Imponerende musical ‘Dear Evan Hansen’ laat je snikken én glimlachen

Evan is onzichtbaar. Als hij spreekt, is er niemand die luistert. En als hij struikelt, raapt niemand hem van de grond. De middelbare scholier is onhandig en angstig, geen sociaal wonder. In zijn geblokte blouse struikelt hij door het leven, totdat één leugentje hem meesleept in een web van onwaarheden en zijn hele leven omgooit. Opeens is Evan niet langer onzichtbaar. Iedereen wil hem horen, en dan kan hij de leugens niet meer stoppen.

Hoewel Dear Evan Hansen in Nederland niet bij iedereen bekend zal zijn, is de musical wereldwijd een grote naam. De Amerikaanse productie, die in 2015 in première ging met acteur Ben Platt in de hoofdrol (bekend van onder meer Netflix-serie The Politician en filmreeks Pitch Perfect), was te zien op Broadway en West End. Er waren internationale bewerkingen, tournees en een filmadaptatie. De musical won in 2017 zes Tony Awards, waaronder voor beste musical, script en muziek.

Componistenduo Benj Pasek en Justin Paul schreven prachtige nummers als ‘Waving through a window’ over eenzaamheid, het strijdbare liefdesliedje ‘Only us’ of ‘Requiem’ over rouw. Het zijn nummers met subtiele pianopartijen en aanzwellende strijkers, die van de bühne kunnen knallen en toch intiem aanvoelen. Ze vertellen op zichzelf staande verhalen; zijn meer dan illustraties van de emoties of gebeurtenissen op het toneel.

Daarnaast kent het script van Steven Levenson verrassende wendingen, gevoelige dialogen én humor. Je leeft mee met Evan, maar bijvoorbeeld ook met zijn moeder die haar best doet de eindjes aan elkaar te knopen, maar haar zoon daarbij soms uit het oog verliest.

Artistieke kwaliteit

Dear Evan Hansen heeft alles in zich om de harten van het Nederlandse theaterpubliek te veroveren, maar het is geen musical met showballetten; geen titel die bij het grote publiek meteen tot de verbeelding spreekt zoals Grease of Annie dat doet. Toch durfden producenten MediaLane en de Theateralliantie (een samenwerking van enkele theaters) het aan om een Nederlandstalige bewerking te maken, waarin Danny Westerweel ‘Waving through a window’ vertaalde als ‘Zwaaien tot het pijn doet’ met treffende passages als ‘als ik iets zeg verschrompelt ieder woord / en zelfs als ik schreeuw is er niemand die me hoort / ik wil weg van wie ik was’.

Deze Dear Evan Hansen ademt kwaliteit op muzikaal en visueel vlak. Het zevenkoppige live orkest speelt subliem en Roos Veenkamp ontwierp een houten decor dat bestaat uit verschillende niveaus en bewegende delen. De muzikanten kijken uit over het speelveld. Dit decorontwerp doet denken aan Veenkamps creatie voor Come from away in 2021, waarvoor ze een Musical Award won, maar nu verwijzen de treden naar de jaarringen van een boom – een terugkerend element in het verhaal. Het is een stijlvolle, ‘cleane’ setting die het verhaal alle ruimte geeft én waarin sfeervolle scènes ontstaan.

Dear Evan Hansen imponeert. Dat komt – naast het verhaal, de muziek en de algehele productiekwaliteit – door de sterke en energieke cast, met aan het roer jong talent Ward van Klinken. Vocaal blaast hij je omver als een innemende Evan, die ook humor heeft. Zijn stem is helder en krachtig tegelijk. Schijnbaar moeiteloos zeilt hij langs de hoge en lage regionen van de composities, stabiel én sprankelend. Hij verslapt geen moment, terwijl hij iedere scène op de bühne staat.

De musical jaagt het kippenvel over je armen in de scènes waarin je Evan ziet worstelen met zijn geheimen, waarin eenzaamheid de overhand krijgt of juist wordt opgeheven. Het is een productie die ontroert én je laat glimlachen. Dit wil je gezien hebben.


Theatermaker Elfie Tromp: ‘Fucking Adèle Bloemendaal was de originele brat’

‘Als ik vertel over Adèle, zegt bijna iedereen: ‘Oh, dat lekkere wijf van de Bros-reclame.’ Als vrouw met vijftig jaar aan carrière wordt ze gereduceerd tot één geil beeld. Ik wil haar eren en het eenzijdige beeld rechtzetten. Ze was een lekker wijf, maar nog veel meer”, vertelt schrijver en theatermaker Elfie Tromp (39).

Adèle Bloemendaal (1933-2017) was een vrouw met een herkenbare nasale stem, een schaterlach die tot je doordringt en een imposant oeuvre dat laveert tussen volkse humor en scherpe maatschappijkritiek. Tromp noemt de cabaretière, zangeres, actrice en schrijfster een icoon in de Nederlandse theatergeschiedenis.

In ‘Van de gekken!’ kruipt Tromp in de huid van Bloemendaal. „Adèle is tot nu toe alleen door mannen vastgelegd in liedjes en haar biografie. Je weet wie ze is als je haar van binnenuit leert kennen, door een vrouw.”

Tromps eigen carrière vertoont gelijkenissen met die van haar idool: ze stond vanaf haar negentiende op het podium, studeerde af als toneelschrijver, schreef romans en columns, maakte poëzie als stadsdichter van Rotterdam en ontwikkelde een feministische podiumidentiteit, die wordt gekenmerkt door protestnummers. Haar lijfspreuk: „Ik wil met mijn werk mensen wakker kussen en schudden.”

Onder begeleiding van pianist Jan Groenteman vermengt Tromp in haar cabaretshow haar eigen podiumstem met die van Bloemendaal. Op de Parade in Rotterdam en Den Haag speelt ze versies van een half uur bij wijze van try-out. In het najaar volgt de première van de complete, avondvullende voorstelling.

Hoe ontstond jouw fascinatie voor Adèle Bloemendaal?

„Mijn moeder was de Adèle van ons dorp: net zoveel allure, grove grappen, grote tieten, hoog, wit haar en een scherpe tong. Ze citeerde Adèle en zag haar als stijlicoon. Om haar tekstschrijver Jacques Klöters te citeren: ‘Adèle sprak het woord ‘kut’ uit alsof ze het net bij de Bonnetterie had gekocht.’

„Adèle speelde met het beeld van de femme fatale. Ze zong over seks, het lichaam en vrouwelijkheid, maar ook geëngageerde, politieke liedjes over sociale ongelijkheid en vrouwenemancipatie. Die combinatie vond ik interessant, ze was alles tegelijk.”

Elfie Tromp met haar Adèle Bloemendaalpruik. Foto Andreas Terlaak

Wat ontdekte je over haar?

„Ik zou makkelijk vier avonden kunnen vullen over haar, ze liet een muur aan werk achter. Ze nam 617 liedjes op, die heb ik allemaal beluisterd. Vaak op cassette of lp, haar discografie staat nauwelijks online. Doodzonde. Zelfs haar Edison-winnende nummer ‘Laat mij maar begaan’ moest ik tweedehands ergens vandaan krabbelen. Ik sprak haar vrienden en tekstschrijvers; iedereen zag een ander Adèle in haar. Ze was een taalliefhebber, elk woord was doordacht. Schrijvers zaten wekenlang bij haar aan de keukentafel, ze schreven in haar vocabulaire.”

Ben jij de uitgelezen persoon om deze voorstelling te maken?

„Adèle noemde zichzelf een clown. Tijdens een clownsworkshop op de toneelschool kreeg ik te horen dat ik wel een hele seksuele clown was. Ik wist niet wat ik fout deed, maar voelde: wat ik doe ‘hoort’ niet. Terwijl ik denk dat clowns en vrouwen juist veel gemeen hebben. Je wordt niet als vrouw geboren, maar als vrouw gemaakt, zei Simone de Beauvoir.

„Een clown houdt de lachspiegel op voor zijn publiek. Een vrouw laat vaak zien wat de wereld graag wil dat ze is. Als ik in de spiegel kijk, zie ik een begeerlijk clowntje. Die metafoor leeft ook in Adèle. Haar geëngageerde werk is actueler dan ooit. In een tijd waarin mannelijke leiders oprukken en machismo van onze schermen afdruipt, hebben we iemand nodig als Adèle, die iedereen met haar bulderlach op zijn plek zette. De voorstelling is een spiegel voor deze tijd.”

Adèle Bloemendaal stond op haar vijftigste in de Playboy. Foto Andreas Terlaak

Hoe houd jij het publiek die spiegel voor?

„Als vrouw moet je jong en geil blijven. Dat beeld moet je eindeloos hooghouden, dat is doodvermoeiend. Adèle voelde dat ook. Ze stond op haar vijftigste in de Playboy, in het thema ‘oud met gebreken’. Lag ze daar met nieuwe tieten in een rolstoel, alsof ze bejaard was. Hilarisch.

„Het laat ook zien hoe we seksualiteit van vrouwen van boven de vijftig toch een beetje vies vinden.”

Tromp citeert uit haar show: „Ik wil niet mooi in de Playboy, maar later pas, liggend op mijn sterfbed. Lijkstijfheid priemt mijn tepels hard, de blik geil en vol van smart, de laatste adem op mijn lippen: wie wil nog één keer met mij wippen?”

Theatermaakster Elfie Tromp zou ,,makkelijk vier avonden kunnen vullen” over Adèle Bloemendaal. Foto Andreas Terlaak

Eerder zei je dat je er plezier uit haalt om de status quo uit te dagen.

„Ik ben activistisch ingesteld en zie veel dingen die misgaan. De kans is groot dat je daar moedeloos van wordt. Tegelijk besef ik hoe kwetsbaar en waardevol het leven is. Daarom geloof ik in twee dingen: neem niets voor waar aan, maak je eigen waarheid. En: wie het meest plezier heeft, wint.

„Toen ik in therapie zat voor paniekaanvallen, besefte ik dat ik overliep van ambitie. Je kunt niet 18 uur op een dag werken en gefocust blijven. Ook Adèle werkte zich over de kop: zes dagen op tv, de zevende dag op tournee. Ik denk dat ze meerdere burn-outs heeft gehad, al bestond die term toen nog niet.”

Veel jonge mensen zullen Adèle Bloemendaal nog niet kennen.

„Klopt. Ik hoop dat er oude fans komen kijken en denken: oh ja, dit ook. Iedereen heeft een beeld van haar, dat beeld kan worden verrijkt. Ik hoop dat de nieuwe generatie ook komt kijken en denkt: ‘Oh my god, deze fucking legend!’.

„Charlie XCX is heel vet, maar fucking Adèle Bloemendaal, zij was de originele brat.”

De Parade start 20 juni in Rotterdam en duurt t/m 31 augustus. Info: deparade.nl Elfie Tromp: Van de gekken! Verkorte versie op de Parade in Rotterdam (20-24 juni) en Den Haag (10-15 juli). Première avondvullende versie: 2 oktober.

<dmt-util-bar article="4897352" data-paywall-belowarticle headline="Theatermaker Elfie Tromp: ‘Fucking Adèle Bloemendaal was de originele brat’” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2025/06/18/elfie-tromp-fucking-adele-bloemendaal-was-de-originele-brat-a4897352″>

Nieuwe slaapcabines voor asielzoekers en vluchtelingen: ‘De bedden straalden ‘hufterproof’ uit, geen menselijkheid’

Op de negende van de maand woonde Alima hier vijf maanden. Ze zat eerst kort in Ter Apel, toen werd ze naar Assen gestuurd, en nu dus hier, in Bleskensgraaf. „All day. In this boring camp.” Ze zit aan een van de lange tafels in de gedeelde woonruimte van de noodopvang. De noodopvang voor vluchtelingen en asielzoekers zit op een klein bedrijventerrein, dit deel van de opvang was eerst een agrarische showroom. Er wordt gekookt. Iemand stapt op ons af met een schaal brood, nog warm.

Deze ochtend komen er nieuwe bedden in de opvang. Of eigenlijk, houten stellages die om de staande bedden heen worden gezet, een soort slaapcabines. Het lijkt iets kleins, dat is het niet. „Eérlijk gezegd, het wordt een grote verandering”, zegt Alima. „Een grote, grote verandering.” Iedereen in dit „kamp” zal er blij mee zijn, verwacht ze. Ruimte, tijd voor jezelf, privacy.

Ze heeft al een testversie gezien, ze was door de makers uitgenodigd om kritiek te geven op het eerste ontwerp. Architect Anneloes de Koff en sociaal ontwerper Nanne Wytze Brouwer zijn er anderhalf jaar geleden aan begonnen, op eigen initiatief. De gemeente Molenlanden, waar Bleskensgraaf onder valt, heeft geld ter beschikking gesteld. Het gebouw voldeed niet aan de humanitaire standaarden van het Rode Kruis, dus was verbetering nodig. Nu kunnen de bewoners van Bleskensgraaf het bed gaan bewonen, als eerste.

Sagni bewaart zijn spullen nu ‘overal’, net als zijn vijf kamergenoten

In de noodopvang is het bed de enige plek die je voor jezelf hebt, waar je je terug kan trekken, vertelt Alima. Het zijn stapelbedden, stalen frames, gammel, met blauw plastic omklede matrassen. Alles lijkt geïmproviseerd aan de slaapkamers: spullen onder het bed geschoven en gefrommeld, jassen opgehangen aan de hoekpunten van de bedden. Het is een kleinschalige opvang, er wonen 58 mensen. Sommige mensen zoeken asiel, anderen hebben het al, maar hebben nog geen woonruimte. Gemiddeld brengen de mensen die hier wonen vijftien uur per dag door op de kamer, op hun bed. Maar er zijn er ook, zegt locatiemanager van het Rode Kruis Kees Huisman, die twintig uur of meer doorbrengen in de kamer. Sommige mensen mogen werken, die zijn overdag op pad, of nog vaker ’s nachts, nachtdiensten.

Opbergruimte

Buiten, op de parkeerplaats van het bedrijventerrein, staat Sagni met zijn rugzak om. Hij woont hier sinds het begin, tweeënhalf jaar nu. Drie jaar geleden vertrok hij uit Eritrea. Van het nieuwe bed, of; de cabine, heeft hij gehoord, ja, hij heeft ook de enquête ingevuld die de ontwerpers aan alle bewoners hebben gericht. Zijn wens was, bijvoorbeeld, rechtop kunnen zitten in zijn stapelbed. Hij heeft het onderste bed. Opbergruimte, daar kijkt hij ook naar uit. Hij bewaart zijn spullen nu ‘overal’, net als zijn vijf kamergenoten. In tweeënhalf jaar kun je best wat spullen verzamelen.

Het is bedompt. En een beetje zweterig. Het is niet goed geventileerd op de slaapkamer, zoals vaker in noodopvangen. Een klusploeg installeert de nieuwe beddenstellages op een van de vrouwenvleugels van de noodopvang. Witte advertentieletters plakken nog aan het raam dat de tien kamerbewoners delen: Te huur 130 m2 luxe kantoorruimte. In de pvc-vloer zijn de sporen van een kantoormeubel gedrukt. Vijf stapelbedden staan er nu, en een paar witte Ikeakasten, met van die vierkante open vakken.

De klusploeg is bezig met het opbouwen van de slaapcabines in de noodopvanglocatie van Rode Kruis in Bleskensgraaf. Foto Walter Herfst

Het is een beetje gek, zegt ontwerper Nanne Wytze Brouwer, want hun werkterrein deze ochtend is ook de woning van tien mensen. Eerst waren het er veertien trouwens. Maar die mensen, op deze vleugel allemaal vrouwen, hebben plaatsgemaakt, opgeruimd, en wachten nu af. Op de gang, in de kamer om de hoek, of in de gedeelde eetruimte, of bij de wc’s om de hoek. Eén vrouw zit om de hoek op een bureaustoel in de gang. Ze heeft haar benen opgetrokken, probeert zich te verschuilen achter haar hoofddoek. Ze wil slapen. Iemand vertrekt met een fles shampoo en een handdoek naar buiten, naar de douchecabines op de parkeerplaats om de hoek.

Buiten, bij de ingang, liggen de multiplexonderdelen van de nieuwe bedden onder een plastic zeil. Het is huilerig weer. Binnen schiet een punt van een zwartstalen bedframe door een plaat van het systeemplafond. Dat is het eerste bed, het in elkaar zetten van de volgende bedden gaat soepeler.

Multiplex

Heel laat pas zijn ze begonnen met ontwerpen, vertelt Anneloes de Koff. Dat was een uitdaging, want voor ontwerpers is de neiging al snel: ontwerpen. Maar eerst hebben ze gesprekken gevoerd, een bewonersavond gehouden, vragenlijsten uitgedeeld. Ze vroegen de bewoners waar zij ruimte voor verbetering zagen, wat de grootste moeilijkheden waren.

De grootste zorg die eruit kwam: privacy. Die is er niet, nauwelijks. De slaapkamers worden gebruikt voor slapen, maar ook voor bellen, dingen doen op je telefoon, studeren, mediteren, bidden. Alles om de tijd door te komen, kortom. Om zich van huisgenoten af te sluiten doen mensen oordoppen in, of, als ze het onderste deel van het stapelbed hebben, hangen ze er een laken voor.

De vormgeving voor de cabine oogt vriendelijk, vrolijk haast. Uit lichte multiplexplaten hebben De Koff en Brouwer een rechthoekige stellage ontworpen. Die kan om de stapelbedden die al in gebruik zijn heen worden geplaatst, dus de bestaande bedden blijven gewoon. Met één aanpassing: het wordt vijftien centimeter verhoogd met tussenstukken in het midden. Zo kan de onderste op het bed rechtop zitten. Het frame wordt op de meeste opvanglocaties gebruikt, dus in theorie kan het ontwerp zo worden uitgerold. Het bedframe wordt met een paar haken vastgemaakt aan de houten stellage: zo staat het stabieler. De twee cabines boven en onder kunnen nu met gordijntjes worden afgesloten. De spijlentrap van het bed vervangen ze door een houten, wat meer begaanbare trap.

‘Binnen’ is de cabine bekleed met vilt, van gerecylede petflessen. Dat vilt maakt de akoestiek wat gedempt, meer rust. En met wat punaises kan de bewoner van het bed er iets aan ophangen. Binnen is ook een klein opbergvak.

Buitenom, aan de voetzijde, zijn twee opbergvakken en een kapstok gemaakt. Onder het bed schuiven twee grote opbergvakken, voor ieder één, met daarin elk een afsluitbaar opbergvak ter grootte van een laptop. Mensen slapen vaak met bijvoorbeeld hun paspoort of belangrijke documenten van de IND onder hun kussen, vertelt Brouwer. Dat kan straks in zo’n vak.

Het had soberder gekund. Maar, zegt De Koff, „Het moet juist aandacht uitstralen. Want alle plekken waar je verblijft, of het nou het stapelbed is dat rammelt of het halve plastic matras waar je op slaapt, dat straalt allemaal ‘hufterproof’ uit, en niet menselijkheid.” Dus daarom hebben ze ook tegen leveranciers gezegd: „We zijn heel flexibel in het soort materiaal, maar er is wel een ondergrens. We gaan niet bedden maken van spaanplaat of gordijnen van kunststof.”

Die behoefte, aan goed materiaal, goede verhoudingen, iets moois: dat kwam niet zozeer uit de enquête die ze onder de bewoners hebben gehouden, meer vanuit de ontwerpers. „Bewoners zitten in een andere situatie en vinden privacy het allerbelangrijkste. Rechtop in hun bed kunnen zitten heeft de meeste impact. Spullen kunnen opbergen. Ik denk dat wij dan nog de ambitie hebben om er iets meer dan dat van te maken. Er zit een statement achter”, zegt Brouwer. De Koff: „Wij vinden dat het kwaliteit en hoogwaardigheid mag uitstralen.”

En inderdaad, Alima kijkt het meest uit naar de rust die de nieuwe slaapcabines zullen brengen. Ze deelt haar kamer met zeven mensen, vier stapelbedden. Hoe die kamer nu nog is? Ze haalt diep adem en gooit haar handen neer op het tafelblad. „Veeeery stressfull”. „Want weet je, we zijn allemaal verschillende mensen, van verschillende landen, samen in één kamer.” Zij, de Sierra Leoners, zijn maar met z’n tweeën hier. Of eigenlijk drie, maar die derde landgenoot werkt, dus die telt ze niet mee. Die andere is nieuw, ze is er twee weken. Iedereen trekt naar hun landgenoten toe, zo gaat het hier, vertelt ze: „Als je uit hetzelfde land komt, behandel je elkaar als familie.” Ze kijkt uit naar het nieuwe bed straks, als degene in het bed boven haar over de nieuwe trap naar boven klimt. Het zal niet meer zo schudden.

De achternamen van de bewoners worden op verzoek van het Rode Kruis niet vermeld, voor hun veiligheid. Ze zijn bekend bij de redactie.


De cultuurwereld ontdekt ‘the culture’, maar wat is het? ‘Het gaat over hiphop, maar óók over eten, kleding of straatvoetbal’

Met een doffe knal vliegt de bal tegen de bakstenen muur waar met krijt twee palen en een lat op zijn gekalkt. De bal raakt de muur net binnen de hoek van ongeveer negentig graden die de vaalblauwe lijnen maken. „Kroezoe!”, schreeuwt het basisschoolplein van mijn jeugd in Rotterdam. Doelpuntenmaker Bresley speelt in die tijd (eind jaren nul) bij Spartaan’20 in Charlois. Hij zou doorgroeien tot de beloften van FC Dordrecht. „3-0 voor Cabo!”, roept zijn broer Gianni met een grijns.

Zoals tijdens iedere pauze spelen we Kaapverdië tegen Holland. Mijn vrienden Chris, Elvin en Alex zitten bij Cabo (Kaapverdië), en, omdat hij de beste voetballer is, Marouane ook. Evenals Ugur trouwens, de populairste jongen uit de klas. Holland, bestaande uit Daniel, Mitchell, Jeffrey, Sydney, Dean en mijzelf, bakt er maar weinig van. Ik hoor liever bij Cabo. Maar ach, op het pleintje ben ik gelukkig. Daar voel ik me thuis.

Dat gevoel heb ik al jaren niet meer écht gehad. Niet toen ik ging studeren, en ook niet na zo’n vijf jaar werken. Wel vang ik er af en toe glimpen van op. Bijvoorbeeld als ik linzensoep eet bij Marrakech op de Schiedamseweg, een lahmacun haal bij eethuis Lente, of een colaatje bij de avondwinkel op de Vierambachtstraat. Waardoor komt dat? Het kan niet mijn afkomst of culturele achtergrond zijn: volgens de ‘zevenvinkjestheorie’ van Joris Luyendijk zou ik me volledig thuis moeten voelen bij studentenverenigingen, aan de UvA of op andere plekken waar ik mensen tegenkom met dezelfde vinkjes (etniciteit, opleidingsniveau). Maar al voel ik me er niet buitengesloten, toch ben ik er ook niet helemaal op mijn plek. Wat kan de reden dan zijn?

The culture

In 2023 overhandigde de Nederlandse Unesco Commissie een adviesrapport onder de titel On(ver)vangbaar: De innovatieve kracht van the culture aan toenmalig staatssecretaris van cultuur Gunay Uslu (D66). Deze woensdag wordt de internationale versie gepresenteerd op het hoofdkwartier van Unesco in Parijs. De reden van het advies, aldus voormalig CDA-politicus Kathleen Ferrier, voorzitter van de commissie: „De brede diversiteit van cultuuruitingen in ons land wordt nog lang niet altijd door het beleid gezien en op waarde geschat. Zelfs niet wanneer het gaat om de grootste culturele bewegingen van deze tijd, zoals the culture.”

Vanuit het hoofdkantoor van Unesco in Parijs en de landen die daar vertegenwoordigd zijn, komt veel belangstelling, aldus Ferrier. „Ons adviesrapport heeft veel losgemaakt, veel beweging in gang gezet. Beleidsmakers uit aangesloten landen willen weten wat the culture precies is, en zijn benieuwd of de benadering die wij voorstellen in hun eigen landen ook relevant kan zijn. Als Nederland lopen wij daarin misschien wel een beetje voorop, ja.”

Toen ik in 2023 bij de conferentie was waar het adviesrapport gepresenteerd werd, viel er een kwartje. Ik voel me meer thuis op plekken waar ‘the culture’ gecreëerd wordt. De term bestond al langer, ontstond decennia geleden in Afro-Amerikaanse gemeenschappen. In Nederland is het een term die vooral gebruikt wordt door mensen uit wijken die soms meesmuilend ‘de randen van de maatschappij’ worden genoemd: gebieden die in beleidsstukken als ‘kwetsbaar’ aangemerkt worden, vol mensen met het label ‘kansarm’.

Door de interactie van verschillende Afro-diasporische culturen in die wijken – op pleintjes, in avondwinkels, buurthuizen en kapperszaken – is over de jaren heen een dynamisch, creatief ecosysteem ontstaan. Een hybride cultuur die nieuw is, zichzelf telkens opnieuw uitvindt, en inmiddels in zowat alle haarvaten van mode, muziek, kunst, sport, media, politiek en de zakenwereld is doorgedrongen – en die sinds kort dus ook door de cultuursector wordt ontdekt. Maar hoe zou je the culture moeten definiëren?

„Dat kan bijna niet”, vertelt Akwasi Owusu Ansah, rapper en directeur van omroep Zwart, aan de telefoon. „The culture is geen letterlijke vertaling van ‘cultuur’. The culture gaat over ideeën. Het is een soort sociale gestemdheid, een gevoel. Een gevoel dat mensen van kleur met de paplepel ingegoten krijgen. Tegelijkertijd is het ook veel breder dan kleur. Een hoofdknik kan al een uiting zijn van the culture. Als ik ergens rondloop en ik word gegroet door iemand die een beetje op mij lijkt maar die ik niet ken, erken je met die knik: wij komen allebei vanuit een bepaalde struggle. Een struggle die op veel plekken op de wereld ontstaat, van de Bijlmer tot Atlanta, maar die ook universeel is: het begeeft zich buiten de instituten om, en ontstaat vanuit sociale ongelijkheid. Niet iedereen zal dat snappen. En dat is oké. Maar: if you know, you know.”

Mode in the culture. Beelden uit het rapport ‘On(ver)vangbaar: De innovatieve kracht van the culture’.

Foto’s Ebenezer Ackah

Vaak worden artiesten en makers uit the culture in een hokje gestopt dat met ‘urban’ of ‘hiphop’ wordt aangeduid. Maar the culture is meer dan hiphop. Het is de creatieve kracht die bepaalt welke sneakers we dragen, welke muziek de hitlijsten domineert, welke taal jongeren spreken, hoe reclamecampagnes worden vormgegeven en wat de danspasjes op TikTok zijn. Beyoncé of Pharrell Williams in de VS zijn slechts topjes van een heel grote ijsberg, evenals voetballer Memphis Depay of een modemerk als Daily Paper in Nederland. Hun succes is zichtbaar, maar de esthetiek en energie waaruit zij putten vindt zijn oorsprong in the culture.

The culture is de culturele leefwereld van waaruit onder meer hiphop ontstaat, vertelt Malique Mohamud aan de balie van een bijzondere avondwinkel in Rotterdam-West. Mohamud is oprichter van onderzoeks- en ontwerpcentrum The Niteshop, dat onderzoek doet naar de toekomst van de stad, ‘powered by the culture’. Hij organiseerde de conferentie in 2023 en ging ook mee naar Parijs. „Maar the culture gaat ook over eten, over kleding, over kappers, over telefoonzaken, over pleintjes en straatvoetbal, over de buurt, over gentrificatie. The culture als concept geeft daarom meer ruimte aan al die dingen die de definitie ‘hiphop’ niet dekt. Het is een historisch gegroeide culturele leefwereld, die intrinsiek verweven is met het alledaagse leven in wijken als Delfshaven, de Schilderswijk, Kanaleneiland en de Bijlmer. Het resultaat van een constante remix van de culturen die in een postkoloniale stad samenkomen. Daarmee is the culture intrinsiek ook politiek geladen: het gaat om machtsdynamieken, en wat dat doet met creativiteit.”

Toch is daar lang weinig erkenning voor geweest vanuit de instituties, culturele instellingen en gemeentes. Nu blijkt dat the culture niet meer genegeerd kan worden, wordt de term dus opgepikt. Recent publiceerde de gemeente Almere bijvoorbeeld een vacature ‘Projectleider the culture.’

Muren

In ‘traditionele’ omgevingen, bij cultuurinstellingen en instituties, in de zakenwereld, aan universiteiten of bij de overheid, staan nog veel metaforische muren voor mensen uit the culture, vertelt Martin van Engel, adviseur diversiteit en inclusie en commissielid van Unesco Nederland. „Toen ik jong was en ging solliciteren zei iemand letterlijk: ‘Mijn opdrachtgever gaat jou niet accepteren, omdat je van kleur bent.’ Gewoon, bam – recht in mijn gezicht. Waar het in de zakenwereld vaak wat explicieter gebeurt, is het in de cultuursector meer subtiel: dan wordt je werk afgewezen, omdat het kwalitatief niet goed genoeg zou zijn of niet passend, of je wordt bevraagd op dingen waar anderen niet op bevraagd worden. Terwijl ze bedoelen: je spreekt niet dezelfde taal als wij.

„Er worden dus andere woorden gebruikt, maar het effect is hetzelfde: je komt ergens niet binnen, je krijgt geen subsidie, en je moet het zelf gaan doen. Jefferson Osei, oprichter van Daily Paper, verwoordde dat treffend in gesprekken met Unesco waar het adviesrapport uit is voortgekomen: ‘Wij zijn de noodgedwongen do-it-yourself-generatie.’ En dat levert creativiteit op, prachtige dingen, maar dat je niet door het systeem wordt geaccepteerd is gewoon oneerlijk en onjuist.”

Volgens Kathleen Ferrier is er nog altijd een dominante structuur die bepaalt wat cultuur is. „Een reactie die je vaak krijgt als je het hierover hebt met instituties en fondsen is: oké, als ‘ze’ niet voldoen aan de eisen of ze verwoorden hun aanvragen niet goed, dan zullen we ze helpen om aan de maatstaven te voldoen. Maar dat is nou precies waar het níét om gaat.”

Achter die traditionele benadering zit een bredere logica, zo analyseert Mohamud: „Instellingen willen ruimte maken voor the culture, maar doen dat vanuit een ontwikkelingshulplogica. Ze blijven zelf het subject, en the culture wordt object van beleid.” Met dit adviesrapport wil Unesco Nederland het belang van de tegenovergestelde reactie benadrukken, vertelt voorzitter Ferrier. „De netwerken en structuren in de cultuursector moeten zich aanpassen aan the culture, niet andersom. Want het is simpel: als de instituties geen aansluiting bij the culture vinden, dan zullen we de komende jaren een enorme verschraling van de cultuursector gaan zien.”

Ook skaten is een uiting van the culture. Beeld uit het rapport ‘On(ver)vangbaar: De innovatieve kracht van the culture’.

Foto Ebenezer Ackah

Uiting van the culture: fotografie. Beeld uit het rapport ‘On(ver)vangbaar: De innovatieve kracht van the culture’.

Foto Ebenezer Ackah

Hokjes

Het Cultuurfonds reserveerde na het Unesco-adviesrapport 1,5 miljoen euro, dat de komende vijf jaar in projecten uit the culture geïnvesteerd zal worden. De eerste drie ton ging naar drie pilots. Directeur Cathelijne Broers: „The culture is niet iets dat in 2023 opeens opdook – het was er al lang; hiphop bestond vorig jaar 50 jaar. Maar het werd vaak in hokjes gestopt als urban of streetart. Het werd dus wel gesignaleerd, maar eerder incidenteel, en zelden erkend als volwaardig onderdeel van de culturele infrastructuur. Het rapport van Unesco helpt enorm om die erkenning te doen groeien.”

Maar dat vraagt wel om een ander financieringssysteem, aldus Broers. „Wij financierden jarenlang bijvoorbeeld alleen stichtingen en verenigingen. Sinds begin dit jaar ook individuele cultuurmakers. Door de vaak interdisciplinaire manier van werken en niet-traditionele manieren van organiseren in communities, is het lastig om makers uit the culture dan op de juiste manier te beoordelen. Daarom zijn we als Cultuurfonds onder het mom van learning by doing pilots gestart om te kijken: wat werkt wel, wat niet, en hoe kunnen we het beter op elkaar laten aansluiten. Als the culture niet in hokjes past, wordt het tijd dat wij de hokjes aanpassen.”

Toch brengt die erkenning ook een risico met zich mee. Volgens Mohamud van The Niteshop moeten we er alert op zijn dat the culture niet wordt „gepasteuriseerd en gereduceerd tot een product om te consumeren”. Hij vreest dat als instellingen als Unesco te veel eigenaarschap nemen over the culture, de ziel ervan verdwijnt. „Die erkenning is belangrijk, maar we moeten de kennis die vanuit de culture wordt geproduceerd heel serieus nemen. Die pappen-en-nathouden-diversiteitsagenda in de bredere cultuurindustrie kennen we al. De kracht van the culture zit in z’n onafhankelijkheid en worteling in de gemeenschap, in de wijken, in de buurt. Daar moeten we voor blijven strijden. Het gaat om de vraag: hoe kunnen we op een volwassen manier ruimte maken voor the culture? We gaan zien hoe dat zich in Nederland manifesteert, in een land van polderen, een land waarin tegenstellingen en scherpe contrasten weg gepolijst worden. Of er ook onderling in the culture ruimte is voor kritiek en tough love.”

Akwasi Owusu Ansah en zijn Omroep Zwart begeven zich in de voorhoede van die strijd. „Omroep Zwart is the culture. Wij zijn niet opgegroeid in het systeem, maar zijn van buiten naar binnen gekomen. Iedereen kan het over het systeem hebben en zich daartegen afzetten, maar je moet het systeem wel kennen. Je moet weten waar het systeem op is gefundeerd, wie eraan bijdragen en wie het in stand houden. Als je weet hoe de hazen lopen kan je het systeem van de werkelijkheid onderscheiden. Dan kan de revolutie tot bloei komen. En na de revolutie komt de renaissance. Daar geloof ik heilig in.”


Luxemerk Dolce & Gabbana brengt ode aan Italiaanse kunst en cultuur

Dolce & Gabbana is het creatieve succesverhaal dat de ontwerpers Domenico Dolce en Stefano Gabbana al sinds 1985 samen schrijven. Het duo verenigt Noord- en Zuid-Italië: Gabbana komt uit designstad Milaan, Dolce raakte met het modevirusbesmet in het kleermakersatelier van zijn vader op Sicilië.

Sinds 2012 heeft het merk ook een lijn ‘alta moda’, of haute couture. In het neoclassicistische expositiegebouw Palazzo Esposizioni in Rome worden tot 13 augustus meer dan tweehonderd unieke stukken ‘alta moda’ van Dolce & Gabbana getoond, met kunst- en modehistorica Florence Müller als curator. Bereid u voor op kledingstukken met veel uitbundige kleuren, gouden borduurwerk, zwarte kant, lovertjes, lurex-macramé, kristal en broches, terwijl elke nieuwe tentoonstellingsruimte met muziek of met andere geluiden, zoals van vallend glas, de zintuigen prikkelt.

De expo Dal cuore alle mani – ‘Van het hart naar de handen’ – is naast een ode aan ontwerpen ook een eerbetoon aan ambachten zoals naaien, borduren en kantklossen. De tentoonstelling, die in een kleinere vorm vorig jaar in Milaan en eerder dit jaar in Parijs samen meer dan een half miljoen bezoekers trok, werd zo een overrompelend eerbetoon aan de Made in Italy.

Zaalbeeld van de tentoonstelling ‘Dal cuore alle mani’: uitbundige kleuren en borduurwerk.

De bont gekleurde volkscultuur van Sicilië is een inspiratiebron voor het ontwerpduo Dolce & Gabbana.

De ruime expositiezalen in Rome bieden de bezoeker, gespreid over een oppervlakte van 1.500 vierkante meter, een overzicht van de uiteenlopende inspiratiebronnen van de ontwerpers, van de Italiaanse Renaissance-schilderkunst, via film en opera, religie en mystiek, tot de bont gekleurde volkscultuur van Sicilië.

Tijdens deze ‘grand tour’ door kunstzinnig Italië is aan elk detail gedacht. De zaal die aan het geboorte-eiland van Domenico Dolce is opgedragen baadt in een sfeer van Siciliaanse folklore en is zo ‘over the top’, dat het hoogst onderhoudend wordt. Het veelkleurige majolica-aardewerk van Sicilië dat Dolce & Gabbana gretig in hun werk gebruiken, siert de volledige vloer van de tentoonstellingsruimte. De muren zijn bedekt met bont geschilderde houten panelen. In een videoboodschap licht de Siciliaanse houtschilder Salvatore Sapienza zijn ambacht toe. Ook de oer-commerciële touch ontbreekt niet: in dezelfde ruimte staan ook grote Smeg-koelkasten en koffiepotten met majolica-motief tentoongesteld, terwijl op de achtergrond Siciliaanse volksmuziek klinkt.

De Tijgerkat

Sicilië speelt ook de hoofdrol in de zaal ‘Il gattopardo’, opgedragen aan de beroemde roman De Tijgerkat van de aristocraat Giuseppe Tomasi di Lampedusa. De ruimte is omgevormd tot een balzaal, met als centraal element een met woorden uit de roman bedrukte baljurk. In de spiegels van de zaal hangen videoschermen, waarop regisseur Luchino Visconti’s verfilming van het boek Il gattopardo uit 1963 wordt geprojecteerd.

Slenterend langs de omvangrijke tentoonstellingsruimtes is er veel plek voor verwondering: de ruimte opgedragen aan opera is tot een operazaal met loges omgevormd, waarbij vorstelijke mantels in chique stoffen een visuele ode brengen aan Italiaanse grootmeesters als Giuseppe Verdi (wiens portret op een trui opduikt) en Giacomo Puccini (in de vorm van een lange mantel met een Chinees motief, opgedragen aan de opera Turandot, over een Chinese prinses).

Op een altaar wordt het heilige hart aanbeden – maar dan in gouden blingbling-versie en met het logo D&G

De expositie is ook een reis door de tijd: in een zaal gewijd aan de Renaissance-schilderkunst staat een reeks jurken, capes, mantels en bomberjasjes opgesteld die verwijzen naar werken van Sandro Botticelli, Titiaan, Rafaël en Leonardo da Vinci.

Her en der gaan de ontwerpen van het designerduo ook in dialoog met werk van kunstenaars, zoals een serie moderne schilderijen met vrouwen in ontwerpen van Dolce & Gabbana, tegen de achtergrond van Italiaanse kunststeden, werk van de Frans-Amerikaanse artieste Anh Duong. Haar schilderingen hangen in de openingszaal, waar de blik van de bezoeker wordt getrokken door een theatrale baljurk met papegaaimotief.

De expo heeft aandacht voor religie en mystiek. Hier wordt het heilige hart, met daarin het logo D&G, aanbeden.

Foto Mark Blower

Kunstzinnig volgens sommigen, kitscherig en overdadig volgens anderen, maar altijd exuberant, vrolijk, luxueus of en sensueel: de stijl van het ontwerpersduo wekt bij modeliefhebbers uiteenlopende appreciaties op. Ook aan ironie is op deze expositie geen gebrek, zoals de vette knipoog naar Zuid-Italiaanse religiositeit en mystiek, in een ruimte die tot een donkere kapel werd omgebouwd, waar op het altaar het heilige hart – maar dan in gouden blingbling-versie en met het logo D&G – wordt aanbeden.

Machobeeld

Veertig jaar na de oprichting is Dolce & Gabbana nog altijd een wereldwijd bekend luxemerk, ondanks – of misschien wel dankzij – de controverses waarin de ontwerpers geregeld belanden, en waarvan de expo zelf ver weg blijft. De twee waren ooit een stel, maar over lhbti-rechten denkt vooral de Zuid-Italiaan Domenico Dolce conservatief. Een uitspraak van Dolce, in het rechtse Italiaanse blad Panorama, dat proefbuisbaby’s volgens hem ‘synthetische kinderen’ zijn, maakte de Britse popzanger Elton John in 2015 zo woest dat hij opriep tot een boycot van het merk.

Ook met hun reclamecampagnes veroorzaakten Dolce en Gabbana al geregeld ophef. In Spanje werd in 2007 een foto van een vrouw die door een man met naakte torso bij haar polsen tegen de grond wordt gedrukt terwijl vier mannen toekijken, beschouwd als een machobeeld dat zou aanzetten tot geweld. Geërgerd over wat zij omschreven als ‘censuur’ trokken Dolce en Gabbana de reclamefoto in. In China leidde een reclamespotje dan weer tot klachten over racisme, waarna in 2018 de modeshow van het merk in Shanghai werd afgezegd. Toen sprak het Italiaanse modeduo niet van censuur – China is een grote markt voor luxe – maar stuurden de ontwerpers een filmpje rond met publieke excuses.


Het succes van de AI influencer: ‘In de schijnwereld van de sociale media maakt het niet meer uit wie echt is en wie niet’

Aitana Lopez, 337.000 volgers op Instagram, zegt het in haar post van 29 mei op een haast filosofische manier: „Ik werd gecreëerd omdat de wereld iets nieuws nodig had.” Een zelfbewuste, bijna kritische oogopslag heeft ze, haar blik glijdt even af door de kamer, alsof ze het allemaal niet zo heel erg bijzonder vindt. En ze zegt: „Ik ben AI en ik verberg het niet.”

Aitana Lopez, met haar karakteristieke roze haar geportretteerd in media van India tot de VS, is dat wat een AI influencer wordt genoemd: een niet bestaande, realistisch ogende persoon, die via foto’s en filmpjes honderdduizenden nieuwsgierigen op de hoogte houdt van haar ‘leven’: thuis, in de sportschool, of op reis – en die daarbij terloops reclame maakt voor voedingssupplementen of yogabroeken. En daar blijkt Lopez ook nog best goed in te zijn: vorig jaar zou ze haar ontwerper, het kleine reclamebureau The Clueless uit Barcelona, een maandinkomsten van tot 10.000 euro hebben opgeleverd.

Lil Miquela op haar Instagram-account.

Nieuw zijn deze AI influencers niet, maar hun reikwijdte groeit wel. In 2018 werd de ‘19-jarige Braziliaans-Amerikaanse’ Lil Miquela, een van de eersten, in NRC nog beschreven als een curieus voorbijgaand fenomeen, nu heeft diezelfde Miquela 2,4 miljoen Instagramvolgers. En waren de vroege ‘virtuele influencers’ nog het product van een langdurig digitaal maakproces, met de nieuwste beschikbare AI-tools overspoelen sinds een paar maanden talloze DIY-filmpjes de sociale media, met de belofte snel geld te kunnen verdienen. Het Amerikaanse ABC News zag eind mei „een significante opleving” in het aantal AI influencers, en volgens het Duitse weekblad Der Spiegel staat „de miljardenmarkt van de influencermarketing voor een fundamentele verandering”.

Steeds echter

Maar wat maakt hen dan succesvol? Het begint ermee dat ze er steeds echter uit gaan zien. „Stop. Ik ben niet echt!”, zegt Emily Pellegrini, ‘fun loving girlie’ uit Californië. Ze zit in haar auto terwijl ze op 1 mei speciaal voor ons deze ‘videoboodschap’ opneemt, de veiligheidsgordel drukt haar decolleté nog wat extra omhoog. Niet echt? Voor de 333.000 volgers van deze relatief nieuwe creatie maakt het niet uit: op de erotische site fanvue zou ze, zo vertelt haar ontwerper aan Der Spiegel, het laatste jaar een ton hebben opgebracht. Andere AI influencers weten het zelfs tot samenwerkingen met bekende merken te schoppen. Lil Miquela werkt samen met Prada en BMW, en Shudu, volgens haar profiel een ‘fashion queen uit Zuid-Afrika’ en het ‘eerste digitale supermodel ter wereld’, met Cosmopolitan en Vogue.

Emily Pellegrini op haar Instagram -account

Maar het was ook deze Shudu, die al in 2018 voor de eerste rel rond dit nieuwe fenomeen zorgde. Shudu is een zwarte vrouw, maar ze werd gecreëerd door een witte man, de Engelse voormalig modefotograaf Cameron Wilson. Digital blackface werd hem verweten – en dat was slechts het begin van vele ethische bezwaren die er sindsdien zijn geopperd. „AI-modellen nemen elke toxische schoonheidsnorm en verzamelen die in een compleet onrealistisch pakket”, schreef The Guardian vorig jaar over de eerste Miss AI-verkiezing, waarbij Aitana Lopez jurylid was. De meeste succesvolle AI influencers zijn vrouwelijke creaties, maar hun ontwerpers zijn mannen – Aitana Lopez is gecreëerd door de Spanjaard Ruben Crúz, en Pellegrini door een zekere ‘Professor EP’, die Der Spiegel met een masker op vanuit Dubai te woord staat – en ze zijn letterlijk onmondig; ze voeren alles uit wat hun maker voor hen bedenkt.

Shudu op haar Instagram-account.

Steeds kunstmatiger

Maar hoe groot de morele opwinding nu ook is, het principe is ook weer niet zo heel erg nieuw. De Griekse schilder Zeuxis, zo gaat het bekende verhaal, zou in de vijfde eeuw voor Christus de lichaamskenmerken van de vijf mooiste vrouwen van de stad Kroton hebben samengebracht voor zijn Helena-schilderij, gaf zo het toenmalige ideaaltype mede vorm, en werd daar ook nog eens erg rijk mee. Ook AI-creaties worden samengesteld uit elementen van andere beelden, al zijn het nu de miljoenen foto’s van sociale media die als trainingsmateriaal dienen – alleen gaat het de reclamebureaus er nu niet om de ideale schoonheid te bereiken, maar om via het passende uiterlijk een bepaalde doelgroep te bereiken, en daarmee spulletjes te verkopen: de vriendelijke buurvrouw-erotiek van Pellegrini, de alternatieve fitnesslook van Lopez of de feeërieke kunstmatigheid van Miquela.

Realisme is het uitgangspunt van het succes, maar kunstmatigheid blijkt voor de volgers hierbij allerminst een struikelblok te zijn. In de schijnwereld van de sociale media, zoals Der Spiegel schrijft, is de opkomst van AI influencers tenslotte helemaal niet zo vreemd. Echte influencers voeren toch ook een toneelstukje op, hun gezichten al dan niet met chirurgie aangepast aan online filters – en nu is hetzelfde principe gewoon omgedraaid: de AI-creatie probeert steeds ‘realistischer’ te zijn, en hun volgers kijken naar hun artificiële leven alsof het echt is.

Online worden echt en nep steeds meer vermengd, zegt Aitana Lopez filosofisch op Instagram, dus dan maakt een nep-personage die zijn ‘dagelijkse leven’ meedeelt toch niet meer uit?: „Echt zijn gaat niet om of je mens bent”, zegt ze, „maar om hoeveel je van jezelf laat zien. En dat is bij mij: alles.”


Superster Do Ho Suh ontmantelt huizen en combineert zo het spectaculaire met het fragiele in schitterende expositie

Hij is geprivilegieerd, geeft hij zelf toe. Bij de Zuid-Koreaanse supersterkunstenaar Do Ho Suh (1962) moet je de gedachte aan overvolle rubberboten, lege telefoons, mensensmokkel, smerige opvangkampen en eindeloze wachtprocedures in AZC’s van je netvlies bannen. Want Do Ho Suh, die schittert op kunstbeurzen, biënnales en in musea, mag dan wel iemand zijn die geografisch ‘verplaatst’ is, maar hij is geen marginale immigrant voor wie het onmogelijk is deel te nemen aan het leven in de nieuwe wereld.

Zijn verhuizing in 1991, van Seoul naar Providence in de staat Rhode Island, betekende een schok. Want nee – hij sprak de taal niet en het leven in de VS was zoveel luidruchtiger en groter dan in Zuid-Korea. Hij werd aangenomen op de Rhode Island School of Design in Providence (collegegeld inmiddels bijna 64.000 dollar per jaar) en kwam terecht in een internationale gemeenschap van kunstenaars. Schichtig, als een op de campus verdwaald vosje, bewoog Suh zich daar rond. Opgeleid als traditionele inkt-schilder leerde hij op Rhode Island dat er nog een wereld daarbuiten te ontdekken valt.

Zaalbeeld van de tentoonstelling ‘Walk the House’ van Do Ho Suh in Tate Modern.

Foto’s Sonal Bakrania

Die wereld bestaat natuurlijk in de eerste plaats uit je eigen gedachten die mogen bestaan – hoe weerzinwekkend ze ook zijn. Daarnaast hoeven die gedachten niet per se precies en figuratief in inkt vertaald te worden. Je kunt ze net zo goed gieten in glanzend geschilderde verjaardagstaartjes – zoals Suh aanvankelijk deed –, in tekeningen met webben van krullende draden eraan, en in – zijn belangrijkste handelsmerk – zaalvullende installaties waar je doorheen kunt dwalen.

Het is dankzij Suhs vertrek uit Seoul, dat hij de thematiek vond die hem sindsdien bezighoudt. Die thematiek heet heimwee. Waar bestaat heimwee uit? Hoe evolueert dat door de jaren heen? En: is er ook goede, niet-sentimentele kunst van te maken?

Die laatste vraag is, voor wat betreft Do Ho Suh, grif met ‘ja’ te beantwoorden.

Een trap naar nergens

Zes jaar geleden presenteerde Voorlinden in Wassenaar een overzicht van Suhs vooral spectaculaire werk. Klapstuk vormde een reusachtige, monumentale Staircase die Suh in series maakt van doorzichtige stof en die vanuit het plafond naar beneden kwam zetten. De trappen van Suh zien er beeldschoon uit, deinen in de bewegende luchtstromen, maar zijn onmogelijk te betreden en voeren nergens naartoe. Ze zijn de vertolking van een herinnering aan iets wat eens was, maar onbereikbaar is geworden.

Nu is in Tate Modern een tentoonstelling geopend waar het spectaculaire samengaat met het fragiele, waar het grote, in één oogopslag te vatten, gecombineerd wordt met geduld vergende, maar prachtige videowerken en met wanden vol piepkleine, schitterende werkjes op papier.

Detail van ‘Rubbing/Loving, Seoul Home’.

Foto Sonal Bakrania

Walk the House heet de tentoonstelling en die titel bevat alles wat Suhs kunstenaarspraktijk inhoud geeft. Want ‘lopen met het huis’ betekent in Zuid-Korea dat je je eigen huis ontmantelt en ‘draagt’ naar een andere plek. Het is een uitdrukking die in het werk van Suh verwijst naar het gevoel van verlies dat met verplaatsing gepaard gaat, maar ook naar gentrificatie. Traditionele hanoks, huizen van hout, zoals die waarin Suh is opgegroeid, zijn in Zuid-Korea bijna allemaal geweken voor hoogbouw.

Suh heeft zijn eigen hanok van vroeger in Tate Modern opnieuw opgetrokken. Hij is maanden in regen en wind in Seoul bezig geweest – zie de werkvideo op de tentoonstelling – om zijn ouderlijk huis met papier te overdekken en daarop zacht met grafiet te wrijven. Zo ontstaat er een letterlijke afdruk van het oude huis in Rubbing/Loving, Seoul Home (2013-2022): met deuren en kozijnen van papier, en elk steentje, elk sierornament in afdruk zichtbaar. Rubbing/Loving, Seoul Home wordt gestut door een aluminium frame dat niet zichtbaar is. Daardoor oogt het wit/grijze huis als een papieren geest.

‘Walk the House’ is ook een lichtvoetig begrip: het geeft je het troostende idee dat je je geboortehuis, het huis waarin je kinderen kreeg, het huis waarin je gelukkig was, gewoon kunt oppakken en overal ter wereld weer neer kunt zetten. Dat huis namelijk zit in je kleren, in je handen, in je voeten, in je hoofd, zo laat Suh zien.

Teder opgeborgen kinderdingen

Het allerpersoonlijkste werk van Suh in Londen zijn twee wit glanzende jurkjes, gemaakt door de kunstenaar en zijn vrouw zelf voor hun dochtertjes. Deze Time Pockets (2021) hangen een beetje verstopt om een hoek aan hangertjes en zijn bedekt met zakjes van doorzichtige stof. Wat zijn je belangrijkste eigendommen, vroegen vader en moeder Suh aan hun toen 8- en 10-jarige kinderen. We gaan verhuizen: wat nemen jullie mee? In de zakjes stopten de kinderen kleurpotloden, een rubber draak, een rubber sprinkhaan, een foto van een picknick best lang geleden. Het zijn alledaagse kinderdingen – zorgvuldig uitgezocht, teder opgeborgen (want elk zakje is op maat gemaakt) en handig meegedragen: plat op de huid.

Ander werk van Do Ho Suh in Tate Modern.

Drie decennia bestrijkt de tentoonstelling in Tate Modern en die decennia concentreren zich rondom drie plekken die Suh ‘thuis’ noemt: Seoul, Londen en New York. Perfect Home (2024) is een van de gezichtsbepalende onderdompelde installaties: 1 op 1 een replica van Suhs huis in Londen, waar hij woont sinds 2010. De replica is van transparante stof opgetrokken rond een skelet van roestvrij staal. In de installatie – te betreden als een echte kamer – is het een bontgekleurde snoepkist van tientallen stopcontacten, telefoonhouders, deurknoppen, wc-rolhouders, lampen. Honderden voorwerpen zijn op ware grootte van transparante felgekleurde stof nagemaakt. Het zijn de onopvallende getuigenissen van de verschillende plekken waar de kunstenaar thuis was.

Perfect Home heeft een hoog Instagram-gehalte, maar laat je tegelijkertijd ook iets anders beseffen. In een interview dit voorjaar zegt de kunstenaar: „We hebben het altijd over hoe we moeten leven ‘in het nu’. Maar ik denk dat we eigenlijk vooral in het verleden leven.” 99 procent van elke gedachte die we uiten, zegt hij, is gebaseerd op herinnering, op ervaring. Die herinnering is hier gestold in vederlichte stof en felle kleuren, ver verwijderd van de plek waar de herinnering is ontstaan. Fysiek en toch efemeer.


Cabaretduo Yentl en de Boer gaat meer de diepte in: ‘In alleen maar lolligheid zit toch een soort vrijblijvendheid’

Tien jaar geleden wonnen Yentl en de Boer de Annie M.G. Schmidtprijs voor het beste theaterlied, vanaf dat moment zaten de grote zalen vol voor het duo. Deze week is de première van hun vijfde voorstelling Rekhalzen, voor de vorige wonnen ze de Poelifinario Kleinkunst. Grappige en mooie liedjes worden in Rekhalzen afgewisseld met een serieuzer verhaal, waardoor hun pleidooi voor het genieten van het leven juist extra goed voelbaar is.

Het schijnt fantastisch te zijn om als Yentl en de Boer door het leven te gaan. Begin maart somt Christine de Boer in de Verkadefabriek in Den Bosch aan het begin van de voorstelling op waarom. Ze hebben onder andere een succesvolle carrière, intelligente kinderen en relaties met aantrekkelijke mannen die met elkaar kletsen over het implementeren van een slimme thermostaat. Wat wil je nog meer?

De Boer zet alles aan, juist om zichzelf belachelijk te maken. Maar het is ook waar. Want aan het einde van de opsomming luidt Yentl Schieman in oprechte stem de voorstelling in met: ‘Dit is tot waar ik droomde.’

Daarna zingen ze een liedje over kwallen. Eentje van twee centimeter groot die vecht voor de groep en eentje die in de mensenwereld woont en niet tot versmelten in staat is. Er is een hilarisch lied over ‘alle beloofde cadeaus die ik nooit heb gekregen’ (etentjes, heel veel etentjes) en liedjes over liefde, in alle vormen. Het zijn typische Yentl en de Boer-nummers. Ze zongen ook al over modderkruipers en komodovaranen, legden in die tien jaar geregeld het lullige in het menselijke contact bloot en veel liedjes van het duo gaan over het grijpen van geluk in het dagelijkse leven, vaak met een dosis gekte waardoor ze nooit zoetsappig worden. Hun kijk op de wereld is én eigen én grappig.

Een verhaal dat tussen twee liedjes inzit, valt meteen op. Vorig jaar viel Christine de Boer tijdens een optreden in Maastricht en was twee minuten buiten bewustzijn. Ze vertelt er achteloos en geinend over. Hoe vet het is om een keer op nu.nl te komen en dat ze na de val werd doorgelicht en super mooie hersenen bleek te hebben. Maar in de kleedkamer na de voorstelling blijkt dat de val levensveranderend is geweest. De Boer: „Maar wat vertel je erover? Wanneer is het nog theater?”

De week daarna gaan ze naar Texel. Schaven en schrappen.

Eind maart

In een repetitieruimte met tl-licht en zwart zeil, zoeken Yentl en de Boer naar het behouden van de magie in de voorstelling. Regisseur Ruut Weissman zit voor hen aan een tafel. Ze kennen Weissman van de Kleinkunstacademie, maar hebben nog nooit met hem als regisseur gewerkt.

Schieman later: „Hij is heer en meester in het vasthouden van spanning in een voorstelling. Daarom hebben we hem gevraagd. Maar met hem werken is ook een uitdaging omdat hij streng is.”

Is dat iets wat jullie nu durven op dit punt in je carrière?

De Boer: „Zeker. Ik denk dat we ons vijf jaar geleden zouden laten overrompelen door hem. Hij heeft zo’n grote energie en kan zo goed denken. Als je niet zelf goed weet wat je wilt maken, kan je door hem omver geblazen worden. Maar dat zou nu absoluut niet meer gebeuren. We weten wat we willen.”

Hadden jullie aan het begin van jullie carrière zelfvertrouwen in jullie makerschap?

Schieman: „Nou als ik eraan terugdenk, hadden we te veel zelfvertrouwen terwijl we dat niet hadden moeten hebben. Als ik de sketches terugzie van De snoepwinkel is gesloten of de finale van het Amsterdams Kleinkunst Festival dan denk ik, nou meid.”

De Boer: „We gingen ook dingen maken in een soort malletje van wat wij dachten dat cabaret was. En we besteedden er veel te weinig aandacht aan. We improviseerden wat, dat filmden we en — shame on us — dat gingen we dan 300 keer herhalen. Als het een leuke avond was, kon het heel erg hilarisch zijn, maar het kon ook door een bepaald niveau zakken.”

Schieman: „Ik had wel eens gehoord dat Maarten van Roozendaal een dikke maand over een lied deed en ik dacht toen van: hoezo dan?”

De Boer: „Maar we besteden nu net zo veel tijd aan een liedregel als aan een hele sketch uit De Snoepwinkel.”

Er zitten geen sketches meer in de voorstelling, alleen korte stukjes waarin jullie zelf tegen het publiek praten.

De Boer: „We waren die liedjesconcerten aan het geven voor ons 10-jarige bestaan en vonden dat zo heerlijk. Gewoon doen waar we echt goed in zijn.”

Schieman: „Ik had altijd de angst dat alleen liedjes niet genoeg zou zijn.”

Ik hoor jullie vaker zeggen dat jullie elke keer weer moeten realiseren dat wat jullie willen maken, goed genoeg is.

De Boer: „Ik denk dat we dat serieus al in ons eerste interview ooit zeiden. Maar er gaat toch elke keer een laag vanaf. Zelfs in Modderkruipers hebben we dingen gedaan die we toch anders hadden gewild.”

Schieman: „Eigenlijk is dat al ons verhaal sinds de Kleinkunstacademie.”

De Boer: „Ik kan me nog herinneren dat ik in mijn vierde jaar een solo deed met liedjes en dat docenten naar me toekwamen en zeiden: ‘Dit is het voor jou’. Ik dacht toen: is dit het? Ik kon dit al die tijd al.”

Wat hebben jullie uitgewerkt op Texel?

De Boer: „Onder andere een liedje over wachten. Dat gaat over de kwaliteit om te kunnen wachten voordat je een mening vormt. Niet meteen boze commentaren op Instagram zetten. Maar wanneer komt het punt dat je denkt, waar zit ik nog op te wachten voordat ik in actie kom?”

Schieman: „Ik probeer altijd iedereen te begrijpen, alle kanten te snappen. Maar dat is ergens ook veilig, je trekt je handen ervan af.”

De Boer: „In ons leven is het in Nederland politiek altijd geweest van: een beetje naar rechts, een beetje naar links en dan kwam het altijd globaal wel goed. Problemen werden voor ons opgelost. Ik denk dat je nu voor het eerst misschien moet denken van, wacht eens, die geschiedenislesjes die ik heb gehad, zijn zich wel heel eng aan het herhalen. Moet ik dan niet nu zelf opstaan en zeggen: dit pikken we niet?”

Als mens of als maker?

Schieman: „Als mens, maar ik voel ook die verantwoordelijkheid als maker denk ik.”

De Boer: „We kunnen wat er in de wereld gebeurt ook niet meer negeren.”

Schieman: „Maar naar wat onze vorm daarin is, zijn we zoekend.”

Jullie zeiden in Den Bosch dat je ook banger bent om elkaar te verliezen.

De Boer: „Door die val realiseerden we ons: je gezondheid kan je opeens in de steek laten.”

Schieman: „Dat ik nu zo lees, Loretta Schrijver, iemand van in de zestig, is overleden. Dat is over 20 jaar man. De kans bestaat dat je er dan niet meer bent. Dat is hartstikke kort gewoon.”

De Boer: „Toen ik was gevallen, dacht ik gek genoeg, het kan dus al klaar zijn terwijl je nog dingen aan jezelf op te lossen hebt. Bijvoorbeeld dat ik nog steeds onzeker ben. Dat voelde opeens zo dom. Dat is ook een gedachte waar we mee bezig zijn.”

Lees ook

de recensie van ‘Modderkruipers’ van Yentl en de Boer uit 2023: Ontroerend én walgelijk schaamteloos: Yentl en de Boer zingen alweer een prachtig cabaretconcert

De stemmen van Schieman en De Boer kunnen samensmelten tot een platinalegering.

Half mei

Er staat een berg achter Yentl en de Boer. Of een poel met water, een woud waar beren op wegen rondlopen, een provinciaals landschap. Het ligt er maar net aan welk verhaal het duo vertelt. De twee dragen twee rode oversized pakken van Yves Saint Laurent. Gekocht in Parijs, vertelt De Boer in een anekdote die gaat over onzekerheid. Die is ondersteunend aan het verhaal over de val van De Boer. Haar gedachten, angsten en de consequenties daarvan, zijn inmiddels opgeknipt en verspreid in kernachtige zinnen over de hele voorstelling. Simpel, eerlijk, krachtig, grappig waar kan, maar niet ‘lollig’. Veel andere teksten zijn eruit. Waar ze in vorige voorstellingen met hun scènes nog uit de magie van de liedjes stapten, houden ze die nu vast. Je voelt waarom het zo belangrijk is om te genieten in het leven en dat genieten vieren ze in veel liedjes.

Het voelt als een serieuzere voorstelling.

Schieman: „Ja, dat klopt denk ik ook wel, terwijl er ook meer lach inzit dan ooit hoor. Maar we hebben nu de val van Christine als uitgangspunt genomen. Aan het begin dacht ik wel van, het is wel een beetje zwaar ofzo. Omdat het toch wel emotioneel is. Ik was ook bang dat ik duizelig zou worden als ze erover zou vertellen. Een trauma-achtig gevoel.”

De Boer: „Ik heb zelf de paniek niet meegemaakt toen ik viel en vergeet soms dat het voor ons team heftig is geweest. Ik hoorde dat onze geluidstechnicus over drie rijen is gesprongen op het moment dat ik viel. Nou, dat ontroert me nu nog steeds. Onze pianist heeft meteen mijn man gebeld. Die zei later van, ik wist niet of jij nog kon praten, of je in een rolstoel terecht zou komen, of je überhaupt ooit weer wakker zou worden.”

Schieman: „De paniek die we hebben meegemaakt. Dat we niet wisten of je erin zou blijven.” Ze zucht diep.

De Boer: „Maar je wilt ook niet dat het te veel over mij en mijn val gaat. Ik zeg nu precies genoeg. Ruut heeft vijftien pagina’s teruggebracht naar drie. De voorstelling klikt door het verhaal in elkaar.”

Schieman: „Ik vind het nu juist heel ontroerend dat we dit vertellen. Ook cool dat we iets meer durven. In alleen maar lolligheid zit toch een soort vrijblijvendheid. Ik denk dat alle goede cabaretvoorstellingen altijd een diepte hebben.”

Heeft deze artistieke keuze ook te maken met jezelf serieus nemen?

Schieman: „Dat denk ik ja. Ik moest vaker in deze voorstelling over dingen heenstappen omdat ik het spannend vond om de diepte in te gaan. Bijvoorbeeld bij dat liedje ‘Wachten’. Ik denk dat mijn ouders me opgevoed hebben van, als je niet over moeilijke dingen praat, dan is het er ook niet. Maar nu voel ik de kracht er ook van.”

De onrust in de wereld benoemen jullie, maar het voelt meer alsof jullie voorstelling een antigif moet zijn voor de tijden waarin we zitten.

De Boer: „Ik denk wel dat wij voornamelijk verbindend willen zijn. We willen dat mensen zich niet aangevallen voelen bij ons, juist veilig. Ik vind soms dat er zo hard wordt geschreeuwd tegen elkaar. Ik heb het gevoel dat er een muur tussen mensen staat en dat die steeds dikker wordt. Als wij al iets willen betekenen voor de wereld, dan is dat die muur dunner maken. En dat mensen de wereld waarin we leven, niet als vanzelfsprekend gaan zien.”


In ‘Tijd voor geluk’ van ITA is bijna ieder personage een karikatuur

Dat een persoon die is vertrokken toch zeer aanwezig kan zijn, door de smet die zijn vertrek naliet op dat wat achterbleef, daar weet ITA alles van. In 2023 volgde regisseur Eline Arbo Ivo van Hove als artistiek leider van het gezelschap op. Een jaar later verscheen er een rapport over grensoverschrijdend gedrag in de periode dat Van Hove het gezelschap leidde. Zo erfde Arbo, buiten haar weten om, een gezelschap met een schandvlek.

De voorstelling Tijd voor geluk is haar poging om een nieuwe start voor het gezelschap te markeren, en symbolisch weg te wissen wat daar geen plaats meer in mag hebben. Daartoe koos ze, naar eigen zeggen, een „ongekend prachtig” stuk van de Noorse theater- en romanschrijver Arne Lygre (1968), ter „viering van het samenzijn”. Idee en concept komen van Arbo, Bianca van der Schoot tekende voor de regie.

Lees ook

de reconstructie ‘ITA tolereerde grensoverschrijdend gedrag voor grensverleggend toneel’

Toenmalig artistiek directeur Ivo van Hove en spelers van ITA tijdens repetities van Age of Rage in 2021.  Alle foto's bij dit artikel zijn gemaakt tijdens repetities.

In Tijd voor geluk maak je kennis met een bonte verzameling personages, die toevallig allemaal bij hetzelfde bankje aan een rivier hebben afgesproken. Een moeder en haar dochter wachten op hun zoon/broer Aksle, die normaal nooit laat is. Een weduwe zoekt met haar twee stiefkinderen een plek om haar man te begraven. Een vrouw probeert haar ex-man voor zich terug te winnen. Ze raken met elkaar aan de praat over thema’s als liefde, ouderschap, vergeving en rouw.

Scharnierpunt in het stuk is het moment waarop zoon/broer Aksle (Minne Koole) toch nog verschijnt, zij het om meteen weer afscheid te nemen. Hij verlangt naar een plek waar hij niet zijn ‘oude zelf’ is, legt hij uit. Hij wil opnieuw beginnen, schone lei, los van het verhaal dat anderen in de loop der tijd van hem hebben gemaakt. Dit thema, het verlangen om niet door anderen gedefinieerd te worden, om überhaupt los van definities te kunnen bestaan, is wat Arbo en Van der Schoot lijkt te hebben aangesproken in het stuk. Maar de tekst die Lygre zijn personages in de mond legt heeft te weinig diepgang om dat thema recht te doen.

Het is alsof de makers er pas halverwege het repetitieproces achter kwamen dat ze met Tijd voor geluk een draak van een stuk in handen hadden. Van der Schoot maakte, wellicht om die reden, de nogal rigoureuze keuze de soms onbeschaamd pathetische, soms inhoudelijk verbluffend holle dialogen in zijn geheel ‘op de ironie’ te laten spelen. Het enige personage dat niet als karikatuur wordt neergezet is Aksle, maar die is hooguit 5 van de 160 minuten present.

Meteen vanaf de eerste opkomst kijken we naar stripfiguren; vreemde geëxalteerde wezens, gespeend van enige vorm van impulsonderdrukking. Om het minste geringste barsten ze in huilen uit of schieten ze uit hun slof. De acteurs storten zich er met volle overgave in, wat moedig is, en hier en daar best geestig. Maar, vraag je je steeds wanhopiger af: waar gáát het nou toch over?

Lygres zoetsappige stuk over verbinding, over het vieren van samenzijn (‘Ik hóúd van mensen!’ roepen personages opgewonden uit), is in Van der Schoots enscenering een onvervalste parodie op een verlangen naar verbinding geworden. Het hoogtepunt van de voorstelling, waarbij er plotsklaps een menigte van ITA-medewerkers het podium op stapt om gezamenlijk de popsong ‘Angels’ van Robbie Williams ten gehore te brengen, is zo volkomen absurd, dat het tafereel een camp-achtige charme krijgt. Redden doet het de voorstelling niet.

Als de vlek die Aksle in het toneelbeeld achterliet na tweeënhalf uur van die krankzinnige, richtingloze scènes, uiteindelijk met uiterste precisie is weggeveegd, voelt dat als een verademing. Laat dit verwarrende hoofdstuk inderdaad maar afgesloten zijn. Tijd voor een schone lei.


Van Mars-mannetjes tot twaalfjarige would-be gangstertjes: wat je, zelfs om half vijf in de ochtend, niet wil missen op eilandfestival Oerol

Oerol laat je gekke dingen doen. Zoals midden in de nacht opstaan om met dikke trui en winterjas aan op het strand te gaan zitten om de rozevingerige dageraad te begroeten. Peergroup opende het theaterfestival Oerol, dat op diverse locaties op Terschelling is, vrijdagochtend om half vijf met hun voorstelling Amfidroom.

Vanaf de branding komt Kai (Olaf Malmberg) op, met een urn met: de as van zijn overleden vriend Rahim. In fragmenten komt het relaas van een liefde tussen twee tegenpolen boven. De hang naar orde van Kai botste met het gevoel van vrijheid van Irakees Rahim. Helaas worden alle emoties vrij expliciet uitgedrukt. Bij herhaling benoemt Kai het gat in zijn hart. Het maakt Amfidroom wat eendimensionaal.

Maar! In de vroege ochtend de zon als een oranjerode bal zien opkomen achter de zee is wel een geschenk. Des te wonderlijker dat deze voorstelling geen enkele associatie heeft met het nachtelijk tijdstip. Het maakt dat je je toch wat bekocht voelt – voor je weer je bed induikt.

Amfidroom van Peergroup, bij zonsopkomst op het strand van Terschelling.

Foto Nichon Glerum

Gelukkig bood de vrijdagochtend ook de spetterende première van Doekje voor het bloeden van Het NUT, die de bezoeker bijna de brandende zon op de eerste tropische dag van het jaar deed vergeten. George Tobal, schrijver van het stuk, vertelt vanaf de tribune hoe hij de dakloze Willem ontmoette en van zijn getroebleerde leven een voorstelling maakte, waarna hij de acteurs introduceert. Later spreken de personages op hun beurt de schrijver aan op zijn „armoede-peepshow”.

Die open benadering geeft lucht aan een voorbeeldig geschreven, intens drama over een jongen die op straat wordt gezet, verslaafd raakt en ondanks de inzet van een onvermoeibare maatschappelijk werker niet te redden lijkt: de regelgeving is krankjorem en zijn mentale staat hopeloos. De feiten die passeren, benadrukken de absurditeiten rond woningnood, schuldsanering en de begeleidingskosten van thuislozen.

De vier acteurs (Yasmina Abdelmoumen, Michiel Blankwaardt, Kiki van Deursen en Milan Serkeris) vormen met doorleefde performances een harmonieus geheel. Willems moeder, met haar polonaise aan mannen en Igor, Wilems vriend op straat, worden volwaardige personages. En er is muziek die trefzeker aansluit op de belevingswereld van Willem. Als Willem en Igor drugs nemen en Igor ‘Stairway to heaven’ croont, weet iedere gebruiker in het publiek hoe waar het is dat drugs de illusie van een trap naar de hemel bieden, en hoe gevaarlijk dat is.

Spetterende première: Doekje voor het bloeden van Het NUT/ George Tobal Producties

Foto Geert Snoeijer

Ouderlijk falen

Een thematische verwante voorstelling is Runner van Orkater, gespeeld en geschreven door Patrick Ribeiro. Ook in Runner raakt een jongen door ouderlijk falen op drift, maar dat verzuim heeft gruwelijke consequenties. Ribeiro vertelt hoe plegers van seksueel geweld tot hun misdaad komen.

Met een berg zand als achtergrond en begeleid door de stadse geluiden van muzikant Jornt Bras vertelt Ribeiro over opgroeien in Oudeland, een arme wijk in het Rotterdamse stadsdeel Hoogvliet. Zijn ouders laten hem links liggen, maar hij heeft vriendjes die hem opvangen. Die vriendjes zijn wel twaalfjarige would-be gangstertjes, met macho codes over voor elkaar opkomen en vrouwen kleineren. Dat gaat wringen als hij betoverd raakt door een meisje, dat hem beter naar zichzelf laat kijken.

Met zijn dwingende dictie, zijn creatieve spoken word en heftige raps pakt Ribeiro je volledig in. Moeiteloos geloof je zijn personage, Kenny, een jongen die liefde zoekt maar vastzit in een straatcultuur waar het recht van de sterkste geldt. Typerend zijn de metaforen in zijn ode aan zijn meisje, waarin “met haar zijn” lekkerder is dan iemand op zijn kaak slaan, stelen, inbreken, en dan in je eigen bed slapen na een nacht op het politiebureau. Ribeiro’s gloedvolle vertolking maakt dit ontspoorde joch gevaarlijk sympathiek.

De ambivalente gevoelens bij het personage maakt Runner zo goed. Na de onthutsende ontknoping, een groepsverkrachting, kijkt Kenny als 25-jarige kort terug. Zijn wroeging voel je, maar blijft onuitgesproken. Zijn verklaring is dat verwaarlozing van kinderen daders creëert. Die uitleg laat veel ruimte open voor discussie: over vergeving, opvoeding, straf, mannencultuur. En bovenal over het ontbrekende perspectief van het meisje.

Mars-mannetjes

Nog een voorstelling die je niet wil missen, maar van een heel andere orde, is Geesten van Poezieboys & Joost Oomen, een feest van absurdisme en taal. Bovenop een duintop creëren drie performers (Joep Hendrikx, Jos Nargy, Oomen) en muzikant Nick Feenstra hun eigen eiland, Eierland, waar ze een ludieke zoektocht opvoeren naar de betekenis van inspiratie. Als voorbeeld introduceren ze Jack Spicer, de Amerikaanse dichter die verkondigde dat mannetjes van Mars hem zijn gedichten dicteerde. In zijn navolging plaatsen ze „ideeënvangers” in het zand.

De Poezieboys en Joost Oomen: steeds is er poëzie, slim ingekapseld in de gekte.

Foto Nichon Glerum

Geesten is een parade van sketches, die alle kanten opvliegen. Er is een wedstrijd voor improviserende dichters, de Eierland Open, slapstick met een strandstoel, publieksbelediging, en als hoogtepunt een maffe professor die een hersenoperatie uitvoert om inspiratie bloot te leggen. En steeds is er poëzie, slim ingekapseld in de gekte. Hendrikx draagt zijn eigen ultiem lullige, realistische gedichten voor („Uit de kraan komt water”), terwijl Oomen bizarre metaforen over elkaar laat buitelen („Alle boekhouders zijn geboren onder het sterrenbeeld Bonnetje”). Nargy zingt een hitgevoelig blues-dance-nummer over Elvis (“I’m Elvis Presley, I’m a satisfier”). Gaat dat zien.

Bitterballen

Oerol is rijk aan muziektheater en een aansprekend voorbeeld is Coda van het Cello Octet en actrice Sophie van Winden. In een rond, houten openluchttheatertje op het strand speelt zij een honderdjarige, met pruik, gekromde rug en verkrampte vuisten. Ze is een klimaatactiviste die zich druk maakt om wat haar achterkleinzoon gaat meemaken. Hij weet wat er mis is. De geur van vers gemaaid gras is tegenwoordig angstzweet, zegt hij, van verzuurde sprieten.

Het octet speelt composities van Japanner Ryuichi Sakamoto, die het verhaal wordt ingesleept als activistische vriend van de honderdjarige. Mooi is het als van Winden zichzelf opschroeft tot een woedende tirade over de vastgelopen energietransitie: van “Bitterballen! De verlichaming van het kwaad!” naar hartekreet “Rage! Rage! Against the dying of the light.” Wat zei haar achterkleinzoon toen hij hoorde dat oma klimaatactiviste was? “Ga zo door.” Op dezelfde laconieke manier is Coda een aansporing aan het publiek.

Lees ook

Lees ook: Zeven maanden met theatergroep RAST op weg naar Oerol. Waar vind je de ideale locatie: op het strand of in de duinen?

Theater Rast repeteert deze week op Terschelling de eerste voorstellingen van hun nieuwe show ‘MadameJeanette’.

Bomen kussen

Op de eerste bloedhete Oerol-dagen was er helaas ook een meerderheid minder goede en tegenvallende voorstellingen. When did you leave? van Via Berlin blijft ondanks sterke dans en muziek een afstandelijke oefening in verteltheater. Het in het donker gespeelde Drifting, Live Sessions, van Touki Delphine, krijgt een tien voor sfeer dankzij een installatie van lichtgevende ruitenwissersreservoirs. Maar het geklepper en geklop dat ze voortbrengen, doorsneden met muziek van Joachim Badenhorst, op saxofoon en klarinet, heeft te weinig spanningsboog voor negentig minuten.

Het in het donker gespeelde Drifting, Live Sessions, van Touki Delphine, krijgt een tien voor sfeer.

Foto Nichon Glerum

Meest teleurstellend is Belofte maakt schuld, opnieuw van Het NUT, met Greg Nottrot en Martin Rombouts: een ijdele en gemakzuchtige epiloog op Nottrots weergaloze Goed goud geld in 2023. De derde Oerol-voorstelling van Het NUT, De Kapitalisten, een bonte avond over de verdeling van rijkdom is vooral informatief als je nooit over het onderwerp hebt nagedacht of gelezen.

Maar die voorstellingen zijn nog een zegen vergeleken met Treework, van Landmarks, waarin bomen worden geacht „actieve performers en creatieve wezens” zijn. Wat inhoudt dat drie performers door het bos rennen, bomen omarmen en kussen, en primitieve klanken uitstoten. Hoe klinkt een gesprek met een boom? Als „Bwweehhh” en „Uhhhh”, de mond gedrukt tegen de bast. Het is tamelijk mal gedoe, waar niet elke toeschouwer zijn lachen bij kan inhouden. Ook voor Treework moet je vroeg op, want het begint om zeven uur. Dan liever nog eens naar het strand, om de zon te zien opkomen.