Gebarenzangeres Ilse Jobse: ‘Het was van jongs af aan al mijn droom om zangeres te worden’

Als kind was Ilse Jobse (52) net als zo veel kinderen: ze zong onder de douche en gebruikte de douchekop als microfoon. Ze is doof geboren, en dan krijg je het beroep van performer niet op een presenteerblaadje aangereikt. „Later realiseerde ik me dat ik, ondanks mijn doofheid, toch gebarenzangeres kon worden”, aldus Jobse.

De zangeres staat dit jaar als eerste dove zangeres op Lowlands. In het programma ‘Poëzie in gebarentaal’, ontwikkeld door literatuurorganisatie Wintertuin, dragen dichters met een auditieve beperking van het project (Un)spoken hun werk voor. Het programma ‘Poëzie in gebarentaal’ is een van de openingsacts van het festival, in de Adonis-tent.

Op een mooie zomerdag in een park in Velsen neemt Jobse even pauze van de opnamen voor de muziekvideo van ‘Handen dansen’, die ze opneemt met behulp van crowdfunding. „De gebarentaal uit mijn jeugd was een arme taal, puur gericht op communicatie”, vertelt Jobse, nadat we samen met een gebarentolk hebben plaatsgenomen op een bankje. „We leerden niet dat je met gebarentaal ook creatief kunt omgaan.”

Hoe zou je je muziek omschrijven?

„Als pop met een randje kleinkunst. Ik schrijf mijn eigen teksten, die worden vertolkt door een zangeres en een band. Zij moeten mij volgen in plaats van ik hen, en dat is uniek in Nederland.”

Waar gaat het nummer ‘Handen dansen’ over?

„Het nummer ‘Handen dansen’ gaat over hoe ik als kind vooral bezig was met mijn gehoor en mijn stem, door het onderwijs. Er was bij horende leerkrachten en logopedisten weinig aandacht voor wie ik ben, wat ik kan en wat mijn kwaliteiten zijn. Het nummer vraagt om te kijken naar mijn andere kwaliteiten. Het is geschreven vanuit persoonlijk perspectief, maar het vertelt een groter verhaal over hoe het is om als doof persoon te leven in een overheersend horende wereld.”

„Gewone gebarentaal is niet zo mooi op muziek, dus ik maak de gebaren wat esthetischer voor het zingen en optreden.”
Foto Ans Brys

Moedertaal

Het aantal dove en slechthorende Nederlanders wordt op anderhalf miljoen mensen geschat, waarvan zo’n 30.000 mensen volledig doof geboren zijn of op jonge leeftijd doof zijn geworden. Voor die laatste groep is gebarentaal de moedertaal waarmee ze zijn opgegroeid.

Toen Jobse opgroeide, werd Nederlandse Gebarentaal nog niet erkend als volwaardige taal. „Ons onderwijs was vooral gefocust op stemgebruik, en daar werd ik zo gefrustreerd van. Als doof persoon krijg je daardoor het gevoel dat je eigen perspectief niet gezien of gehoord wordt.”

In 2021 werd Nederlandse Gebarentaal pas als officiële taal erkend, dankzij de Wet erkenning Nederlandse Gebarentaal. Maar volgens Jobse krijgen kinderen nog altijd vaker les in Nederlands met Gebaren dan in Nederlandse Gebarentaal. „Terwijl tweetaligheid juist een verrijking is voor ons.”

Hoe ben je uiteindelijk de muziek in gerold?

„Horende mensen houden ook van muziek en dus dacht ik: als ik mijn teksten op muziek zet, dan luisteren ze beter naar wat ik heb te vertellen.

„Tien jaar geleden ontmoette ik Erwin Nijmeijer, een horende man die een dove dochter heeft. Met hem kwam ik te spreken over mijn zangdroom. Hij is saxofonist en stelde voor om een keer samen te werken. Dankzij hem zong ik mijn zelfgeschreven liedjes met orkest. De liedjes waren mijn verhaal, en een gebarentolk gaf mij seintjes ter vertaling van het ritme. Toen dacht ik: wauw, dit kan ik dus!”

Wat betekent het voor je dat je op Lowlands gaat optreden?

„Dat is natuurlijk heel leuk, maar ik heb wel voor grotere zalen opgetreden. Ik hoop dat ik voorafgaand aan mijn optreden op Lowlands nog even ter plekke kan oefenen. Op het podium staan is heel anders dan voor jezelf oefenen. Ik moet me het podium altijd even eigen maken, samen met de band Acoustic Garden.”

Vroeger was gebarentaal een arme taal, wij leerden niet dat je er creatief mee kan omgaan

Hoe ziet jouw creatieve maakproces eruit?

„In reguliere Nederlandse Gebarentaal gebaart iedereen min of meer hetzelfde. Gewone gebarentaal is niet zo mooi op muziek, dus ik maak de gebaren wat esthetischer voor het zingen en optreden. Er zit bij mijn liedjes wat meer umpf in.

„Dan stuur ik de muzikanten van tevoren filmpjes van mijn gebaren en dansbewegingen. Op basis daarvan creëren we de muziek. Hiervoor werk ik samen met componist Sander Geboers, omdat ik niet goed kan horen of de zangeres goed en mooi vertaalt. Zo wilde ik in een lied het woord ‘identiteit’ gebaren, maar dat klinkt als gesproken tekst minder mooi. De componist denkt dan mee over synoniemen en zo zoeken we samen naar creatieve oplossingen.”

Hoe ervaar jij muziek? Wat raakt je?

„De houding, bewegingen en uitstraling van zangers kunnen mij enorm inspireren en raken. De inhoud van de liedjes kan ik niet verstaan, maar ik volg het ritme en hoe ze overkomen. Het draait bij mij vooral om hoe iemand beweegt en wat iemand uitstraalt.

„Zangers moeten een duidelijke boodschap willen delen met andere mensen. Zo kan ik door mijn muziek uitleggen hoe ik opgroeide als doof persoon. Maar ik wil ook dove mensen inspireren om meer uit hun schulp te komen. Hopelijk herkennen zij zich in mijn verhaal. Dove mensen praten bijvoorbeeld niet over hoe het was om gedeeltelijk op te groeien in een internaat. Dat was lang niet altijd even leuk.”

„Ik schrijf mijn eigen teksten, die worden vertolkt door een zangeres en een band.”
Foto Ans Brys

Vrij

Jobse groeide beschermd op. Vanaf haar derde tot achttiende woonde ze doordeweeks op een internaat, in de weekenden ging ze naar huis. Toen ze op haar achttiende volwassen was, was ze vrij zonder goed te weten hoe je dat kon beleven. Jobse: „Ik voelde me eenzaam. Je werd eigenlijk gewoon in het diepe gegooid. Ik was vrij, maar voelde me helemaal niet vrij. Het nummer ‘Dat meisje dat vrij is’, gaat daar ook over.” Uiteindelijk rondde ze drie hbo-opleidingen af.

Kreeg je op school muziekles?

„We deden jeugd ritme- en trommeloefeningen, maar de manier waarop dat werd gegeven voelde betuttelend aan. Het was gericht op geluid en niet op de visuele kant van gebarentaal. Er werd tijdens de muziekles totaal niet gekeken naar wat wij leuk vonden.

„Ik moest mezelf bewijzen, ook als gebarenzangeres in de doven-community. In het begin vond ik het heel eng wat mijn community ervan zou vinden. Later dacht ik: ik wil dit gewoon voor mezelf.” De opkomst van sociale media speelde ook een rol. Jobse: „Hierdoor worden dove performers meer zichtbaar en kunnen we dienen als rolmodel voor elkaar.”

Zijn muziekfestivals op dit moment voldoende inclusief voor dove en slechthorende mensen?

„Lowlands is dat op dit moment nog niet. Dat ze me hebben gevraagd, is een mooie stap, fantastisch dat ze dat doen. Wie weet wat er nog meer kan in de toekomst. Geduld is een schone zaak. Je ziet dat er langzaam iets aan het veranderen is, vooral na covid [toen er onder andere bij aankondigingen van politici op televisie aandacht kwam voor gebarentaal].”

Wat kunnen festivals doen om toegankelijker te worden voor mensen met een gehoorbeperking?

„Dat begint met de inzet van meer gebarentolken. En nog beter: door meer dove performers of gebarenzangers te programmeren. Daar zijn er misschien niet veel van, maar ze zijn er wel.”

Tijdens de gebarenlessen voor horende mensen die je geeft, beschrijf je do’s and don’ts voor omgang met dove mensen. Wat is het grootste misverstand dat horende mensen hebben over een auditieve beperking?

„Het grootste misverstand is dat mensen met een gehoorbeperking altijd hulp nodig hebben. De neiging om te helpen is goed bedoeld, maar ik heb een hekel aan die betutteling. Het voelt kleinerend als iemand namens mij bedenkt wat ik wel of niet zou kunnen. Je kunt het me gewoon vragen: heb je iets nodig? Die feedback geef ik soms op een vriendelijke manier terug aan mensen, zeker als ik langere tijd met ze zal samenwerken.”

Jobse hoopt dat haar muziek een brugfunctie vervult tussen horende en dove mensen, zodat iedereen van muziek kan genieten. „Ik zeg altijd: ik ben niet toegankelijk, maar ik ben wel inclusief. Hopelijk zal er mede door mijn muziek een meer open cultuur ontstaan voor mensen met en zonder gehoorbeperking.”


Waarom kunstenaars na de Tweede Wereldoorlog in de gaten werden gehouden door de Binnenlandse Veiligheidsdienst

Het is zaterdagavond 5 november 1949 als in het Stedelijk Museum Amsterdam chaos uitbreekt. Een Amsterdamse meubelverkoper protesteert luidkeels tegen een ellenlange Franstalige monoloog door de Belgische schrijver Christian Dotremont: „Ik ben hier gekomen om Hollandse gedichten te horen. Ik begrijp er niets van!” Schilder Constant en architect Aldo van Eyck trekken de meubelverkoper van zijn stoel en sleuren hem naar de uitgang. Aanwezigen schelden elkaar uit voor fascist, volgens sommige aanwezige journalisten gaan kunstenaars zelfs op de vuist.

Het is een opmerkelijke voetnoot in de Nederlandse kunstgeschiedenis, deze vechtpartij tijdens een van de eerste publieke presentaties van de Experimentele Groep in Holland. De schrijversgroep, voorloper van de Beweging van Vijftig, zette samen met de verwante schildersgroep Cobra de Nederlandse en bij uitbreiding de West-Europese kunstwereld rond 1950 volledig op de kop. Het evenement maakte de kunstenaars in een klap bekend – en zelfs berucht. Nederlandse kranten spraken schande van de manier waarop artistieke en morele grenzen met voeten werden getreden, maar meldden ook dat „velen, in weerwil van het hartstochtelijk handgemeen, schuddend van het lachen het gebouw verlieten”.

Toch stond er deze avond meer op het spel dan vaak is aangenomen. Dat Dotremont naar verluidt een communistische rede had gehouden, voedde het toen al aanwezige wantrouwen van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD, een voorloper van de AIVD) rondom het Stedelijk Museum en Willem Sandberg (1897-1984), de directeur van dat museum tussen 1945 en 1963. De BVD-functionarissen leken ervan uit te gaan dat de dichtregels van Lucebert die die avond werden gepresenteerd (‘dennaalden tanden en denappel tong/ donker op schotse borstpaden long’) een soort communistische geheimtaal waren: ze uitten de veronderstelling dat „hierachter meer verscholen zit dan louter expositie”. Gevolg: alle documentatie rond die avond belandde in een BVD-onderwerpsdossier.

Sandberg en zijn kring kwamen onder een vergrootglas te liggen. Vooral van Sandberg werd decennialang bijgehouden waar hij naartoe reisde (vooral als dat naar landen achter het IJzeren Gordijn was), welke kunstenaarsverenigingen hij steunde en welke politieke uitspraken van hem bekend waren. Waar hij voor het grote publiek in West-Europa dé grote man van de abstracte kunst was, was hij voor de BVD vooral een potentiële spil in een heimelijk netwerk.

Het afgelopen jaar onderzochten wij zo’n 125 persoonsdossiers en enkele tientallen onderwerpsdossiers die de BVD ten tijde van de Koude Oorlog (circa 1945-1991) aanlegde rond kunstenaars en intellectuelen. Dat politici, journalisten en prominenten als prins Bernhard in de gaten werden gehouden, was al bekend. Ons onderzoek toont aan dat ook kunstenaars en intellectuelen nauwgezet gevolgd werden door de dienst. Waarom dit gebeurde en wie er in de anticommunistische campagne betrokken was, laat zich prachtig aflezen aan de dossiers rondom Willem Sandberg.

Willem Sandberg ontvangt de Staatsprijs Beeldende Kunst en Architectuur 1968 van minister Marga Klompé in het Stedelijk Museum Amsterdam.
Foto Jac. de Nijs / Nationaal Archief

Anticommunisme

Sandbergs ster was vanaf de Tweede Wereldoorlog snel gerezen. In de jaren dertig was hij als typograaf en conservator van het toen wat slaperige Stedelijk Museum geen culturele spilfiguur. Maar dat veranderde in oorlogstijd, door zijn leidende rol in het kunstenaarsverzet. Sandberg werkte mee aan de voorbereiding van een aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister door een kunstenaarsverzetsgroep en hij dacht mee over toekomstig kunstbeleid. In de illegaliteit werd de basis gelegd voor de naoorlogse Nederlandse Federatie van Beroepsverenigingen van Kunstenaars (NFBK), een koepelorganisatie die alle kunstenaarsvakverenigingen moest samenbrengen. Doel was om het kunstenaarschap financieel en organisatorisch te verstevigen en kunstenaars verregaande politieke inspraak te geven. De initiatiefnemers initieerden een Raad voor de Kunst, die er in 1956 daadwerkelijk kwam, als een verre voorloper van de huidige Raad voor Cultuur. Die Raad voor de Kunst moest als een soort kunstenaarsparlement gaan opereren.

De BVD kreeg Sandbergs positie niet scherp. Die ongrijpbaarheid benauwde de dienst

Na de oorlog leek in de politiek en cultuur een doorbraak van de verzuilde structuren mogelijk. Sandberg was in dit klimaat als een vis in het water: soepel combineerde hij zijn radicale en revolutionaire imago met het voorzitterschap van de inmiddels legale NFBK en met zijn functie als directeur van het Stedelijk – dat zich in sneltreinvaart ontwikkelde tot internationaal brandpunt van abstracte kunst. Ook was Sandberg bestuursvoorzitter van het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs (de latere Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam) en adviseerde hij bedrijven die een kunstcollectie wilden opbouwen.

De voortvarende vernieuwingsplannen liepen in 1946 stuk op de levensbeschouwelijke zuilen, die steviger bleken dan sommigen in progressieve kring hadden gehoopt. De rooms-rode coalities in de naoorlogse jaren kozen een weinig progressief pad en waren vooral expliciet over welke politieke tegenstander moest worden uitgesloten: het communisme. Dat uitgesproken anticommunisme paste in een brede trend, aangevuurd door onder meer de Praagse Coup, de communistische machtsovername in het toenmalige Tsjechoslowakije (1948). De NFBK ondervond hinder van het toenemend wantrouwen tegenover het communisme; onder de leden waren relatief veel communistische en „uiterst-linkse” („ul”, in BVD-jargon) kunstenaars. In de oorlog hadden ze met hun illegale werk veel krediet opgebouwd, maar in het verscherpende politieke landschap van de late jaren veertig werden ze een potentiële binnenlandse vijand.

Lees ook

Bij ‘verdachte journalisten’ werd door geheime dienst BVD een kanttekening geplaatst: ‘Heftige linkse sympathieën’

Bij ‘verdachte journalisten’ werd door geheime dienst BVD een kanttekening geplaatst: ‘Heftige linkse sympathieën’

Dekmantel van de kunst

De Centrale Veiligheidsdienst (CVD, voorloper van de BVD) hield Willem Sandberg in 1947 al in het oog. Hij was toen bestuurder van het Instituut voor Kunstnijverheid, een opleiding geleid door de openlijk communistische directeur Mart Stam, die niet-communistische docenten de deur zou uitwerken en door partijgetrouwe mensen zou vervangen. Toen in 1949 de BVD was opgericht, groeide het dossier-Sandberg verder aan: uiteindelijk zouden er tussen 1946 en 1984 door de CVD en BVD honderden pagina’s informatie over hem worden verzameld. Dit paste in het BVD-beleid van rond 1950 om de politieke antecedenten van duizenden Nederlanders na te trekken, hun reisbewegingen bij te houden en informatie te verzamelen. Daarbij werd een beroep gedaan op openbare bronnen en overheidsinstellingen, maar ook op anonieme informanten. Van die informanten zijn in de archieven allerlei sporen terug te vinden, maar de anonimiteit maakt het lastig om na te gaan hoe groot dit netwerk was en hoe hecht de banden tussen informatiebronnen en de dienst waren.

De veiligheidsdienst kreeg Sandbergs positie niet scherp. Die ongrijpbaarheid benauwde de dienst. Ook als hij geen communistisch partijlid was, vermoedden de medewerkers op basis van zijn steun aan communistische organisaties en zijn Centraal-Europese contacten dat Sandberg „er kennelijk geen bezwaar [tegen] heeft het communisme en de communistische beweging belangrijke diensten te bewijzen”. Dit citaat uit een BVD-rapport illustreert hoe in deze periode – in de VS en in de trouwe bondgenoot Nederland – het idee ontstond dat het communisme vooral heimelijk opereerde: als een kracht die langzaam de weerbaarheid en het gedachteleven van de bevolking ondermijnde.

Natuurlijk ging van de aan Moskou gelieerde CPN de meeste dreiging uit. Leden van deze partij werden minutieus uitgeplozen. Maar de BVD verbreedde de blik al snel naar moeilijk te peilen ‘fellow travellers’, die als een gevaar werden gezien: wellicht zonder het zelf te beseffen zouden zij het moreel van de bevolking aantasten. Hun pleidooien voor neutraliteit en een einde aan de wapenwedloop, zo was de gedachte, speelden de communisten in de kaart. Bovendien zouden zij kunnen opereren onder de dekmantel van de kunst. Zo merkte een BVD-informant in artistieke kring op dat Theun de Vries – een schrijver die tot de leidende communisten van zijn tijd behoorde – heimelijk propaganda bedreef onder zijn collega’s door de Sovjet-Unie vooral als cultuurstaat voor te stellen, wat de informant geringschatting beschreef als het „Rusland-cultuurland-spelletje”. Voor de BVD was de artistieke voorhoede in Nederland dus vooral interessant omdat de dienst juist onder die kunstenaars mogelijke infiltratie van de communisten vermoedde.

De CIA wapende zich tegen dit soort vermeend politiek radicalisme onder artistieke vlag door met dezelfde wapens terug te vechten: die inlichtingendienst richtte in 1950 het internationale Congress for Cultural Freedom op, een internationale kunstenaarsorganisatie die vooral als propaganda-instrument voor het ‘vrije Westen’ fungeerde. Zo ver ging de BVD niet. Ook zijn er geen aanwijzingen dat Nederlandse kunstenaars met hun werk als uithangbord voor anticommunistische propaganda dienden, iets waar Amerikaanse modernisten als Jackson Pollock en Ellsworth Kelly van verdacht werden.

Maar het feit dat er veel notulen van vertrouwelijke bijeenkomsten bij de dienst binnenkwamen, suggereert dat de BVD kon rekenen op welwillende medewerking, ook uit het culturele domein.

Lees ook

Hoe de Nederlandse geheime dienst politieke partijen bespioneerde

PSP-bijeenkomst  in Grand Hotel Krasnapolsky in Amsterdam 1967.

Tussen bluf en informatie

Uit de BVD-rapporten over Sandberg en zijn kring van mede-NFBK-leden kunnen we de herkomst van de informatie enigszins reconstrueren. Invloedrijk waren enkele kunstenaars rondom de Nederlandse Federatie van Beeldende Kunstenaarsverenigingen, een koepelorganisatie van voor de Tweede Wereldoorlog. Hoewel de naam bijna dezelfde was als die van de ‘nieuwe’, na-oorlogse NFBK, konden de ideologische verschillen niet groter zijn. Verscheidene kunstenaars van de ‘oude’ Federatie werden na de oorlog persona non grata omdat ze tijdens de oorlog onvoldoende afstand hadden genomen van de bezetter. Ook artistiek vielen veel kunstenaars van hen met hun realistische kunst buiten de boot: dankzij Cobra kregen abstractie, fel kleurgebruik en intuïtieve schilderstijlen de bovenhand. Dat leidde tot afgunst.

Willem Sandberg (links) en de Franse beeldhouwer Ossip Zadkine bij de opening van een beeldententoonstelling in Amsterdam, in 1965.
Jac. de Nijs / Nationaal Archief

Leden van de ‘oude’ Federatie begonnen een campagne tegen de nieuwe NFBK, die ze ervan verdachten andersdenkende leden uit te sluiten en hun eigen artistieke én politieke agenda door te drukken. Formeel werd de term communisme niet altijd gebruikt: de Rotterdamse kunstenaar Eimbertus van As had het over „kliekvorming”. Maar het was door zijn woordkeuze duidelijk dat hij de NFBK als communistische mantelorganisatie bestempelde: „een soort ijzeren gordijn van individueel lidmaatschap”, „op de wijze der vijfde colonnes”. Al deze belastende documenten bereikten de BVD.

Dat de grens tussen bluf en betrouwbare informatie soms onscherp werd, blijkt bijvoorbeeld uit het geval van het ‘oude’-Federatielid Dick Stins. Stins speelde de BVD informatie toe over de nieuwe NFBK en lijkt zich daarbij groter te hebben gemaakt dan hij was: hij noemde zich voorzitter in plaats van commissaris van de oude Federatie en suggereerde dat hij een uitstekend netwerk had in rechts-conservatieve kring. Zo zou hij relaties met Erik Hazelhoff Roelfzema onderhouden, de voormalige ‘soldaat van Oranje’ die inmiddels met rechts-conservatieve samenzweringen in verband werd gebracht. Ook was hij van plan een anticommunistische inlichtingenpool te vormen. Als dat waar was, had de BVD ongetwijfeld de onderste steen boven willen halen over deze uiterst rechtse groepsvorming. Dat dat niet gebeurde en dat de dienst Stins verder negeerde, suggereert dat de BVD diens bluf doorzag.

Ministerie van OKW

Niet alleen concurrerende kunstenaars waren bereid om de NFBK en Sandberg in een ongunstig daglicht te stellen, ook bij minister van Onderwijs, Kunst en Wetenschappen (OKW) Theo Rutten kwam BVD-hoofd Louis Einthoven op de koffie, zowel om potentieel belastende informatie uit te wisselen als om het ministerie waakzaam te houden. Interessanter maar ook ingewikkelder voor de dienst was de medewerking van Nico Vroom, hoofd Kunstzaken van OKW. In 1949 deelde hij zijn bezorgdheid over de nieuwe NFBK met de BVD en sprak weinig vleiend over Sandberg als een „volkomen ondeskundige ‘decoratieve hekkespringer’”. Bij een borrel ontlokte hij aan Sandberg de uitspraak „wel communist te zijn doch geen Stalinist” – dit speelde hij door aan de BVD. In de kantlijn noteerde een BVD-medewerker: „Na hoeveel borrels werden dergelijke confidenties gedaan? Dit zijn nu hooge functionarissen”.

Dit laatste voorbeeld toont de grenzen aan van de werkzaamheid van de BVD rond 1950. Het communisme stond in een zo ongunstig daglicht dat de dienst een overvloed aan gegevens binnenkreeg, waarbij van een deel de betrouwbaarheid niet te herleiden was. BVD-agenten schreven regelmatig in de kantlijn dat informatie niet geschikt werd geacht om „door te zenden aan de regering”.

Wellicht waren dat gebrek aan betrouwbaarheid en de overduidelijke na-ijver in kunstenaarskringen de reden dat de BVD weliswaar nog jarenlang intensief informatie verzamelde over Sandberg en zijn kring, maar daar weinig mee lijkt te hebben gedaan. Ook de Nederlandse regering zag kennelijk geen reëel gevaar in de aanwezigheid van openlijk communistische functionarissen in de Federatie of bij het Stedelijk Museum. Sandberg bleef in de jaren erna een kopstuk van de Nederlandse kunstwereld.

De vele duizenden pagina’s aan informatie die in de decennia na de oorlog werden verzameld over kunstenaars en intellectuelen, leidden uiteindelijk tot niets: geen ondervragingen of arrestaties, maar dus ook geen noemenswaardige carrièrehobbels voor de meeste kunstenaars die van ultralinkse sympathieën werden verdacht. Zo kon er in het midden van de twintigste eeuw in feite tóch een doorbraak plaatsvinden. Niet op het politieke vlak, maar wel in de cultuur – de BVD ten spijt.


Dirigent Philippe Herreweghe: ‘Mijn zomerfestival is een uitputtend en zalig avontuur’

Vrijdag 26 juliSchaamteloos nepotisme

Vijfentwintig jaar geleden heb ik een huis gekocht hier in Asciano, een dorpje vlakbij Siena, in de Toscaanse landstreek Crete Senesi. Sindsdien houden we iedere zomer een festival. Er is geen zaal, maar er zijn wel kerken met een schitterende akoestiek, zoals de Chiesa di San Francesco waar we zo repeteren. Ik repeteer zo’n zes uur per dag. Dagelijks zijn er een of twee concerten, die probeer ik ook allemaal te zien. En elke avond na het concert organiseren we een maaltijd voor vijfhonderd mensen aan lange tafels. Het festival is mijn vakantie, maar tegelijkertijd de vermoeiendste periode van het jaar. Een uitputtend en zalig avontuur.

Bij het programmeren bedrijf ik schaamteloos spiritueel nepotisme: ik nodig simpelweg mijn vrienden uit. Dit jaar verwelkomen we onder meer pianist Pierre-Laurent Aimard, cellist Nicolas Altstaedt, de fantastische violiste Eva Saladin, de ongelooflijke pianofortespeelster Maude Gratton. En natuurlijk pianist Alexander Lonquich, de beste Schubert-interpreet van onze tijd. De kern blijft jaarlijks hetzelfde, soms valt er iemand weg of komt er iemand bij. Door het seizoen heen is er rond concerten vaak weinig tijd, maar nu kunnen wij uitgebreid spreken en plannen maken. Ik lig hier nooit voor twee uur in bed.

Philippe Herreweghe dirigeert, tijdens het zomerfestival dat hij jaarlijks organiseert bij zijn huis in Italië.
Foto Marius Burgelman

Ik ben eerder twintig jaar directeur geweest van het Festival de Saintes in Frankrijk. Soms hadden we daar een ingewikkeld thema, zoals de invloed van de Duitse barok op de Franse barok. Maar dat kan de mensen geen barst schelen. Het beste thema, heb ik met de jaren geleerd, is de allerbeste muziek door de allerbeste interpreten, in de juiste akoestiek voor het gespeelde repertoire – dat laatste vind ik zeer belangrijk. Daarom doen we hier weinig Bach, er is geen goede ruimte voor. En Bach past ook niet zo in deze hitte.

Mijn voornaamste bekommernis is nu onze sopraan. Met een klein groepje van Collegium Vocale Gent openen we het festival morgen met de motettenverzameling Fontana d’Israel van Johann Hermann Schein. De eerste sopraan werd ziek, haar vervangster werd ook ziek en nu is gisternacht om drie uur een Koreaanse zangeres ingevlogen. De muziek is niet heel moeilijk, maar de tekst wel.

Zaterdag 27 juli 38 graden

Vanavond openingsconcert in de Chiesa di San Francesco. De hele ochtend in de kerk gerepeteerd, bij 36 graden. Dat was nogal sportief. Inmiddels is het 38 graden en er is wat angst dat mensen door de hitte zullen wegblijven.

Sinds mijn zestiende heb ik elke zomer in deze streek doorgebracht. Hier vlakbij in Siena – voor mij de mooiste stad ter wereld – bezocht ik de muziekcursussen van de Accademia Musicale Chigiana, waar ik lessen kreeg van componisten als Luciano Berio en de orkestdirectiepedagoog Franco Ferrara. Ik studeerde nog voor psychiater en koos pas later definitief voor de muziek. De streek is magisch en ik ben hier altijd blijven komen. Ik heb er vele huisjes gehuurd, voor ik een eigen huisje kon kopen. Het is een centrum van mijn geestelijk leven.

Ik ben nogal een stichter van nature, dus zodra we dit huis kochten zijn we onmiddellijk het festival begonnen. De inzet was bescheiden, en dat is nog steeds zo. Het festival ontvangt weinig subsidie en draait geheel op sponsorgeld en kaartverkoop. De concerten zijn nochtans niet duur. We hebben een zeer trouw publiek van mensen die écht van muziek houden. Ze vertrouwen ons volledig, dat is zeer prettig. Circa 70 procent komt uit Vlaanderen.

Straks verricht ik de opening samen met de burgemeester. Vanochtend vroeg heb ik een speechke geschreven, ik spreek wel uit het hoofd, maar in het Italiaans improviseer ik niet zo gemakkelijk.

Dirigent Philippe Herreweghe, op de foto rechts in de Chiesa di San Francesco.

Foto’s: Marius Burgelman

Zondag 28 juli A prima vista

Zonet de eerste repetitie voor Orlandus Lassus’ Boetetranen van Petrus. Hij heeft het geschreven aan het einde van zijn leven, een uur lang trage muziek over de verwijtende blik die Jezus Christus werpt op Petrus na diens verloochening. We hebben een geweldig team van zangers voor dit stuk en voor mij is zo’n repetitie een hoogtepunt.

De invalsopraan heeft het gisteravond schitterend gedaan. Ondanks de hitte was er evenveel publiek als gewoonlijk. Het optreden was hooguit een beetje voorzichtig, ze zong immers anderhalf uur muziek a prima vista [vanaf de bladmuziek zingen zonder voorstudie]. Een concert dat geen droom is heeft voor mij eigenlijk geen zin, maar voilà. De late avond heb ik doorgebracht met Pierre-Laurent Aimard en dat is altijd een feest, hij is een genie maar heel bescheiden. Straks speelt hij een recital met Schönberg en Ravel. Pierre-Laurent kan alles, maar Ravels Gaspard de la nuit noemt hij de moeilijkste muziek die hij kent.

Musiceren, lang wijn drinken met mijn vrienden musici, weinig slapen, vroeg opstaan en weer repeteren, dat is het schema deze week. Eerder vandaag heb ik al het recital van de briljante tenor Guy Cutting gehoord, met Britse muziek die ik nauwelijks ken, waaronder een prachtig nieuw lied van Piers Connor Kennedy, ‘In the beloved hour’. Guy Cutting is voor mij de nieuwe Christoph Prégardien. Hij lijkt ook op hem.

Uitvoering van het Collegium Vocale Gent onder leiding van Philippe Herrewege in de Chiesa di San Francesco.
Foto Marius Burgelman

Maandag 29 juli Goede concertzaal

Kleine problemen. Altviolist Pablo de Pedro is ziek, vanavond speelt hij het Forellenkwintet van Schubert met onder meer Maude Gratton en mijn vrouw, cellist Ageet Zweistra. Vervangen gaat niet, hij moet spelen. Hopelijk is het geen covid, dat schijnt weer rond te waren. En cellist Nicolas Altstaedt heeft gevraagd om een koelere ruimte voor zijn recital. Hij is een zeer vriendelijke man, maar het is daarbinnen 38 graden.

Mijn droom is om de San Francesco een beetje om te bouwen tot goede concertzaal. De akoestiek is fantastisch, maar betere stoelen, belichting en faciliteiten zouden welkom zijn. Zo kunnen we iets nalaten voor de regio. Het is een streek in crisis, men is afhankelijk van het toerisme, en wij halen jaarlijks zo’n zeshonderd bezoekers hierheen. Ze zijn dus wel blij met ons. Ik zal eens erover spreken met de burgemeester.

Dinsdag 30 juli Geen covid

Vanochtend om zes uur gaf klarinettist Emile Souvagie een recital in de open lucht, bij zonsopgang. Er was behoorlijk veel publiek op dat uur en het was werkelijk schitterend.

Onze altviolist Pablo speelde gisteravond ook zeer mooi. Een test wees uit dat hij geen covid heeft – nogal een opluchting. Nu snel weer repeteren, de laatste hand leggen aan Lassus.

Het zijn feestdagen voor mij. En het publiek lijkt ook tevreden.


Meer dan glitter: de invloed van LHBTI op de popcultuur

In een honkbalstadion in Chicago werd in 1979 een grote stapel disco-singles verbrand. Aanleiding was de wereldwijde populariteit van discomuziek. En disco werd geassocieerd met de homo-gemeenschap die sinds de jaren zeventig was geëmancipeerd: homoseksuele mannen en vrouwen liepen nu niet alleen hand in hand, ze bepaalden bovendien voor een groot deel de populaire cultuur. Door hun manier van dansen, zich kleden, uitgaan, praten en musiceren, zoals de met falsetstemmen en synthetische drums gekleurde disco-rage. De hetero-man voelde zich bedreigd – in zijn status en rockliefde – en nam wraak met ‘Disco Demolition Night’.

Auteur Jon Savage beschrijft de brandstapel in zijn boek The Secret Public: How LGBTQ Resistance Shaped Popular Culture (1955-1979). De titel is een anachronisme: Savage, die eerder populaire boeken schreef over punk (England’s Dreaming, 1991) en het jaar 1966 (1966: The Year the Decade Exploded, 2015), kiest een term die in het door hem gekozen tijdvak niet werd gebruikt. De afkorting ‘LGBT’ bestaat sinds eind jaren tachtig, rond 2016 uitgebreid tot LGBTQ.

Door de eigentijdse aanduiding verwacht je dat Savage de scene van toen verbindt met het heden. Maar Savage beperkt zich tot het verleden. Minutieus beschrijft hij iedere single, haarstijl en hitnotering van homoseksuele muzikanten. Hoofdrollen zijn er voor David Bowie en kunstenaar Andy Warhol (met muziek verbonden door zijn werk met The Velvet Underground). Van Bowie wordt – te vaak – zijn opmerking uit 1972 geciteerd: „I am gay and always have been.” De emanciperende uitwerking daarvan en Bowies reputatie als iemand die zich nergens iets van aantrok, zijn nog altijd levend. Maar de invloed van Warhol op de queer-scene is minder duidelijk, aangezien de kunstenaar zich destijds zelf ‘aseksueel’ noemde.

Verboden

Per hoofdstuk beschrijft Savage een tijdvak, voor zowel Engeland als Amerika. De periode 1955-1979 omvat veel artiesten die niet voor hun geaardheid durfden uit te komen (omdat dat verboden was), maar zich uitleefden in extravagant vertoon op het podium en dubbelzinnigheden in hun teksten. Zo noemt hij onder anderen Little Richard, een van de grondleggers van de rock ’n’ roll (die in wereldhit ‘Tutti Frutti’ doceerde: „If it don’t fit don’t force it/ you can grease it, make it easy”), producer Joe Meek die tragisch aan zijn einde kwam, de lesbische Dusty Springfield, de biseksuele Lou Reed, discohelden Sylvester en Patrick Crowley. Over ieder personage geeft hij een mini-biografie, tot hun stamboom en filmvoorkeuren aan toe. Dat keurslijf maakt het boek schools.

Lees ook

‘Non-binair zijn voelt comfortabel. Alsof ik meer lucht krijg’

De Rotterdamse band Library Card. Vlnr: Emre Karayalçin, Mitchell Quitz, Lot van Teylingen en liggend Kat Kalkman

Bovendien zijn de verhalen deels bekend, al is het niet in de context van homoseksualiteit. Dat Brian Epstein, manager van de Beatles, als homoseksueel doodsbang was om gechanteerd te worden en misschien mede daardoor een eind maakte aan zijn leven is tragisch. Maar Savage schrijft ook uitvoerig over Epsteins financiële beslommeringen. Net als over de soms tegenvallende hitnoteringen van Dusty Springfield – die niet met haar lesbisch-zijn samenhangen.

Doordat het gekozen tijdvak lang geleden is, moest Savage putten uit bestaande interviews. Die zijn vaak nauwelijks persoonlijk, hoogstens in bedekte termen. Daardoor verhaalt hij vooral over uiterlijkheden: de glitter, de boa’s, bontjassen, hakken en haren, ‘vrouwelijke’ kenmerken die geadopteerd werden door – eerst – homoseksuele mannelijke artiesten en vervolgens door het grote, heteroseksuele publiek. Voorbeeld daarvan zijn The Bee Gees, discogiganten uit de jaren zeventig, met hun geföhnde haren, en natuurlijk de ruches-bloesjes en haardracht van Mick Jagger. Heteroseksuele mannen liftten mee op de stijl van gay-mensen en/of transpersonen, aldus Savage.

Zijn The Secret Public is een nauwkeurige inventarisatie. Maar als cultuurhistorie blijft het, ondanks de soms schrijnende verhalen, te anekdotisch.


Library Card: ‘Non-binair zijn voelt comfortabel. Alsof ik meer lucht krijg’

Lot van Teylingen, 29, en Kat Kalkman, 35, zitten in een koffiezaak in Rotterdam. Lot draagt wijdvallende kleding, Kat make-up en laarzen met hakken. Beiden spelen in de beginnende maar al enthousiast ontvangen punkband Library Card.

Het vinden van hun non-binaire identiteit was een ‘dubbele zoektocht’, zeggen ze, naar een levensvorm die bij ze past én naar de acceptatie van die vorm. Die zoektocht klinkt ook door in hun muziek. Op de singles en op het podium creëren de vier leden van Library Card een geconcentreerd soort chaos. Tussen gitaaruitbarstingen door spreekzingt Van Teylingen venijnig over bijvoorbeeld de bemoeizucht van buitenstaanders. In het liedje ‘Well, Actually’ bij voorbeeld: ‘Please don’t reduce me to my gender / It’s not right’. Hun stijl is een ‘lichte versie’ van punk zeggen ze, want dat is de muziek van mensen die zich afzetten tegen de gevestigde normen.

We spreken elkaar naar aanleiding van het nieuwe boek van de Britse auteur Jon Savage; The Secret Public: How LGBTQ Resistance Shaped Popular Culture (1955-1979). Savage beschrijft hoe de popmuziek tussen 1955 en 1979 profiteerde van de creatieve ideeën van de queer-gemeenschap. Maar de uitwisseling is tweeledig: ook publiek dat zelf nog niet wist of durfde te erkennen queer te zijn, kan de queer-uitingen op het podium bevrijdend vinden.

Non-binaire popmuzikanten zijn de afgelopen jaren zichtbaarder geworden. De Amerikaanse soulvocalist Janelle Monáe sprak zich vorig jaar uit over diens non-binaire identiteit, net als popster Sam Smith, vocalist Red (van Christine & The Queens) en in Nederland tv-presentator/rockvocalist Raven van Dorst en rapper Babs en in België singer/songwriter Porcelain ID.

Lees ook

Meer dan glitter: de invloed van LHBTI op de popcultuur

Publiek bij de anti-disco-bijeenkomst Disco Demolition Night op 12 juli 1979.

„In de eigen scene van punkbands voelen we ons veilig, we weten dat we hier gelijkgestemden ontmoeten”

Sterk gevoel

Voor Lot van Teylingen begon de ‘geleidelijke’ transitie naar non-binair ongeveer twee jaar geleden. „Bij Kat zie je het meteen, bij mij niet. Daardoor dacht ik vaak: ‘ben ik wel queer genoeg?’”

De optredens met Library Card veranderden dat. „In recensies werd ik omschreven als vrouw en dat vond ik ongemakkelijk. En er werden opmerkingen over me gemaakt die je niet snel hoort over mannen. Over mijn kleding, over of ik genoeg lach of niet. Daarom spreek ik me de laatste tijd meer uit over wat ik eigenlijk ben.”

Optreden geeft nu een ‘sterk gevoel’. „Mijn muzikanten staan letterlijk achter me, en achter wat ik doe. Die erkenning van mijn persoonlijkheid, ook door het publiek, heeft me opener gemaakt – ook creatief gezien.”

De groep krijgt regelmatig reacties op de concerten. „Mensen schrijven me dat ze het fijn vinden om op het podium iemand te zien die non-binair is of trans”, zegt Kat Kalkman. „Dat geeft mij dan weer extra motivatie om het uit te dragen.”

Zelf was Kalkman als tiener in de ban van zanger Jared Leto van de band 30 Seconds To Mars, omdat hij make-up droeg. Vier jaar geleden hoorde Kalkman voor het eerst over de mogelijkheid om non-binair te zijn, van een collega-muzikant. „Tot Daanie erover vertelde, wist ik niet van het bestaan.” Daanie van den IJssel is gitarist in Kalkmans andere band, Neighbours Burning Neighbours. „Langzamerhand begon ik te snappen dat wat Daanie omschreef, ook op mij sloeg.”

Kalkman, die inmiddels een ‘X’ in het paspoort heeft in plaats van ‘M’ of ‘V’, kijkt niet vaak terug op de vroegere versie van henzelf. Die had een andere naam en gedroeg zich anders. „Acht jaar geleden woonde ik samen met mijn toenmalige vriendin. Niks ten nadele van haar, maar dat kan ik me nu niet meer voorstellen. Zij had een relatie met een andere persoon dan wie ik nu ben.” Kalkman is even stil. „Ook weer niet natuurlijk. Ik weet niet precies hoe ik het kan uitleggen.”

Lot van Teylingen: „Uiteindelijk is het je omgeving die bepaalde dingen van je verwacht. Maar uiteindelijk besefte ik: ik hoef niet te kiezen. Ik kan gewoon zíjn op mijn manier, niet zoals ik gemaakt werd door de wereld. Het voelt veel comfortabeler. Alsof ik meer lucht krijg.”

De Rotterdamse band Library Card. Vlnr: Emre Karayalçin, Mitchell Quitz, Lot van Teylingen en liggend Kat Kalkman
Foto Andreas Terlaak

Gelijkgestemden

Zo staan ze nu gevieren op het podium, voortgedreven door de drumroffels van Emre Karayalçin, de hoekige gitaarriffs van Mitchell Quitz, met Kalkmans solide bas als ondergrond en Van Teylingens sprankelende voordracht. Toch zijn optredens niet overal vanzelfsprekend, zegt Van Teylingen. „In de eigen scene van punkbands voelen we ons veilig, we weten dat we hier gelijkgestemden ontmoeten. Maar daarbuiten zijn we voorzichtig.”

In zijn boek benoemt Jon Savage de dubbellevens die homoseksuele artiesten en transpersonen in de jaren zestig leidden, de uitsluiting, en de geheimzinnigheid van muzikanten over de eigen geaardheid. Tegenwoordig is er veel verbeterd, maar het klimaat is nog altijd niet optimaal. Library Card let op in welke zaal of op welk festival ze optreden. „Je weet niet altijd in welke sfeer je terecht komt”, zegt Kalkman. „Je kunt uitgescholden worden of lastig gevallen. Dat laten we meewegen bij onze boekingen.”

Van Teylingen: „Ik vind het maf dat je mensen bang of kwaad kunt maken om de afwezigheid van iets. Ze maken zich druk omdat we géén man of vrouw willen zijn.”

Onlangs praatten ze erover met een kennis die zelf twijfelt over gender, en zeiden: „Je bent wie je bent. Je hoeft niet te voldoen aan wie of wat dan ook.” Van Teylingen: „Dat alleen al leidde tot tranen.”

Kalkman: „Ik heb veel nagedacht over de pijn en schaamte die ik ooit voelde. Tot ik op een gegeven moment dacht: als ik mijn hakken aandoe, voel ik me blijer. Toch? Ja, dan voel ik me blijer. Dat is voor mij genoeg.

„Ik noem mezelf non-binair, want ook dat maakt me blijer, en ik hoef het niet uit te leggen of te verantwoorden. Waarom zou iemand me dat misgunnen?”

Library Card treedt op: 2/8 Waterpop, Wageningen; 14/9 Popmonument, Bergen op Zoom.


De mens blieft de naaktslak niet. Maar is dat terecht?

Ze zijn overal. In de boomgaard, in de wilde bloementuin, op het tuinpad. Zodra de schemering invalt beweegt zich in de voortuin een traagwriemelende massa naaktslakken over het gras. Laatst kwam ik een slak tegen op de keukenvloer. In juli behoort het slakkenseizoen toch echt voorbij te zijn, maar nog steeds vreten ze aan hosta’s, dahlia’s en salvia’s, om er maar een paar te noemen. Dit jaar is de slakkenplaag van ongekende omvang en vooral voor moestuiniers is dit een kleine ramp. Ik ken tuiniers die hun hoop hadden gevestigd op een vierde zaai van bieten, worteltjes en sla. Tevergeefs. Een dag nadat een streep pril groen zichtbaar wordt is die alweer verdwenen.

Op websites en internetfora worden tips voor bestrijding uitgewisseld, van biologische slakkenkorrels (af te raden want, biologisch of niet, het blijft gif en de slak sterft ondergronds een langzame dood) tot biervallen, koperen ringen rond planten, eierschalen, koffiedik of kippengrit, of het in stelling brengen van een natuurlijke vijand, aaltjes. Niets helpt. Loopeenden zijn wél effectief en eten doorgaans alle slakken binnen enkele weken op, maar dan is hun eetlust uiteraard niet voorbij en beginnen ze zelf aan de planten. De beste en meest diervriendelijke methode lijkt toch te zijn om de slakken te rapen en uit te zetten in een naburig bos, maar niet iedereen heeft een bos in de buurt en bovendien, wie houdt dit maandenlang vol?

Afvalopruimer

Anthonie van Peursen, naaktslakkenexpert verbonden aan Naturalis in Leiden en voorzitter van de Nederlandse Malacologische Vereniging, wil geen kwaad woord horen over de naaktslak, zegt hij aan de telefoon. Hij is erdoor gefascineerd en verricht er al decennialang onderzoek aan. Hij is onder de indruk van de soorten- en vormenrijkdom van de naaktslak. Bovendien is de naaktslak een geweldige afvalopruimer die rottend blad, schimmels en algen alsook dierlijke uitwerpselen in hoog tempo kan composteren.

De slak is niet de plaag, stelt Van Peursen, de plaag zijn wij. Natuurlijk spelen de weersomstandigheden van dit jaar een rol, met veel regen en gematigde temperaturen, precies zoals de slak het fijn vindt. Maar de werkelijke oorzaak is het verlies aan biodiversiteit en die veroorzaken wij zelf, onder meer door het gebruik van pesticiden en het teveel aan stikstof in atmosfeer en bodem. In een groot deel van de Nederlandse bodem leven nu te weinig natuurlijke vijanden die slakkeneitjes eten. Ook bovengronds is het aantal predatoren sterk afgenomen, waaronder egels, vogels, loopkevers, kikkers en padden.

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Op een paneel van de zogenoemde Meester van de bewening van Christus te Lindau uit circa 1425 kruipen verschillende huisjesslakken aan de voet van het kruis over de knekelberg.” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Op een paneel van de zogenoemde Meester van de bewening van Christus te Lindau uit circa 1425 kruipen verschillende huisjesslakken aan de voet van het kruis over de knekelberg.” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/07/de-mens-blieft-de-naaktslak-niet-maar-is-dat-terecht.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/07/24114437/data118803285-cd7123.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/07/de-mens-blieft-de-naaktslak-niet-maar-is-dat-terecht-9.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/07/de-mens-blieft-de-naaktslak-niet-maar-is-dat-terecht-7.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/07/de-mens-blieft-de-naaktslak-niet-maar-is-dat-terecht-8.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/07/de-mens-blieft-de-naaktslak-niet-maar-is-dat-terecht-9.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/07/de-mens-blieft-de-naaktslak-niet-maar-is-dat-terecht-10.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/B314NMkQZ1njWw6ZWMDXJkOG8kw=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/07/24114437/data118803285-cd7123.jpg 1920w”>

Op een paneel van de zogenoemde Meester van de bewening van Christus te Lindau uit circa 1425 kruipen verschillende huisjesslakken aan de voet van het kruis over de knekelberg.
In zeventiende-eeuwse bloemstillevens, zoals van Hans Ballongier uit 1639, verwijst de slak naar vergankelijkheid en verval.

Foto’s: Collectie Museum Catharijneconvent, Collectie Rijksmuseum

Van alle soorten naaktslakken zijn er maar drie die levende planten eten. Volgens de website van Gardener’s World Magazine zijn de grote boosdoeners de Spaanse Wegslak, die in de meeste tuinen voorkomt en verschillende kleuren heeft, variërend van donkergrijs naar bruin en oranje; de Rode Wegslak en de Zwarte Wegslak. Maar er zijn ook slakken die je als tuinier moet koesteren, zoals de tijgerslak, een grijze naaktslak met een donker vlekkenpatroon die andere naaktslakken en slakkeneitjes eet. De meeste huisjesslakken richten minder schade aan in de tuin, maar er zijn uitzonderingen.

Huisjesslak

De naaktslak is een gedegenereerde huisjesslak, schrijft Steve Jones (1944), geneticus die verbonden was aan University College London, in zijn boek The Single Helix (2005). Alle groepen naaktslakken zijn geëvolueerd uit een voorouder met een schelp. In noordelijke regionen van de planeet hebben deze slakken ervan afgezien om nog energie te investeren in een uitwendig schild. De prijs hiervoor is hoog: de naaktslak, die voor 80 procent uit water bestaat, is gedoemd tot een leven in de nacht, in een vochtige atmosfeer, en bij temperaturen die niet te hoog en niet te laag zijn. Onder voor hem ongunstige omstandigheden trekt de naaktslak zich diep terug in de grond.

Slakken zijn doof en blind, ze vinden elkaar op geur. De naaktslak deelt een belangrijke eigenschap met de huisjesslak: hij (of zij) is hermafrodiet en heeft dus zowel mannelijke als vrouwelijke seksorganen. Twee parende slakken kunnen na afloop beide eitjes leggen, ongeveer twee maal 50 eitjes per keer. Een naaktslak kan gemakkelijk 500 eitjes per jaar leggen. In principe kan een naaktslak ook zichzelf bevruchten, de nakomelingen zijn dan genetisch identiek. Volgens Steve Jones komt zelfbevruchting vooral in Noordeuropese landen voor.

Afgezien van bij een enkele malacoloog wekt de naaktslak maar bij weinig mensen sympathie op. Hij kan ook al niet gegeten worden. Omdat de slak drager is van parasieten en ziektekiemen moet hij lang worden gekookt en dan is hij, anders dan de wijngaardslak, te taai. Er schijnt een Italiaans recept te bestaan voor naaktslakken gestoofd in melk, maar dat heb ik niet kunnen achterhalen.

Stripverhaal uit circa 1880 van de Franse tekenaar Gaston Gélibert, getiteld ‘Feest bij de Hagedis’, waar twee naaktslakken op bezoek gaan bij een hagedis.

Slak in de kunst

Het gebrek aan interesse voor de naaktslak blijkt ook in de kunstgeschiedenis. Ik heb zelf maar één afbeelding van een naaktslak kunnen vinden, in een stripverhaal uit circa 1880 van de Franse tekenaar Gaston Gélibert, getiteld Feest bij de Hagedis, waar twee naaktslakken op bezoek gaan bij een hagedis. Abraham Breure en Susanne de Heer vermelden in een artikel over slakken in de zestiende- en zeventiende-eeuws kunst, in 2015 gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift van de Nederlandse Malacologische Vereniging Basteria, vijf schilderijen waarop naaktslakken te zien zijn. Zo schilderde Cornelis Cornelisz van Haarlem op het triptiek de Zondeval (1592), in de collectie van het Rijksmuseum, twee naaktslakken aan de voeten van Adam en Eva. Ze zijn een iconografische verwijzing naar de erfzonde.

Huisjesslakken spreken meer tot onze verbeelding. De huisjes hebben vaak prachtige kleuren en streeppatronen. Hun spiraalvorm volgt het wiskundige principe van de Fibonaccireeks, die ontstaat door steeds twee getallen voorafgaand aan x bij elkaar op te tellen (0,1,1,2,3,5, enzovoort). Overal zijn in de westerse kunstgeschiedenis vanaf de Middeleeuwen huisjesslakken te vinden.

Hoe mooi ze ook mogen zijn, tot aan de negentiende eeuw hebben slakken in de kunst zelden een positieve betekenis. Op een paneel van de zogenoemde ‘Meester van de bewening van Christus te Lindau’ met een voorstelling van de Kruisiging (ca. 1425), kruipen verschillende huisjesslakken aan de voet van het kruis over de knekelberg. Ze verwijzen naar verval en dood. Het paneel is in het Museum Catharijneconvent op zaal te zien. Ook in zeventiende-eeuwse bloemstillevens, zoals van Hans Ballongier uit 1639 (collectie Rijksmuseum), verwijst de slak naar vergankelijkheid en verval. De kunstenaar Paul Geelen wees mij op een bizarre, anonieme gravure in de collectie van het Rijksmuseum, getiteld Man met slakkenhoofd en Flora (ca. 1663). Het tafereel toont Flora, de godin van de jeugd, van bloemen en van nieuwe groei, die beschermd wordt tegen een mannelijke belager met het hoofd van een slak.

Man met slakkenhoofd en Flora (ca. 1663). Het tafereel toont Flora, de godin van de jeugd, van bloemen en van nieuwe groei, die beschermd wordt tegen een mannelijke belager met het hoofd van een slak.
Collectie Rijksmuseum

In de negentiende en vroege twintigste eeuw wordt de huisjesslak vooral om decoratieve redenen gewaardeerd, zoals te zien is aan verschillende voorwerpen in het Kunstmuseum Den Haag, bijvoorbeeld een zilveren theeservies (1925) met dekselknopjes in de vorm van een huisjesslak. Het Rijksmuseum heeft prachtige tekeningen en aquarellen van Jeanne Burema Oosting (1898-1994) van huisjesslakken in bezit.

Onsterfelijkheid

Geelen (Weert, 1983) heeft zich tien jaar lang intensief beziggehouden met de huisjesslak en er een aantal werken en installaties mee gemaakt. Op een gegeven ogenblik onderhield hij er duizenden op zijn atelier. Zo observeerde hij bijvoorbeeld hoe slakken moeiteloos over een scheermesje kunnen glijden, waarmee duidelijk is dat het gedoe met eierschalen en kippengrit in de tuin tamelijk zinloos is.

In weerwil van de historische iconografie van de slak ontdekte Geelen, die gefascineerd is door mythen over verjonging en onsterfelijkheid, dat aan slakkenslijm tegenwoordig juist verjongende en geneeskrachtige eigenschappen worden toegedicht. Een Chileense boer runt sinds de jaren negentig een succesvolle slakkenfarm, door volgens een geheime methode slijm te extraheren van de Helix Aspersa, bestemd voor de Zuidkoreaanse cosmetica-industrie. Ook Geelen ontdekte hoe hij bij slakken slijm kan extraheren. Door de slak onder de buik te kietelen geeft deze, plop, in één keer zijn slijm af, alvorens zich schielijk terug te trekken in zijn huisje. Een bekend werk van Geelen, Sliding under Traces (2016), is een glazen fiool waarin hij circa 330 ml slijm verzameld heeft, een glinsterende, melkachtige, rozige vloeistof die de oogst is van meer dan duizend slakken in twee weken tijd.

Paul Geelen, Sliding under Traces (2016), circa 330 ml slakkenslijm.

En nee, vertelt Geelen, met de naaktslak kan dit niet. Het slijm van de naaktslak is onaangenaam en, zoals iedere tuinier weet, onmogelijk om van je handen te verwijderen als je ermee in aanraking komt. De huisjesslak, zegt Geelen, is gewoon veel prettiger in de omgang.

Lees ook

Prikkelende vragen en slakkenslijm op kunstbeurs Art Island

Geëtste slakkensporen op een koperplaat in het werk  The Distance IV van Paul Geelen uit 2012.

De mens blieft de naaktslak niet. Maar is dit terecht? Onlangs ontdekte ik hoezeer ik bevooroordeeld ben jegens de naaktslak. In de moestuin werden mijn kolen – witte, rode en groene kool, spruitkool, broccoli – keer op keer opgegeten. Ik twijfelde er niet aan dat de naaktslak de dader was. Totdat ik iets las over het onderscheid tussen ronde hapjes uit een blad die duiden op slakken en snavelvormige hapjes die duiden op duiven. Ik keek eens goed en ja hoor, snavelvormige hapjes. Mijn kolen werden gegeten door twee patrijzen die ik warm in de moestuin had verwelkomd. Voor de derde keer heb ik kolen geplant en ze afgedekt met een net. Ze groeien nu goed. De patrijzen zijn verdwenen, dat wel.

De enige echte oplossing tegen de slakkenplaag is om de biodiversiteit te stimuleren en de tuin om te toveren in een eco-bom. Misschien is het ook een goed idee om de naaktslak en zijn afvalverwerkende activiteiten meer te waarderen. Voor je het weet stort de populatie naaktslakken in en zullen we het nuttige werk dat de naaktslak verricht met zijn gegraaf in de bodem nog missen.


Volk van verzetshelden? Wat het succes van musical ‘Soldaat van Oranje’ over het Nederland van nu zegt

Toen Mark Rutte na meer dan veertien jaar premierschap afscheid nam, was hij met afstand de langstzittende naoorlogse minister-president, maar een ding was hem niet gelukt: langer doorgaan dan Soldaat van Oranje – de Musical. Ze waren nagenoeg tegelijk begonnen. Op 14 oktober 2010 stond Rutte op het bordes naast koningin Beatrix, op 30 oktober zat diezelfde Beatrix op de ererij bij de galapremière van een ongekend theaterspektakel. Soldaat van Oranje – de Musical bleek vrijwel meteen een schot in de roos. De hit-song ‘Morgen is Vandaag’ zou profetisch blijken, want nu, bijna vijftien jaar later, is Morgen nog altijd Vandaag. En overmorgen ook. En de dag daarna. Van Soldaat van Oranje komen we nooit meer af. Als je Ruttes premierschap overleeft, dan ben je echt onsterfelijk.

Toch kan het geen toeval zijn dat juist onlangs dit persbericht binnenkwam: ‘Soldaat van Oranje gaat stoppen’. Ik las het nog eens. Er schuilt altijd een addertje onder het gras, en inderdaad: „Soldaat van Oranje gaat stoppen… in de huidige vorm.” Aha. Stoppen. Maar toch weer doorgaan. Na een opfrisbeurt. Dat de productie inmiddels bijna drie keer langer draaide dan de oorlog zelf had geduurd, dat zelfs Mr. Teflon het Binnenhof had verlaten, en dat Soldaat inmiddels zoveel generaties toneelschoolstudenten had versleten dat er acteurs waren die ooit als jonge verzetsheld waren begonnen en inmiddels kaal en met een hernia terugkeerden als de bejaarde inlichtingenchef van koningin Wilhelmina: stoppen was kennelijk geen optie. Of wij het nu willen of niet: al vergeet Joe Biden hoe hij zelf heet, al overleeft Donald Trump nog een aanslag op zijn leven en gooit Poetin een kernbom op Nederland: de theaterhangaar blijft staan. De zaal stroomt vol. En als de jonge Erik op zijn motor springt, beginnen de tribunes te draaien en golft de zindering door het publiek. „Morgen is vandaag!”, schalt het door de hangaar.

Al zal het repertoire binnenkort dus worden aangepast, tijdens een creatieve APK. Vrij naar Diederik Ebbinge in Promenade: „We gaan het straks even nét iets anders doen dan u van ons gewend bent.” Wat scènes eruit, wat nieuwe songs erin. Benieuwd wat ons te wachten staat. Misschien wordt er, geïnspireerd door de Oranjewaanzin, wel een speciale versie van Snollebollekes’ ‘Van Links Naar Rechts’ aan de songlist toegevoegd. Van Links! Naar rechts! En misschien nog een heel klein beetje meer naar rechts. Tijdens de repetities in 2010 leek Job Cohen nog op weg naar het Torentje, maar de wereld is in al die jaren radicaal veranderd.

Lees ook

‘Soldaat van Oranje’ is technisch verbluffend

Oren Schrijver als de 'foute' ex-studievriend Anton en Matteo van der Grijn als Erik Hazelhoff Roelfzema in een scène uit de musical 'Soldaat van Oranje' Foto Joris van Bennekom    Soldaat van Oranje - De Musical - (foto: Joris van Bennekom) voor info zie: www.soldaatvanoranje.nl

Erfgoed

Toch ben ik juist recent pas gaan begrijpen waarom Soldaat van Oranje – de Musical zo’n ongekend succes werd. Voor de duidelijkheid: ik kijk geenszins neer op de productie. Wat betreft staging, choreografie, compositie, arrangementen, ritme, de pulse, de timing, dynamiek, opbouw, de structuur van een Zwitsers klokwerk is Soldaat van Oranje buitencategorie. Een in ongenade gevallen talkshowpresentator zou zeggen: Champions League.

Het beste geheim van de voorstelling is het feit dat men destijds zo slim en bescheiden was om de songs te laten maken door vermaarde Amerikaanse componisten. Pas daarna werden de teksten terugvertaald door Frans van Deursen (heel fraai, het hoekige bonkige Nederlands klinkt opvallend rond en vloeiend). Het script liet men juist schrijven door twee Nederlandse makers die buiten het musicalwereldje stonden en die hun hele carrière high- en lowbrow met elkaar hadden verbonden. Edwin de Vries, die moeiteloos een kluns in een romkom speelde maar óók zo fijnmazig, slim en teder de scripts schreef voor Left Luggage en de bewerking van De Ontdekking van de Hemel.

En bovenal natuurlijk Theu Boermans, die weliswaar nooit eerder een traditionele musical had geregisseerd, maar met zijn gezelschap De Theatercompagnie juist zo succesvol was omdat hij iets unieks beheerste: hij kon je in een deftige schouwburg een Shakespeare als Driekoningenavond serveren waarbij hij geen millimeter inboette op de artisticiteit, soul en diepgang, maar maakte er tegelijkertijd iets extreem toegankelijks van. Hij zette Carice van Houten en Paul de Leeuw naast gelauwerde toneelspecialisten, vermengde traditie soepel, subtiel en smaakvol met een eigentijdse gloed. Hij nam zijn publiek serieus. Hij deed niet wat Rutte deed: Chopin uit pleaserigheid inruilen voor de Toppers. Nee; Boermans liet je juist speels en vrolijk voelen dat Chopin voor iedereen was. Zo bereikte hij een groot publiek, dwars door alle lagen van de bevolking heen. Heel wat anders dan de stemmige zelffelicitatie waarmee heel wat anderen zich profileerden.

Illustratie Gijs Kast

Maar ondanks dat dreamteam leek een musical over Soldaat van Oranje mij in 2010 een wanstaltig idee. De filmklassieker van Paul Verhoeven op muziek zetten? Vandalisme op cultureel erfgoed! Ik probeerde me het zingende verzet van Rutger Hauer en Jeroen Krabbé in te beelden. Bij Krabbé kon ik me er nog wel iets bij voorstellen. Veel mensen denken dat ik een hekel aan Krabbé heb vanwege zijn ijdelheid, maar ik houd juist heel veel van hem. Geen greintje van die valse bescheidenheid, dat ‘Let maar niet op mij, ik stel niks voor’. Nee, Krabbé zou het beslist kunnen: zo’n musical. Maar dat was het punt niet. De film van Verhoeven knetterde van het scherm, alsof het celluloid constant onder stroom stond. Dat was zíjn talent: het subversieve, onvoorspelbare, grillige. Ik had ooit eens gehoord dat Steven Spielberg en George Lucas zo onder de indruk waren van Soldaat van Oranje (Soldier of Orange) dat ze Verhoeven polsten voor de regie van een nieuw deel van Star Wars. Helaas krabbelden ze na het bekijken van Turks Fruit meteen terug. Verhoeven daarover: „Ik denk dat ze bang waren dat de Jedi aan het neuken zouden slaan, nietwaar?”

Hoe kon je Verhoevens vuur het beste geweld aan doen? Nou, door er een musical van te maken. Zelfs de beste uitvoeringen van de avantgardistische musicals van Stephen Sondheim of de musical-comedy The Book of Mormon van de makers van South Park zouden nooit die zinderende rauwe hongerigheid en dreiging benaderen van Paul Verhoeven. Alleen al door het simpele feit dat je liedjes nu eenmaal zingt in de maat. Verzet hoort niet keurig in de maat.

Lees ook

‘Soldaat van Oranje’ zal steeds nieuwe generaties aanspreken

Scène uit Soldaat van Oranje.

Heldenmoed

Heel wat jaren na de première kon ik er niet meer onderuit: mijn beste vriend had een grote rol in Soldaat bemachtigd. Ik moest erheen. En dus stapte ik bij Leiden Centraal in de bus naar Valkenburg (Katwijk, niet Limburg). Daar aangekomen lag de rode loper uit. De sfeer was opgetogen. Logisch: wij gingen de nazi’s verslaan. Het was een speciale jubileumshow. Ik weet niet meer welke mijlpaal ze destijds hadden bereikt, ik weet alleen dat ik een Soldaat van Oranje-mok cadeau kreeg bij de ingang. Vanaf nu zou ik elke ochtend, al bij de eerste koffie, wegdromen over Neerlands heldenmoed.

Het zaallicht ging uit. Er zijn veel dingen die je over de voorstelling kunt zeggen, en bijna al die dingen zijn van die typische snobistische sneertjes, altijd afkomstig van kleinburgerlijke kunstenaars die niet doorhebben dat hun theatrale afkeer van populaire cultuur juist blootlegt hoe kleinburgerlijk ze zelf zijn. De voorstelling begon. En natuurlijk: het was regelmatig te zoet, te sentimenteel, te platgeslagen, maar evengoed was het onontkoombaar. Of je nu wilde of niet, Boermans sleurde je dat universum binnen, dirigeerde je langs alle registers, vriendelijk dwingend, waardoor je al gauw je eigen smaak of genre-afkeer vergat en werd meegevoerd in een epos dat heel soms echt dreigde de grens richting de afgrond der smakeloze oorlogsporno in te kukelen, maar er telkens net op tijd bij vandaan bleef.

Ik geloof dat ik me eigenlijk alleen echt kapot heb geërgerd bij het slotapplaus. Er klonk een instrumentale reprise van de titelsong, de acteurs maakten een tweede buiging en het publiek begon aan een spontane uitvoering van een oer-Hollandse traditie: lomp, ongegeneerd enthousiast met de muziek meeklappen. Uit de maat.

Op geen enkel moment werden we geconfronteerd met die pijnlijke waarheid: wij zijn helemaal geen moedig volk. Integendeel

Vreemd eigenlijk dat ik pas recent besefte dat juist in dat moment, de triestheid van dat collectieve a-ritmische geklap, de kern besloten lag van het eindeloze succes van Soldaat. Soldaat van Oranje – de Musical was uiteindelijk toch vooral een grote geruststelling, een bevestiging van hoe we onszelf het liefst zagen: als helden. Alle kwaliteiten en virtuositeit ten spijt, nergens werd het écht gevaarlijk of grimmig. Op geen enkel ogenblik werd er een rake tik uitgedeeld die barsten sloeg in ons verwrongen nationale zelfbeeld. Dat bleek ook wel. Zelfs na deze zinderende vertelling over verzet, over níét gezellig meedoen, was de eerste impuls van het publiek precies dat: gezellig meedoen. Klappen. Voor de acteurs ja. Maar toch ook vooral voor onszelf. Wij hadden het toch maar mooi gedaan. Met z’n allen! Wij. Wij waren allemaal Erik. Toen, nu en morgen weer. Want morgen is vandaag.

Lees ook

64 keer naar Soldaat van Oranje

Een scène uit de musical.

Nota bene koning Willem Alexander zelf had in 2020, op die uitgestorven Dam tijdens de dodenherdenking, emotioneel in herinnering geroepen hoe ook zijn eigen grootmoeder, koningin Wilhelmina, tijdens de oorlog mensen in de steek had gelaten. Maar in de musical werd dat ongemak nergens écht opgezocht. Op geen enkel moment werden we geconfronteerd met die pijnlijke waarheid: wij zijn helemaal geen moedig volk. Integendeel. Van de troon tot aan de straat: Nederlanders hadden de genadeloze vertrapping van anderen veelal laten gebeuren. Of erger nog: aangejaagd, toegejuicht. Dit schaapachtige slotapplaus vatte het perfect samen: we volgen de kudde, feliciteren onszelf, stellen geen vragen. Logisch. In al die uren op die rijdende tribunes langs stranden, woeste zeeën, onderduikadressen, Engeland-safehouses, waren wij geen enkel moment gedwongen om naar de rand van het ravijn te bewegen. Dichter naar de gerechtvaardigde schaamte toe. Naar de mentaliteit van wegkijken, braaf de regels opvolgen, amoreel zijn. Niet eens immoreel, niet moedwillig kwaad doen, maar vertrekken vanuit de opvatting dat de moraal er helemaal niet toe doet. ‘Wie ben ik? Ik doe ook maar wat ik moet doen.’

Illusie

Je kunt een rechte lijn trekken van die mentaliteit toen naar de gratuite onverschilligheid waarmee zovelen de laatste tijd reageren op de roerige politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. Er is een beroemde zin: na de oorlog zat iedereen in het verzet. Maar momenteel kun je beter zeggen: vóór de oorlog zit iedereen in het verzet. Met een stemmig gezicht kun je „Nooit meer is nu!” prevelen, en degenen die een wanhoopskreet slaken over de aanhoudende afslachting van tienduizenden onschuldige levens bestempelen als het nieuwe kwaad. Je kunt je schouders ophalen over ministers van de grootste regeringspartij, die gebruik maakten van nazi-termen als omvolking maar die vroom beloven vanaf nu enkel nog te spreken over zorgen om demografische ontwikkelingen.

„Als wij niets doen, wie dan?

We zien toch dat dit… niet kan.”

Maar iedereen ziet zichzelf als onderdeel van het verzet, en de ander als de wedergeboorte van het kwaad. Elke aansporing tot ware zelfkritische reflectie op onze historie wordt lomp weggeslagen. ‘Zolang geleden!’ Liever herbeleven we nog even de illusie. Een sprookje dat ons goede gevoel bekrachtigt. Soldaat van Oranje voorziet ultiem in die behoefte, en zal dat blijven doen: kom maar, hier is het veilig. In de hangaar is de wereld overzichtelijk. Meerstemmig en lyrisch zingt het ensemble:

„Denk je soms dat dit ons leven niet raakt

Of wachten we tot de storm over waait

Onze vrienden kapot worden gemaakt

Kijken we toe tot de wind weer draait

Niemand van ons, heeft hierom gevraagd

Maar doen of je neus bloedt is god geklaagd

we zitten te slapen, ons huis staat in brand

En je kunt niet weg ’t is overal, steek je kop niet in het zand

Als wij niets doen? Wie dan?

We zien toch dat dit niet kan

’t Is nu aan jou en mij

Onze enige hoop zijn wij

Denk maar niet dat dit geruisloos verdwijnt

Het gaat niet weg als je je ogen maar sluit

Je hoort en je ziet (maar je zwijgt)

Volg je je hart of red je je huid.”

En wat doet het publiek? Het zwijgt. Redt de huid. En besluit te doen wat het zo goed kan, of eigenlijk juist helemaal niet kan maar toch altijd weer doet: klappen. Uit de maat. Dat wel. Zou dat het verzet zijn?


‘Ik word wakker gebeld, er is lichte paniek over de installatie’

Dinsdag 25 juniHoop als werkwoord

Het is 10.00 uur ’s ochtends en ik heb al zweet op het voorhoofd door mijn poging een logge houten sokkel te verplaatsen. Sinds een paar dagen bouw ik met een team de tentoonstelling Nature of Hope in het Nieuwe Instituut op, dit jaar de hoofdlocatie van de 11de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam. Het vijfkoppige jonge curatorenteam vraagt of ik de ruimte inricht die gaat over ‘regeneratieve materialen’. Onze maatschappelijke opgave hebben allerhande ruimtelijke gevolgen. In twee weken installeren we tachtig architectonische werken die er overgaan. Ontwerppraktijken die de natuur en biodiversiteit versterken in plaats van onze planeet verder uitputten. Architectuur is helaas synoniem geworden aan woningnood, CO2-uitstoot en onderwerp van speculatie. Gelukkig is er ook veel om hoopvol over te zijn.

Wereldwijd zijn er steeds meer architecten, beleidsmakers en burgers die de huidige systemen, die de ecologische en sociale crisis veroorzaakten, niet langer accepteren. Zij tonen dat het anders kan, ontwerpen koolstofpositieve gebouwen, herstellen de ondergrond, verwerken inspiratie uit de natuur in hun ontwerp, veranderen wet- en regelgeving en werken samen met lokale gemeenschappen. Kortom, architecten die hoop als een werkwoord opvatten.

Woensdag 25 juni‘Architectuur is klimaat’

Met alle bouwers zijn we weer ‘op zaal’ als Jemery Till van het Engelse onderzoekscollectief MOULD binnen komt fietsen met een pakket met een enorm doek. De papieren rompslomp als gevolg van Brexit werd ze te veel, dus daarom dit kunsttransport op de fiets, en oogst zero footprint, en onze bewondering. Het doek met een geborduurd diagram verbeeldt vijf jaar onderzoek en is getiteld Architecture Is Climate. Het toont een woordenmatrix over de gevolgen van de klimaatcrisis en de rol van de architectuurdiscipline hierin, woorden als negeren en kolonialisme. Korte zinnen duiden op handelingsperspectieven: ‘Find the gaps in the system’. Het doek is te groot voor de ruimte. Snel op zoek naar een naaiatelier dat de zoom inneemt.

Lees ook

De toren van Extinction Rebellion en andere voorbeelden van ‘wereldverbeterende’ architectuur

Toren-installatie Beacon van Extinction Rebellion in het Nieuwe Instituut.

Donderdag 27 juniGrotere schelpen

Op deze dag heb ik mij verheugd. We installeren delicate werken in ‘the white cube’, de entree: een kaart van alle landen die rechten hebben toegekend aan de natuur en een organogram van het US-spoornetwerk uit 1855 dat meer weg heeft van een aantal pauwveren. In deze ruimte staat het ecologische denken centraal, in het bijzonder de relatie mens, cultuur, technologie en natuur en de rol van beeld en verbeelding wordt bevraagd. De witte handschoenen gaan aan voor een doorzichtig 3D geprint huisje voor een heremietkreeft van de Japanse kunstenaar Aki Inomata. Hermietkreeften moeten als ze groeien op zoek naar grotere schelpen omdat die niet meegroeien. Why Not Hand Over a ‘Shelter’ to Hermit Crabs? is een miniatuur van een traditioneel Oginoshima-huis met rieten dak en stelt de vraag of de mens met of voor dieren kan ontwerpen.

Foto’s: Hedayatullah Amid

Vrijdag 28 juni Positief subsidieadvies IABR

Ik word wakker gebeld, lichte paniek over de installatie voor de ‘Practice Place’, installatie is nog niet onderweg vanuit de werkplaats. Het is een ontmoetingsruimte waar we spreken over de toekomst van de architectuurpraktijk. Hier smeden we hoopvolle allianties met ontwerpers, bestuurders, theatermakers, activisten, bouwers en community builders rond natuur inclusief ontwerp of circulair bouwen. De inrichting in de vorm van een vier meter grote taart van (bouw)materiaal past niet in een auto. Al snel vinden we iemand voor het transport. Dan komt het nieuws dat de IABR door de adviescommissie van de Gemeente Rotterdam is gehonoreerd voor de cultuurplan periode 2025-2028. Een dubbele opluchting.

Zaterdag 29 juniVogelbescherming

Spannende dag! Vanmiddag is de al dagen uitverkochte opening die door de staatssecretaris en de wethouder cultuur wordt voltrokken. Ik krijg appjes van mensen die op de wachtlijst willen. Fotograaf en schrijver Charlie Koolhaas is net een modelijn gestart, ik ben verguld dat ik een van haar creaties aan mag. De curatoren geven een toelichting op de samenstelling, het publieksprogramma en ‘Botanical Monuments’. Met een ontroerende dans van IID Company sluiten we af. De bewegingen van de dansers brengen alles samen: mens, dier, technologie. Daarna feest!

Hedayatullah Amid

Zondag 30 juniHittestress in Tamala

Mijn dag begint in het Hefpark in Zuid, een van onze Botanical Monuments. Een oase aan de voet van de industriële spoorhefbrug waar Joris Ivens ooit een film over maakte. Ingrid heet ons welkom namens alle vrijwilligers van de tuin. Ontwerpers Latitude en Collectif Dallas ontwierpen in opdracht van de IABR een overkapping die beschutting geeft tegen de zon en regen opvangt voor irrigatie. Ingrid is verguld met deze ‘archipunctuur’ en met de Jeux de Boulesbaan. Snel terug over de Maas voor het openingssymposium, Building Ecologies, over inspirerende voorbeelden uit andere culturele contexten. Ik ben geraakt door de precisie-aanpak van architect en onderzoeker Baerbel Mueller, gevestigd in Oostenrijk en Ghana. In nauwe samenwerking met de gemeenschap van Tamala voorziet ze in beplanting van een oude landingsbaan om zo de hittestress tegen te gaan. Ik wil bij alle events van het publieksprogramma zijn en verheug mij nu al op een inhoudelijk symposium in het najaar over de toekomst van architectuuronderwijs.

Maandag 1 juliWasje draaien

Vandaag is een vrij rustige dag. Nagels lakken, wasje draaien, dankmails sturen, en mijn tweede gesprek met het kernteam van What Design Can Do, een platform en manifestatie voor ontwerptalent, waar ik de gespreksleider ben. Vrijdag is het weer zover in Muziekgebouw aan ’t IJ.


Waarom wint Tom Morello de Sena European Guitar Award? Een gesprek aan de hand van zijn vier gitaren

Tom Morello steekt twee vingers in de lucht, en nu eens niet om – zoals je van een doorgewinterde activist zou verwachten – het vredesteken te maken. Zijn opgestoken wijs- en middelvinger moeten laten zien hoeveel gitaarlessen hij heeft gehad.

Twee dus. „Meer had ik niet nodig om zeker te weten dat muziek níéts voor mij was. Daarna heb ik mijn gitaar vier jaar lang niet aangeraakt, totdat ik op mijn 17de punkrock ontdekte.” Grinnikend vult hij aan, als we elkaar in de kleedkamer van de Tilburgse concertzaal 013 spreken: „Alleen was ik toen natuurlijk vastbesloten om nooit meer iets van iemand te leren. Alleen al het concept van een normaal akkoord spelen maakte je toen al zo ongeveer een verrader!”

Door die tegendraadse houding ontwikkelde Morello (60) zich tot een baanbrekende gitarist met een compleet eigen stijl. In 1992 brak hij door met Rage Against The Machine, een explosieve cross-over-band waarin metal, punk en hiphop samensmolten. Terwijl rapper Zack de la Rocha zijn razernij over door kapitalisme aangericht onrecht uitspoog, beukte Morello niet alleen loodzware doch groovy riffs uit zijn instrument, maar fungeerde hij tegelijkertijd óók „als de dj van de band”.

In plaats van met een draaitafel bleek hij met een gitaar te kunnen scratchen, door zijn vingers over zijn snaren te laten schuren. Een andere dj-truc: door razendsnel een schakelaar heen en weer te klikken, kon hij zijn helse geraas (vaak veroorzaakt door een over de hals stuiterde bottle neck) laten stotteren. Door daarbij extra effectpedalen in te trappen wist hij de vervreemding nog een niveau op te schroeven.

Verder speelde hij in de band Audioslave (met Soundgarden-zanger Chris Cornell), zat hij in Bruce Springsteens E Street Band, richtte met rappers Chuck D (Public Enemy) en B-Real (Cypress Hill) Prophets of Rage op en begon hij – om te voorkomen dat alle decibellen De Goede Boodschap zouden overstemmen ook nog een solocarrière als protestzanger: The Nightwatchman.

Voor al dat innovatieve pionierswerk wordt Morello donderdag in Bergen op Zoom onderscheiden met de Sena Performers European Guitar Award, die eerder al ging naar grootheden als Steve Vai, Brian May en Slash.

Hij geeft toe dat ondanks het gebrek aan gitaarles er wel degelijk een tijd was dat hij zich als autodidact helemaal suf speelde. „Ik oefende acht uur per dag toonladders. Maar toen we bij een van onze eerste shows van Rage Against The Machine moesten openen voor coverbands met geweldige, shreddende gitaristen en ik wéér zo’n technisch wonder tekeer zag gaan, dacht ik: ik wil niet de zoveelste hamster worden die in hetzelfde rad rondjes rent. Dus toen begon ik acht uur per dag fouten te oefenen.” Bewust ging hij op zoek naar excentriciteiten. „We hebben een mythe gecreëerd waarin de gitaar onlosmakelijk verbonden is met Chuck Berry of Jimmy Page, maar het is gewoon een stuk hout met wat draden en elektronica, verder niks”, legt hij uit. „Die deconstructie was een openbaring en werd de wegwijzer in mijn sonische expeditie.”

Zonder mijn commerciële mislukking was dit allemaal niet gebeurd

En dat heeft ook zijn weerslag op Morello’s wapenarsenaal. „Ik hou van misfit guitars”, grijnst hij. Die buitenbeentjes, steevast beklad met ophitsende slogans, zijn uitgegroeid tot iconen en vormen de basis voor een gesprek.

1. ARM THE HOMELESS

Op bestelling gemaakt (1986)

$ 1700 (excl. talloze aanpassingen)

Foto Tiffany Rose

„Dit is the worst piece of crap”, zegt Morello over zijn bekendste gitaar, waarmee hij vanaf 1992 de wereld veroverde. „Maar wel een heel dure. Van mijn eerste loon – ik werkte voor een senator van de Democraten – heb ik deze gitaar laten bouwen. Mijn grote held Steve Vai had immers ook zijn eigen model. Bij een chique winkel vinkte ik lukraak allerlei kenmerken aan zonder enig idee te hebben van geschikte houtsoorten, type frets, of wat dan ook. Toen was mijn geld op, en klonk mijn gitaar waardeloos.

„Ik heb er twintig verschillende halzen op gezet, en bijna alles veranderd: alleen het stuk hout van de body is nog origineel. Na twee jaar worstelen gaf ik het op. Ik had zoveel mentale en artistieke bandbreedte verspild door te proberen een kapotte gitaar te repareren dat ik tegen mezelf zei: een kapotte gitaar zal mijn geluid zijn.

„Bij een concert van punkband The Clash zag ik ‘IGNORE ALIEN ORDERS’ op de gitaar van Joe Strummer staan. Ik vraag me nog steeds af wat het betekent, maar het idee van een extra canvas om jezelf te uiten beviel me. Tijdens een heel vroege Rage Against The Machine-show, in de Whisky a Go Go in Hollywood, kwam de slogan ‘ARM THE HOMELESS’ bij me op. Die heb ik meteen op deze gitaar geschreven, met pen. Daarom moet ik het voortdurend blijven herschrijven. Dat doe ik nu al dertig jaar.

„Waarom er ook vier witte nijlpaarden op staan? Dat is het enige wat ik kan tekenen: kijk maar.” Binnen een paar tellen krabbelt Morello precies hetzelfde beest op de achterkant van de setlist die voor hem op tafel ligt. Tevreden toont hij het resultaat. „Ik kan het maar op één manier: ze kijken altijd dezelfde kant op.” Hij grinnikt. „Opruiende slogans en schattig lachende nijlpaarden – ergens tussen die twee doelpalen houdt mijn persoonlijkheid zich schuil.

„Zonder mijn commerciële mislukking was dit allemaal niet gebeurd. Vóór Rage Against The Machine zat ik in de band Lock Up. We kregen een platencontract. Ik verhuisde naar Los Angeles in de hoop rockster te worden. Maar we faalden. Het label liet ons vallen: ik was 27 – niet superjong meer dus – en de droom was voorbij. Het bevrijdde me. Ik wilde me nooit meer druk maken over wat anderen denken, of ze nu een platenmaatschappij runnen of op de eerste rij zitten. Er was voortaan nog maar één persoon die blij moest zijn, en dat was ik. Zo durfde ik riffs te schrijven die te zwaar waren voor de radio en samen te spelen met muzikanten die net zo radicaal waren als ik. Wat maakte het uit? Als we dan toch nergens een show krijgen, laten we dan doen waar we zin in hebben!”

2. SENDERO LUMINOSO

Fender Telecaster (1982)

„Geruild voor een versterker”

Foto Nigel Crane

„Op deze gitaar speel ik al mijn zogeheten drop-D-riffs, zoals in ‘Killing in the Name’. Maynard [James Keenan] van Tool heeft mij destijds geleerd hoe het werkt: je draait de dikke E-snaar omlaag tot D en dan heb je maar één vinger nodig om een akkoord te pakken. Alle grungebands uit Seattle deden dat toen.

„Vanaf mijn zestiende zie ik mezelf als activist. Naast het toenmalige wereldnieuws – apartheid, Amerikaanse doodseskaders in Midden-Amerika, de hongerstakers van de IRA – was er ook racisme op mijn school. Ik zag onrecht niet alleen op tv, maar maakte het ook mee op de gang.

„Mijn activisme zit ook in de geluiden die deze gitaar maakt. Ik kan soms over-intellectualiseren, maar denk echt dat muziek – ook los van de boodschap – expliciet confronterend en politiek moet zijn. Ook zonder de geniale teksten van Chuck D was Public Enemy revolutionair. Iets wat de heersende normen ondermijnt – of dat nu het saxofoonspel van John Coltrane is of mijn gitaarsolo in ‘Killing in the Name’ – dwingt je ook vastgeroeste maatschappelijke ideeën te bevragen: burgerrechten, de manier waarop we met dieren omgaan, noem maar op.

„Ik ben bereid mijn fouten toe te geven. SENDORO LUMINOSO is de naam van een revolutionaire guerrillabeweging uit Peru, het Lichtend Pad. Ik zal nooit de kant kiezen van partijen die bereid zijn om burgerslachtoffers te maken. Alleen leek dat me destijds, toen ik hun naam op deze gitaar kalkte, nog Amerikaanse propaganda. Ik had het mis: ze hebben zich wel degelijk misdragen en daar kan ik alleen maar tegen zijn. Ik noem deze gitaar ook niet meer ‘Sendoro’, al staat die naam er nog steeds op. Het is goed om je zonden bij je te dragen.”

3. SOUL POWER

Fender Stratocaster (2001)

„Iets van $600?”

Foto Jo Hale

„Ik vond dat we met Rage Against The Machine tekort waren geschoten. We wilden de wereld veranderen, maar hadden in tien jaar tijd maar drie platen gemaakt. Daarom wilde ik Audioslave nóg politieker maken.

„Voorafgaand aan de repetities liet ik activisten langskomen die lezingen gaven over mensenrechten, anti-imperialisme en antiracisme. Na zo’n drie maanden snapte ik dat ik de enige was die daarbij wakker bleef. Het was waar mijn hart lag, maar niet dat van de band. Pas toen ik die controledwang losliet, kwam Audioslave tot bloei.

„Chris Cornell [overleden in 2017] was een briljante tekstschrijver. Soms probeerde ik wat in zijn oor te fluisteren, maar hij was vooral een geweldige dichter en soulvolle zanger. Daar paste geen ARM THE HOMELESS-gitaar bij. Toen ik deze zwartzilveren Stratocaster zag hangen, was het alsof hij tegen me sprak. Na de nodige aanpassingen, wist ik: deze gitaar is mijn toekomst. Met een witte viltstift schreef ik er SOUL POWER op. Klaar. En het werkte: als een poolster heeft hij me langs onze drie platen geleid.

„We waren een grote band, die in enorme stadions speelde. Maar toch zocht ik een andere uitlaatklep. Het was niet genoeg om alleen maar in Led Zeppelin te zitten. Daarom begon ik folkliedjes te spelen.”

4. WHATEVER IT TAKES

Ibanez GA60SCE (2002)

„Minder dan 300 dollar”

Foto Matthew Simmons

„In een opvangcentrum voor dakloze tieners in Hollywood zag ik een jongen optreden. Zijn levensverhaal was gruwelijk, zijn gitaar was vals, zijn stem trilde, bijna niemand lette op hem. Maar hij speelde alsof alles op het spel stond.

„Dat maakte iets in mij wakker. Ik kan voor honderdduizend mensen geweldige gitaarsolo’s spelen: geen probleem, da’s laaghangend fruit. Maar zou ik dit kunnen? Zo ontstond The Nightwatchman.

„Hoewel ik verwachtte dat ik een didactische protestzanger zou worden, gebeurde dat niet. Ik schreef duistere, existentiële zielenroerselen, waarvan ik niet wist dat ik ze in me had, maar die wel heel authentiek aanvoelden. Vandaar de kreet: WHATEVER IT TAKES. Je moet alles doen om de wereld te veranderen, maar óók álles doen om de waarheid aan te boren.

„Ik weet zeker dat ik met deze gitaar de meeste, voornamelijk gratis, shows heb gespeeld en het minste heb verdiend. Maar het was het waard: het heeft me artistiek doen herontwaken.”


In dit museum over ‘de Jan Steen van de 21ste eeuw’ lopen mensen grinnikend door de zalen

Marius van Dokkum (1957) schildert portretten, stillevens en genrestukken, dat zijn in dit geval scènes waarin situaties uit het dagelijks leven op een grappige manier licht uit de hand lopen. In 2015 organiseerde Stadsmuseum Harderwijk een tentoonstelling van zijn werk, Van Dokkum naar Harderwijk. De expositie trok een recordaantal bezoekers, die grinnikend door de zalen liepen.

Negen jaar later. Voor de 17de-eeuwse Snijkamer van de voormalige Universiteit van Harderwijk staat een rij bezoekers te wachten tot ze naar binnen kunnen: Marius van Dokkum Museum vermeldt de gevel. Binnen: opnieuw een rij, nu voor de lift waar als er een rollator mee moet, maar één persoon tegelijk in kan. Anders passen er twee, hooguit drie bezoekers in. Aantal bezoekers per dag: 150 à 200. Op topdagen 400.

Hoe dat museum er is gekomen?

Directeur Corien van der Meulen van Stadsmuseum Harderwijk had in 2015 van het gemeentebestuur te horen gekregen dat ze ‘cultureel ondernemer’ moest worden. Afgaande op de recente bezoekcijfers, zou ze Stadsmuseum Harderwijk permanent kunnen vullen met werk van Marius van Dokkum. „Maar dat wil je natuurlijk niet. Het stadsmuseum vertelt de geschiedenis van de stad, we houden er wisseltentoonstellingen, het is een podium voor lokale kunstenaars.” En precies toen kwam de oude snijkamer van de universiteit leeg te staan. En zei Marius van Dokkum ‘ja, graag’.

Dus heeft Harderwijk er nu een klein museum bij, dat zich „het enige geregistreerde museum in Nederland van een levende kunstenaar” noemt.

Eén dag in de week – afhankelijk van de dag waarop hij daar zin in heeft – kan de bezoeker kennismaken met de kunstenaar. Marius van Dokkum komt dan van zijn woonplaats Ugchelen naar Harderwijk. In het museum haalt hij dan het schilderij tevoorschijn waar hij aan werkt, bindt een schort voor en gaat aan de slag.

André van Duin

Als je het kleine museum binnenloopt, is bij de balie meteen de winkel: puzzels, kaarten, agenda’s en kalenders van zijn werk, prentenboeken (Opa Jan, ook uitgebracht in het Duits), een biografie (in drie talen). Op de eerste verdieping: genrestukken, stillevens, een video waarin Van Dokkum vertelt hoe hij werkt en waarin je ook de opening van het museum nog een keer ziet. Die werd op 25 mei 2018 verricht door André van Duin.

Corien van der Meulen: „Ik vroeg: wie zou je willen dat je museum opent? Eerst wist hij het niet, maar toen gingen zijn ogen stralen: ‘André van Duin’. Ik heb Van Duins management een brief geschreven, de biografie meegestuurd en drie dagen later al had ik antwoord.” Op de video lijk je te zien dat ze een klik hebben, de komiek en de maker van al die grappige, zachtaardige schilderijen.

De tweede verdieping is de atelierzolder, ook daar hangen schilderijen, verder staan er een paar in brons gegoten bustes die hij begon te maken tijdens de corona-lockdowns. Deze middag is hij aanwezig, mensen kijken mee of stellen vragen.

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Het Marius van Dokkum Museum in Harderwijk is gevestigd in de Snijkamer van de voormalige Universiteit. ” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Het Marius van Dokkum Museum in Harderwijk is gevestigd in de Snijkamer van de voormalige Universiteit. ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/07/in-dit-museum-over-de-jan-steen-van-de-21ste-eeuw-lopen-mensen-grinnikend-door-de-zalen-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/07/02114307/data117901389-dfba28.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/07/in-dit-museum-over-de-jan-steen-van-de-21ste-eeuw-lopen-mensen-grinnikend-door-de-zalen-6.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/07/in-dit-museum-over-de-jan-steen-van-de-21ste-eeuw-lopen-mensen-grinnikend-door-de-zalen-4.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/07/in-dit-museum-over-de-jan-steen-van-de-21ste-eeuw-lopen-mensen-grinnikend-door-de-zalen-5.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/07/in-dit-museum-over-de-jan-steen-van-de-21ste-eeuw-lopen-mensen-grinnikend-door-de-zalen-6.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/07/in-dit-museum-over-de-jan-steen-van-de-21ste-eeuw-lopen-mensen-grinnikend-door-de-zalen-7.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/lfRFSRP9ZyTFiuWz1IgkYGEhM_0=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/07/02114307/data117901389-dfba28.jpg 1920w”>

<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Publiek in het Marius van Dokkum Museum. ” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Publiek in het Marius van Dokkum Museum. ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/07/in-dit-museum-over-de-jan-steen-van-de-21ste-eeuw-lopen-mensen-grinnikend-door-de-zalen-2.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/07/02114304/data117901401-38ed58.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/07/in-dit-museum-over-de-jan-steen-van-de-21ste-eeuw-lopen-mensen-grinnikend-door-de-zalen-10.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/07/in-dit-museum-over-de-jan-steen-van-de-21ste-eeuw-lopen-mensen-grinnikend-door-de-zalen-8.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/07/in-dit-museum-over-de-jan-steen-van-de-21ste-eeuw-lopen-mensen-grinnikend-door-de-zalen-9.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/07/in-dit-museum-over-de-jan-steen-van-de-21ste-eeuw-lopen-mensen-grinnikend-door-de-zalen-10.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/07/in-dit-museum-over-de-jan-steen-van-de-21ste-eeuw-lopen-mensen-grinnikend-door-de-zalen-11.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/6vMZHhuJYNlh71fONKxvqlY4OS8=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/07/02114304/data117901401-38ed58.jpg 1920w”>

Het Marius van Dokkum Museum in Harderwijk is gevestigd in de Snijkamer van de voormalige Universiteit.

Foto’s: Dieuwertje Bravenboer

Hoe is het om zo te werken? Marius van Dokkum: „Ik stop altijd even als mensen wat willen weten. Maar meestal stellen ze dezelfde vragen: hoe doe je het, hoe lang ben je bezig, hoe kom je op je onderwerp?”

Waar nog bij komt: hij was het wel gewend om tussen de mensen te werken. „Ik doe vrijwilligerswerk in verzorgingstehuizen. En daar teken ik ook portretten.” Die tekeningen vormen vaak de inspiratie voor de personages op zijn schilderijen.

Wat wil hij laten zien met zijn werk? „Mijn schilderijen zijn grappig, maar zonder iemand bespottelijk te maken: ik probeer mensen met respect neer te zetten. Soms zet ik de kijker ook een lachspiegel voor. Of het werk is maatschappijkritisch.” Dat zie je, zegt hij, bijvoorbeeld op het schilderij Turbo met de vrouw op de e-bike: talloze vliegtuigstrepen in de lucht, op de grond droge bladeren door een te warme zomer.

Volgend jaar verhuist het Marius van Dokkum Museum naar een groter, beter toegankelijk pand – de renovatie is al begonnen. Het is de bedoeling om dan meer context te bieden. Corien van der Meulen: „We willen laten zien uit welke traditie hij voortkomt. Marius van Dokkum is de Jan Steen van de 21ste eeuw. Hij hoort bij de kunstenaars die je meteen raken, waar je blij en vrolijk van wordt.”