen bedoeld is. Deze regeling wees vorig jaar 315 aanvragen af omdat er geen geld voor was.

Bruins schrijft in een brief aan de Tweede Kamer dat het onderhoud van erfgoed belangrijk is, „met de grote ruimtelijke opgaven waar Nederland voor staat verandert de fysieke leefomgeving snel en soms ingrijpend. Het behoud van monumenten als beeldbepalende elementen is dan nog urgenter”. Hij bedoelt het niet zozeer als waarschuwing, legt hij maandagochtend aan de telefoon uit, hij wil vooral „waardering uitspreken” over wat monumenten betekenen voor de identiteit van een land. Juíst nu, bedoelt hij, „in deze tijd waar op het wereldtoneel zoveel aan verandering onderhevig is, hebben we die vaste waarden nodig, monumenten kunnen ons een gevoel geven van thuis zijn”.

Het geld dat Bruins nu voor monumenten beschikbaar stelt, is niet voldoende om het onderhoudsdoel te halen. Dat doel is om slechts bij 10 procent van de rijksmonumenten die niet een woonhuis zijn een restauratieachterstand te hebben. Om dat doel te halen, zou tussen de 367 en 770 miljoen euro extra nodig zijn, afhankelijk van of het doel in 2033 of 2040 bereikt moet zijn. Hoe meer haast, hoe meer geld er nodig is. Dat berekende Bruins voorganger in juni 2024; toen stond de achterstand op 14,6 procent. Binnenkort worden weer nieuwe rijksmonumenten aangewezen, in de categorie Post 65-gebouwen uit de periode 1965-1990, militair erfgoed, erfgoed uit de Koude Oorlog en geschenkwoningen van de Watersnoodramp in 1953. Na de zomer volgen de eerste aanwijzingen, verwacht de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE). Met de aanwijzingen van nieuwe rijksmonumenten zullen ook de kosten van het onderhoud stijgen.

Boekhoudkundig geschuif

Het geld dat Bruins maandag toekende, is niet vrijgekomen door ergens anders op te bezuinigen, maar door boekhoudkundig geschuif met geld uit de OCW-begroting. Zo wordt een uitkering aan het Nationaal Restauratiefonds naar voren geschoven, en krijgt geld dat in de OCW-begroting overblijft nu een nieuwe bestemming.

Het stadhuis van Middelburg, gelegen aan de Markt, is een Rijksmonument.

Foto Ton Toemen/ANP/HH

Hoeveel dichterbij het restauratiedoel komt door de nieuwe investering, kan Bruins niet zeggen. „We zetten in ieder geval een flinke stap”, zegt hij in een reactie. Maar hij wijst er ook op dat hij met zijn subsidiebeleid dit doel niet eigenhandig kan halen. „Of we de doelstelling echt halen in 2033, ligt ook aan de inzet van komende kabinetten en aan hoeveel mensen subsidie aanvragen en of ze vakmensen kunnen vinden. Dus het ligt aan een aantal factoren.”

Bruins vond ook dat het een beetje gek klinkt toen hij er voor het eerst over hoorde, maar de bedoeling is wel dat er een achterstand blijft. Vandaar die 10 procent als doelstelling. Anders is de vrees dat er onvoldoende werk is voor de ambachtslieden die restauraties aan monumenten uitvoeren. Bruins vergelijkt het met de bankencrisis van 2008, waarna de woningbouw kwam stil te liggen: allerlei bouwlieden raakten hun baan kwijt, en daarna was het een hele klus hen weer terug te vinden. Zoiets wil je voorkomen met monumentenzorg.

Bruins maakte maandag ook bekend dat het programma ‘Toekomst Religieus Erfgoed’ verlengd wordt, voor omgang met de leegloop van gebedshuizen. Dat er in de Kamerbrief wel over kerken en synagogen wordt gesproken, maar moskeeën niet genoemd worden, heeft volgens Bruins geen betekenis. De term ‘gebedshuizen’ omvat alles, zegt hij. Bovendien zijn er nog geen rijksmonumentale moskeeën, al zou dat kunnen veranderen met de aanstaande aanwijzing van nieuwe monumenten.

Het extra bedrag helpt de monumentenzorg, maar er is meer nodig om deze gezond te houden. Zo constateerde de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed vorig jaar dat veel gemeenten in de knel komen met hun erfgoedtaken. Eigenaren van rijksmonumenten moeten bij gemeenten zijn, als ze een vergunning willen aanvragen voor een verbouwing. Een gemeente moet dan advies vragen bij de lokale monumentencommissie, en bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Maar dat gebeurt niet altijd, of er wordt niet genoeg mee gedaan, ziet de RCE. Dat heeft gevolgen: monumenten worden niet altijd met voldoende zorg behandeld. Bruins erkent dat „kennis en capaciteit bij gemeenten en provincies al langere tijd een zorg is”. Daar is begin 2024 een stimuleringsprogramma voor opgericht, benadrukt hij: Erfgoed en Overheid, dat lokale overheden moet ondersteunen in hun erfgoedtaken door bijvoorbeeld te zorgen dat in elke regio voldoende archeologen werken. Maar hij weet ook: het probleem is niet makkelijk opgelost.


Schilderde Hokusai een octopus? Hoeveel dieren zijn vernoemd naar David Attenborough?

Amerikaanse kunstenaar Carrie Mae Weems in Rijksmuseum: ‘Trump wil ons het zwijgen opleggen, maar ik krijg er juist veel energie van’

‘Dit Trumpisme”, zegt Carrie Mae Weems, „is voor mij niet echt iets nieuws. Onze ouders en voorouders groeiden op in een tijd van onderdrukking. Wij hadden altijd al te maken met vormen van repressie. En dus zijn we ook al heel lang bezig met vormen van verzet.”

De Amerikaanse kunstenaar Carrie Mae Weems (1953) zit zaterdagochtend in de lobby van het Amsterdamse College Hotel. Ze arriveerde gisteren vanuit Italië, waar in Turijn deze zomer een grote overzichtstentoonstelling van haar werk te zien is in de Gallerie d’Italia. Ze is in Amsterdam voor een lezing in het Rijksmuseum, in het kader van haar eerste tentoonstelling in Nederland, Painting The Town. De gelijknamige serie, gemaakt in 2021, bestaat uit enkele enorme prints die doen denken aan abstracte schilderijen: grote vlakken in voornamelijk zwart, wit en beige, hier en daar wat frivoler geel en oranje. De verf werd aangebracht op de dichtgetimmerde winkelpuien in Portland (Oregon), Weems’ geboortestad, in de nasleep van de Black Lives Matter-protesten. Tijdens de protesten werden op die houten panelen leuzen geschreven door BLM-activisten. De autoriteiten maakten die berichten vervolgens onleesbaar door er grote vlakken verf overheen te rollen.

Carrie Mae Weems, werk uit de serie ‘Painting the Town’ (2021).

„Een ernstige vorm van censuur”, zegt Weems, „en dat zien we ook nu weer gebeuren.” De regering-Trump, is druk doende verwijzingen naar diversiteit en inclusie van haar overheidswebsites te verwijderen. Het eerbetoon aan de Tuskegee Airmen (de eerste groep Afro-Amerikaanse luchtmachtpiloten) bijvoorbeeld, of de website van de Arlington-begraafplaats waar pagina’s verdwenen over onder anderen zwarte veteranen en vrouwen. „En boeken! Ze verbannen boeken. Kan je je dat voorstellen, dat er op scholen en in bibliotheken simpelweg boeken verdwijnen. Het doet toch denken aan het Derde Rijk, waar boeken verbrand werden?”

Eerste zwarte vrouw

Weems was de eerste zwarte vrouw die in 2014 een solotentoonstelling kreeg in het Guggenheim Museum, ze ontving vele belangrijke kunstprijzen, onder andere in 2024 de prestigieuze National Medal of Arts uit handen van toenmalig president Joe Biden. In haar werk – fotografie, video, installaties, performances – staan maatschappelijke thema’s zoals racisme, seksisme en discriminatie centraal. „Nu wil Trump ons het zwijgen opleggen, maar ik kan je zeggen: ik krijg hier juist veel energie van. Om maar de beroemde uitspraak van Toni Morisson aan te halen: ‘Dit is precies de tijd dat kunstenaars aan het werk gaan. Er is geen tijd voor wanhoop, geen ruimte voor zelfmedelijden, geen behoefte aan stilte, geen plek voor angst.’

We dachten dat het de goede kant opging, voor vrouwen, lhbti’ers, mensen van kleur. Maar het lijkt eerder ‘één stap voorwaarts, twee stappen terug’

Carrie Mae Weems
kunstenaar

„De krachten die we nu omhoog zien komen, die zijn er altijd al geweest. Niet alleen het racisme, ook het seksisme, de homofobie. Het is wat Amerika in het diepst van zijn wezen óók is. In mijn werk heb ik de structuren van macht en onmacht, recht en onrecht, altijd als onderwerp gehad. Daar ben ik mijn hele leven al mee bezig.”

Weems maakte eerder videoperformances waarin een sinistere clownfiguur speelt met een wereldbol – en zo het lot van de aarde op het spel lijkt te zetten (The Joker, See Faust (2003), If I Ruled The World (2004)). Als we dat werk nu zien, doet die figuur ons aan Trump denken. „Maar er waren anderen voor hem, en er zullen anderen na hem komen die het niet zo nauw nemen met mensenrechten en hoe het met de aarde gaat. En het speelt niet alleen in Amerika, je ziet het ook in Europa. We dachten dat het de goede kant opging, voor vrouwen, lhbti’ers, mensen van kleur. Maar het lijkt eerder ‘één stap voorwaarts, twee stappen terug’. Het mooie, als dat het juiste woord is, van deze kunstwerken is dat ze daarmee tijdloos zijn. Ze zijn ruim twintig jaar geleden gemaakt, maar nog steeds actueel. Ze zeggen iets over het verleden en ze zeggen iets over de toekomst. In die zin is dit werk groter dan mijzelf, het verhoudt zich steeds weer opnieuw tot de tijd waarin het getoond wordt en de mensen die het opnieuw zien.”

Poëtisch activisme

Je zou het werk van Weems activistisch kunnen noemen, maar, zo zegt ze: „Als ik alleen maar zou schreeuwen, als ik alleen maar heel hard tegen deuren zou schoppen en bonzen, dan zou mijn boodschap niet aankomen.” En dus ontwikkelde ze poëtischer manieren om het publiek deelgenoot te maken van haar ideeën, „een strategie van zachtheid, schoonheid, esthetiek, waarmee ik het publiek uitnodig mijn wereld te betreden. Het onderliggende thema van Painting the Town is heftig, de dood van een zwarte man, agressie, geweld. Maar het werk is ook heel esthetisch, het roept vragen op: waar kijk ik eigenlijk naar? Zo breng ik de kijker dichter naar wat ik te zeggen heb.”

In het kader van de viering van 250 jaar Amerikaanse onafhankelijkheid, in 2026, wil Trump een beeldentuin, The National Garden of American Heroes, aanleggen, met 250 beelden van ‘historische’ figuren, van George Washington en Martin Luther King tot Julia Child en Kobe Bryant. „Met mijn project Monumental Concerns ben ik al langer geïnteresseerd in monumenten, waar ze voor staan, wie en wat ze nou eigenlijk gedenken.” Die discussie wordt ook in het land gevoerd: in de VS werden in de afgelopen jaren standbeelden verwijderd die gezien worden als symbool voor het slavernijverleden. „Hoe moeten de monumenten van de toekomst eruitzien? Ik hoop een voorstel in te dienen voor een nieuw beeldhouwwerk, een monument, voor Trumps nieuwe National Garden.”

Ook al is Weems kritisch op Trump, ze ziet meedoen als een manier om haar stem te laten horen. „En ik hoop dat andere serieuze kunstenaars van naam hetzelfde zullen doen. Het is een manier om kritisch te reageren op het moment.”

En, vertelt Weems: „Ik zoek nu fondsen voor een ander voorstel: ik ga ter ere van dat jubileumjaar vijftig kunstenaars uitnodigen maquettes te maken voor monumenten voor de toekomst. Niet terugkijken, maar vooruit. En die gaan we in een mobiele studio in alle vijftig staten laten zien. Ken je dat liedje van Curtis Mayfield, ‘Keep on Pushing’?” Weems lacht uitbundig. „Ja. Ja, that’s my man. Niet zwijgen. Laten zien: hier ben ík.”

Carrie Mae Weems, Painting the Town, nog t/m 9 juni in Rijksmuseum Amsterdam.


Voorstelling ‘Bulk’ van Wunderbaum is een repetitieve performance over spulletjes in de Rotterdamse haven

Rond de Rotterdamse Waalhaven zijn het vooral passagiers die vervoerd worden over het water. Een watertaxi schiet voorbij en een cruiseschip passeert de kade – wild verlicht door kleurige lichtbundels, majestueus en afschrikwekkend tegelijk. Maar in theatervoorstelling Bulk draait het niet om dit soort vaarten; Wunderbaum duikt specifiek in het vervoer van producten over het water.

Tijdens muziek-, theater- en operafestival O. speelt Bulk op een prachtige locatie aan de Nieuwe Maas. Onder een oude havenkraan is een tribune gebouwd. Daar tegenover staat een container, waar muzikanten Moritz Bossmann en Quartus Vlak zich hebben verschanst, omringd door hun instrumenten. Meeuwen scheren boven de hoofden van het publiek, het water klotst tegen de kade. Terwijl de avond valt over Rotterdam, lichten gebouwen rond de waterweg één voor één op. De lucht verandert van blauw naar roze, naar steeds donkerder.

Refrein

In dit schitterende decor (misschien wel Rotterdam op z’n best) laten de vijf acteurs van Wunderbaum anderhalf uur lang spulletjes de revue passeren. Eindeloze lijsten noemen ze op, associatief stuiterend van het ene naar het andere product. Dat gaat van bevroren etenswaren naar allerlei soorten koelmachines, van bakproducten naar fietsen, van Chinees speelgoed naar vuilnis dat verscheept wordt van land naar land. Spullen vallen in categorieën, categorieën haken aan productgroepen, buitelen over elkaar. Als een refrein worden de woorden herhaald, nog een keer en nog een keer tot ze hun betekenis verliezen, als klanken op de experimenteel-elektronische composities van Bossman.

Muzikanten Moritz Bossmann en Quartus Vlak spelen vanuit een verlichte container, tijdens ‘Bulk’. Foto Fred Debrock

Met Bulk wil Wunderbaum iets zeggen over de goederenstromen over water. De promotietekst hint op een statement, iets antikapitalistisch, maar die boodschap moet het publiek zelf destilleren uit de oneindige opsommingen, uit de woordenstroom die van ritme wisselt en soms een glimlach oproept, maar na enige tijd toch begint te vervelen. Het voornaamste wat uit de lijsten valt af te leiden, is dat het ontzettend veel is wat er wordt verscheept – heel veel, absurd veel. Hebben we dat écht allemaal nodig? En moet dat van de andere kant van de wereld komen? Een kanttekening is dat niet alles wat de acteurs noemen, daadwerkelijk aan boord van schepen wordt vervoerd. Dat brengt het voorstellingsconcept aan het wankelen: als een deel van die overdaad fictief is, maakt het geheel minder indruk. Je vraagt je bij iedere volgende uitspraak af, of je het serieus moet nemen.

Climax

Visueel krijgt de woordenstroom vorm met een act, waarbij de acteurs meermaals van kostuum wisselen, van urban outfits tot gymastiekpakjes. In choreografieën lopen ze ritmisch over het speelveld of maken bewegingen waaruit havenprocessen zijn af te leiden: gesleep met de dozen en containers, de schepen die binnen worden gehaald en weer vertrekken. Op een ander moment sjouwen de performers aan elkaar geplakt over de kade, terwijl de opsomming voortduurt.

Anderhalf uur is een lange zit bij zoveel herhaling. Zeker omdat de lijsten nergens naartoe werken, behalve het duidelijk maken van de veelheid aan verscheepte producten. De opsomming wordt een gimmick, van opbouw naar een climax is geen sprake. Bulk geeft een aanzet tot gedachtes over kapitalisme en globalisering, maar vraagt daarbij te veel van het publiek.


Van flamboyant cabaret tot introspectief theater: Delft Fringe biedt talent een onmisbaar podium

Aan bravoure geen gebrek bij Maaike Dirkje Hop. Ze knalt er meteen in bij de uitvoering van Erkenning, de musical: ze wil graag in grotere zalen staan. Maar speciaal voor ons, op het Delft Fringe Festival, staat ze in Stadsboerderij Rietveld, een smalle, langwerpige ruimte waar krap vijftig man in kan. Ze introduceert zichzelf als de coach van de coach for coaches, waarmee de toon is gezet: ze kan meer dan nu blijkt.

Passages uit haar dagboek moeten bewijzen hoe ver ze als kind al haar tijd vooruit was. Begeleid door broer Sander op gitaar zingt ze hoe bescheiden ze was in haar leiden („met e-i”), en hoe moreel verheven – „ik was zeven”. Leed en pijn vindt ze ook in de gedachte dat ze als kind een influencer avant la lettre was, maar als enig platform de schoolkrant had.

Waarna nog meer onnavolgbaar bochtige verhalen volgen, zoals over het uitdelen van mandarijnen in de klas, bekleed met anti-oorlogsteksten, en bedacht als protest tegen de suikerlobby. Even flamboyant gespeeld zijn de analyses van een kinderliedje en een spreekbeurt over Dostojevski als tienjarige.

Tussendoor vertelt ze hoe ze dit jaar strandde op het Amsterdams Kleinkunst Festival om vervolgens vilein het commentaar van de jury te fileren. Het is allemaal heel geestig, met een geveinsde arrogantie die het debuut van Micha Wertheim in herinnering roept en de podiumenergie van een Nina de la Parra. Goed om haar te zien op Fringe voor de grote podia haar vinden.

Makers van de toekomst

Het Delft Fringe Festival afficheert zich dan ook als een podium voor de makers van de toekomst. Deze Fringe is het kleine zusje van het Amsterdam Fringe Festival en is sinds de oprichting in 2011 in alle opzichten gegroeid. De circa dertig speellocaties voor de tientallen verschillende podiumkunstenaars zijn prettig ‘fringe’ en demonstreren dat het festival goed in de stad is geworteld. Behalve op een stadsboerderij kom ik in twee galeries en een filiaal van koffieketen Anne & Max voor optredens.

Daarbij blijkt dat Maaike Dirkje Hop verder is in haar ontwikkeling dan de andere drie acts die ik tref. Die leveren sympathieke voorstellingen, maar het is ruw talent dat nog meters moet maken.

In Is er iemand thuis etaleert Sebastiaan de Bie, vorig jaar winnaar van het Groninger Studenten Cabaret Festival, een enorme dosis aanleg voor zowel schaamteloos als kwetsbaar zijn. In verhalen over seksuele escapades en een dwingende vader schetst hij treffend het ongemak dat hij voelt én oproept. Met als mooi tussenstation zijn droom over een Bureau voor Eenzaamheid, waar hij graag geholpen zou willen worden. Maar de ontknopingen waar hij naartoe werkt zijn nog te vlak om humoristisch te worden, en tempo en timing verdienen meer aandacht.

Ook collectief Dystopia mikt met Tijd zat op de lach. Het duo, bestaande uit theatermakers Fleur Mennega en Mathijs Demper, won er vorig jaar de Publiekprijs op de Delft Fringe mee. In hun nieuwe programma spelen ze karikaturale sketches over efficiënt werken en leven. Vooral het lijntje over het winnen van tijd via een schimmig bedrijf dat belooft je levensduur voor eeuwig te verlengen, heeft veel potentie. Maar zowel in tekst als in acteren moet het nog net een randje gekker en snediger om de absurditeit van de typetjes goed te raken.

Foto Sing Dekker
Foto Sing Dekker
Sebastiaan de Bie in Stadsboerderij Rietveld.
Foto Ben Schotpoort
Maaike Dirkje Hop noemt zich de coach van de coach of coaches in haar humoristische voorstelling.
Foto Ben Schotpoort
Het komisch duo Dystopia treedt op in koffiezaak Anne & Max, in Delft.
Foto Ben Schotpoort

Fijnbesnaard

In De Stilte Die We Delen slaat Nicchelle Buyne (zij/die) een meer introspectieve toon aan. Ze vertelt over het gemis als kind van een warme, toegewijde oma. Die oma stond bekend als „de koningin van het verdwijnen” en leidde haar eigen leven, zonder oog voor haar kleinkind. In een mix van verwijt, herkenning, begrip en verlangen vertelt Buyne hoe ze een beeld probeert te krijgen van haar inmiddels overleden oma.

Ze kleedt zich naar een levensgrote foto van de oma die het decor vormt en heeft op band commentaren van mensen die haar kenden, en die haar onder meer beschrijven als „fijnbesnaard”. Het is een levendige zoektocht naar familie, die met meer focus in de emoties en het spel aan overtuiging zou winnen.

Wat al deze makers vooruit helpt, is meer kunnen optreden voor publiek. Dat maakt eens te meer duidelijk hoe onmisbaar plekken als de Delft Fringe zijn. Het geeft makers tijd en gelegenheid om hun talenten te polijsten.


Bloederig theater van Julian Hetzel: hoe ‘rechts’ de ingewanden van ‘links’ door de worstmachine haalt

Het gaat er bloederig aan toe in Three Times Left is Right, de nieuwe voorstelling van Julian Hetzel die afgelopen donderdag op het Utrechtse SPRING Performing Arts Festival de Nederlandse première beleefde. Een man wordt, tijdens de liefdesdaad, door zijn geliefde van zijn ingewanden ontdaan. Als een feestslinger bungelen zijn darmen om zijn nek. De man verzet zich niet, kreunt alleen een beetje, terwijl hij in een uitdijende plas nepbloed ligt te kijken hoe zijn orgaanvlees door een gehaktmolen wordt gehaald, in een worstmachine tot sliert wordt geperst en in een pannetje wordt gaargebraden.

Dit is de prettig gestoorde manier waarop kunstenaar en theatermaker Julian Hetzel ‘cultureel kannibalisme’ verbeeldt, oftewel, in dit geval: hoe links idioom door rechts wordt overgenomen, verwerkt, vervormd, en in die nieuwe consistentie voor de eigen zaak wordt opgediend. Zo kan het gebeuren dat conservatieve sprekers oproepen tot ‘revolutie’. Dat ze de vuist ballen tegen onderdrukking en uitsluiting, tegen de verkettering van wat ze framen als vooruitstrevende ideeën. Het is het idioom van links, hoogstpersoonlijk tot worst geperst door rechts.

De man wordt gespeeld door Josse De Pauw, de vrouw door Kristien De Proost. Spiernaakt verschijnen de twee Vlaamse acteurs (ook in werkelijkheid partners) bij aanvang van de voorstelling voor ons, alleen een harnasje voor de zender om de schouders. In het Engels (de hele voorstelling is Engelstalig) leggen ze uit op wie hun rollen zijn gebaseerd: de zijne op cultuurwetenschapper Helmut Lethen, een progressief denker, en de hare op zijn echtgenote Caroline Sommerfeld, die er extreemrechtse denkbeelden op nahoudt. Ondanks botsende ideologieën voedde het Duitse echtpaar gezamenlijk drie kinderen op.

De Pauw en De Proost hebben van empathie hun vak gemaakt, vertellen ze; in wezen is acteren niets anders dan je inleven in de beweegredenen van een ander. Dat zijn ze dan ook van plan hier toe te passen. Vooral voor De Proost belooft dat een uitdaging te worden, want Sommerfelds conservatieve gedachtegoed is niet bepaald het hare.

Foto Rolf Arnold

Vleesgeworden pleidooi voor democratie

Daar gaat het dus over in Three Times Left is Right: hoe je je – in een relatie, maar ook in de maatschappij – kunt verhouden tot standpunten die de jouwe niet zijn. Ga je ertegen in verweer? Kunnen contrasterende visies vreedzaam naast elkaar bestaan? Voegen mensen zich misschien automatisch naar de heersende ideologie in de omgeving? Wat als die botst met je persoonlijke opvattingen? Kun je wennen aan uitspraken en daden die lijnrecht tegen je persoonlijke waarden in gaan? Kun je normaal gaan vinden wat je niet normaal wilt vinden, als je er maar vaak genoeg aan wordt blootgesteld? Concreter: hoe kon de Holocaust plaatsvinden? Hoe valt te verklaren dat mensen met een gezonde dosis empathie niet in protest komen wanneer er vlak voor hun neus genocide wordt gepleegd?

Het zijn belangrijke vragen, en het is in theorie fascinerend om te onderzoeken hoe de botsing van ideologieën zich, op kleine schaal, bij dit intellectuele liefdespaar voltrekt; de twee vormen in zekere zin een vleesgeworden pleidooi voor democratie. Maar om werkelijk tot verrassende gedachten te komen, hadden beide denkers wat serieuzer genomen moeten worden. Lethens college, bijvoorbeeld, over hoe ons referentiekader zich aan pleegt te passen aan de heersende normen en daarmee steeds nieuwe omstandigheden normaliseert, blijft behoorlijk aan de oppervlakte, hoewel De Pauw de tekst wel brengt alsof hij baanbrekende inzichten debiteert. Sommerfelds bezorgdheid over ‘massa-immigratie’ en ‘taalpolitie’ wordt geen moment invoelbaar, alle voornemens over empathie ten spijt.

De scherpste kritiek op links gedachtegoed wordt in Three Times Left is Right niet in de mond van Sommerfeld gelegd, maar komt, verrassend genoeg, van Hetzel zelf, die de voorstelling start met een schijnbaar eindeloze lijst trigger warnings. Rekening houden met andermans gevoelens kun je ook overdrijven, lijkt hij daarmee te willen zeggen. Zou het?

Foto Nurith Wagner-Strauss


‘Zie ik eruit als iemand die vrouwen slaat?’, vraagt Theo Maassen zijn publiek

Ziet hij eruit als iemand die vrouwen slaat?, vraagt Theo Maassen (58) in Onbegonnen werk. „Ja!” Hij weet het: zijn hoofd zit niet mee. Maassen: „Mijn fijnbesnaarde ziel laat zich niet echt vertalen in mijn gezichtsexpressie.”

Zo begint Maassen zijn nieuwste cabaretvoorstelling met een verwijzing naar de beschuldigingen van huiselijk geweld in roddelbladen. Het is verstandig dat Maassen zich niet laat verleiden om daar wel inhoudelijk op te reageren in zijn eigen voorstelling, voor een publiek dat toch wel voor hem zal klappen: dat zou nogal makkelijk, en daarom nogal saai zijn.

Voorspelbaar maar óók opmerkelijk is dat Maassen zijn stilte over dit onderwerp verklaart middels de overtuiging dat kunstenaar en kunstwerk gescheiden moeten blijven. Zo’n stelling klinkt altijd mooi, en ook nobel: je bent in staat te genieten van een meesterwerk zonder de hele tijd een veroordeeld moordenaar (Caravaggio) of een fanatiek antisemiet (Céline) voor je te zien. Bij cabaret is de kunstenaar echter ook deel van het kunstwerk. Dit maakt het lastiger ze van elkaar te scheiden. Het helpt bovendien niet dat je de kunstenaar anderhalf uur lang aandachtig aankijkt.

Zoals we van Maassen kennen, zien we ook in Onbegonnen werk een piekerend en aan alles twijfelend figuur. Hij verpakt zijn twijfels vaak grappig in leuk geformuleerde en wanhopige tirades, gekwelde gezichtsuitdrukkingen en rusteloos heen en weer gezwoeg over het podium. Onderwerp is meestal de onvolmaaktheden van de mensheid, en vaak in het bijzonder: van zichzelf.

Een licht ongemakkelijke constatering is dat de voor Maassen en betrokkenen vervelende situatie zijn nieuwste voorstelling ook interessanter maakt. Hij versterkt het effect van zijn type cabaret door zijn privéleven privé te laten. Dat Maassen in de echte wereld ook is gelinkt aan onvolmaaktheden – nogmaals: door roddelbladen – wekt suggesties. En suggesties zijn genoeg, weet ook Maassen: „Bij een foto van mijn hoofd denk je eerder ‘gezocht’ dan ‘vermist’.” De kwestie vergroot zodoende de suggestie van waarachtig contact: Maassen spéélt geen piekerend en onvolmaakt figuur, maar hij ís het.

Labradoodle

We moeten ons volgens Maassen afvragen of we aan het rijpen of rotten zijn. Hij ziet verschillende aanwijzingen voor maatschappelijke rotting. Zo vindt hij het een veeg teken dat de labradoodle de populairste hond is. Een hond die niet stinkt, geen haar verliest en tegen iedereen aardig doet. „Een hond die geen reacties oproept.” Bij Maassen wel: volgens hem is de hond exemplarisch voor een niet-weerbare maatschappij. Net als de hedendaagse bumperloze auto’s, waarbij een klein stootje meteen kan resulteren in grote schade. Vroeger kon je bij het stoplicht een vriend voor je gewoon „een kusje met de bumper” geven.

Volgens Maassen is de labradoodle exemplarisch voor een niet-weerbare maatschappij

Knap is dat Maassen een goede toon heeft gevonden om het beperkende in plaats van bevrijdende taalgebruik van „leuke alfabet subcultuurtjes” te bespreken. Door zichzelf wat karikaturaal neer te zetten als oude man, opgegroeid in een zogenaamd zalige verleden tijd, bespot hij enerzijds degene die vroeger alles beter vond. Anderzijds zegt hij zinnige dingen over „een land waarin zo veel mensen zich identificeren als slachtoffer dat er een nijpend tekort is aan daders”.

Niet al het geconstateerde maatschappelijk rot is interessant. Het spannendst is Maassen als hij zichzelf beziet. Hij zou niet van geslacht willen veranderen, maar wel van persoonlijkheid: in „een frisse, helderdenkende, niet-neurotische gast”. Grappig en pijnlijk is het als Maassen zijn verhouding tot de werkelijkheid bespreekt: „De realiteit? Nee bedankt!” Waarom gaat het zo veel over ‘dicht bij jezelf blijven’ en waarom hoort hij tegenwoordig niet zo veel meer van ‘typetjes’? Want soms „even vakantie van jezelf”, je even níét op een doodernstige manier verhouden tot de werkelijkheid, kan helpen je te verzoenen met je gemankeerde zelf en medemens, toont Maassen in zijn twaalfde voorstelling. Dit leerde hij al vroeg van zijn ouders, blijkt uit een prachtig slotverhaal. Onbegonnen werk laat zien: Maassen is nog niet verrot.


Italo: goedkope elektronische Italiaanse disco met decors vol plastic en aluminiumfolie

Diep in het YouTube-algoritme of in de herhalingen op de Italiaanse zender Rai Uno is een goudmijn verstopt. Een stroom tv-optredens die eindeloos van videoband op videoband gekopieerd lijkt. Slechte kwaliteit, maar onmiskenbaar Italiaanse tv uit de jaren tachtig. Enorme showdecors met soms een verdwaalde plastic palm, rookmachines of wat onbeduidende objecten omwikkeld met aluminiumfolie. Op dat podium staat vaak één gelikte zanger of zangeres, houterig te dansen en te playbacken, een enkele keer begeleid door een theatraal spelende bandgenoot op keyboard. Precies bij een dergelijk beeld is de kans groot dat je italo voorgeschoteld krijgt. Disco, maar dan op zijn Italiaans. Onhandig en met een dik accent gezongen, omlijst door simpele synthesizers. En toch direct vrolijkmakend.

Waar komt het vandaan?

In de jaren zeventig was disco overal, maar vooral Amerikanen waren er echt goed in. Tot Disco Demolition Night in 1979, toen verstarde rockfans (veel met verhulde homofobe en racistische motieven) in een groot honkbalstadion duizenden discoplaten opbliezen om zo het genre dood te verklaren. Opeens droogde de stroom nieuwe disco op, terwijl er in Europa nog genoeg discotheken om zaten te springen. Precies in dezelfde periode werden synthesizers een stuk goedkoper. En dus gingen er in Italië, aangemoedigd door de elektronische ondertonen van discoklassieker ‘I Feel Love’, een hoop producers zelf aan de slag. Waar men in Amerika enorme budgetten had om sessiemuzikanten in te huren en strijkersarrangementen te schrijven, trokken ze in Italië alle instrumenten rechtstreeks uit hun splinternieuwe machines. Niet om albums te maken, maar singles die rechtstreeks richting de dansvloer gingen.

Hoe klinkt het?

Eerlijk is eerlijk, een hoop italo klinkt nogal goedkoop. Dat is meteen ook de charme. Vaak hoor je in een nummer dat de producer een nieuwe synthesizer heeft en erg enthousiast is over een raar geluidje dat het apparaat kan maken. Of duikt er zo maar een schelle kinderstem op. Tegelijkertijd loopt de muziek over van de aanstekelijke melodieën. De beste nummers hebben een baslijn waar je meteen op meebeweegt, een synthesizerloopje dat meegefloten wil worden en een zanglijn die zich meteen tussen je oren nestelt. En met een beetje geluk zitten er nog drie andere goede melodieën in verstopt.

Hoewel de zanger of zangeres vaak op de platenhoes stond en playbackte bij de tv-optredens, is het eigenlijk een genre van producers. De vocalisten werden erbij gezocht. Er zijn zelfs acts die in werkelijkheid door andere zangers werden ingezongen. Teksten waren dan ook bijzaak. Vaak gaat het clichématig over liefde, met robotstem over sciencefiction, of lijken er willekeurige Engelse woorden op rijm te zijn gezet. Niet geheel toevallig hadden een hoop italo-artiesten al een eerdere carrière als model of acteur. Over het algemeen is de italo van de vroege jaren tachtig minder gepolijst, iets duisterder en daarmee het leukst. Later in de jaren tachtig werd het genre steeds professioneler en klonk de muziek gladder, met een hoger kauwgomballen gehalte. Een hoop italo is overigens Duits. Het genre dankt zijn naam aan een compilatiealbum vol Duitse en Italiaanse disco uit 1983.

Hoe zit het nu?

House-dj’s zijn nooit vergeten hoe goed de oude elektronische producties klinken op grote geluidssystemen van clubs en festivals. Er zijn bovendien vrij concrete lijnen te trekken vanuit italo naar de opkomst van house en techno eind jaren tachtig in Amerika. Een paar jaar terug was er een bredere revival. Er doken steeds meer speciale avonden op die rond het genre geprogrammeerd werden. Indieartiesten als Washed Out noemden italo-acts Gary Low en Ryan Paris als inspiratie en zelfs in de recente pophit ‘Espresso’ van Sabrina Carpenter klinken de Italiaanse jaren tachtig door. Ook in Nederland wordt er vandaag nog italo gemaakt, bijvoorbeeld door Nijmegenaar Loek van Beers die, geheel in Italiaanse traditie, zijn muziek uitbrengt als Luca Dell’Orso.


Van Goghs sterrennacht aan de Nigeriaanse woestijnhemel. John Madu exposeert als eerste Afrikaanse kunstenaar in het Van Gogh Museum

Daglicht valt er nauwelijks in het appartement in Lagos dat dient als John Madu’s atelier. Toch spat het korenblauw en graangeel van het tegen de muur leunende doek alsof er een spot op schijnt. De Nigeriaanse kunstenaar liet zich inspireren door Van Goghs schilderij van zijn slaapkamer in Arles. Maar in Madu’s versie hangen er boven het iconische bed van de negentiende-eeuwse Nederlandse kunstenaar portretten van de Nigeriaanse schrijver Chinua Achebe en de Amerikaanse rapper Biggie, en erachter staat een bronzen sculptuur van de Nigeriaanse beeldhouwer Ben Enwonwu. „Mijn ode aan de globalisering in West-Afrikaanse context”, zegt de 41-jarige kunstenaar.

Tien doeken met Madu’s interpretaties van Vincent van Goghs werken zijn dan al op weg naar Nederland. Vanaf 30 mei zijn ze te zien in het Van Gogh Museum, naast de originelen. Het is voor het eerst dat het Amsterdamse museum werk toont van een hedendaagse Afrikaanse kunstenaar. Voor de opening van de tentoonstelling reist Madu zijn doeken achterna.

Als het aan zijn vader had gelegen, onderwaterlasser en ondernemer in de olie-industrie, was Madu ingenieur geworden of bankemployé. „Mijn pa had stijl. Hij nam me mee naar exposities, hing kunst aan de muur en droeg designerkleding. Maar kunst was vrije tijd. Voor zijn kinderen wenste hij een nette baan van negen tot vijf”, zegt de Lagosiaan op deze bewolkte middag in zijn atelier.

Madu’s creativiteit openbaart zich echter al vroeg. „Ik was als kind altijd aan het tekenen, op het tafelblad, op de muren en in mijn schoolschriften”, zegt Madu. Uit een kast in de aangrenzende kamer haalt hij een stoffige attachékoffer vol oude schriften. Er doorbladerend komen met balpen geschetste superhelden en Japanse krijgers voorbij. „This takes me back”, glimlacht de 1,85 meter lange kunstenaar. „Vanaf mijn zesde tekende ik samoerai. Ik ben grootgebracht met tv en keek eindeloos anime-series”, zegt hij, verwijzend naar de Japanse tekenfilms waaraan hij verslaafd was.

John Madu bij zijn attachékoffer met oude schriften vol met in balpen geschetste superhelden en Japanse krijgers.

‘Cultuurschok’

Maar het kunstenaarschap is geen optie, dus gaat hij in 2003 Beleid en Strategie studeren aan een christelijke privé-universiteit in de periferie van Lagos. Zoals alle Nigeriaanse afgestudeerden wordt hij daarna opgeroepen voor een jaar sociale dienstplicht bij de National Youth Service Corps (NYSC). „Die NYSC-tijd veranderde mijn leven”, stelt Madu.

De net afgestudeerde Madu wordt uitgezonden naar ruraal gebied in de deelstaat Niger, in het woestijnachtige noorden van Nigeria. „Een cultuurschok voor mij, city boy.” In Ikeja, de dichtbevolkte wijk waar Madu opgroeit in miljoenenstad Lagos, zie je ’s nachts geen sterren, laat staan de melkweg. Maar in Niger schitteren ze in overvloed aan het zwerk. „Ik lag urenlang op het gras naar de hemel te staren. Daar kreeg ik de Van Gogh-vibe. In een flashback zag ik De Sterrennacht (1889), het schilderij dat ik kende van een kalender die mijn vader had hangen. Ineens wist ik: ik word kunstenaar.”

Als hij in 2008 terugkomt in Lagos, gaat hij schilderen. Zijn eerste doeken waren niet eens fatsoenlijk geprepareerd, herinnert hij zich lachend. „Ik heb veel moeten googlen.” Hij herkent zich in Vincent van Gogh, net als hij autodidact. „Via internet heb ik stage gelopen bij de hele wereld. We staan allemaal op de schouders van de oude meesters. Dat iemand in Nigeria zich laat inspireren door een negentiende-eeuwse kunstenaar uit Nederland, toont de invloed van de globalisering.”

Hedendaagse cultuur is wat Madu betreft altijd een samensmelting van uitingen van over de hele wereld. „Toen ik Van Gogh ging bestuderen, besefte ik de grote invloed van Japanse kunst op zijn werk. Precies als bij mij”, legt Madu uit, aaiend over het koppie van zijn vierjarige Franse buldog Sasuke, genoemd naar een personage uit zijn favoriete anime-serie. Op de schilderijen die Madu voor het Van Gogh Museum maakte, duiken hier en daar Japanse houtsnedes op, verwijzend naar deze gedeelde inspiratiebron.

Daarnaast zijn er ook Nok-sculpturen op te ontwaren, de oudst bekende Nigeriaanse kunst uit de ijzertijd. „Hun beelden zijn zó avant-garde”, zegt Madu. „Wie zegt dat Afrikanen wilden waren, moet maar eens kijken naar het talent waarmee deze kunst is gemaakt, de speelsheid en vindingrijkheid. Het is een herinnering dat veel westerse moderne kunst geïnspireerd is op Afrikaanse.”

John Madu aan het werk in zijn atelier in Lagos.

Zakenman

Hoezeer Madu zich ook identificeert met Vincent van Gogh, in één aspect verschilt de Nigeriaanse kunstenaar bepaald van zijn Nederlandse voorganger: Madu is ook een handige zakenman, die kansen met beide handen aangrijpt en zonodig zelf creëert. Hij kocht net het penthouse van een appartementencomplex in aanbouw in de buurt van zijn atelier, een van die onverwacht landelijke stukjes in het hart van Lagos met maïsveldjes en papayabomen waar de verstedelijking nog niet heeft toegeslagen. „Je kunt niet in Lagos geboren en getogen zijn, en geen gevoel hebben voor zakendoen.”

Het grote verschil met Van Gogh: Madu is ook een handige zakenman, die kansen met beide handen aangrijpt en zonodig zelf creëert

Zo regelt Madu in 2015 via een kennis nationale tv-publiciteit voor een solo-expositie in Lagos die hij zelf financiert. Dat leidt onder andere tot een groepsshow in New York en een tentoonstelling in Kaapstad in 2018. De hype die daarna ontstaat rondom de kunstenaar en zijn werk houdt hij in leven via sociale media. Als de bekende Hollywood-acteur Josh Brolin in 2022 een van zijn Instagram-verhalen repost, weet hij dat hij het gemaakt heeft: „Supercool dat zo’n ster mijn werk kent.”

Logisch dat John Madu per omgaande reageert als hij een klein jaar geleden een e-mail krijgt van het Van Gogh met de vraag of hij met zijn werk in het museum zou willen hangen. „Ze verwachtten een stuk of vijf schilderijen, maar ik leverde er tien. Dit is de kans van mijn leven. Dan ga ik tot het uiterste.”

John Madu tekenend in zijn schetsboek.


Kan deze expositie niet beter worden uitgesteld? Museum van Loon toont de van seksueel geweld beschuldigde Amerikaanse kunstenaar Kehinde Wiley

Disclaimer: wie bij een kunstrecensie als eerste kijkt naar het aantal ballen, is gewaarschuwd. Want bij dit stuk is geen enkele bal te vinden. Dit stuk gaat over de problematische houding van Museum van Loon in Amsterdam tegenover de bekende, van seksueel geweld beschuldigde Amerikaanse schilder Kehinde Wiley (48). Afgelopen week opende in Van Loon een tentoonstelling met fonkelnieuw werk van Wiley.

Wiley is geen kleine jongen. Hij werd beroemd met de in 2005 in het Brooklyn Museum of Art in New York geëxposeerde serie Rumors of Wars – ruiterportretten, geïnspireerd op afbeeldingen van beroemde militaire leiders, zoals het portret van Napoleon uit 1801 door Jacques-Louis David. In de plaats van Napoleon, Hannibal of Karel de Grote zette Wiley zwarte mannen in het zadel: trots en fier. Sindsdien is het razendsnel gegaan. Wiley’s felkleurige, met bloemen gedecoreerde portretten zijn te vinden in grote musea. Oud-president Obama vroeg hem in 2018 om een statieportret, en de kunstenaar is allang niet meer degene die exclusief de kwast hanteert in het atelier. Er zijn grote Wiley-studio’s in New York, Los Angeles, Dakar en Beijing. Wiley’s grote verdienste is dat hij black awareness een radiale en super esthetische allure heeft gegeven.

Is het een goed idee om als museum een kunstenaar te exposeren tegen wie inmiddels vier mannen beschuldigingen hebben geuit wegens verkrachting en/of seksueel geweld, en één vrouw een rechtszaak is begonnen wegens aanranding? Museum Van Loon, bij monde van directeur Gijs Schunselaar, vindt van wel.

Werk van Kehinde Wiley in Museum van Loon.

Foto Thijs Wolzak

Schunselaar nodigde Wiley in 2020 uit om nieuwe werken te maken. Dat werk is geïnspireerd op de achttiende- en negentiende-eeuwse en best duffe portretten die in het museum hangen. De Van Loon-portretten stralen vooral status uit: de familie werd steenrijk met koloniale handel.

Eerst kwam Wiley naar Amsterdam, vertelt Schunselaar. Hij nam een map vol prints van portretten mee terug naar New York. Vervolgens gingen hij en Wiley een week voor onderzoek naar Suriname. Daartussendoor kwam corona, en toen kwamen in 2024 de beschuldigingen.

‘Overweldigende esthetiek’

Schunselaar wil er woensdag eigenlijk niet over praten tijdens de voorbezichtiging van de tentoonstelling Flourish. Wiley laat in Van Loon levensgrote portretten zien van vooral beeldschone, jonge zwarte mannen die hij in Suriname via street casting – dus gewoon lopend op straat, op de markt – heeft gevraagd voor hem te poseren. Ze zijn realistisch en frontaal afgebeeld tegen een achtergrond van – Wiley’s handelsmerk – bloemen. De modellen stralen zelfbewustzijn uit én macht. ‘Hier ben ik – raak me niet aan.’

Kehinde Wiley, Anna Ruychaver, ‘Guillermo Apinsa’, 2025.

Foto Thijs Wolzak

Schunselaar had het graag gelaten bij de „overweldigende esthetiek” en „elegantie” van Wiley’s werk dat tussen de vaste portretcollectie hangt in de ‘Vogelkamer’, de ‘Rode Slaapkamer’, de ‘Schaapjeskamer’ en de andere historische stijlkamers in museum Van Loon. Hij had graag over de kunst willen praten. En nu dan toch die vervelende vragen. Waarom?

Ja – waarom?

In de Verenigde Staten is ontsteld gereageerd op de aantijgingen aan Wiley’s adres. Twee musea die exposities met de kunstenaar op stapel hadden staan, hebben deze on hold gezet. Eén museum – het Minneapolis Institute of Art – besloot de tentoonstelling met Wiley te annuleren, vanwege „de onfortuinlijke beschuldigingen”, aldus een woordvoerder in juni vorig jaar in de LA Times. Dat was in 2024, toen vier mannen afzonderlijk van elkaar via sociale media naar buiten kwamen met beschuldigingen van verkrachting en aanranding.

Eén van hen was de Black Lives Matter-activist Derrick Ingram, die een relatie kreeg met de kunstenaar. In deze relatie – zo vertelt Ingram tegen het internet-tijdschrift Vulture – werd Wiley steeds dominanter. De kunstenaar dicteerde Ingram welke kleren hij moest dragen, wanneer en wat hij mocht zeggen op feestjes. Ook werd hij – zo zegt Ingram – één keer in een taxi door Wiley geslagen en uiteindelijk – in 2021 – verkracht. Dat betekende het eind van de relatie die Wiley wilde bezegelen met een NDA – een niet openbaarheidsverklaring. Ingram weigerde.

Dagvaarding

Naast de beschuldigingen van de mannen ligt er sinds 28 februari – niet toevallig de verjaardag van Wiley – een officiële dagvaarding bij de rechtbank in New York. Kunstenaar Ogechi Chieke klaagt daarin Wiley samen met haar advocaten aan wegens een aanranding in 2007. De dagvaarding leest als een klassieke ‘grab ’em by the pussy’-actie, die plaatsvond in de wachtrij bij een restaurant na de opening van een tentoonstelling. Chieke zegt door de aanranding zo getraumatiseerd te zijn dat ze de stad New York verliet, stopte met de kunst en naar de andere kant van het land verhuisde.

Wiley noemt alle beschuldigingen een „scam”. Tegenover het internationale kunsttijdschrift Art Newspaper zegt hij in april dit jaar Chieke nooit te hebben ontmoet. Ook twee van de vier mannen die hem in 2024 hebben beschuldigd, zegt hij niet te kennen. De beschuldigingen zijn volgens Wiley ingegeven door jaloezie en hebzucht. De dagvaarding van Chieke noemt hij „flagrante geldklopperij”. Met Ingram zegt hij geen relatie te hebben gehad, maar slechts één keer seks. De seks was volgens hem „consensual”. Het afgelopen jaar, zo benadrukt hij, was voor hem „een nachtmerrie”.

De beschuldigingen zijn volgens Wiley ingegeven door jaloezie en hebzucht

Museum Van Loon wil de tentoonstelling met Wiley niet uitstellen, omdat Schunselaar een „trial by musea geen goede route” vindt. „De rechtsstaat is het beste afwegingskader dat we hebben”, aldus de directeur. En: „Iemand is onschuldig tot het tegendeel is bewezen.”

Dat laatste klinkt mooi, maar het is ook wishfull thinking. Want de gang naar de rechter is juist zo moeilijk in zedenzaken. Slachtoffers van seksueel geweld zien zelden dat daders berecht worden. Daar zijn advocaten, officieren van justitie, politie en slachtoffers het unaniem over eens. Van de ruim tweeduizend meldingen van verkrachting die in 2021 bij de politie binnenkwamen, werd nog geen tweehonderd keer straf opgelegd. Voor slachtoffers van zedenmisdrijven, zo stelde landelijk zedenofficier Judith van Schoonderwoerd in 2022 in NRC, is het „heel moeilijk om hun recht te halen. Dat is de harde werkelijkheid waarin we leven.”

Verantwoordelijkheid

Wat wil Gijs Schunselaar met deze expositie? Wil hij die ‘harde werkelijkheid’ waarover Schoonderwoerd spreekt, bespreekbaar maken door middel van deze tentoonstelling? Wil hij de discussies rond #MeToo in de kunst kaderen?

Nee. Want in geen publieksuiting – niet op zaal, niet op de website – wordt gerefereerd aan de zedenzaken waarin Wiley sinds 2024 verzeild is geraakt. En dat gebrek aan contextualisering is voor een openbare publieksinstelling kwalijk.

Het Centrum Seksueel Geweld stelt op zijn website dat 1 op de 8 vrouwen en 1 op de 25 mannen ooit is verkracht. Het CBS constateert dat in 2024 1,7 miljoen mensen van 16 jaar en ouder in Nederland slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld.

Het zijn onvoorstelbare aantallen, en juist om die reden vragen ze om verantwoordelijkheid. Wil je als openbare museale instelling een gecompromitteerde kunstenaar als Kehinde Wiley tonen? Dan hoor je je publiek grondig te informeren over de achtergronden van deze tentoonstelling en je beweegredenen.

Het is des te opmerkelijker dat museum Van Loon zich juist sinds het aantreden van Schunselaar in 2019 laat voorstaan op: „Tentoonstellingen die aansluiten bij (inter)nationale maatschappelijke gesprekken over de andere kanten van (-) prachtig erfgoed.” Dat betekent in het geval van museum Van Loon dat er wel kritische tentoonstellingen zijn gehouden over het besmette verleden van de Nederlandse koopmannen en -vrouwen in de Oostelijke en Westelijke wingewesten. Maar belangrijke (inter)nationale discussies over zedenzaken, cancel culture en #MeToo rondom beroemde levende kunstenaars zijn zo te zien niet doorgedrongen. Of – dat kan ook – ze worden niet belangrijk genoeg gevonden.