Liesbeth Coltofs ‘Moeder Courage’ heeft een onverwachte, adembenemende draai

Een alleenstaande moeder probeert met haar drie kinderen te overleven in een oorlogsgebied. Een voor een verliest ze alle drie de kinderen. Dat is in het kort de gruwelijke plot van ‘Moeder Courage en haar kinderen’, het beroemde anti-oorlogsstuk uit 1939 van de Duitse toneelschrijver en -regisseur Bertolt Brecht (1898-1956). In haar nieuwe enscenering, bij Het Nationale Theater, geeft regisseur Liesbeth Coltof Brechts klassieker, vlak voor het slot, een onverwachte, adembenemende draai.

Moeder Courage is een ingewikkeld stuk om te regisseren. Een moeder die haar kinderen verliest maakt doorgaans zo veel indruk, dat de politieke boodschap waar het Brecht om te doen was gemakkelijk onder die tragiek bedolven raakt. Een paar keer herschreef Brecht het stuk. Steeds maakte hij het titelpersonage een tandje onsympathieker, in de hoop dat het publiek zo minder zou worden bevangen door medelijden, en meer stil zou staan bij het problematische politieke systeem waar Courage model voor stond.

Moeder Courage is een handelaar. Met haar kinderen en haar wagen met koopwaar trekt ze door bezette gebieden in een niet nader gespecificeerde oorlog. (Bij Brecht is dat de Dertigjarige Oorlog, Coltof baseerde zich op de bewerking van de Engelse Anna Jordan, die de boel fijn abstraheerde door de personages over een zogenaamd grid te laten bewegen, waar plaatsen zijn vervangen door nummers.) Haar koopwaar, bij Coltof blikken bier en burgers, slijt Courage aan soldaten. Als het een blauwe maandag vrede is, weet Courage niet waar ze het zoeken moet. Het moet oorlog zijn om rond te komen.

Lees ook

‘Hoe meer het antisemitisme groeit, hoe Joodser ik word.’ Tamar van den Dop hoopt dat mensen hun zachtheid bewaken

‘Hoe meer het antisemitisme groeit, hoe Joodser ik word.’ Tamar van den Dop hoopt dat mensen hun zachtheid bewaken

Knappe balans

Coltof vindt in haar enscenering, vooral na de pauze, een knappe balans tussen emotie en systeemkritiek. In tien scènes presenteert ze ons een aardse, in punk-achtige outfit uitgedoste Tamar van den Dop, die als Courage de kiezen op elkaar zet om zichzelf en haar kinderen heelhuids door die oorlog te loodsen. Steeds herinnert Coltofs regie je eraan dat deze moeder en haar kinderen niet alleen zichzelf vertegenwoordigen, maar staan voor alle moeders, alle kinderen, in oorlogsgebieden. Die, net als Courage, genoodzaakt zijn zich te voegen naar een systeem waarin winstbejag voorrang heeft op medemenselijkheid, en waarin oorlog lucratiever is dan vrede. Zo houdt een oorlog zichzelf in stand. „Soms heb ik het gevoel”, zegt Courage, „dat ik mijn wagen door de hel heen rijd en zelf het hout verkoop om de vuren brandende te houden.”

Helemaal evenwichtig is de voorstelling niet. De noodzaak om dit stuk te spelen is niet constant voelbaar, sommige scènes, met name in de eerste helft, voelen wat plichtmatig aan. Wél voelbaar is die tijdens twee ingevoegde danssolo’s. Begeleid door drums en synthesizer van duo Spill Gold lijkt danser Pepe Rollema zich in een lugubere choreografie de eigen nek om te draaien. Danser Daley Monte vliegt over de speelvloer alsof hij door onzichtbare handen heen en weer geslingerd wordt, zijn halfnaakte lichaam weerloos tegen de krachten die op hem inwerken. Het zijn dit soort jongenslichamen, besef je, die overal ter wereld aan de lopende band worden gerecruteerd, verminkt en gedood, alsof het om wegwerpproducten gaat.

Scène uit de voorstelling ‘Moeder Courage’.

Foto Bart Grietens

Onaards lucide

De indrukwekkendste rol in het stuk is die van de niet-sprekende dochter Kattrin, hier waanzinnig mooi vertolkt door een bijna onaards lucide Yela de Koning. In haar pakje gemaakt van fietsbinnenbanden, met geblondeerde korte coupe, stapt ze met grote ogen rond over de speelvloer, terwijl ze als enige van alle personages probeert het goede te doen. Ze hoopt op vrede, zegt Courage, die haar een leven „met een man, een kind, een hoekbank” in het vooruitzicht heeft gesteld.

Het is deze Kattrin met wie Coltof Brechts stuk een zwaai geeft. Kinderen die sterven in een oorlog zijn geen „collateral damage”, is de boodschap die Coltof hier luid en duidelijk op doet klinken, waarmee ze onder andere verwijst naar het huidige geweld in Gaza. In Brechts stuk zijn de twee strijdende kampen inwisselbaar. Coltof plaatst hier, vlak voor het slot van de voorstelling, haar ferme kanttekening bij: soms is het wel degelijk belangrijk kleur te bekennen. De scène knijpt je de keel dicht. Zo valt het samen, op het nippertje, zoals Brecht voor ogen moet hebben gehad, mede dankzij die fenomenale vertolking van Yela de Koning: het emotionele ís politiek.


Jubilerende kunstbeurs KunstRAI toont de stad en bijzondere vogels, maar weinig politieke kunst

Veertig jaar geleden namen „bevlogen galeriehouders het initiatief een plek te creëren waar kunstenaars en verzamelaars elkaar kunnen ontmoeten. Zo ontstond in 1985 de KunstRAI. En nu is onze stad jarig, en vieren we het jubileum.” Met deze woorden opende burgemeester Femke Halsema gisteren in de Parkhal van de RAI Amsterdam de veertigste editie van de nationale kunstbeurs, die in het teken staat van de 750ste verjaardag van Amsterdam. Twee van de oudste galeries van Nederland en van de hoofdstad zijn prominent aanwezig, Galerie Lieve Hemel voor realistische kunst en Galerie Mokum die zich toelegt op expressieve landschappen en beeldhouwwerk. Beide galeries dateren uit de jaren zestig.

Oprichter van de KunstRAI Wim van Krimpen bedacht om van begin af aan elk jaar een gastland met bijbehorende galeries uit te nodigen, dat waren in de afgelopen tijd onder meer New York, Marokko, Japan, Berlijn en Denemarken. Nu ligt het accent op Amsterdam 750 jaar. Daarom is des te opvallender dat de ruim honderd deelnemende galeries weinig urbane of grootstedelijke kunst bieden. Landschappen, soms expressionistisch-dynamisch of juist impressionistisch-verstild, figuratief geschilderde vogels, bloemstillevens en abstracte kunst voeren de boventoon. Een uitzondering maakt Kunsthandel P. de Boer die met het indrukwekkende Panorama Amsterdam (2024) van voormalig stadstekenaar Arie Schippers de stad prominent in het zicht plaatst. Vijf meter Amsterdam zien we, in acryl geschilderd vanaf de A’dam Toren met het Centraal Station op de voorgrond en daarachter de stad met een rode gloed erboven. Prijs: 40.000 euro. Dezelfde stand toont de impressionistische Italiaan Giovanni Boldini (1842-1931) die de Zuiderkerk schilderde, prijs 135.000 euro. Dit werk geeft de stad weer zoals toeristen die graag zien: een spitse toren, boogbrug, wat in losse stijl geschilderde grachtenpanden, rood aangelichte wolken.

Een bezoeker tijdens de opening van de KunstRAI.

Foto Remko de Waal

Weinig politieke kunst

Burgemeester Halsema riep in haar toespraak de grimmige jaren tachtig op, met krakersrellen en grote geopolitieke spanningen. Die laatste beheersen ook nu het wereldbeeld. Actuele, politiek geladen kunst treffen we slechts bij een enkele galerie aan, en dan toevallig niet een Amsterdamse. Galerie de Roos van Tudor uit Leeuwarden toont foto’s van Maartje Roos waarin ze zowel traditie als actualiteit verenigt. Groots opgezette werken uit de reeks De zee vrij spel? verbeelden de gevolgen van klimaatverandering, bovendien sluit ze aan bij de traditie: in het wandvullende Zicht op Haarlem herkennen we het beroemde stadsgezicht uit 1670-1675 van Jacob van Ruisdael, maar nu staan de omliggende landerijen half onder water en lijken alleen de St. Bavokerk, de Koepelgevangenis en de duinen aan de stijgende zee te ontsnappen. Exotische vogels als kroeskoppelikaan en flamingo lopen waar Van Ruisdael eeuwen terug bleekvelden schilderde.

Ook uitgeverij en galerie 99 Publishers plaatst het vogelleven midden in de aandacht. Met de expositie Birdland geven ze een royaal overzicht van vogels in de kunsten van de vroege zeventiende eeuw tot nu. Gelijktijdig verschijnt het rijk geïllustreerde boek Birdland, voorbeeldig samengesteld door grafisch ontwerpbureau Mart. Warmerdam. De presentatie laat de bijna dramatische tegenstelling zien tussen de liefde van de mens voor de vogels en de vernietiging van de natuur door diezelfde mens. Bij de ingang hangt een sculptuur van Iris Box, Fragments of life (2019). Aan dunne, doorzichtige draden zweven tal van kleine objecten uit de natuur, zoals veertjes, reepjes schors, schelpen, stenen, braakballen en zelfs stukjes glas. Het lijkt een zwerm spreeuwen. Daarachter ontvouwt zich de vogelexpositie met beelden van uilen van Chris Tap en Hetty Heyster naast enkele kleine, schitterende White box paintings van Christiaan Kuitwaard, vier intieme werken met onder meer een dode zanglijster. Groots en kleurrijk van opzet en tegelijk intrigerend zijn de zogenoemde ‘exotische vogelmodellen’ van de Australische fotograaf en kunstenaar Leila Jeffreys die de Molukse kaketoe Prudence uitbeeldt in zachtroze tinten.

Peter Vos: Brileider/ Spectacled Eider, 2025. (Olie op doek 52 x 60 cm)

Rauw materiaal

Het spannende van Birdland is dat talloze bijeengebrachte kunstwerken niet alleen een staalkaart bieden van de ornithologie maar ook de kunstgeschiedenis weerspiegelen: we gaan van het nauwgezette realisme van bijvoorbeeld Melchior d’Hondecoeter naar de verfijning in de vogelstudies van Margot Holtman. Indringend is het werk van Leon Adriaans die zwanen schildert op rauw materiaal als veevoederzakken. Zo komt het echte boerenleven de kunsten binnen, dat neemt niet weg dat zijn werk Zwanen (1987-1989) even sierlijk als stijlvol is.

Vogels zijn verspreid over de hele KunstRAI, zoals in de stand van de Utrechtse galerie Heejsteck# waar kunstenaar Peter Vos een intens verstild vogelportret laat zien van de zeer zeldzame brileidereend. Zoals hij de kleurschakeringen weergeeft van de vogel tegen een lege achtergrond is het verenkleed net art deco. Engagement en een band met de actualiteit is slechts sporadisch te vinden, of het moet Wow Now zijn van Rob Malasch van de Amsterdamse galerie Serieuze Zaken. Met dit project biedt hij jonge kunstenaars de gelegenheid alle denkbare cross-overs, performances en kunstwerken te tonen, geïnspireerd op idolen uit de hedendaagse kunst.

Deze editie van de KunstRAI schetst een kleurrijk kunstklimaat, decoratief voor het oog, maar is eerder behoudend dan ruw of verontrustend. We zien mediterrane terrassen, dravende paarden, roeiers op het water, zwemmers in een rivier, vlinders ook, beslist smaakvol geschilderd. Eigenlijk is het meest beklemmend en indringend het olieverf op doek Der Baum (1985) van Armando bij Galerie Mia Joosten. Dan zijn we weer terug bij de bittere jaren tachtig, toen de kunstbeurs begon. In een hevig contrast met zwart en veel wit drukt Armando (1929-2018) iets uit dat je verschrikking zou kunnen noemen. Subliem.

KunstRAI, RAI Amsterdam, Hal 8. T/m 4/5. Info: kunstrai.nl


Johan Goossens doet zijn uiterste best om normaal mensengedrag na te doen

Het leven van cabaretier Johan Goossens zie je een beetje voor je als een natte zandbak in november. Het heeft wat treurigs, maar als je het wílt zien, heeft het tegelijkertijd iets komisch. In elk geval: er wringt iets. Zelf omschrijft Goossens zich ergens in zijn nieuwste voorstelling als een „kleinzielig, neurotisch wezen gevangen in het lichaam van een amicale gast”.

Hij wil graag de persoon zijn bij wie buitenlandse vrienden altijd terecht kunnen: „Blijven jullie tien dagen langer? Nou, gezellig toch!” De realiteit is dat de lol er snel af is zodra „een vriend een keukenkastje opentrekt op een manier dat ik denk: zou je dat niet eerst even vragen?”

In eerdere voorstellingen vertelde Goossens (42) onder meer over zijn werk als leraar Nederlands. Inmiddels is hij al een tijdje docent-af, maar in het vermakelijke Het volle leven leren we dat hij nu zelf in opleiding is. Zijn eigen ervaringen bij een haptotherapeut waren dusdanig positief dat hij besloot tot een opleiding voor deze therapie waarbij aanrakingen je gevoelsleven inzichtelijker kunnen maken.

Bij Goossens was dat nodig. Gevoelens ging hij vaak te lijf met witte wijn, terwijl seks de makkelijkste manier was om contact te maken: „Minder benauwend dan een relatie, minder stressvol dan familie, minder eng dan vriendschap en minder gênant dan een gesprek bij de bakker.” In zijn negende voorstelling vertelt hij over zijn geploeter met de dagelijkse dingen. Is hij eigenlijk wel sociaal? Ja, hij heeft sociale beroepen gehad, zoals werken met daklozen en lesgeven, maar zodra hij de buren op de gang hoort als hij zelf net naar buiten wil gaan, wacht hij toch even tot ze vertrokken zijn.

Cabaretier Johan Goossens in zijn voorstelling ‘Het volle leven’.

Foto Jaap Reedijk

Dagelijks gestuntel

Goossens neemt de tijd voor pogingen tot gesprekken met publiek. Met een kralenwinkeleigenaar is nog wel een gesprekje mogelijk, maar geconfronteerd met een ‘octrooigemachtigde’ schieten Goossens sociale vaardigheden tekort. Zijn interacties met het publiek zijn, zoals bij de meeste cabaretiers, oninteressant. Tegen publiek praten is niet hetzelfde als contact maken. Daar is pas sprake van bij échte interesse in het antwoord.

Op andere momenten is Goossens veel beter in het leggen van contact. Sterker nog: het is zijn grote kracht. Door een scherp oog voor eigen dagelijks gestuntel en doordat hij dit geregeld (ogenschijnlijk) onbeholpen opdient, is de verbinding sterker dan die met de cabaretier die precies weet hoe alles zit en dat formuleert zonder spoor van twijfel. Dat maakt het minder storend dat niet al zijn verhalen even sterk zijn. Zo is ongemak bij een zelfscankassa een ei dat inmiddels door zo’n beetje elke comedian wel is uitgebroed. Daartegenover staan gelukkig leukere verhalen, zoals over zijn belangst, problemen met zelfgemaakte kerstkaarten en een rondje feedback geven tijdens zijn studie haptotherapie.

Op de beste momenten demonstreert Goossens dat cabaret niet gaat om schijnbaar triviale anekdotes en leuke grapjes. Veel interessanter (en meestal grappiger) is een blik op de worstelende mens daarachter. In Het volle leven zien we iemand die zijn uiterste best doet om ‘normaal’ mensengedrag na te doen, maar voor wie dat vaak niet meevalt.


Het Alma Quartet begeleidt de beroemde nazi-propagandafilm ‘Triumph des Willens’ met treurmuziek: ‘Hier voel je het oorlogsleed’

Wat gebeurt er als je een van beroemdste propagandafilms uit de twintigste eeuw confronteert met de aangrijpende muziek van componisten die zelf de schaduw van oorlog en onderdrukking ondervonden? In het filmconcert Project Parallel Truths, dat rondom de Dodenherdenking op 4 mei twee keer wordt uitgevoerd, onderzoekt het strijkkwartet Alma Quartet deze spanning. Fragmenten uit Triumph des Willens, de nazi-propagandafilm van Leni Riefenstahl uit 1935, worden live begeleid door emotionele strijkkwartetten van componisten Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975) en Erich Wolfgang Korngold (1897-1957).

Triumph des Willens geldt als een van de meest invloedrijke propagandafilms ooit gemaakt. In opdracht van Adolf Hitler legde Riefenstahl het zesde partijcongres van de NSDAP in Neurenberg vast. Hitler was groot fan van Riefenstahl en haar filmkunst. Er heerste lange tijd veel onduidelijkheid over haar politieke visies, zelf ontkende ze dat ze de nazi-ideologie uitdroeg, maar beweerde ze dat Hitler haar had verleid om voor hem te werken. Meer dan twintig jaar na haar overlijden is recent de nieuwe documentaire Riefenstahl uitgekomen. Andres Veiel, de regisseur van die documentaire, kreeg toegang tot Riefenstahls privéarchief, bestaande uit telefoongesprekken, brieven en niet eerder vertoonde films. Met dit onbewerkte materiaal geeft Veiel nieuwe perspectieven op Riefenstahl, waarbij hij aantoont dat ze wel degelijk „een fanatieke nazi” was – zoals ze het zelf omschreef in een door Veiel teruggevonden interview met de Britse krant The Daily Express.

Lees ook

het interview met filmregisseur Andres Veiel: Nazi-propagandist Leni Riefenstahl was niet slechts een meeloper, blijkt uit de nieuwe documentaire ‘Riefenstahl’

Nazi-propagandist Leni Riefenstahl was niet slechts een meeloper, blijkt uit de nieuwe documentaire ‘Riefenstahl’

Massale parades, juichende massa’s en Hitlers glorieuze aankomst per vliegtuig verheerlijken in Triumph des Willens de nazi-ideologie. De originele filmmuziek van de Duitse componist Richard Wagner is opgewekt, haast heroïsch. Maar in filmconcert Parallel Truths is die vervangen door sombere en duistere muziek. „Wij willen laten zien hoe belangrijk het is om je af te vragen wat waarheid is. Dat is actueler dan ooit. We leven in een bizarre tijd, met leiders als Trump en Poetin die valse waarheden verspreiden en informatiestromen die maar blijven komen via sociale media. Je weet nooit zeker wat daarvan waar is”, vertelt violist en mede-organisator Kilian van Rooij. De beelden worden gepresenteerd als voorbeeld van hoe beeldvorming en framing inwerken op het begrip van de waarheid.

Psychologische thriller

Om te voorkomen dat de filmbeelden geromantiseerd worden, kozen de makers zorgvuldig voor de muziek van de componisten Sjostakovitsj en Korngold. Van Rooij: „De beelden schuren ontzettend met de muziek die we hebben gekozen. Het is heftige, intense muziek, waardoor het verhaal van de film compleet verandert. Het wordt bijna een psychologische thriller. Je ziet bijvoorbeeld allemaal blije Duitse jongens en daaronder hebben we heel donkere, zware muziek geplaatst.”

Het Alma Quartet speelt onder meer het Achtste Strijkkwartet van Sjostakovitsj, een werk dat de Sovjet-componist schreef in 1960 tijdens een bezoek aan het verwoeste Dresden. Van Rooij vertelt dat hij het stuk opdroeg aan de slachtoffers van oorlog en fascisme, maar het is ook een persoonlijk werk en draagt iets sombers in zich.

Daartegenover klinkt het Derde Strijkkwartet van de Joods-Oostenrijkse Korngold, die ook veel filmmuziek componeerde. Hij schreef het kwartet vanuit de depressie die hij in de Tweede Wereldoorlog opliep, vertelt Van Rooij: „Zijn muziek klinkt lichter en romantischer, maar ook hier voel je het oorlogsleed.”

Repetitie voor ‘Triumph des Willens’ door het Alma Quartet in het Vrijheidskwartier in Wageningen.

Foto Guus Bijl

Confronterend

De film wordt tijdens het concert niet in zijn geheel vertoond, het gaat om geselecteerde fragmenten. „Toch blijft het confronterend om propaganda op het grote scherm te zien”, legt Hein van Beek uit, mede-organisator van het project. „Riefenstahl was filmtechnisch revolutionair, maar haar werk is doordrenkt van ideologie. Juist door die beelden in een andere context te plaatsen, dwingen we het publiek om na te denken: wat zie ik eigenlijk? En wat betekent dat?”

Hoewel de film uit de jaren dertig van de vorige eeuw komt, richt Parallel Truths zich ook tot het heden. „Uiteindelijk gaat het er vooral om hoe belangrijk het is om de waarheid te achterhalen. Vrijheid is nog steeds niet vanzelfsprekend, er zijn nog steeds autoritaire wereldleiders aan de macht. Je moet je constant afvragen wat waar is en voorbij beeldvorming kijken”, zegt Van Rooij.

Op zondag 4 mei wordt Project Parallel Truths twee keer uitgevoerd, ’s middags in Rotterdam en ’s avonds als onderdeel van Theater Na de Dam in Amsterdam. Na de Nationale Dodenherdenking worden er op diverse plekken in Nederland 150 voorstellingen gespeeld, onder de naam Theater Na de Dam. Info: theaternadedam.nl


Is het Duitse theater spannender dan het Nederlandse? ‘Hier moet theater vooral een gezellige avond worden’

Uiteindelijk, toen de grootste opwinding alweer was gezakt, had de opera van Stuttgart nog één bewaker voor de deur gezet. Een kleine vijftig demonstranten stonden bij de laatste voorstelling in oktober voor de deur, terwijl binnen veertienhonderd bezoekers in applaus losbarstten bij de uitverkochte voorstelling Sancta van choreografe Florentina Holzinger.

Sancta zou je, zonder overdrijven, de meest besproken voorstelling van afgelopen jaar in Duitsland kunnen noemen. Het is losjes gebaseerd op een opera van Paul Hindemith uit 1922 over het seksuele ontwaken van de non Susanna, maar ontpopt zich gaandeweg tot een uitzinnige performance met verwijzingen naar een katholieke mis: er zijn naakte nonnen die op halfpipes skateboarden, naakte performers die zich onder het kruis zichtbaar een vuist in het geslacht duwen, anderen worden met kunstbloed overgoten, en, als er live gepierced wordt, vloeit er echt bloed.

Bij de eerste uitvoeringen zouden achttien bezoekers de zaal hebben verlaten, vijf flauw zijn gevallen, drie van hen moesten door een arts behandeld worden, zoals Der Spiegel vermeldt. En er was een heftige maatschappelijke reactie uit met name de rechterhoek. „Verspilling van belastinggeld”, of: „Door de staat betaalde links-groene cultuur-agressie”, met uiteindelijk doodsbedreigingen tegen de regisseur.

En nu? Nu staat de voorstelling Sancta vanaf 2 mei bij het prestigieuze Berlijnse Theatertreffen, waarin jaarlijks de tien ‘opmerkelijkste’ voorstellingen van de Duitse podia te zien zijn. En de jury benadrukt nog maar eens waar het hier volgens hen om gaat: om de ‘self-empowerment’ van Susanna, om solidariteit in plaats van zonde, en, zoals Der Spiegel het formuleerde: niet zozeer om kritiek op religie, maar om kritiek op de mannenmaatschappij in het algemeen.

„Het radicaal bevragen van conventionele overtuigingen”, noemt Kati Röttger, hoogleraar theaterwetenschap aan de UvA, het werk van de 39-jarige Holzinger, die vorig jaar is benoemd tot een van de artistiek leiders van de Volksbühne in Berlijn, een van de vijf grote staatstheaters van de Duitse hoofdstad. Holzingers werk is weliswaar niet specifiek Duits te noemen, legt Röttger uit: ze is opgegroeid in Wenen en opgeleid in Amsterdam. Maar het is wél Duitsland waar haar werk op de grootste podia de ruimte krijgt, en tegelijk volop bediscussieerd wordt in de vele theatermedia en bij podiumdiscussies. En ja, zegt Röttger, die brede doorwerking heeft zeker iets met de Duitse theatercultuur te maken.

Want theater, al wordt het met naakte nonnen opgevrolijkt, is in Duitsland geen zaak om luchtig over te doen. De jury van het Theatertreffen weet precies hoe het belang dient te worden onderstreept. Als er bij de keuze van de tien voorstellingen ergens de nadruk op ligt, dan is het wel op de maatschappelijke relevantie ervan: „Thematisch bewegen we ons op duister terrein”, stelt de juryvoorzitter in de verantwoording: in de tien voorstellingen „openbaart zich een melancholische, misschien zelfs pessimistische blik op de huidige tijd”.

Het Theatertreffen roept daarom de vraag op wat het dan precies is, dat die Duitse theatercultuur nu zo kenmerkend maakt – en hoe het verschilt van Nederland. Is het echt spannender, of lijkt het alleen maar zo?

Een lange traditie

In haar werkkamer aan de UvA waagt theaterwetenschapper Kati Röttger zich aan de grote lijnen. In de jaren tachtig heeft zij in Berlijn gestudeerd, in 2005 kwam zij naar Amsterdam, nu gaat ze bijna met emeritaat. Politiek theater is een van haar specialismes, maar nu begint ze basaler: de verdeling van overheidssubsidie. Want: „Een artistiek leider van een Duits theater krijgt een zak met geld en is redelijk vrij in het vormgeven van het programma. In Nederland heerst een systematische onderfinanciering van theater, en om een aanvraag toegekend te krijgen moet een theatergroep aan allerlei door de overheid vooraf gestelde criteria voldoen, die met de tijd steeds weer veranderen, zoals participatie of inclusie.”

Die verdeling van geld in Duitsland heeft een relatieve artistieke vrijheid tot gevolg, zegt Röttger – en precies dat is niet los te zien van de lange Duitse theatertraditie. Die traditie begon rond 1800, de tijd waarin het toenmalige Duitse Keizerrijk een versplinterde bond van meer dan 300 vorstendommen was, waar ieder stadje graag zijn eigen cultuurvoorzieningen wilde hebben, en waarin het theater een extra nieuwe relevantie kreeg als deel van de zoektocht naar een eigen Duitse identiteit.

Het theater, zegt Röttger, werd in Duitsland na 1800 een „morele instantie” – en dat idee is er nu nog

Het theater, zegt Röttger, werd in die jaren een „morele instantie”, met schrijvers als Lessing, Schiller en Goethe in de hoofdrol – een maatschappelijke functie die Nederlandse theaterauteurs in de geschiedenis veel minder hebben gehad. Theater moest de burgerij in opkomst opvoeden, er diende een nieuw zelfbewustzijn tegenover de adel te worden gecreëerd. En dit idee van theater als een plek van opvoeding en Bildung, een plek „waar ‘Hochkultur’ wordt gekoesterd”, leeft volgens haar nu nog steeds.

Het zorgt voor een sterke worteling in de gemeentes en een voor Nederlandse begrippen flinke subsidie – neem alleen de 20 miljoen euro die de Volksbühne Berlijn jaarlijks van de stad krijgt; evenveel als de rijkssubsidie voor alle negen Nederlandse theatergezelschappen bij elkaar. En ja, zegt Röttger, deze structuur maakt óók radicaal experiment van makers als Holzinger mogelijk: „Elke keer als er in de roerige Duitse geschiedenis een grote omwenteling plaatsvindt, heeft dat ook theatermakers voortgebracht die een enorme drang hebben om deze omwenteling vorm te geven – in inhoud en vorm.”

De Nederlandse acteur en regisseur Walter Bart van de Rotterdamse acteursgroep Wunderbaum maakte het verschil tussen beide theaterculturen een paar jaar direct mee. Wunderbaum, dat als acteurscollectief hun voorstellingen vanuit actuele maatschappelijke kwesties ontwikkelt, had tussen 2018 en 2022 de leiding van het Theaterhaus in de Oost-Duitse stad Jena. Ze hadden op een vacature gesolliciteerd en werden „tot onze verbazing” ook aangenomen. Uiteindelijk werden ze vorig jaar met hun voorstelling Die Hundekot-Attacke (De hondenpoepaanval) – een titel die verwijst naar de choreograaf uit Hannover die in 2023 een recensent met hondenpoep besmeurde – niet alleen op het Theatertreffen 2024 uitgenodigd, maar kregen ook de prijs van televisiezender 3Sat voor de „meest innovatieve voorstelling” én werden door het vaktijdschrift Theater heute geselecteerd als beste voorstelling van 2024.

Scène uit de voorstelling ‘Die Hundekott-Attacke’ van de Rotterdamse acteursgroep Wunderbaum en Theaterhaus Jena. Foto Joachim Dette

Slechts een paar weken later kregen ze in Nederland een compleet andere reactie: daar werd de subsidieaanvraag van Wunderbaum door het Fonds van de Podiumkunsten afgewezen. Volgens het Fonds had Wunderbaum te weinig plannen voor de toekomst: „De plannen zijn niet inspirerend uitgewerkt in de voorstellingsconcepten” – en ineens weet het internationaal gelauwerde Wunderbaum niet meer of ze volgend jaar nog wel verder kunnen.

„In Duitsland”, zegt Bart nu dan ook, „zou ons dit nooit zijn overkomen, met de groei waarin we nu zitten”. De Duitse structuur van stadstheaters heeft volgens hem dan ook grote voordelen, het zorgt voor continuïteit en zekerheid. Maar of het theater op zichzelf in Duitsland daardoor ook béter is, is volgens Bart dan weer niet te zeggen. Want die sterke Duitse theatertraditie heeft toch ook zijn nadelen: in Duitsland zouden ze nooit zomaar als vrije makers geld kunnen aanvragen, zoals ze in Nederland hebben kunnen doen; daar zouden ze veel afhankelijker zijn van de leiding van een stadstheater: theater in Duitsland is sterk hiërarchisch geregeld, en de acteurs zijn als „instrumenten” die de ideeën van de artistieke leiding uit dienen te voeren.

Het Duitse theater is naar zijn smaak daarom erg „denkend theater”, „dramaturgentheater”, zoals hij het noemt: „Theater met een grote laag denken eromheen”, en „er heerst meer angst iets fout te doen”. Theatermakers hebben in Nederland volgens Bart meer „autonomie en eigenzinnigheid, meer zeggenschap over hun eigen werk”. Acteurs voelen zich daardoor meer betrokken bij wat ze spelen, denkt hij, en als je als acteur meer te zeggen hebt, krijg je minder afstand tot het publiek. En het is juist díé vrijere vorm van Nederlands theater die men in Duitsland zo wist te waarderen – de laatste jaren wordt zelfs actief gezocht naar nieuwe vormen van theatermaken, onder meer door theatercollectieven als Wunderbaum als leiding aan te stellen.

Theaterwetenschapper Röttger herkent dat. Sterker: ze kwam er speciaal voor naar Nederland. Want Nederland heeft – „op met name Vondel na” – weliswaar geen lange traditie van grote theaterauteurs, maar vanaf de jaren zestig was dit gebrek ook een voordeel om nieuwe vormen uit te proberen, „toen trouwens wel met voldoende overheidssubsidie”: in de jaren zeventig bij gezelschappen als het Werktheater, Maatschappij Discordia, later bij Hollandia, Dood Paard en De Warme Winkel, gezelschappen die vaak vanuit het acteurscollectief al improviserend hun stukken ontwikkelden.

„Alles wordt krapper, zowel in de portemonnee als in de hoofden”, zo vat Ruth Feindel, theaterredacteur bij uitgeverij Suhrkamp de zorgen samen

Lang gold daarom dat het Duitse theater weliswaar meer geld en traditie had, maar het Nederlandse innovatiever was. Maar die verdeling gaat nu niet meer op, denkt Röttger: er is volgens haar uitgerekend in Nederland minder ruimte gekomen voor experimenteel theater.

Ze legt het begin van deze omslag aan het begin van de 21ste eeuw, maar dit heeft een versnelling gekregen na de bezuinigingen van 2013. Vanaf toen werd cultuur steeds meer gemeten aan het nut dat het zou moeten hebben, terwijl voor haar „een utilitaristische maatschappij juist voor zoiets als theater funest is”. Theater wordt in Nederland volgens haar te veel bepaald door regels gemaakt door de overheid waaraan de toekenning van subsidie wordt gekoppeld. Daarbij is de druk om publiek te trekken groot. „Het theater mag daarom nooit te moeilijk zijn, te intellectueel.”

Een serieuze zaak

Theatermaker Julian Hetzel, een van de weinige Duitse makers in het Nederlandse theaterlandschap, maakte de omslag zelf mee. Vijftien jaar geleden kwam hij uit Leipzig naar Amsterdam, hij zocht een opleiding voor interdisciplinaire performances, en kwam vanzelf bij Nederland uit. En hij kwam niet alleen, van overal kwamen ze, vertelt hij, onder wie ook de huidige Sancta-regisseur Florentina Holzinger, op zoek naar wat ze elders in Europa niet konden vinden. Maar nu? Nu zijn ze allemaal weg, zegt Hetzel lachend: „Alleen ik ben gebleven. Ik kwam aan het eind van een tijdperk.”

Beeld bij de nieuwe voorstelling van Studio Hetzel, ‘Three Times Left is Right’, over politieke polarisatie.

De 44-jarige Hetzel staat met zijn Studio Hetzel bekend om een provocatieve, sterk politiek geëngageerde vorm van performancetheater. Hij merkt: in Duitsland ziet hij dergelijke voorstellingen ook in reguliere theaters, maar in Nederland moet hij het van de festivals hebben. Nee, hij klaagt niet, „hij heeft in Nederland veel geluk gehad” en er als maker zijn thuis gevonden, maar het theater als plek voor ‘radicaal bevragen van conventionele opvattingen’ mist hij wel. „Meer punk”, dat zou Hetzel zich in het Nederlandse theater wensen, en meer in het algemeen: dat theater niet alleen entertainment wordt.

En dat is ook wat Walter Bart van Wunderbaum uiteindelijk als grootste voordeel noemt van zijn jaren in Duitsland. Want een ding is er duidelijk: „Theater wordt in Duitsland heel serieus genomen”: „Het is een plek voor reflectie, en het is heel inspirerend om diepgravend aan een voorstelling te kunnen werken, en daar wordt ook naar gezocht.” Er is daardoor ook beduidend „minder angst voor zwaarte”, terwijl theater in Nederland toch ook een „gezellige avond” dient te zijn – en dat lijkt het ook steeds meer te zijn geworden.

Misschien is het niet vreemd dat precies dáárover nu ook in de Duitse theaterwereld sterke onrust is ontstaan: de zorg dat het theater meer entertainment zou moeten worden. „Alles wordt krapper, zowel in de portemonnee als in de hoofden”, zo vat Ruth Feindel, dramaturge en theaterredacteur bij uitgeverij Suhrkamp de zorgen samen. Met name sinds vorig jaar heeft een aantal steden aangekondigd op cultuur te gaan korten, als onderdeel van bredere bezuinigingen: in Berlijn zijn er 130 miljoen bezuinigingen op cultuur gepland, zo krijgt de Volksbühne 2 miljoen minder – en de cultuurwethouder heeft theaters opgeroepen meer „economisch” te gaan denken.

De zorgen hierover bij theaters werken nu al door in de programmering, merkt Feindel. Er is minder behoefte risico te nemen nu theaters afhankelijker worden van de kaartverkoop, en dus bestellen sommige theaters bij de uitgeverij minder nieuwe eigentijdse teksten en vallen terug op „klassiek, eerder conservatief repertoire”.

Tegelijk is er de opkomst van de radicaal-rechtse AfD, die nu als de op een na grootste partij in het Duitse parlement zit. Echte landelijke invloed heeft de partij niet, maar in diverse gemeentes heeft de AfD zich al specifiek uitgesproken tegen subsidie voor wat zij als ‘linkse’ cultuur zien. Ook Feindel merkt dat de AfD zich met cultuur begint te bemoeien: de partij weet, zegt ze, dat dáár de strijd over de ideeën begint. Suhrkamp merkt dat onder meer doordat een partijpoliticus aan de uitgeverij vragen heeft gesteld over de canon van Duitse theaterteksten: wat zou als een goede Duitse tekst moeten gelden?

Het theater is daarmee midden in de nieuwe Kulturkampf tussen links en rechts terechtgekomen. Al zou je ook daar wel weer de status van theater uit kunnen aflezen: ook voor de AfD blijkt het theater een uiterst serieuze zaak. Andersom, stelt Julian Hetzel, geldt dat er nu ook makers zijn die met extra vuur het tegendeel van conservatieve cultuur willen laten zien – en precies daarom een publiekssucces kunnen worden.

De opera Sancta is er een voorbeeld van. Terwijl de protesten van rechts groeiden, groeide ook de belangstelling van de progressieve kunstwereld – met als resultaat: uitverkochte zalen en een plek op het Theatertreffen.


Vijf gespreide vingers: het sensueelste filmmoment van de afgelopen twintig jaar?

Het sensueelste filmmoment van de afgelopen twintig jaar? Voor legio filmliefhebbers blijkt dat een shot van vijf vingers die worden gespreid – ook bekend als de ‘hand flex van Mr. Darcy’. Ik leerde zelf pas recent deze ‘gespreide hand-hartstocht’ kennen door de vele artikelen naar aanleiding van het jubileum van Joe Wrights Pride and Prejudice uit 2005. Vriendinnen, zelfverklaarde liefhebbers van zwijmelfilms, maakten me duidelijk dat de ‘hand flex’ al enkele jaren een cultureel fenomeen is. Niet alleen blijkt er uitgebreid geschreven over het moment dat Mr. Darcy (Matthew Macfadyen) in de film zijn vingers strak spreidt nadat zijn hand kort die van Elizabeth Bennet (Keira Knightley) heeft aangeraakt, ook staan er op YouTube en Tiktok talloze filmpjes over dit moment. Sommige meer dan een miljoen keer bekeken. Of wordt er in andere films en series naar geknipoogd, door personages iets soortgelijks te laten doen.

https://www.youtube.com/watch?v=b2Z_LEa5TsE

Wrights film wordt gezien als een van de geslaagdste verfilmingen van Jane Austens klassieker Pride and Prejudice (Trots en vooroordeel) uit 1813 en is in Nederland op Netflix te zien. De film gaat over vijf zussen in de late achttiende eeuw, hun moeder hoopt elk van hen aan een man te helpen. Een welgestelde man welteverstaan. De vrouwen dreigen in armoede te belanden als hun vader sterft, het landgoed waarop ze wonen kan alleen naar een mannelijke erfgenaam gaan. Het verhaal volgt de eigenzinnige zus Elizabeth, die tijdens de zoektocht naar echtgenoten leert over trots en vooroordelen. Zij ontwikkelt een zwak voor de vlotte officier George Wickham, wordt het hof gemaakt door de stijve Mr Collins, maar ook de op het eerste gezicht arrogante Mr. Darcy krijgt gevoelens voor haar.

Het moment dat dit laatste zichtbaar wordt in Wrights zoete interpretatie van Austens satire, is de hand flex. Elizabeth is naar het landgoed gebeend waar Darcy met anderen verblijft, omdat haar zus er ziek op bed ligt. Er vinden horkerige interacties plaats tussen haar en de heel rijke Darcy. Na afloop van het bezoek zien we haar in een koets stappen, waarna close-ups volgen van Darcy’s en Bennets in elkaar grijpende handen terwijl hij haar helpt instappen, haar verbaasde blik na de onverwachte aanraking, zijn stuurse wegdraaien én uiteindelijk dus dé hand flex. Macfadyen liet in een interview weten dat de handbeweging niet in het script stond, maar spontaan gebeurde tijdens een opname. Wright zag het en liet een close-up maken. Slimme montage zorgde voor de rest.

https://www.youtube.com/watch?v=Jpt4lTVK3xw

Wat is de reden dat ‘the hand flex’ bij velen een hartverzakking veroorzaakt? Na een korte zoektocht door online liefdesverklaringen aan het shot, leerde ik dat er meer in zit dan ik had gedacht. Natuurlijk wordt er door romantische zielen bezongen hoe dit beeld toont dat het lichaam weet wat het hoofd nog niet wil toegeven. Maar ‘The flex’ blijkt ook wat te vertellen over Elizabeths personage. In die tijd droegen vrouwen normaal gesproken altijd handschoenen. Dat er in die paar seconden huid-op-huidcontact kon plaatsvinden, komt door haar rebelse karakter, Elizabeth heeft als enige vrouw in de koets geen handschoenen aan. Voor anderen is de scène een goed voorbeeld van the female gaze: hier wordt het verlangen van een mannelijk personage naar een vrouw verbeeld, zonder dat – zoals het al te vaak gemakzuchtig wordt gedaan – een camera sensueel langs een lichaam glijdt. Een illustratie van feministisch filmmaken dus. Niet wat je verwacht bij een film over 18de-eeuwse jonge vrouwen wier grootste droom het is goed te trouwen. Ik moest zowaar mijn eigen vooroordelen over zwijmelfilms bijstellen.


Het onweerstaanbare ‘De Sitcom’ is een gelaagde ode aan de oppervlakkigheid

Het podium is ingericht als een opname-set voor een tv-serie: met een techniektafel, een rijdende camera en een triplex kamerwand met maar liefst vier deuren. In De Sitcom van het Vlaamse gezelschap De Hoe is dit het decor voor de opnames van het tweede seizoen van een sitcom, acht jaar na het eerste seizoen.

Wat er wordt opgevoerd, is allesbehalve een reguliere sitcom. Alles wat op het podium gebeurt, zowel voor als achter de schermen, wordt opgenomen, en is materiaal. Wat sitcom is en wat documentaire over het maken van de sitcom wordt nooit duidelijk, want de regisseurs maken geen onderscheid.

Acteurs Ans Van den Eede, Greg Timmermans, Natali Broods en Peter Van den Eede spelen voortdurend zichzelf, onder eigen naam, net als de crew. Daarnaast worden er eerder opgenomen documentairebeelden vertoond (op de houten kamerwand), waarin de acteurs thuis zijn. Die huiselijke omgeving heeft de suggestie van echtheid, maar alles is spel in deze doldwaze en supergrappige meta-satire op tv-maken, een ironische ode aan de oppervlakkigheid.

Wie niks snapt van het idee dat de werkelijkheden van toneel, tv-opnames en documentaire door elkaar lopen, is de gastacteur. Matteo Simoni speelt de bekende filmacteur die hij is, en die eindelijk een keer „de diepte” in kan bij het toneel, zegt hij, weg van „de oppervlakkigheid van film”. Steeds als hij in gesprek gaat over zijn gebrek aan tekst, want hij mag alleen van de zijkant toekijken, roept de regie na een paar minuten „cut”. Was er een scène, vraagt hij zich vertwijfeld af. En als hem dat wordt uitgelegd, klinkt er even later weer een „cut” en wordt hij opnieuw gefeliciteerd met zijn inbreng.

Agressieve verveling

Simoni speelt zijn ongemak erg geestig uit. Hilarisch is het als Peter Van den Eede tegen hem zegt dat hij zo te zien echt niet begrijpt wat er gebeurt: „Want anders was die verbazing wel erg goed gespeeld.”

Wat er zich afspeelt in de sitcom en tussen de acteurs, is deels van een stereotiepe niksigheid. Het gaat wel over liefde, geld, status, ambities, dromen, maar alles wordt afgeraffeld in korte dialogen, die op een grappige manier bewust aan de oppervlakte blijven. Zoals bij de scheiding tussen Ans en Greg. Greg spartelt nog tegen, maar Ans vertrouwt Natali toe dat haar „een agressieve verveling” overvalt als Greg drie zinnen zegt. Bijna-veertiger Ans tracht vergeefs te flirten met de 22-jarige regisseur Kes Bakker, die haar voorspiegelt dat hij een polyamoureuze verhouding heeft met de vrouwelijke crewleden.

Natali introduceert haar filosofie van „thingfullness”, uitgedrukt in een obsessie met dure handtassen, haar „spirituele compagnons de route”. Alles wat we hebben is oppervlakte, zegt ze, en zich overgeven aan dat inzicht werkt troostend en zelfs empowerend.

Moment in ‘De Sitcom’ door De Hoe.

Foto Koen Broos

Ook Ans omarmt de oppervlakkigheid. Dat een vrouw haar gezin verlaat, is lichtzinnig, maar niet banaal, zegt ze, want „existentieel”, ja, zelfs „existentiële oppervlakkigheid”.

Dat (taal)spel met diepte en oppervlakte, met buiten- en binnenkant, met schijn en wezen, in een toneelstuk over televisie, is de licht filosofische verpakking van tweeënhalf uur komediespelen op het scherp van de snede. Peter Van den Eede worstelt bijvoorbeeld met zijn timing, volgens de anderen, en concludeert in gesprek met Greg dat zelfs nu hij als komiek wat minder grappig is, dat nog altijd om te lachen is. En iedereen zou ook lachen, als dat niet zo pijnlijk zou zijn, zegt hij. Daarin voelt hij zich misbegrepen. Want de tragiek van het pijnlijke is „de belangrijkste conditie waaruit humor moet ontstaan”. Waarop hij deze overweging afsluit met het haarfijn getimede, quasi-timide: „Misschien moet ik dat wat duidelijker maken aan de mensen?” Schitterend: van een moment van oprecht ogende twijfel draait hij moeiteloos naar zelfbewuste arrogantie.

Willem de Wolf, vast lid van De Hoe, staat jammer genoeg niet op het toneel. Met zijn ironisch-gedragen spel en teksten zorgt hij altijd voor een dankbaar tegenwicht aan de puur komische Peter Van den Eede en de dartele Natali Broods, zoals in de eveneens briljante vorige productie van De Hoe, Opening Night (mag die nog eens terugkomen?). Dit keer duikt De Wolf alleen op beeld op, in de auto, waarin hij peinst dat sitcoms alleen droevige personages zouden moeten bevatten, want de wereld draait om „pijn en verval”. Toch komt hij later alsnog tot het besef dat oppervlakkigheid „radicaal” is, en concludeert hij dat oppervlakkigheid „de nieuwe diepte” is. Met die laatste, onweerstaanbare taalsalto besluit deze onweerstaanbare voorstelling.


Voor eeuwig cirkelt een tape langs de hals van een whiskeyfles. Daarop zegt voor altijd een onbekende stem: ‘You don’t love me’

‘ZING! Hoe zingen mensen samenbrengt’ is de veelbelovende titel van een tentoonstelling over 500 jaar lutherse liederen in het Luther Museum in Amsterdam. Maar wie afkomt op de spannende beschrijving op hun website, staat toch wat verweesd te kijken naar het rijtje van zes tafeltjes waarop wat oude boeken met prenten en liederen van Luther liggen. Via een QR-code kun je één lied op je telefoon luisteren, maar die ligt dan weer net niet opengeslagen.

Wie al wist dat Luther ook componeerde en dat liederen in de volkstaal ook protestliederen kunnen zijn, leert niet veel. Wie dat nog niet wist, weet nu alleen dat. Bijna de helft van de tentoonstelling gaat over het ‘lijflied van de reformatie’, ‘Ein feste Burg ist unser Gott’, dat je in het origineel en vier bewerkingen wordt afgespeeld op tablets (waaronder een hysterisch vals gespeeld stukje uit de Vijfde symfonie ‘Reformatie’ van Mendelssohn) en dat het gevoel van 500 jaar moet overbrengen; wat het niet doet. Binnen een kwartier ben je erdoorheen. Op de gang kun je nog luisteren naar wat fragmentjes van zingende mensen wereldwijd; sympathiek, maar niet genoeg. Nee, voor deze tentoonstelling loop je niet om.

Dus nogal beteuterd sta je zo weer buiten, ware het niet dat een vriendelijke vrijwilliger je op een deur aan de andere kant van de gang wijst. Daar kun je verder. Verder? Er blijkt nog een tentoonstelling te zijn, die als bijzin op de poster staat: ‘I Wish This Was A Song’. Door het eigenlijke museum heen klinken ineens overal getik, gezang, stemmen, heel incongruent met de oude inrichting van de vertrekken. Tussen de schilderijen en oude boeken en voorwerpen blijken elf hedendaagse kunstwerken geplaatst. Hier is het te doen!

‘You Don’t Love Me’ (2007) van Pavel Büchler.

Foto Victor Wennekes

Ontroerende bandrecorder

Zo blijkt de zang uit 1937 te komen: het is het liedje ‘Someday My Prince Will Come’ uit Disneys Sneeuwwitje, maar dan bewerkt door Laurent Fiévet tot de video Water Bucket (2015). Daarin zingt Sneeuwwitje voortdurend voor- en achteruit: twee maten naar voren, ééntje achteruit, drie maten naar voren, vier achteruit, een halve maat naar voren, twee achteruit, enzovoort. Een onnavolgbare sequentie die niet eens zo vervelend klinkt, maar wel onbevredigend blijft en uiteindelijk tot een soort trance leidt.

De stemmen komen uit Speeches from the Factory Floor (2020) van kunstenaar Becket MWN: een mini-sculptuurtje met een kaarsje, waaruit kritische VMA-toespraken klinken van Nirvana, Fiona Apple en Kanye West met daarachter industriële geluiden gemonteerd. Maar ook uit een vreemd ontroerende bandrecorder van Pavel Büchler: een loop van een tape schuurt langs twee plekken: de afleeskop en de hals van een whiskeyfles. Tussen een hoop gepiep en gekraak in de stilte klinkt elke twaalf seconden dezelfde zin, in de jaren 70 uitgesproken door een onbekende artiest die met zwakke stem een liedje aankondigt: „This one eh… called: You Don’t Love Me.”

Zo liggen, staan en hangen er nog een paar dingen, waaronder een schilderij met daarop de tekst ‘I wish this was a song’ (2024) van Tim Ayres, waar je langer op kan blijven kauwen dan op de hele ‘hoofdtentoonstelling’ samen. Moet je ervoor naar Amsterdam? Nee dat niet. Maar ben je er toevallig al, dan is deze bijzin op de poster wél een omloopje waard.

Lees ook

Zorg bindt de lutheranen

Interieur van gebouw Wittenberg. Wat nu het museum is, was tot 2014 het Mannen- en Vrouwenhuis van de Evangelisch-Lutherse Diaconie.

‘I wish this was a song’ (2024) van Tim Ayres.

Foto Victor Wennekes


Het zinderend klankspektakel van Boulez heeft eeuwigheidswaarde

Honderd jaar geleden werd hij geboren, in januari zal het tien jaar geleden zijn dat hij overleed: componist en dirigent Pierre Boulez. De grote vernieuwer met het kleine oeuvre bepaalde het aangezicht van de naoorlogse muziek op een manier die inmiddels bijna onvoorstelbaar lijkt. Was hij echt zo invloedrijk? Ja, dat was hij. Begin dit jaar stelde muziekjournalist Bas van Putten in deze krant de terechte vraag wat er nog van modernistische monumenten als Boulez overblijft na hun jubilea. Een laatste opleving en dan stilte? Missen we iets, als Boulez en de zijnen na hun eeuwfeest definitief in vergetelheid raken?

Ja met hoera en een huppeltje. Boulez’ naam is al bij leven verworden tot synoniem voor totemisch radicaal en niet om aan te horen piepknorkabaal – onterecht. Zelfs als liefhebber van zijn werk vergeet je soms hoe vitaal en vervoerend deze muziek is, om de simpele reden dat ze bijna nooit wordt uitgevoerd. Daarom is het zo heuglijk dat Asko|Schönberg en I SOLISTI deze dagen een kleine tour maken met een van Boulez’ meesterwerken, Répons voor ensemble, zes solisten en live elektronica, voortreffelijk geleid door dirigent Bas Wiegers.

Lees ook

Wie was Pierre Boulez? ‘Pierre Boulez wilde altijd radicaal het nieuwe’

Veelkoppige glittervulkaan

Er valt eindeloos veel te zeggen over de constructie van Répons, maar belangrijker is dat het werk zich laat ervaren als een zinnelijk, dynamisch, hypervirtuoos en volstrekt uniek klankbad. Het stuk zit onnavolgbaar ingewikkeld in elkaar (Boulez is inderdaad complex), maar in de kern is het een vraag-antwoordspel tussen ensemble, solisten en elektronica. Live elektronische geluidsbewerking is tegenwoordig eenvoudig beschikbaar als gratis apps, maar toen Boulez Répons componeerde – de voltooide versie ging in 1985 in première – was het een baanbrekend concept: na een akoestisch begin zetten solisten en elektronica in met een tintelende geste die in surround door de zaal wervelt. Het geluid verplaatst zich stotterend en vlagend, in concentrische cirkels gekruist met de wetten van het kubisme. Het is ongrijpbaar en meeslepend. Répons doet zich voor als een continue metamorfose: het is een veelkoppige glittervulkaan, een kwikzilveren draak, een vuurspuwende droom, de legende van het betoverde glockenspiel.

Tien jaar geleden was Répons te horen in de galmende Gashouder van de Westergasfabriek in Amsterdam, in het kader van het Holland Festival, door Boulez’ eigen Ensemble Intercontemporain. Dat was een evenement van jewelste, maar de uitvoering zondagavond in De Doelen in Rotterdam deed er niet voor onder. Sterker nog, de drogere zaalakoestiek verschafte het bomvolle, ingenieus in de ruimte geplaatste werk een schitterende transparantie. Met het ensemble op het podium, de zes solisten (harpist Miriam Overlach, pianisten Pauline Post en Jan Michiels, cimbalomspeler Jan Rokyta en slagwerkers Joey Marijs en Tom De Cock) eromheen op de balkons en rondom een kring van luidsprekers was de uitvoering tot in ieder verrukkelijk detail kraakhelder.

Een muziekcultuur zou wel knettergek zijn om zo’n spektakel uit het oog te verliezen. Nu Boulez net zo dood is als Mahler en Beethoven komt het erop aan.

Lees ook

Asko|Schönberg heet binnenkort ‘Het Muziek’: Waarom veranderen klassieke ensembles en festivals zo graag hun naam?

Nu nog Asko|Schönberg, straks: Het Muziek.

Pierre Boulez in 2002.

Foto Catherine Panchout / Sygma via Getty Images


‘De Bellini is weer thuis’. New Yorkers in de rij voor de heropende Frick Collection

De sfeer is gemoedelijk onder de ongeveer twintig wachtenden bij de ingang van The Frick Collection, een relatief klein museum in een stadsvilla die uitkijkt op Central Park in Manhattan. Het museum herbergt de collectie van de Amerikaanse kool- en staalmagnaat Henry Frick (1849-1919), die onder meer schilderijen van grootheden als Fragonard, Goya, El Greco, Rembrandt en Vermeer verzamelde. De mensen in de rij zijn vooral (maar niet alleen) New Yorkers die hun kaartjes voor de heropeningsdag al lang van tevoren hebben gereserveerd, zo blijkt uit een vluchtige rondvraag. Diverse bezoekers delen ongevraagd dat The Frick hun „favoriete museum” is, vaak gevolgd door de eveneens ongevraagde bekentenis dat St. Franciscus in de woestijn van Giovanni Bellini hun favoriete werk uit de collectie is.

The Frick sloot in 2021 voor een renovatie en uitbreiding, wat overigens niet betekende dat daarmee de collectie geheel uit het zicht van het publiek verdween. Tot maart 2024 was een deel van de collectie – ook de Bellini – te bewonderen in het Met Breuer, een door de brutalistische architect Marcel Breuer gebouwd museum aan Madison Avenue, dat tijdelijk was omgedoopt tot ‘Frick Madison’. Een bezoekster vertelt dat ze opgelucht is dat de Bellini weer „thuis” is.

Dat is ook meteen de charme van The Frick, dat vóór de renovatie zo’n 285.000 bezoekers per jaar verwelkomde: het voelt, ondanks de grandeur van de in 1912 gebouwde deftige villa, meer als een huis dan een museum. Dat is door de renovatie niet veranderd. Veel is dan ook hetzelfde gebleven, inclusief het verbod op fotografie en de regel dat geen jonge kinderen naar binnen mogen. Er is vooral veel bijgekomen.

Onder leiding van de Duitse architect Annabelle Selldorf werd ongeveer 2.500 vierkante meter aan nieuwbouw toegevoegd. Dat betekent 30 procent meer ruimte voor de permanente collectie en tentoonstellingen, voor het eerst een café, een auditorium en een nieuwe ontvangstruimte. Bovendien zijn nu de voormalige persoonlijke ruimtes van de familie Frick, tot 2021 in gebruik van het museumpersoneel en -bestuur, gerenoveerd en open voor het publiek. En ze staan vol meesterwerken.

De South Hall in The Frick Collection.
Foto Joseph Coscia Jr.
De Garden Court in The Frick Collection.
Foto Joseph Coscia Jr.
De Dining Room in The Frick Collection.
Foto Joseph Coscia Jr.
De Fragonard Room in The Frick Collection.
Foto Joseph Coscia Jr.
De Oval Room in The Frick Collection.
Foto Joseph Coscia Jr.

Hoge plafonds

Wie nu The Frick betreedt en linksaf slaat, belandt nog altijd in de Dining Room, een strakke zaal met hoge plafonds die de sfeer heeft van een 18de-eeuws Engels landhuis. Aan de wanden hangen vrouwenportretten van Thomas Gainsborough.

Loop door en beland in de Drawing Room, een ruimte die in het teken staat van de liefde, met veertien werken van Jean-Honoré Fragonard, deels geschilderd in opdracht van Madame du Barry, maîtresse van Lodewijk de Vijftiende.

In de belendende Living Hall hangen enkele bekende schilderijen uit de 15de en 16de eeuw, waaronder El Greco’s portret van Sint-Hiëronymus en de zo geliefde Bellini. Detail: ze hangen nog op exact dezelfde plaatsten waar Frick ze ruim een eeuw geleden liet ophangen.

Eveneens op de begane grond is er nog de West Gallery, wellicht de meest eclectische ruimte van het museum. In deze langwerpige zaal hangen werken van onder anderen Velázquez, Anthony Van Dyck, Rembrandt en Goya broederlijk naast elkaar. In het midden van de galerie hangen twee grotere doeken van de Britse romanticus J.M.W. Turner recht tegenover elkaar – alsof ze er nog niet genoeg uitsprongen met hun felle luchten en veelkleurige waterpartijen. Dit is ook waar Dame en dienstbode hangt van Johannes Vermeer, het laatste schilderij dat Frick kocht.

De West Gallery was tot 2021 ook de laatste ruimte die een museumbezoeker kon zien, behalve wellicht het tuinhof met daklicht, waar museumbezoekers wat groen tot zich konden nemen voor zij zich weer in de stadsdrukte begaven. Nu kan men via een monumentale trap – of de nieuw geïnstalleerde liften – de tot tentoonstellingsruimtes omgebouwde slaapkamers, zitkamers en gastenkamers op de tweede verdieping betreden.

De voormalige ontbijtzaal van het gezin-Frick, bedekt met nieuw geweven zijden damast, hangt nu vol landschappen van Corot, Daubigny en Troyon. Een paar stappen verderop, in een kamer van vergelijkbare grootte, hangen werken van Monet en Manet, bewijs van Fricks interesse in modernisme.

De Italiaanse renaissanceschilderijen van dochter Helen Frick, die negen decennia lang beneden te zien waren, zijn nu verzameld in wat ooit haar slaapkamer was. De Boucher Room, vernoemd naar de allegorische schilderijen van de 18de-eeuwse Franse hofschilder François Boucher die er hangen, is precies zoals Helens moeder Adelaide die ooit inrichtte – vol Sèvres-porselein en rococomeubels.

In andere kamers is er ruimte voor minder bekende delen van de museumcollectie – antieke herdenkingsmedailles, allerhande klokken, aardewerk. Alsof de curatoren wilden tonen hoe nerdy de Fricks waren.

Na al dat moois is men weer terug bij de monumentale trap, die echter niet breed genoeg is voor tweerichtingsverkeer. Dit is tenslotte een huis. Dus wenken suppoosten de bezoeker vriendelijk richting het onlangs aangebouwde marmeren trappenhuis – een route die naar goed Amerikaans gebruik via de spiksplinternieuwe giftshop richting de uitgang van het museum voert.