Ze hebben het nog hoor: de stijlvolle pasjes, de harmonieën, de hits. Ook de belangrijkste troeven van En Vogue, de stemmen, zijn er nog, maar niet zo overweldigend als vroeger. Vooropgesteld: de meeste groepen mogen dromen van de halve vocale kracht van de vier vrouwen, ook nu nog, maar En Vogue heeft ruim drie decennia geleden de lat nu eenmaal zelf zo hoog gelegd dat hun songs vragen om overtuigende uithalen afgewisseld met gevaarlijke gromstemmen. Het tempo van hun greatest-hits-show drukt op de kwaliteit van het materiaal en de stembanden.
Begin jaren negentig zongen de ‘Funky Divas’, zoals hun hitalbum heet, alle formule-r&b van jongens- en meidengroepjes moeiteloos naar huis. Die klasse hebben ze nog altijd, blijkt in TivoliVredenburg in Utrecht, als het viertal van wie de drie originele leden tegen de zestig lopen, opkomt met ‘My Lovin’ (Never Gonna Get It)’. Exact op het juiste moment klappen ze hun waaiers open waarop de woorden ‘Doo Bop’ staan, het herkenbare zanglijntje uit die eerste megahit. Vanaf de eerste seconde is dit een strak geregisseerde show, waarbij de driekoppige band de vaart er flink in houdt. Na de opening volgen in een kleine tien minuten zes nummers, veelal van het minder bekende debuutalbum Born to Sing uit 1990.
En Vogue tijdens hun concert in TivoliVredenburg. Foto Tim van Veen
Vocale acrobatiek
Zo lijken de stijlvolle soulvrouwen even overgeleverd aan de wetten van de skihut: na een refrein en een couplet moet de volgende hit alweer klinken. Gelukkig is vooral zangeres Terry Ellis nog altijd in vorm. Zij kan de vereiste vocale acrobatiek moeiteloos aan. Deze tour is ook gezegend met de terugkeer van Maxine Jones. Jones is verantwoordelijk voor de diepere stem die En Vogue rauwer maakte dan hun mierzoete tijdgenoten. Maar op ‘Whatta Man’, hun samenwerking met rapgroep Salt-N-Peppa, klinkt ze toch wat minder fit dan de AI-gegenereerde mannen op het scherm achter haar. Pas op de onverwoestbare funkrock van ‘Free Your Mind’ komt ze los en is even die onweerstaanbare power van En Vogue volledig hoorbaar.
Toch lijkt de haast van de band ingegeven door de onterechte angst de aandacht van het publiek te verliezen. Waarom een medley van tien klassiekers, van Aretha Franklin tot Marvin Gaye en Tina Turner, terwijl er zo veel eigen materiaal is? Dan is een verrassende cover van het recentere ‘Leave the Door Open’ van Silk Sonic een stuk geslaagder, omdat het viertal daar geen haast maakt. Zo doen ze dat ook met de onvermijdelijke uitsmijter ‘Don’t Let Go’, hun grootste hit. En Vogue heeft nog altijd de kwaliteit om nog een paar decennia mee te kunnen, als ze maar de tijd krijgen.
Stillevens hebben met leven weinig te maken. Hoe mooi het ook is, alles op een stilleven is bezig binnen afzienbare tijd tot stof te verschrompelen. Die rode appel? Die is dood, net als de sinaasappel, de frambozen. Er hangt soms een langgerekte haas te versterven. Een zwaan ligt met geknakte nek of er staart een vissenoog uit een zilveren kop. Die kan melk? Die verzuurt waar je bijstaat. Die gaat stinken, want anders dan koe of geit leeft de melk niet meer. Die prachtige bloemen? Sterfgevallen. Soms is er een vlinder geland of een vlieg of een ander lijkenpikkertje.
We houden van stillevens. Laat ik voor mezelf spreken, ik houd van stillevens. Om hun verstilling die de schijn van leven er nog even inhoudt, om het verhullen van de barre feiten: alles en iedereen gaat dood. Maar eerst is er nog schoonheid, en dat brengt schilders ertoe zich uit te leven. Het uitbundigst zijn de bloemstillevens, met kleuren en wemeling en de suggestie van zoete geuren. Maar dat hoeft niet. Allersoberst is ‘Tulips’ (1967), de video van de Wimmen van der Linden en T. Schippers: van een bosje rode tulpen valt na 43 seconden één bloemblad omlaag. Poef – de tulpen zijn de eeuwigheid in gelanceerd. Meer is niet nodig, dat is de essentie van het stilleven. Schoonheid vergaat, de dood wint. Het wordt ons ingewreven met dat ene trieste blaadje.
Stilleven is de term, maar vergeet dat leven maar. Bedoeld wordt de stilte voor de dood. Niets aan te doen.
O nee?
Ik ben in Parijs, en ga naar het Musée d’art moderne voor Gabriele Münter. De Duitse Münter was een geweldige schilderes, en ze schilderde vaak stillevens, het barst er hier van. Alhoewel, ‘stil’. Bij haar is de dood in geen velden of wegen te bekennen. In Münters stillevens ligt de nadruk op ‘leven’.
Gabriele Münter: ‘Stilleven in de tram’ (1912)
Neem haar magnifieke Stilleven in de tram (1912), een moment dat ze oppikte tijdens een ritje en vervolgens heeft opgeschilderd, alsof ze iets noteerde waarvan ze wist dat ze het zou vergeten zodra ze had gedacht, dit móét ik onthouden. Het is een gestapelde compositie van een handtasje, drie pakjes en een geranium in top. Het stilleven wiebelt op een zeer levende vrouwenschoot en blijft op zijn plaats dankzij een gehandschoend paar handen. Dit stilleven is springlevend.
Alle stillevens van Gabriele Münter zijn springlevend. Op Penseuse (1917) negeert een vrouw een schaal appels. Op Stilleven met figuur #1 (1910) verdringt een vrouw het stilleven. Op het Stilleven met de spiegel (1913) wuift een spiegel het hele concept stilleven weg. Immers, in een spiegel gaat altijd alles door, vandaar de traditie om in een sterfhuis de spiegels te bedekken.
Stillevens vermanen ons: gedenk te sterven. Gabriele Münter schilderde haar antwoord. Ze moedigt ons aan: Leef! Denk erom!
Er was eens een getalenteerd nakomertje in een muziekfamilie die uitgroeide tot de grootste componist van Nederland. ‘Er was eens…’ noemt schrijver en muziekpublicist Jacqueline Oskamp het openingshoofdstuk van Groots is de liefde, haar verhalende en zeer leesbare biografie van Louis Andriessen (1939-2021), en daarmee zet ze de toon. De neiging tot fabuleren zit bij de Andriessens ingebakken en hun mondeling overgeleverde familiekroniek van onderkoelde oneliners en anekdotiek vormt voor de biograaf een dankbaar, vaak geestig contrapunt.
Vader Hendrik zou journalist worden, maar als jongste bediende op een krantenredactie was hij tijdens de nachtdienst zo verdiept in een partituur, dat hij de ondergang van de Titanic miste. Oeps. Hij werd succesvol componist, muziekbestuurder en pedagoog, onder meer de eerste leraar van zijn componerende zoons Jurriaan (1925-1996) en Louis.
Louis Andriessen was zestig jaar lang een boegbeeld van de Nederlandse muziek, tijdens een ongekende bloeiperiode die grofweg samenviel met zijn carrière. Met De Staat (1976) vestigde hij ook internationaal zijn naam, magnum opus De Materie(1989) ging de wereld over en sinds de eeuwwisseling vonden zijn grote premières dikwijls in de VS of een ander buitenland plaats. Van overal kwamen componisten-in-spe bij hem studeren en zijn invloed reikt tot ver over de landsgrenzen.
De leukste bron is het privéarchief waartoe Andriessen biograaf Oskamp toegang gaf
Biograaf Oskamp schreef eerder enkele goed ontvangen boeken over twintigste-eeuwse muziek in Nederland, zoals Een behoorlijk kabaal en Onder stroom (over elektronische muziek). Het beeld van het Nederlandse muziekleven blijft in deze biografie wat algemeen, maar des te levendiger schetst ze de ontwikkeling en de persoonlijke levenssfeer van Andriessen, steeds in relatie tot zijn werk. „Iedere manier om tot goede noten te komen – behalve mensen vermoorden – is opportuun”, citeert ze hem. Voor een insidersblik op Andriessens componeerproces kan de geïnteresseerde lezer terecht in het klein-maar-fijne Keten & stompen van zijn goede vriend en collega-componist Elmer Schönberger.
Privéarchief
Oskamp sprak Andriessen zelf enkele malen, interviewde talloze intimi en kennissen en kreeg volledige medewerking van Andriessens weduwe, violiste Monica Germino. Maar de leukste bron is het privéarchief waartoe Andriessen haar toegang gaf, met dagboekaantekeningen, correspondenties en aantekeningen over zijn werk. Oskamp etaleert een scherp oog voor sprekende details; zo schrijft Andriessen over de „empathische kwaaltjes” waaraan hij lijdt na de dood van zijn eerste vrouw: gitarist, kunstenaar en therapeut Jeanette Yanikian (1935-2008): „Ik heb last van mijn knie, van mijn gebit, allemaal dingen die Jeanette had. Een verrassende vorm van rouwen.”
Louis Andriessen in het Muziekgebouw aan ‘t IJ, tijdens een repetitie voor een optreden ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag. Foto Paul van Riel/ HH
Oskamp is niet bang Andriessens onhebbelijkheden te benoemen (of het kwalijke ‘cultuurkatholieke’ antisemitisme van de familie). Doorgaans maakte Andriessen een opgeruimde indruk, hij was charmant en joviaal en een makkelijke prater, met een groot sociaal netwerk en een links-anarchistische blik. Maar hij kon ook zeer dwingend zijn. Conflicten ging hij uit de weg, zodat de woede naar binnen sloeg. Oskamp signaleert een grote bewijsdrang en hang naar bevestiging, de druk om „een goede Andriessen” te zijn, in een Bach-vererende familie waar op het hoogste niveau musiceren volstrekt vanzelfsprekend is. Andriessen bleef haken naar goedkeuring van vader Hendrik en broer Jurriaan, die weinig op hadden met de muziek van het jongste broertje.
De opmerkelijke titel Groots is de liefde verwijst naar het lied Magna res est amor dat vader Hendrik Andriessen componeerde op een tekst uit Thomas a Kempis’ Over de navolging van Christus. De Andriessens zongen het graag bij familiebegrafenissen, al was het maar om hun emoties te deflecteren. Louis citeerde het lied uitgebreid in een van zijn opvallendste late werken, Mysteriën voor het 125-jarige Concertgebouworkest. Mysteriën betekende zijn terugkeer bij het symfonieorkest, veertig jaar nadat hij het had afgezworen (al noemt hij het KCO in een dagboeknotitie kort voor de première nog wel „de vijand”).
De vader, de familie, de moeizame verhouding met het symfonieorkest: het zijn belangrijke aspecten in Andriessens leven. Ook de liefde zelf speelde voor hem een grote rol. Oskamp beschrijft een veelzeggend gesprek bij De wereld draait door, waar Andriessen te gast was met zijn monodrama Anaïs Nin over de gelijknamige schrijfster, bekend van haar openhartige dagboeken en talloze affaires. Matthijs van Nieuwkerk vraagt of Nin seksverslaafd was. Medegast Heleen van Royen denkt dat ze juist verslaafd was aan het spel. Nee, zegt Andriessen gedecideerd: „Ze was verslaafd aan de liefde.”
Minnaressen
In de voorgaande vierhonderd pagina’s heeft de lezer dan al vele tientallen, zo niet honderden minnaressen zien langskomen, met wie hij soms intensief contact onderhield. „Als Andriessen zich met iemand kan identificeren, is het met Anaïs: ook zij heeft een onstilbare honger naar aandacht en bevestiging. Met hoeveel mannen ze ook naar bed gaat, zij kunnen niet haar eenzaamheid, angst en onzekerheid wegnemen”, constateert Oskamp.
Jeanette was zijn eerste en scherpste criticus, die Andriessens activistische en radicale kant wakker kuste en hoge eisen aan hem stelde
Andriessen sprak graag over zijn vader en broer, over helden als Stravinsky en Ravel, maar voor de buitenwacht was minder zichtbaar hoe cruciaal zijn eerste vrouw Jeanette Yanikian voor zijn vorming was. Ze waren levenspartners sinds hij twintig was en zij vier jaar ouder. Ze hadden een open relatie, overleefden crises, raakten van elkaar vervreemd, maar bovenal was Jeanette zijn eerste en scherpste criticus, die Andriessens activistische en radicale kant wakker kuste en hoge eisen aan hem stelde. Zonder Jeanette geen De Staat, stelt Oskamp. Zonder haar goedkeuring ging een partituur de deur niet uit. Andriessen onderkende die invloed, in een zelfbewuste notitie die hij maakte toen Jeanette ernstig ziek bleek: „Zonder haar was ik niet zo’n goede componist geworden.”
De cocktail van affaires, ziekte en werkdruk leidt in september 2007 tot een bizarre samenloop die leest als de premisse van een Woody Allen-film: „Zijn echtgenote is ongeneeslijk ziek, hij is verliefd op een getrouwde vrouw, en heeft wellicht een kind verwekt bij zijn minnares.” Twee weken later verhuist Jeanette naar een verpleeghuis; twee dagen daarna krijgt Andriessen een verwijsbrief voor de psychiater; de dag erop wordt zijn zoon geboren. Andriessen is 68. Eventuele twijfels over zijn vaderschap kunnen meteen van tafel: „De baby heeft de ronde kop van de Andriessens.”
Tekenend voor Andriessens werklust en discipline, óók bij tegenslag: een maand later is de partituur van het grote muziektheaterwerk La Commedia gereed. Volgens menigeen is het zijn beste opera, en hij krijgt er als eerste Nederlander de prestigieuze Amerikaanse Grawemeyer Award voor.
Als de schatten voor hem op een tafel staan en hij zijn eerste woorden heeft gesproken, gaat de koning staan, steekt zijn beide handen omhoog en danst. Heen en weer beweegt hij op het ritme van trommels en van zijn chiefs die in lange, witte mantels uit hun zetels zijn opgestaan en met brede glimlachen klappen en zingen, hun stemmen weerkaatsend tegen het metershoge plafond.
„We zijn blij”, zegt een forse man al even glunderend terwijl hij draaiend met zijn heupen de buitenlandse gast naast hem tot meedansen probeert te manen. „Ze zijn eindelijk terug.”
Meermaals had het woord „historisch” toen al geklonken binnen de paleismuren van wat ooit een machtig koninkrijk was in het zuiden van hedendaags Nigeria. Zo voelt het ook voor alle aanwezigen. De restitutie, zij het van slechts een klein deel, van een van de grootste koloniale schatroven in de geschiedenis: de befaamde Benin-bronzen. Dankzij Nederland, dat vorige week 115 van deze geroofde objecten naar Nigeria terugbracht.
Lees ook
Na 128 jaar geeft Nederland 119 Benin-bronzen beelden terug aan Nigeria
Zo kon het dat na ruim een decennia van gesprekken, verzoeken en voorstellen een kleine delegatie van het Wereldmuseum en de Nederlandse ambassade afgelopen woensdag plaatsnam onder met goud afgezette kroonluchters in wat vandaag Benin City is, voor een van de laatste etappes van een vurig gewenste teruggave: de koninklijke zegening van enkele van de objecten, daarna vlakbij ondergebracht in een splinternieuw depot.
„Ik dank Nederland zeer”, sprak de huidige oba van Benin, Ewuare II, tegen zijn gasten en de draaiende camera’s van Obaland TV. „Dit is een boodschap aan de wereld dat er nog veel meer moeten terugkomen.”
Ewuare II, oba van Benin tijdens de teruggaveceremonie in Benin City, Nigeria.
De Nederlandse delegatie voor het paleis van de oba.
Enkele Benin-bronzen tijdens de teruggaveceremonie.
FOTO’s AKPOBASAHA OGHENEMARO GODSPOWER
Britse soldaten
De Benin-bronzen, die in werkelijkheid niet alleen uit brons, maar onder meer ook hout, ivoor en messing objecten bestaan, werden in 1897 door Britse soldaten geplunderd uit het paleis van het toenmalige koninkrijk Benin (tegenwoordig de deelstaat Edo). In totaal raakten duizenden van deze objecten verspreid over musea en privécollecties wereldwijd. Van Londen tot Sint-Petersburg werden het topstukken, geroemd om hun fijnheid en vakmanschap.
Maar in Nigeria zelf, en vooral in de anno 2025 chaotische stad Benin City, is de plundering een trauma dat 130 jaar later nog wordt gevoeld. Niet alleen werd de cultuur en identiteit van het Benin-volk weggezet achter vitrines duizenden kilometers van hen vandaan. De roof was zo totaal dat in de afgebrande puinhoop die de Britten achterlieten een groot deel van hun wezen en geschiedenis, vastgelegd op bronzen plaquettes, verloren ging.
„Vergelijk het met de boeken van Shakespeare, de muziek van Mozart, de schilderijen van Da Vinci”, zei de uit Benin City afkomstige kunstenaar Enotie Ogbebor in 2022 tegen NRC. „Zou Europa zijn waar het vandaag is als deze 125 jaar geleden waren verdwenen?”
Ook minister Eppo Bruins van Cultuur gebruikte het woord „historisch” toen hij in februari aankondigde dat Nederland in totaal 119 objecten terug zou geven aan Nigeria – vier blijven in bruikleen achter bij het Wereldmuseum, dat het gros van de objecten als deel van de Rijkscollectie beheerde. „Met deze teruggave dragen we bij aan een historisch onrecht dat nog altijd wordt gevoeld”, stelde de minister.
Benin-bronzen worden in Nederland uit de vitrines gehaald in het Wereldmuseum in Leiden.
FOTO BOUDEWIJN BOLLMANN
Nieuw momentum
In Nigeria hopen ze nu dat de Nederlandse teruggave nieuw momentum geeft aan het succesverhaal dat het land in 2022 leek te worden. Na decennia van afgewimpelde restitutieverzoeken („helaas, niet mogelijk”), verkondigde dat jaar het ene na het andere museum in het Westen geroofde Benin-bronzen uit hun collecties terug te geven.
Lees ook
Schoorvoetend begint het Westen Nigeria’s kunstschatten terug te geven
Voorop ging Duitsland, waar de regering haar handtekening zette onder een document waarin 1.130 Benin-objecten aan Nigeria werden overgedragen. Terwijl een deel als bruikleen in Duitsland zou blijven, werd een twintigtal objecten alvast symbolisch door de Duitse minister van Cultuur naar Nigeria gebracht. „Het was verkeerd [de bronzen] mee te nemen. Maar het was ook verkeerd ze te houden”, zei zij daar.
Maar daarna bleef het stil. Net als elders.
De reden raakt aan een fundamentele vraag in het debat rond koloniale restituties. Want aan wie moet geroofde kunst eigenlijk worden teruggegeven?
Zo ontaarde in Benin City de euforie over de aangekondigde teruggaven – ondertekend door de Nigeriaanse staat en diens Nationale Commissie voor Musea en Monumenten (NCMM) – in een vete tussen de oba en de toenmalige gouverneur van Benin. Die laatste was nauw betrokken geraakt bij de restitutie-discussies met zijn plannen voor een nieuw, hypermodern museum in Benin City waarin de bronzen konden worden getoond.
Objecten worden ingepakt in het Wereldmuseum in Leiden, en weer uitgepakt bij aankomst in het depot in Benin City.
foto’s boudewijn bollmann en AKPOBASAHA OGHENEMARO GODSPOWER
De oba, in de veronderstelling dat de objecten in een nieuw paleismuseum zouden komen, beschuldigde de gouverneur ervan deze „opnieuw te willen stelen” van zijn paleis. Dat er veel oud zeer zit tussen beide families hielp niet. In 2023 besloot afzwaaiend president Muhammadu Buhari de kwestie eigenhandig te beslechten door de oba formeel tot de enige „rechtmatige eigenaar en beheerder” van de Benin-bronzen te benoemen.
Dat besluit verraste en verwarde zowel westerse musea als Buhari’s eigen NCMM, dat volgens de Nigeriaanse wet verantwoordelijk is voor het beheer van antiquiteiten. Wat het ook deed: de discussie over restitutie weer doen oplaaien. Zo sneerden tegenstanders in Duitse media dat werelderfgoed nu achter de paleisdeuren van de oba „zou verdwijnen” – een verwijt dat de oba en zijn entourage altijd hebben weersproken.
Lees ook
Nigeria geeft teruggegeven roofkunst door aan Benin-koning
Complexiteit onderschat
„Ik denk dat we in Europa de complexiteit van restitutie en wat het aan de andere kant betekent, hebben onderschat”, zegt Barbara Plankensteiner. De directeur van het MARKK-museum in Hamburg, een etnografisch museum, vormt al jaren een spil in de Duitse en Europese gesprekken met Nigeria over de Benin-bronzen.
„Benin” was een belangrijke leerervaring voor hen, vertelt ze via een videoverbinding. „Maar ik denk ook voor het algemene publiek, om te begrijpen dat restitutie niet slechts een kwestie is van objecten inpakken en terugsturen. Vaak zijn ze meegenomen toen deze landen nog helemaal niet bestonden. Restitutie kan oude wonden openen. En ze helen kost tijd.”
Die tijd – en de nodige politieke wisselingen, zoals het vertrek van de gouverneur – heeft in Benin City zijn werk gedaan. Begin dit jaar ondertekenden de oba en de NCMM onder leiding van een nieuwe, charismatische directeur een managementovereenkomst. Deze maakt de museumcommissie weer verantwoordelijk voor de restituties en het beheer van de Benin-bronzen. Ditmaal met de zegen van de oba.
„Er was te veel ruis ontstaan”, zegt Olugbile Holloway diplomatiek vanachter een bureau boven het nationale museum van Lagos. Dat veel musea hun gesprekken over restitutie daardoor op een laag pitje zette, snapt de nieuwe NCMM-baas wel. „Ik denk dat ze simpelweg niet de verkeerde keuze wilden maken, gezien het belang van de objecten.” Met de overeenkomst is de situatie volgens Holloway nu „voor iedereen weer helder”.
Monday Ajewole, Cindy Zalm en Imuetiyan Mark Olaitan pakken objecten uit in het depot in Benin City.
Annette Schmidtt, Goodluck Omoregi, Jovita Ogala en Marieke van Bommel tijdens het sorteerproces in het depot.
FOTO’s AKPOBASAHA OGHENEMARO GODSPOWER
Zo bepaalt de NCMM waar de teruggekeerde objecten worden tentoongesteld of bewaard. Zoals in een twee verdiepingen hoog depot dat tegenover het nationale museum in Benin City uit de grond is gestampt. Op de gevel prijkt de naam van de betovergrootvader van de huidige oba die destijds door de Britten in ballingschap werd gestuurd. De tape bungelt nog aan de letters als een vrachtwagen met daarin de objecten uit Nederland voorrijdt.
Een dag later en eindeloos veel vellen inpakpapier verder, neemt Annette Schmidt daar plaats op de trappen. Haar wangen nog rood van de Nigeriaanse zon en de uren waarin ze voor het laatst objecten die ze jarenlang beheerde door haar handen liet glijden.
Veertien jaar heeft ze naar dit moment toegewerkt, zegt de Afrika-curator van het Wereldmuseum opgewekt. Dat klinkt eindeloos, dat weet ze. Maar toen Schmidt in 2010 namens het Wereldmuseum betrokken raakte bij de zogenoemde Benin Dialoog Groep, een overleg tussen de NCMM, het paleis van de oba en een tiental Europese musea, was voor restitutie nog geen draagvlak, zegt ze. „Dat werd gezien als verlies, als weggeven.”
Black Lives Matter
Voor wat het zou betekenen in de landen waar de objecten vandaan waren geroofd, was nauwelijks oog. Maar met de jaren zagen Schmidt en haar collega’s dat veranderen. Eerst langzaam, maar mede door de Black Lives Matter-beweging raakten discussies over het koloniale verleden in het Westen rond 2020 in een stroomversnelling. In 2021 kondigde Nederland als eerste in Europa beleid aan om koloniale roofkunst terug te geven.
En nu zit ze hier, zegt ze met een grote glimlach. Het Wereldmuseum restitueerde al objecten aan onder meer Indonesië en Sri Lanka, maar de Benin-bronzen zijn haar eerste restitutie als Afrika-conservator. Op basis van het herkomstonderzoek dat Schmidt leidde, adviseerde de Commissie Koloniale Collecties begin dit jaar de objecten terug te geven. Het hielp dat de plundering in 1897 van het paleis goed was gedocumenteerd, zegt zij.
„Ik hoop dat meer restituties zullen volgen.”
Benin-bronzen in het depot.
FOTO AKPOBASAHA OGHENEMARO GODSPOWER
Ook Holloway hoopt dat Nederlandse teruggave anderen zal inspireren, zegt de NCMM-directeur. Zoals Duitsland, met wiens ambassadeur hij laatst sprak. Tijdens de officiële overdracht van de objecten die afgelopen zaterdag plaatsvond in de binnentuin van het museum in Lagos, roemde Holloway in het bijzijn van Nigeria’s minister van Cultuur zijn Nederlandse gasten voor het geven van een „beautiful example”.
Niet iedereen denkt daar zo over. Na de aankondiging van minister Bruins wezen Kamerleden van VVD, SGP en JA21 in vragen aan de minister op Nigeria’s hoge positie op een internationale corruptie perceptie-index. Moesten kunstobjecten volgens hem wel worden teruggegeven aan een regering „met die reputatie”? Ook wilden zij van Bruins weten waarom Nederland voorop moet lopen in het teruggeven van kunstobjecten.
Bruins reageerde bondig: het Nederlandse beleid is onvoorwaardelijke teruggave als is vastgesteld dat objecten onrechtmatig zijn verkregen. „Herstel van onrecht is het uitgangspunt.” Bovendien loopt Nederland niet voorop, verzucht Marieke van Bommel, algemeen directeur van het Wereldmuseum, de ochtend van de overdracht. Andere musea, zoals het Smithsonian in Washington D.C., gaven al enkele tientallen objecten terug.
Wat de rechtse Kamerleden betreft, neemt Nederland liever een voorbeeld aan het British Museum, dat met ruim negenhonderd objecten de grootste collectie Benin-bronzen bezit. Dat weigert over teruggave te praten, schermend met een wet uit 1963. Dat stadium zijn ze voorbij, zegt Van Bommel. „Restitutie gaat voor ons ook maar voor een klein deel over teruggeven. Dit is een stap om relaties verder op te bouwen, maar dan op gelijke voet.”
In het depot is daar die donderdag een glimp van op te vangen. In de zaal waar dit najaar de teruggegeven objecten zullen worden geëxposeerd, lopen medewerkers van het Benin National museum in en uit, bronzen platen, hoofden en altaarbellen voorzichtig voor zich uit gestoken in hun gehandschoende handen. De trap op naar boven, waar hun collega van documentatie naast Van Bommel zit, ieder een paklijst voor zich waar ze vinkjes op zetten.
„Dat is de eben!”, roept Oyakhilomen Ivbarayi, veiligheidsadviseur antiquiteiten, verrukt als een ceremonieel zwaard uit zijn papieren omhulsel wordt gehaald. Naast hem kijkt educatiemedewerker Joseph Alonge met een bijna verliefde blik naar de tafel. Deze objecten bevatten de geesten van hun voorvaderen, zegt hij. „Maar in Europa werden ze in een kooi gehouden.” Als je goed luistert, kun je ze nu horen, grijnst Alonge.
„Ik ben vrij! Ik ben vrij!”
Een van de Benin bronzen wordt naar het depot gebracht.
‘Het zou een achterhaalde voorstelling moeten zijn”, zegt cabaretier Jeffrey Spalburg (55) over de Keti Koti Conference die hij momenteel speelt. De titel verwijst naar 1 juli, de dag waarop jaarlijks de afschaffing van de slavernij wordt herdacht en gevierd. Een comedyvoorstelling over oorzaken en gevolgen van de trans-Atlantische slavernij? Spalburg: „Er bestaat niets waarover je geen grappen kan maken. Humor is het krachtigste wapen dat er is. Je kan er zoveel bespreekbaar door maken.”
Spalburg, geboren in Nederland, is zoon van een Nederlandse moeder en Surinaamse vader. Zijn familie van vaders kant werkte in slavernij op de plantages ‘Zeldenrust’ en ‘Weltevreden’. Spalburg: „Ik ben een stukje Nederlands industrieel erfgoed.”
Zijn laatste solovoorstelling dateert van meer dan een decennium geleden. Hoewel hij nog regelmatig optreedt met comedyplatform FATU en in het Amsterdamse Comedy Café, werkte hij de afgelopen jaren vooral achter de schermen. Zo regisseerde hij de theatervoorstelling van rapper Willie Wartaal. De aanleiding om weer zelf het land in te trekken: zijn in Nederland geboren zoon kreeg te horen dat hij ‘op moest rotten naar zijn eigen land’.
Spalburg: „Eigen land? Suriname is een land geworden dóór slavernij. Dóór Nederland. Lange tijd was het gewoon een Nederlands bedrijventerrein, gelijk verdeeld tussen de West-Indische Compagnie, de stad Amsterdam en een rijke familie uit Zeeland. Wil je weten waarom ik híér ben? Omdat jullie dáár waren.”
Sommigen zullen denken: klagen en gezeur over slavernij en ‘de witte man heeft het gedaan’. Dat is het absoluut niet
Het was volgens Spalburg hoognodig dit nogmaals uit te leggen. In zijn boek Ik ben jullie meester (2023) maakt hij invoelbaar hoe het slavernijverleden van zijn familie doorwerkt. In de Keti Koti Conference verweeft hij persoonlijke verhalen met een geschiedenislesje. Wisten we bijvoorbeeld dat er na de afschaffing van de slavernij in 1814 nog 49 jaar werd vergaderd om de boel officieel te bekrachtigen? Of dat Indonesische boeren de Nederlandse plantagehouders in Suriname moesten compenseren voor gederfde inkomsten?
Dergelijke feitjes wisselt Spalburg af met luchtige grappen, zoals over wederdiensten aan de Javaanse boeren en ideeën voor herbestemming van de door slavernij bekostigde Gouden Koets.
Je vader verhuisde in 1950 van Suriname naar Nederland. Wat vind je het meest schrijnend aan hoe hij in Nederland werd ontvangen?
„Dat was een tijd waarin er op scholen zilverpapier werd gespaard voor, ik quote, ‘de nikkertjes in Afrika’. Op zo’n school kwam mijn vader lesgeven. Veel ouders waren heel boos dat een zwart persoon daar voor de klas stond.”
In je puberteit gaf hij je ‘Wij slaven van Suriname’ van Anton de Kom te lezen. Was dat het begin van je interesse in deze geschiedenis?
„Ik was altijd al bezig met Suriname, want ik werd er als donkere jongen in Hengelo steeds mee geconfronteerd. Dat was een plaats waar weinig andere zwarte mensen waren. Als ik op school een werkstuk moest maken, deed ik dat over de bauxietwinning in Suriname.”
Was je bang dat sommige mensen zouden afhaken door een voorstellingstitel met daarin ‘Keti Koti’?
„Sommigen zullen denken: een samenzijn met klagen en gezeur over slavernij en ‘de witte man heeft het gedaan’. Dat is het absoluut niet. Ik begreep ook dat er mensen waren die dachten dat het een conferentie was. Ik had wel verwacht dat iedereen wist wat een ‘conference’ is.”
Wat is de functie van humor en luchtigheid bij het vertellen van dit verhaal?
„Er hangt veel krampachtigheid omheen. Naar politici luistert bijna niemand meer. En veel kunst en cultuur wordt gezien als elitair. Comedy is een van de weinige kunstvormen waar een dwarsdoorsnede van Nederland op afkomt: fabrieksdirecteur, schoonmaker, wit, zwart, straight, queer. Iedereen wil lachen. En je kunt iemand niet vervelend of betweterig vinden als je om diegene lacht.”
Je zegt dat veel mensen vooral kritiek hebben op de toon waarop het koloniale verleden wordt besproken.
„Mensen voelen zich snel ongemakkelijk over dit onderwerp. Ze denken dan dat zwarte mensen hén verantwoordelijk houden voor slavernij. Maar je kunt natuurlijk geen verantwoordelijkheid dragen voor iets wat je niet zelf hebt gedaan. Iedereen zou er wél kennis van moeten nemen. Het is nou eenmaal gebeurd en het heeft gevolgen gehad.”
Lees ook
Lees ook In Suriname vertelt schrijfster Elena Beelaerts over haar overgrootvader, die slavenhouder was: ‘Dit is een doorbraak, dit is wat we nodig hebben’
Na de voorstelling waar ik was ontstond discussie in het publiek over of racisme nu meer of minder aanwezig is. Wat vind jij?
„Ik denk dat er een grotere groep is voor wie racisme nu minder speelt. Omdat ze gewoon mee kunnen draaien en werken in de maatschappij. En er is ook een steeds grotere groep die begrijpt dat Nederland gewoon een multicultureel land is.”
Hoe rijm je dat met de huidige politieke wind?
„In media hoor je voornamelijk twee uiterste groepen die het debat hebben gekaapt. Onvrede die veel mensen voelen over woningen en banen is heel erg scheef gegroeid. Buitenlanders pakken onze banen af? Wat lul je nou! Veel witte Nederlanders willen helemaal niet werken in distributiecentra, slachthuizen, of als pakketbezorgers. Je kunt niet zeggen: ik wil dat pakketje nú hebben, maar ik wil niet die persoon in mijn land. Hier hebben we voor gekozen: Nederland zit in de hele wereld, dús de hele wereld zit ook in Nederland.”
Je zegt dat je geen concrete oplossingen hebt tegen racisme.
„Ik wil vertellen over wat mij bezighoudt. Ik ben een cabaretier, geen activist. Over herstelbetalingen maak ik expres vooral grappen. En in het debat over wel of geen nationale feestdag op 1 juli wil ik me niet mengen. Dan wordt het te moralistisch.”
Maar je vindt het wel?
„Nou ja… Het kan bijdragen aan minder krampachtigheid. Ik denk dat het helpt als iedereen weet wat Ketikoti is. Het is belangrijke Nederlandse geschiedenis. Zo is het gewoon gegaan. En hoe kan je nou tegen de afschaffing van de slavernij zijn? Dat is toch reden voor feest? Waarom dan ook geen nationale feestdag?”
Mijn Voyage naar Bazel begint. In mijn zelfgebouwde camper ben ik onderweg naar Art Basel, waar ik de grootste installatie zal tonen die ooit op het beursonderdeel Unlimited heeft gestaan: The Voyage: A March To Utopia. Het is een honderd meter lange parade van meer dan 180 sculpturen die ik in de afgelopen vijf jaar heb gemaakt. Op reis naar de perfecte wereld nemen we alles en iedereen mee: transportmiddelen, medische apparatuur, allerlei wapens, machines, kisten met benodigdheden en monumenten voor de strijders die gestorven zijn voor stad, staat of ideaal. De stoet wordt afgesloten door een heftig apparaat dat de straat aan gruzelementen slaat, zodat je alleen maar vooruit kunt en ook achteraan zie je vier lichtblauwe geesten die zorgen dat iedereen goed terecht komt.
Maandag 16 juniSleutelen aan ‘De Houten Long’
Het is 21 jaar geleden dat ik voor het eerst werk toonde op Art Basel en vandaag voelde een beetje als thuiskomen. Na een kunstenaarsontbijt opende Unlimited vanmiddag voor de VIP-bezoekers van de beurs. Er waren belachelijk veel verzamelaars, curatoren, museumdirecteuren en andere kunstenaars. Ik heb veel nieuwe contacten opgedaan, waaronder opvallend veel mensen die hun eigen museum aan het bouwen zijn. Zo sprak ik een man uit het Franse Caen met plannen voor een presentatieruimte van 50.000 vierkante meter, waar The Voyage prima in zou passen. Hij komt binnenkort langs in het atelier. De directeur van het Guggenheim Museum in New York, Mariët Westermann, gaf me nog een paar goede tips over partijen die eventueel ook geïnteresseerd zouden zijn in de installatie.
Morgen moet ik nog wel even sleutelen aan ‘De Houten Long’, een van de kunstwerken in de parade. Die hapert een beetje.
Joep van Lieshout leest in zijn honderd meter lange installatie ‘The Voyage’ een grafrede voor bij ‘Tomb of the Unknown Artist’.
Joep van Lieshout in zijn honderd meter lange installatie ‘The Voyage’ op Art Basel in Zwitserland.
Foto’s Stefan Bohrer
Dinsdag 17 juniAls hongerige wolven
Vanochtend was de opening van Art Basel zelf, waar ze timeslots hebben voor de verschillende rangen van VIP’s. Het doet me een beetje denken aan de Drie Dwaze Dagen van de Bijenkorf. Verzamelaars met specifieke wensen hebben runners in dienst, die zodra de deur opengaat de beursvloer opstormen als een stel hongerige wolven. De galeries hebben van tevoren lijsten opgesteld en vaak zijn de belangrijke werken al verkocht of gereserveerd. Zoals een schilderij van Gerhard Richter, dat werd aangeboden voor 25 miljoen euro.
Naast handen schudden en netwerken heb ik vandaag ook nog een performance gedaan. Ik heb een grafrede voorgedragen bij ‘De Tombe Van De Onbekende Kunstenaar’, een van de werken uit The Voyage dat een herdenkingsmonument is voor alle kunstenaars die nooit de erkenning hebben gekregen die ze verdienen. De avond werd afgesloten met een borrel georganiseerd door Stedelijk Museum Amsterdam, met aansluitend een elegant diner van Galerie Krinzinger uit Wenen, een van de galeries die Atelier Van Lieshout representeert.
Woensdag 18 juniZwemmen in de Rijn
Vandaag ben ik de dag begonnen met een duik in de Rijn, om even goed wakker te worden. Ik had overwogen naar een ontbijt te gaan in Kunsthaus Baselland, maar besloot mijn energie te sparen voor de drukke dag die komen ging. Dus koos ik voor een kop koffie en butterbrezel van de bakkerij om de hoek.
De dag bestond voornamelijk uit het non-stop rondleiden van geïnteresseerde liefhebbers, kunstprofessionals en groepen van internationale musea. Met het team van Atelier Van Lieshout hebben we de dag afgesloten in Fondation Beyeler, naar mijn mening een van de beste musea van Zwitserland. Iedere zomer tijdens Art Basel zetten ze een mooie tentoonstelling neer. Kunstenaar Jordan Wolfson gaf een lezing over zijn complexe installatie waarbij je gescand wordt door honderd HD-camera’s om daarna met een virtual reality-helm op je hoofd letterlijk jezelf tegen te komen. Op het aansluitende feestje leek de aanvoer van champagne en hapjes oneindig.
Joep van Lieshout duikt in de Rijn bij Bazel.
Foto Stefan Bohrer
Ook heel bijzonder is de tentoonstelling in het Kunstmuseum Basel. De manier waarop de tentoonstellingen zijn samengesteld en alles op z’n plek hangt – het is perfectie zoals je dat verwacht van Zwitsers. Mijn eigen werk is meer expressief, interactief, onverklaarbaar en onvoorspelbaar. Perfectie is het tegenovergestelde van wat ik nodig heb om kunst te maken.
Ik had een interessant gesprek met verzamelaar David Walsh, oprichter van het MONA Museum op het Australische eiland Tasmanië. Hij laat nu een extra vleugel bouwen voor een werk van Anselm Kiefer. Dus ik zei: kun je dat niet ook doen voor mijn installatie? Hij vond het idee nog zo gek niet. Hij heeft een berg, waarin ik gangen zou kunnen uithakken om The Voyage neer te zetten. Dat lijkt me een mooi idee: de karavaan op zoek naar het licht aan het eind van de tunnel. Ik moet hem alleen nog even overtuigen.
Maar het heeft me wel aan het denken gezet: vanaf nu ga ik The Voyage met gebouw erbij aanbieden. Grote musea met interesse in het werk beginnen meteen te mekkeren over hoeveel ruimte het inneemt en waar ze het moeten opslaan. Maar voor een beetje extra geld ontwerp en bouw ik een paviljoen voor ze. Hoeven ze alleen maar een stuk grond te hebben en wordt de installatie echt één met de omgeving.
De kunstwerken ‘Knight I Small’ en ‘Knight II Small’ in ‘The Voyage’.
Foto’s Stefan Bohrer
Donderdag 19 juniVerwondering en hoop
Vanaf vandaag is de beurs open voor algemeen publiek. Mijn werk wordt constant gefotografeerd of gefilmd wat tot een explosie van internationale aandacht op sociale media heeft geleid. The Voyage kan gezien worden als commentaar op of illustratie van de vluchtelingencrisis, en dat raakt mensen. Hoewel sommige beelden niet erg toegankelijk zijn en het thema best heftig is, viel het me op dat de installatie ook positieve reacties opriep. Mensen zijn erdoor verwonderd en zien er een boodschap van hoop in. Door de gesprekken met bezoekers komt het werk ook voor mijzelf en het team verder tot leven. Het functioneert echt als portret van onze huidige samenleving, een snapshot van waar we op dit moment staan als mensheid.
Hier, op Unlimited, wordt The Voyage pas voor het eerst in zijn totaliteit getoond. De afgelopen jaren heb ik telkens maar delen gezien, in mijn atelier of op exposities in kleinere ruimtes. Nog nooit heeft het werk in deze formatie en op zo’n grote schaal bij elkaar gestaan, dus de echte betekenis van het werk wordt nu pas zichtbaar. Ook voor mijzelf.
Vrijdag 20 juniCompliment van Christoph Büchel
Een van de leukste opmerkingen van afgelopen week kwam van Christoph Büchel, een goede Zwitserse kunstenaar van wie ik super fan ben. Hij maakt zelf onmogelijk grote en complexe installaties en zei over The Voyage: “Ja Joep, deine Arbeit ist ein Highway of Scheisse.”
Er zijn mensen die als het buiten meer dan 30 graden is, in tentjes gaan zitten om naar theater te kijken, terwijl het zweet van hun voorhoofden gutst. Ze hebben het er voor over, de bezoekers van theaterfestival De Parade, dat dit weekend z’n jaarlijkse zomerreis langs vier steden aftrapt in Rotterdam. Tussen de voorstellingen door is het zoeken naar de schaarse schaduw op het terrein rond het Depot van Museum Boijmans Van Beuningen, een gigantische spiegelende pot die glimt in de zon. Bezoekers verschansen zich onder de overkappingen van eettentjes, aan picknicktafels op het gras of laten zich rondzwiepen in de karakteristieke Parade-zweefmolen.
Je kunt niet anders dan medelijden hebben met de acteurs die bij deze 35ste festivaleditie in benauwd ogende kostuums door de tenten of houten mini-theatertjes springen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de performers van Het Zuidelijk Toneel in Revenge of the extras. De outfits die Ilse Vermeulen ontwierp, bestaan uit lycra-body’s en uitzinnige maskers. De acteurs spelen namelijk figuranten in een sciencefictionfilm. Zij verwelkomen het publiek alsof zij straks óók zullen figureren in de blockbuster.
Regisseur en schrijver Koen van Seuren brengt ons vervolgens achter de schermen op de filmset. Daar klinken de stemmen van de (onzichtbare) cast en crew en hysterische geluiden van actiescènes, waarbij lasers worden afgevuurd en buitenaards leven knerpend ter aarde stort. Ondertussen moet de figurantenbegeleider (Chiem Vreeken) lunch halen en raken twee edelfiguranten in een steeds heftigere discussie verzeild. De ene (Noah de Nooij) wil vrolijk netwerken en ervaring opdoen; de ander (Emma Vermeulen) is een pessimist die meent dat je alleen door anderen te naaien hogerop kan komen. De situatie escaleert, de figuranten komen in opstand. Revenge of the extras is een echte Parade-voorstelling met actie, humor en visuele effecten. Er is een MeToo-lijntje en een glimp achter de schermen in de filmindustrie, maar meer diepgang hoef je niet te verwachten.
Wilde tocht
Aan de andere kant van het festivalterrein spelen derdejaars theaterstudenten van de HKU. Bij De dagvangst word je ontvangen door onderwereldtypes met een Italiaans accent. Zij organiseren een benefietavond voor ‘arme kindertjes’. Het is blijkbaar nogal een schimmig gebeuren, want iemand met een honkbalknuppel houdt het publiek in de gaten en ‘snitchen’ wordt afgestraft. De benefiet blijkt uit een houtje-touwtje opvoering van een avonturenverhaal over de Nederlandse Hidde (Kees Nieuwerf), die een Italiaans dorpje wil bevrijden van een gewelddadige potvis. Het is een wilde tocht over land en zee, waarbij Hidde dorpelingen (Yassine El Amriti) en zeelui (Bente Jonkers) ontmoet, vergezeld door zijn trouwe maat (Jonathan Zeebregts). Er wordt nogal haastig gewisseld tussen rollen, kostuums, accenten en decors, maar de vormgeving van Pjoot Duel brengt sfeer en zorgt voor mooie wisselingen. Het is een ongepolijste performance, maar de festivalbezoeker – vaak op zoek naar de lach – kan z’n hart ophalen.
Familiewarmte
In een theatertje naast de zweefmolen spelen Kim Aikman en Geoffri Bel Kow Gwe (‘Kom, we gaan’). Aikman beschrijft haar emigratie vanuit Suriname, om in Maastricht een theateropleiding te gaan volgen. Het welkom op Schiphol is weinig hartelijk en er zijn meer moeilijke momenten tijdens de intercontinentale verhuizing.
De twee spelers duiken in de verschillen tussen de Surinaamse en Nederlandse cultuur: de bureaucratie, de veel kortere douche-tijd en de Nederlandse obsessie met fietsen. Mooi zijn de beschrijvingen van wat de spelers achterlieten: familiewarmte of juist de koelte van de airco in de auto. Voor een voorstelling van een half uur is het verhaal nogal vol, maar het spel van de acteurs is zo fris en enthousiasmerend dat je graag met hen meereist en de Rotterdamse hitte even vergeet.
Kijk naar buiten voor je naar de tentoonstelling van Kimsooja gaat. Check het weer op je telefoon of in de krant. Schijnt de zon, ga dan snel naar de Oude Kerk in Amsterdam. Bewolkt het onderweg? Geen zorg, dan kun je op de grafzerken vloer van de kerk, zo zwart en zo grijs, zo glad na honderden jaren voetstappen, kleurrijke bundeltjes zien staan en je daar al mee verpozen.
Kunstenaar Kimsooja (Daegu, Zuid-Korea, 1957) maakt sinds jaar en dag bottari, kunstzinnige versies van de bundels die Koreanen gebruikten om spullen in de verpakken, vroeger om te reizen en te vluchten, nu vooral als cadeauverpakking. De doeken worden om kleding en andere spullen gevouwen en er wordt een knoop in gelegd, als bij een knapzak. Op de vloer van de kerk zijn de bottari vriendelijke ronde vormen, mollig als jonge dieren. Schaapjes. Wolkjes.
De kans bestaat dat je de bottari al ergens anders bent tegengekomen, nu bijvoorbeeld in het Fenix kunstmuseum over migratie in Rotterdam, dat een hele Bottari Truck van Kimsooja aankocht. Of vorig jaar in Leiden, waar ze een grote tentoonstelling had in De Lakenhal. Werk van haar was recent ook te zien op de textieltentoonstelling Unravel in het Stedelijk Museum in Amsterdam en in de Bourse de Commerce in Parijs en het Humboldt Forum in Berlijn. Als we metaforen eens niet uit de hemel maar uit de grond halen, is Kimsooja een van de uien van het hedendaagse kunstcircuit, vaak aanwezig, vaak niet op de voorgrond. Wel onontbeerlijk.
Schijnt de zon nog niet?
Dan is er tijd om te lezen dat Kimsooja op het idee kwam bottari’s als kunst te gebruiken toen ze er begin jaren negentig één zag staan in haar atelier in New York en getroffen werd door de sculpturale vorm. Die anekdote brengt weer het verhaal in herinnering dat Kandinsky op een tentoonstelling in Moskou eind negentiende eeuw schilderijen van Monet zag van stromijten. Hij wist niet dat het stromijten waren die Monet had geschilderd en dat gegeven zette hem op het spoor naar de abstracte kunst.
Kimsooja tussen de bottari op haar tentoonstelling ‘To Breathe – Mokum’ in de Oude Kerk in Amsterdam.
Foto Natascha Libbert
Anti-sculpturaal
De bottari’s van Kimsooja lijken ook wel wat op Monets stromijten. Eenzelfde niet vastomlijnde vorm die steeds zal veranderen, zo antisculpturaal als sculptuur maar kan zijn. Je kunt de bottari ook vergelijken met lichamen. Ze roepen dan de middeleeuwse ‘drekzak’ in herinnering, de mooie verpakking voor een samenzijn van slijm, bloed, vocht, gal en ander vuil. Maar wat er in de zakken zit, kunnen we niet zien. Volgens het persbericht zijn de bottari deze keer gevuld met kleding uit de vele migrantengemeenschappen die Amsterdam rijk is – er wonen in de hoofdstad 170 nationaliteiten.
Ook de doeken zelf zijn niet allemaal Koreaans. Zo is er een te zien van het beroemde textielbedrijf Vlisco, dat in Noord-Brabant batikdoeken maakt die vooral in West-Afrika populair zijn. Over een muur hangt een doek met als motief croissantjes, zo voegt Frankrijk zich ook nog in het koor van culturen dat hier zingt. Kimsooja heeft de tentoonstelling vernoemd naar een van de groepen die in Amsterdam onderdak vonden. In het jiddisch wordt Amsterdam Mokum, stad, genoemd.
Regent het weer?
De bottari lijken dingen om bij te schuilen – de betekenissen waar het werk van Kimsooja bij kan aanhaken voelen oneindig. Modern oneindig. De doeken, geknoopt of opgehangen, zijn veel kleuriger dan het meeste wat hier te zien is. De Oude Kerk is tijdens de Beeldenstorm in de zestiende eeuw flink onder handen genomen. Kleur gold lang als iets zondigs. De doeken geven kleur hier en nu een zekere waardigheid; hoe bont ze ook zijn, in de kerk spreken ze juist van verstilling, van het opheffen van tegenstellingen. Alle kleuren, alle patronen zijn welkom.
Kimsooja, ‘To Breathe – Mokum’ in de Oude Kerk in Amsterdam.
Foto Natascha Libbert
44.000 ruitjes
Breekt de zon nou door?
Ja, en pas dan wordt het tweede werk dat Kimsooja voor de Oude Kerk maakte zichtbaar, ook een variant op een idee dat ze al op veel plekken ter wereld heeft uitgevoerd, onder meer in het Palacio de Cristal in Madrid (2006) en in het Zuid-Koreaanse paviljoen op de Biënnale van Venetië (2013). De kunstenaar liet nu 44.000 ruitjes van de doorzichtige ramen van de Oude Kerk met een soort plastic folie bekleden dat het zonlicht breekt. Regenbogen op de graven! Nee, wel zachte vlekken kleur die de graven lijken te aaien. Zacht vuurwerk, dat het genot van glas in lood in elke gotische kerk, in Parijs, in Keulen, meebrengt, maar nu met modernere middelen. Alsof het holi is geweest, het hindoeïstische feest waarop met gekleurd poeder wordt gegooid, maar dan op een kalme, bescheiden manier. Anders dan bij glas in lood blijven de meeste van de ruitjes in de Oude Kerk gewoon doorzichtig. De kleur is losgezongen van zijn brenger. Buiten is dat anders, daar schept de kleur achter de ramen soms al verwachtingen. Vergeet dus niet om om de kerk heen te lopen. En hoop op half bewolkt.
Hoge of lage kunst? Waar ligt de grens en wie kan het eigenlijk wat schelen? Het is een van de vragen die Trajal Harrell voorlegt in de voorstelling Caen Amour, dat (deels) een ode is aan vrouwelijke performers uit de danshistorie, met name de latere negentiende en vroege twintigste eeuw. Niet alleen een vrouw als Loïe Fuller, pionier van de moderne dans die met enorme lappen textiel fantasierijke ‘bewegende sculpturen’ creëerde, ook zogenoemde hoochie coochie-danseressen die op de kermis gewaagde ‘oriëntaalse’ buikdansen presenteerden. Trajal Harrell zet ze naast elkaar, plaatst hun experimenten op één niveau, hij verbindt en vermengt hun stijlen met zijn welbekende catwalk-structuur, die in de loop der jaren elementen van de Japanse butoh heeft geabsorbeerd.
Tijdens het Holland Festival voert hij dit werk uit 2016 in de spierwitte auditoriumruimte van het Stedelijk Museum uit. Als enige decorstuk staat in Caen Amour een eenvoudige blauwe skyline van een ‘Moors’ stadje. Daarvoor is Harrell aan het indansen op nummers van onder anderen Adele, Kate Bush en Sade – rug naar de toeschouwers. Zijn drie medeperformers dragen, vol in zicht, dozen vol kostuums en rekwisieten binnen die zij (onzichtbaar) achter het decor neerzetten.
‘Caen Amour’ op het Holland Festival. Foto Orpheas Emirzas
Parade van kostuums
Dan begint de parade van kostuums die vrijwel nooit ontbreekt in de voorstellingen van de Amerikaan: door kledingstukken tegen hun lichaam te houden, niet altijd op een gebruikelijke manier, nemen dansers Ondrej Vidlar en Thibault Lac steeds wisselende identiteiten aan, van stoere cowboy, kleurig spook tot uitdagende of juist kuis gesluierde vrouw. Harrell zelf roept – met een lange, rode jurk liefdevol tegen zich aangedrukt – de geest op van de legendarische butohdanser Kazuo Ohno, die in een solo een ode bracht aan de vermaarde flamencodanseres La Argentina.
Harrell verbindt knap de lagen met elkaar, maar zijn bekende modus operandi begint ook wat sleets te raken
Wanneer achter het decor een licht wordt ontstoken, verschijnt het silhouet van de naakte Perle Palombe die haar armen ‘oosters’ laat krullen en golven. Die normaal geheime wereld achter het toneel, even geheimzinnig als De Oriënt, wordt door Harrell van zijn mysterie ontdaan. Op een afgesproken signaal mag het publiek naar de ruimte achter het blauwe stadsgezicht lopen om daar alle uitgestalde kostuums en rekwisieten te zien én de (half)naakte Palombe, die als een narretje malle dansjes uitvoert.
Zo verweeft Harrell lijnen in de danshistorie, speelt hij met hoge en lage cultuur, vermengt hij het mannelijke met het vrouwelijke. Het is knap hoe hij die lagen met elkaar verbindt, maar langzaamaan begint zijn bekende modus operandi ook wat sleets te raken. Harrell kondigde al aan dat hij een nieuw hoofdstuk wil beginnen en dat is misschien wel een goed idee.
Als je de Utrechtse zusjes Olivia (11) en Mirte (8) vraagt of ze theater leuk vinden, antwoorden ze met ‘soms’. „Als er veel gedanst wordt, vind ik het soms saai”, zegt Olivia, „maar als er echt een verhaal in zit, vind ik het wel leuk.” Olivia kijkt dan ook liever films dan dat ze naar het theater gaat, maar Mirte niet. Ook al hoeft voor haar niet alles goed te gaan. „Dat is saai”, zucht ze.
Van 20 tot en met 29 juni vindt in Utrecht het festival TweeTakt plaats. Het festival wordt sinds 2001 georganiseerd en is in die tijd uitgegroeid tot een podium voor jeugdkunst in het algemeen – van voorstellingen tot installaties. Tegenwoordig richt de programmering zich op zowel jeugd als volwassenen, maar Tweetakt is zijn oorsprong als jeugdtheaterfestival nog niet vergeten: kunst voor jeugd en jongeren moet serieus genomen worden, vindt de organisatie. Maar waarom is dat eigenlijk zo?
Rosita Segers en Max Laros van Non Creators Company maken al vier jaar jeugdtheater, en hebben al vaker met Tweetakt samengewerkt. Ze denken dat kinderen op school vooral op „een rationele manier” benaderd worden, terwijl het theater een beroep doet op de emoties van kinderen. In hun beeldende en tragikomisiche Tweetakt-voorstelling Ôskwanteklip (6+) spelen ze twee oude mensen, Ger (Segers) en Gon (Laros) die al hun hele leven onafscheidelijk zijn in hun knalgele huisje aan zee. Tot Gon overlijdt, en Ger achterblijft. Nu moeten ze een nieuwe betekenis geven aan het leven én de dood. De voorstelling heeft amper tekst, dus vanaf het moment dat Ger en Gon het podium van de Groene Heuvels van Fort Ruigenhoek betreden, ligt het verhaal omsloten in hun lichamelijke spel. Segers: „Theater is een goede manier om andere hokjes in je hoofd te openen. Dat je een gevoel in jezelf hebt dat je niet kan verwoorden, maar naar een schilderij of voorstelling kijkt en denkt: dat is het!”
Spiegelneuronen
In Utrecht, waar het festival Tweetakt georganiseerd wordt, komen veel leerlingen al op school in aanraking met theater door schoolvoorstellingen te bezoeken, dat heeft de Stadsschouwburg Utrecht onderzocht. Dat zijn speciale uitvoeringen van reguliere voorstellingen die alleen voor leerlingen toegankelijk zijn. In 2024 bezochten 9.629 kinderen en 836 begeleidende volwassenen vanuit het primair of voortgezet onderwijs een schoolvoorstelling in de Utrechtse schouwburg.
De 11-jarige Olivia gaat behalve met school ook met haar ouders en zusje wel eens naar het theater. Ze vindt theater leuk als ze iets leert, vertelt ze: „Bij één voorstelling was er iemand in een hartenpak, toen leerden we over het lichaam.” Van Mirte hoeft dat niet: „Ik vind het leuk als ik er niets van leer, dan is het gewoon grappig.”
Theater is een goede manier om andere hokjes in je hoofd te openen
Maar theater kan je ook iets leren als je het níet doorhebt, zoals de ontwikkeling van empathie, stelt Cock Dieleman, docent aan de Universiteit van Amsterdam. Hij denkt dat sceptici van kunsteducatie de invloed van theater op kinderen onderschatten. „In je hersenen zitten spiegelneuronen die bepaalde beelden en geluiden herkennen en spiegelen waardoor je geneigd bent dezelfde beweging en achterliggende emotie of intentie ook te voelen”, vertelt Dieleman. „Dat wat je ziet, maak je mee in je eigen lichaam. Dat is sterker omdat theater live is.”
In Ôskwanteklip beperken Segers en Laros hun bewegingsvrijheid door op blokken te lopen en hun armen en voeten met touwen aan elkaar te knopen. Daardoor spélen ze niet alsof ze moeilijk kunnen lopen, ze lópen daadwerkelijk moeilijk. Ze vertellen: „Hoe maken we die ouderdom invoelbaar? Dat we niet spelen dat we oud zijn, maar dat kinderen kunnen begrijpen hoe het voelt om oud te zijn en moeilijker te kunnen lopen.” De 11-jarige Olivia herkent dat meevoelen als ze naar theater kijkt: „Ik zag laatst een voorstelling waarop de acteurs op het podium iets aan het zoeken waren, en ik wilde haast mee gaan zoeken.”
De jeugd is de toekomst
Voor Junior Mthombeni, regisseur en speler in Burning City (16+), is de jeugd de toekomst. „Zij gaan de wereld creëren”, vertelt hij. Burning City gaat over de strijd met de chaos van de wereld. Op de catwalk midden in de zaal verschijnen twaalf rappers, dansers, muzikanten en acteurs afkomstig van allerlei generaties en achtergronden. De boodschap: samen kunnen we onze angsten overwinnen. „De catwalk is een metafoor voor de straat, voor de wereld, maar dat maakt ook het publiek onderdeel van het stuk. Er zijn zoveel emoties en angsten die we doormaken, nu doen we het samen.”
De voorstelling ‘Burning City’. Foto Stef Stessel
Segers en Laros spelen graag voor kinderen. „Kinderen zijn super eerlijk en reageren heel intuïtief. Als iets raar is, roepen ze: dat kan niet! Dat is gek! Dat is geen man! Dat is een pop! Ik zie zijn benen hoor!” De betekenis van een voorstelling expliciet uitleggen aan kinderen, willen ze niet. „We houden ook wel van theater dat niet moralistisch is. We willen geen les leren over rouw, maar verbeelden hoe iets kan zijn op een poëtische en absurdistische manier”, zegt Laros.
Theater is niet alleen leerzaam voor jongeren, Laros denkt er zelf ook creatiever van te worden. „Spelen voor volwassenen voelt beperkter”, zegt hij. Mthombeni omschrijft de jeugd als „een vat vol mogelijkheden”. Hij vertelt: „Wat leeft er op dit moment in de maatschappij, wat is belangrijk en wat niet? Na onze voorstelling hebben we altijd gesprekken met de jongeren, en dus zijn wij degenen die moeten bijleren. Dit is niet het theater van het wijzende vingertje.”
Als de Utrechtse zusjes Olivia en Mirte zelf theater zouden maken, zou er helemaal niets goed gaan. „Dat het een totale mislukking wordt, dat alles slecht gaat”, zegt Olivia. „Maar wel grappig slecht”, zegt Mirte. „Ja, dat iemand gaat barbecueën, maar er geen vlees meer is in de supermarkt en ook niet in de tweede of derde supermarkt. En dat dan ook nog de barbecue gejat is door een drone. Dat lijkt me nou leuk.”