Rapper en producer Babs: ‘Een moeilijke, intense tekst komt beter over in een dansbaar liedje’

Ze is een letterlijk rijzende ster. Babs Schutte (25) hangt namelijk het liefst een paar meter boven de grond in de boulderhal. De rest van haar tijd zit ze daar aan haar laptop en werkt ze aan muziek. „Ik ben muziek, ik adem muziek, ik ben de hele dag met muziek bezig. Maar als ik aan de muur hang, ben ik alleen maar aan het bewegen, dat is het enige moment dat mijn hoofd helemaal leeg is.”

Schutte, die optreedt met alleen haar voornaam, heeft nogal wat om over na te denken. De in Leiden geboren half-Surinaamse muzikant, rapper en producer die muziekproductie studeerde in Engeland en Enschede en nu niet ver van haar vaste boulderhal in Amsterdam woont, zat tot haar eigen grote verrassing („Ik ben toch helemaal geen bekende Nederlander?”) begin 2024 in tv-programma Wie is de Mol?, en bracht meerdere ep’s uit met behoorlijk activistische toon: identiteit, etniciteit, seksualiteit en andere kwesties die haar aan het hart gaan, staan aan de basis van haar vrolijke electropop. Dit jaar komt haar debuutalbum uit, speelt ze in Paradiso en heeft ze een tour in de planning.

„Boulderen is zo leuk omdat het een combinatie is van denk- en krachtsport”, zegt ze op de bank tussen de klimmuren. „Je moet heel erg puzzelen wat je volgende beweging is, en daarbij vind ik het leuk om iets te doen waarin ik kan laten zien dat ik sterk ben. Als je me ziet rondlopen zou je kunnen denken: oh best wel een klein meisje.” Met grote glimlach: „Ik vind het leuk als ik dan een route haal die de grote, brede mannen die hier rondlopen niet halen.”

Tussen het klimmen door zit ze hier aan een tafel op haar laptop, te werken aan haar muziek. Af en toe een praatje met een van de andere vaste gasten, anders is ze maar alleen thuis aan het werk zegt ze, „en ik ben niet gemaakt om alleen te zijn”. Eén keer maakte ze een uitstapje naar een productie samen: met Willie Wartaal van De Jeugd van Tegenwoordig maakte ze ‘Altijd Tijd’ in 2023. Daar is ze nog steeds trots op, maar het schuurde wel want terwijl Babs zich in haar muziek zeer feministisch uitspreekt, staat Wartaal niet bekend om zijn vrouwvriendelijkheid. ‘Tijd is geld, is twee keer min plus?/ zijn wij allemaal rijk is er altijd tijd’, rapt Babs. Wartaal daarna: ‘Ik heb wel tijd maar niet voor jou/ ik laat jouw vinkjes liever blauw/ ik vind jou een vieze vrouw/ dus ik schud smoesjes uit m’n mouw’.

„Ik vond dat wel lastig ja. Ik kan hem niet vertellen wat hij moet doen of schrijven, en ik vind dat zijn kracht ook is dat je precies weet wat je met hem krijgt. Moest ik het dan zonder die feature doen omdat ik niet helemaal achter de tekst stond?” Ze besloot hem in zijn waarde te laten, en heeft het zo gelaten. En de reacties, ook in haar bubbel, waren juist heel positief. „Dat bewijst maar weer dat je heel lang kan inzitten over wat zoiets over je gaat zeggen en wat het gaat doen, maar uiteindelijk was iedereen alleen maar enthousiast.”

Haar muziek is niet alleen kritisch, het is juist ook heel energiek en vrolijk. Stilstaan wordt moeilijk bij songs als ‘Geen Ja in m’n Nee’, ‘Beetje Bi’ of de eerste single van haar aankomende plaat, ‘Obsessie(f)’. „Het is geen bewuste keuze om de muziek zo te maken, en het is ook geen bewuste keuze dat ik wil dat iedereen het gezellig heeft. Dat is gewoon wie ik ben. Ik ben optimistisch, je ziet me heel vaak lachen, en ik hou van dansbare muziek.”

Zangeres, producer en rapper Babs.
Foto Andreas Terlaak

Soms maakt dat het lastig om die moeilijke boodschappen over te brengen. In ‘Bennie Boos’ is ze juist wél boos, en niet alleen maar teleurgesteld over hoe vrouwen niet serieus worden genomen. In ‘Beetje Bi’ zit een diepgevoelde oproep tot naastenliefde, tegen uitsluiting – maar ook een aanstekelijke beat met glinsterende synths. ‘Ik ken mijn plek niet, geen witte tint, geen witte huid maar wel opgegroeid in een rijk wit huis’, rapt ze in ‘Ze Waait Weg’, over haar Surinaamse roots.

„Ik denk nog steeds dat een moeilijke, intense tekst beter overkomt in een dansbaar liedje. Maar ik heb live wel ervaren dat ik soms even moet stoppen met springen en dansen en stil moet staan, om de aandacht te vestigen op waar het eigenlijk over gaat.” En dat werkt, want ze hoort terug dat mensen nu ineens begrijpen waar bepaalde nummers over gaan. „Mensen moesten huilen, het deed echt iets. En het andere deel van de avond wordt er dan volop gedanst. Dat is zo mooi, dat het naast elkaar bestaat.”

Ik heb geleerd dat niet iedereen je leuk kan vinden

Babs

Sinds Wie is de Mol? is haar bereik flink vergroot. Ze kreeg veel reacties op de aflevering waarin de vrouwelijke deelnemers een traditionele jurk moesten aantrekken, en de mannen een pak. Maar Babs in een jurk? „Ik wilde gewoon een pak aan. Ik had daar verder niet zo over nagedacht, maar ik kreeg daar zó veel reacties op. Veel moeders die zeiden dat hun kind zich in mij herkende, omdat die ook nooit jurkjes aan wilden. En ik hoor dat vaker van kinderen en jongeren, blijkbaar spreek ik die veel aan en dat vind ik super bijzonder. Die representatie, dat is echt onderdeel van waarom ik artiest ben geworden.”

Tegelijk zag ze haar anonimiteit afbrokkelen. Daar was ze op voorbereid, maar ze vroeg zich daarna af of je je hier wel op kúnt voorbereiden. „Ik vond dat best wel pittig. Vrienden ook, omdat ik telkens werd gekaapt door anderen als we ergens waren. Even een praatje, of een foto. En gewoon het idee dat je niet meer buiten rond kunt lopen zonder het idee: mensen kennen mij.”

Dat wende, maar vervelender was het soms ook. Een beetje terughoudend verzucht ze: „Ik heb geleerd dat niet iedereen je leuk kan vinden. Uit comments online bleek dat sommige mensen mij echt niet konden uitstaan. En dat is wel moeilijk. Ik dacht: ik heb toch geen vlieg kwaad gedaan, waarom zeggen mensen zulke gemene dingen? Ik was blijkbaar irritant, en dom, en wat me ook opviel is dat er enorm veel gegoogeld werd naar mijn geslacht. Lekker boeien toch? Ik deed mee aan een spel, hoe relevant is het dan welk geslacht ik heb?” En ook daar leert ze mee omgaan. „Ik denk dat ik met de mensen die dat soort dingen online zeggen, ook geen klik had gehad als ik ze had ontmoet. Het is oké.”

Ze rapt én zingt het van zich af op haar debuutalbum, dat uitkomt in het voorjaar rond haar concert in Paradiso. „Ik vond het ’t belangrijkste om mezelf te ontwikkelen. Op het album rap ik veel, maar het moeilijke is dat rappen letterlijk eentonig is, gewoon één toon, en daarom ben ik meer gaan zingen.” Beetje twijfel: „Dat is echt een van mijn grootste onzekerheden, ik vind echt dat ik niet kan zingen. Maar toch… Ik wil laten zien wat ik wél kan.”

NRC presenteertDe rijzende sterren van 2025


Klassiek

Arjan Linker

10 januari

cabaret

David Linszen

11 januari

Jazz

Ella Zirina

12 januari

Literatuur

Manik Sarkar

13 januari

Film

Didier Konings

14 januari

theater

Romy Vreden

15 januari

Design

Femke Hoppenbrouwer

16 januari

Beeldende kunst

Faria van Creij-Callender

17 januari

Dans

Courtney May Robertson

17 januari

Fotografie

Hajar Benjida

18 januari


Zangeres S10: ‘Samenwerken met een producer van een metalband is een heel leuke nieuwe stap’

S10 – Stien den Hollander, 24 – is nog maar net klaar met haar theatertour Groeipijn, en bereidt zich nu voor op de release van haar nieuwe album, Mijn Haren Ruiken Naar Vuur, dat in maart uitkomt en wordt geproduceerd door een van haar jeugdhelden: Jordan Fish, voormalig bandlid van metalcoreband Bring Me The Horizon, Stiens favoriete band.

Maar nu eerst try-outs, kleding passen, gitaar leren spelen en de huiskamer omgooien. In voicememo’s houdt ze haar dagboek bij.

Dinsdag 31Huis opnieuw inrichten

„Ik ben erg moe. Ik heb de hele maand mijn theatervoorstelling Groeipijn gespeeld en dan ook nog Kerst. Dus ik ben een beetje overprikkeld. Oud en Nieuw komt mij eigenlijk niet zo heel goed uit.

Wat ik graag doe als ik moe ben, het echt een beetje overloopt en ik even zin heb in een verzetje, is mijn huis opnieuw inrichten. Dus ik heb mijn bed verschoven naar de andere kant van de kamer, alles even gezelliger neergezet, boekjes opgestapeld, leuke dingetjes neergezet in de buurt van mijn bed, de woonkamer opgeruimd en de bank op een nieuwe plek neergezet. Nou, dan voelt alles weer even nieuw aan, en kan ik weer rustig wennen aan dat er iets nieuws speelt.

Want ondertussen bereid ik me voor op de nieuwe show. Ik speel op 11 januari twee try-outs in de Melkweg en daarna op Noorderslag, met mijn nieuwe album Mijn Haren Ruiken Naar Vuur. Dus… ik ben de hele tijd de set aan het luisteren die we hebben gerepeteerd, en op 5 januari gaan we verder repeteren. Tegelijkertijd ben ik allemaal foto’s aan het maken van de kleren die ik aan het verzamelen ben voor de nieuwe outfits en styling. Ik wacht nog op een paar pakketjes, en dan kan ik alles gaan passen en foto’s maken, dat vind ik echt leuk.

Straks moeten Frok – dat is zangeres Froukje Veenstra – en ik draaien in een club, de Barracuda Bar, om precies twaalf uur.

Foto’s Andreas Terlaak

Woensdag 1 januariWhite Lotus

Dat draaien om twaalf uur was echt raar, want iedereen ging naar buiten dus er was echt niemand. Oud en Nieuw is daarom een beetje voorbij gevlogen, alsof er niks aan de hand was. Toch heb ik het lekker laat gemaakt, en vandaag was ik daardoor helemaal niks waard. Ik heb alleen maar op de bank gezeten, White Lotus gekeken. Dat was mijn 1 januari.

Donderdag 2 januariGitaar studeren

Vandaag ben ik best wel laat wakker geworden, om elf uur. Ik ben nog steeds moe, maar ik heb een kopje koffie gehaald in de Jordaan en omdat ik niet zo goed wist wat ik met mezelf aan moest, heb ik de hele middag thuis maar gewoon een beetje gerommeld. Ik heb wel nog een beetje gitaar gestudeerd, want ik ga gitaar spelen in de nieuwe show en daar ben ik niet zo goed in. Maar ik vind het eigenlijk wel erg leuk.

Daarna ben ik gaan eten met Milolaathetlukken (een rapper) en zijn vriendin, samen met mijn manager Froukje Bouma. Daarna zijn we ook nog even naar de kroeg gegaan en zo was ik alsnog om half twee thuis. Eigenlijk een prima dag om een soort verlengde van de kater van Oud en Nieuw te hebben.

Lees ook

Froukje en S10: ‘Het regende pieken dit jaar. Een beetje te veel, eigenlijk’

S10 en Froukje

Vrijdag 3 januariBeetje stofzuigen

Weer laat wakker geworden. Ben nu even aan het wandelen met koffie en de zon schijnt, net regende het nog. Ondertussen luister ik nog eens naar de set zoals we die op Noorderslag gaan spelen, en ik ga zo gitaar oefenen. Eerst een beetje stofzuigen en dweilen, of ik ga eindelijk alle kleding doorpassen die ik tot nu toe heb verzameld, want ik heb nu alles binnen… Maar misschien doe ik dat morgen wel. Ik heb verder toch geen plannen.

Foto’s Andreas Terlaak

Zaterdagochtend 4 januariOutfits fotograferen

Ik heb vandaag eerst alle kleren die ik de afgelopen maanden heb verzameld voor de nieuwe show op een stapel gelegd. Het kostte een paar uur om alles uit te zoeken en overal foto’s van te maken. Ik heb heel veel verschillende outfits gemaakt door veel dingen te combineren. Nu heb ik een beetje een idee en als ik ga optreden hoef ik alleen maar even door mijn fotogalerij te kijken, en kan ik iets uitkiezen. Dat geeft mij rust.

Morgen de laatste repetities voor de try-outs.

Zondagochtend 5 januariEng en spannend

Ik heb zin om te gaan repeteren vandaag, want alles moet nog wel even gaan samenvallen. We willen wel dat het echt overkomt zoals we het bedacht hebben, en dat is best een puzzel. Dat moet vandaag gebeuren, en dat vind ik superleuk.

Ik vind het ook best wel eng en spannend, omdat ik het nieuwe album heb gemaakt met mijn lievelingsproducer in de hele wereld, Jordan Fish. Dat is een Engelsman die elf jaar lang in metalband Bring Me The Horizon heeft gespeeld en geproduceerd. Met hem samenwerken is een heel leuke, nieuwe stap voor mij. De band en ik vinden het leuk om die muziek te spelen, want we voelen dat er iets in zit wat we zelf nog niet helemaal kunnen invullen hoe dat gaat worden, live, maar wel dat we extra ons best moeten doen om het goed over te laten komen. Dit album is anders dan mijn muziek tot nu toe was, en we willen natuurlijk wel dat de mensen dat straks helemaal geweldig gaan vinden.

Foto Andreas Terlaak

Zondagmiddag 5 januariVijf keer de hele show

Het repeteren is goed gegaan. We hebben vijf keer de hele show doorgespeeld, en volgens mij is het echt aan het komen waar we willen. Iedereen is erg trots en we hebben veel zin om de nieuwe plaat live te gaan spelen. Ik ben echt hartstikke blij.

Het is wel laat geworden, morgen moet ik weer om kwart over acht in de Watergraafsmeer zijn voor een clip-opname.

Maandagochtend 6 januariBig hair blowout

Lekker vroeg op, half zeven. Ik moest om kwart over 8 in de studio zijn voor de clipshoot van mijn nieuwe single ‘Have Fun’. En nu zit ik in de haarstoel, want ik krijg een, hoe zou je dit noemen? Een soort big hair – ohja een blowout. Dat heb ik nog nooit gehad, dus dat vind ik erg leuk. Ik ben benieuwd hoe het eruitziet. De scènes zijn heel weird, maar het wordt denk ik echt vet.”


Een koninklijke handdruk voor de systeemcriticus. Mogen kunstenaars inconsequent zijn?

Gaat kunst in 2025 de wereld echt veranderen? Op dit moment is er in Frankfurt, heel actueel, een groot overzicht te zien van Hans Haacke, een van de allereerste engagement-kunstenaars. Maar na zeker anderhalf uur over die tentoonstelling te hebben gelopen, dacht ik alsmaar aan koningin Máxima. Of beter, aan een foto, genomen tijdens de uitreiking van de Prix de Rome 2023, waarop onze koningin Jonas Staal met zijn overwinning feliciteert.

Die ontmoeting had me geraakt door de curieuze botsing van krachten: Máxima, het perfecte symbool van macht en establishment in Nederland, hand in hand met Staal, de kunstenaar die zichzelf structureel positioneert als systeemcriticus annex machtsdenker annex luis in de pels. Een handdruk tussen die twee had iets van een ideologisch-chemische ontploffing met onbekende uitkomst, zwavel en azijnzuur, olie en water, royalty en proletariaat. Tegelijk was kritiek erop bijna té simpel: Staal snapte ook wel dat zo’n foto hem zou corrumperen, alsof hij, ondanks al z’n machtskritiek, voor een lousy prijs best bereid was even tegen het establishment aan te schurken.

Ook Hans Haacke, zo zag je in Frankfurt, had met dat dilemma geworsteld. Haacke werd begin jaren zeventig bekend als een van de eerste kunstenaars die de macht uitdaagde. Zijn doorbraak kwam in 1971 met Shapolsky et al., een grote installatie waarvoor hij de onroerend goed-portefeuille van de dubieuze New Yorkse vastgoedhandelaar Harry Shapolsky uitploos én Shapolsky’s banden met mensen uit de kunstwereld toonde. Toen Haacke dit werk op een overzicht in het Guggenheim Museum wilde exposeren, laste de directie terstond de tentoonstelling af.

Hans Haacke: Gras groeit. 1969
Foto Hans Haacke / VG Bild-Kunst

Maar Haacke ging door, en maakte onder andere werken over de dubieuze verkoopgeschiedenis van een Manet-schilderij, en de manier waarop de Duitse chocolademagnaat Peter Ludwig de markt voor Pop Art had gemanipuleerd. Haacke bekritiseerde alles en iedereen die naar macht rook, inclusief de kunstwereld, maar bleef ondertussen óók deel van die wereld uitmaken – tentoonstellingen, galeries, en af en toe een prijs, zoals in 1993 de Gouden Leeuw op de Biënnale van Venetië.

Systeemdenker

Kan een kunstenaar het systeem bekritiseren waarvan hij of zij deel uitmaakt? Profiteert?

Daar kwam Staal weer in beeld. Het had me al verbaasd dat hij aan de Prix de Rome meedeed (hiërarchie, geldprijzen, oude macht!), maar misschien nog wel meer dat hij won: schrijf je in deze tijd van emancipatie een kunstprijs uit, geef je ‘m aan een bijna-middelbare witte man die nog maar eens uitlegt hoe de wereld in elkaar zit.

Staals oeuvre draait naar eigen zeggen weliswaar altijd om het onderwerp ‘propaganda’, in de praktijk is hij vooral een systeemdenker, die louter kunst maakt over Grote Maatschappelijke Onderwerpen. Zijn Exo-Ecologies (2023) gaat bijvoorbeeld over de mogelijkheid dat de mens kolonies buiten de aarde gaat stichten en Court for Intergenerational Climate Crimes (2022) is een door Staal en Radha D’Souza opgericht tribunaal(!) waarop bedrijven als ING, Airbus en de Nederlandse Staat worden aangeklaagd voor hun klimaatmisdaden.

Staal omkleedt zijn werk altijd met grote woorden en grote theorieën, vaak ontleend aan denkers als Marx. Mede daarom ben ik, in alle eerlijkheid, ook een beetje bang voor hem. Staal hoort namelijk óók tot de categorie van onverzoenbaren: mensen die, net als Donald Trump, Willem Engel of Geert Wilders, hun morele, politieke, sociale gelijk dragen als een ondoordringbaar masker.

Als je iets tegen ze inbrengt, negeren ze je, of overschreeuwen je, of maken je belachelijk – hun koers is heilig, afwijken is geen optie, en lijk je maar even anders te denken dan zij, dan wordt je hele bestaan uit hun universum verbannen. Staal lijkt in dat opzicht veel meer op een politicus of een activist dan op een kunstenaar – maar juist die onverzoenlijkheid, het idee dat er een waarheid achter zijn denken schuilt, maakt zijn werk voor sommige mensen overduidelijk heel aantrekkelijk.

Daarom was ik benieuwd naar de Máxima-foto. Als ie bestond, was ie het bewijs van Jonas Staals menselijkheid.

Terug uit Frankfurt vroeg ik NRC-fotoredacteur Arjan de Jongh om de foto op te zoeken. Arjan kon ‘m niet vinden. Ik drong aan, Arjan zocht verder en kwam toen, tamelijk pijnlijk, tot de conclusie dat ik twee beelden door elkaar had gehaald. Er bestaat wél een foto waarop Staal in het Stedelijk door de toenmalige staatssecretaris voor Cultuur Gunay Uslu wordt gefeliciteerd met zijn Prix-overwinning. Ook is er (jawel) een filmpje waarop Staal Máxima ontvangt bij zijn werk in de tentoonstelling – en ze elkaar daarbij, inderdaad, de hand schudden.

Ik had dus gelijk én ongelijk – sorry Jonas.

https://youtu.be/pjHuhGANpv0?si=b9mO-gckevlyuM1-&t=112

Mail

Maar het bleef knagen. Was een koninklijke handdruk in een expositie zo anders dan een hand op een podium? Vertegenwoordigde Uslu geen macht? Moest een maatschappijkritische kunstenaar als Staal zich sowieso niet verre van staatsprijzen hou… Pling! Arjan weer: we hadden mail, van Staal. Hij had van het Mondriaanfonds vernomen dat we een stuk over de Máxima-foto overwogen en verschafte met plezier uitsluitsel. „Die foto bestaat niet”, schrijft Staal, „maar dat is ook niet toevallig: toen mij bekend werd gemaakt door het Mondriaan Fonds dat Zorreguieta aanwezig zou zijn bij de prijsuitreiking heb ik duidelijk gemaakt dat ik dit politiek onwenselijk acht, en dat ik niet deel zou nemen aan een geplande foto waarop alle genomineerde kunstenaars met de koningin poseren.” Hij vervolgt: „Het podium van de uitreiking heb ik eind oktober 2023 primair gebruikt in solidariteit met de zelfbeschikking en cultuur van het Palestijnse volk waartegen sinds 8 oktober dat jaar genocide wordt gepleegd.” En even verder: „Ik reageer wat uitgebreid, omdat ik mij kan voorstellen dat het stuk in kwestie de tegenstellingen in politieke praktijken van kunstenaars als mijzelf inzichtelijk wil maken. Indien dit het geval is, is dat volstrekt legitiem, want die tegenstellingen zijn er wanneer kunstenaars die geloven in de emancipatorische rol van kunst, opereren in een kapitalistisch en steeds verregaander neo-fascistische regime.”

Zo kende ik Staal weer: solidariteit, neo-fascistische regimes, en en passant de goedkeuring uitsprekend over een stuk dat nog geschreven moest worden. Maar we waren het óók eens, want: hoe zit het eigenlijk met de relatie tussen maatschappijkritische kunst en ‘kapitalistisch en steeds verregaander neo-fascistische regimes’ die, bijvoorbeeld, prijzen geven aan kritische kunstenaars?

Het antwoord daarop lijkt simpel: het is lastig. Wat kunstenaars ook proberen, hoe kritisch ze ook zijn, ze slagen er zelden in zich volledig van het systeem los te maken – en degene die dat wel lukt, zijn vooral heel onzichtbaar. Kunst maken buiten het kunstsysteem is heden ten dage bijna een perfecte paradox waar niemand een goede oplossing voor weet – alles is verweven. Dat zie je aan Staal: zijn werken worden vrijwel altijd medegefinancierd door het, volledig door de overheid betaalde, Mondriaan Fonds – waarmee Staals praktijk dus indirect in stand wordt gehouden door, laten we zeggen, Mona Keijzer en Dion Graus. Daar komt regelmatig geld van de Europese Unie bij en ook werkt Staal vaak samen met instellingen die zich niet bepaald aan het kapitalisme onttrekken: het Stedelijk bijvoorbeeld, wordt gesponsord door ABN AMRO, en de Shanghai Biennale, waar Staal zijn Exo-Ecologies liet zien, werd onder andere betaald door Google en Turkish Airlines – Staal draait dus vrolijk mee in de kapitalistische propaganda-carrousel die hij in zijn werk bekritiseert. Dat zulke relaties een mijnenveld zijn, bleek toen Outset, een stichting die in 2021-‘22 een project van Staal en D’Souza mede financierde, dit jaar zwaar onder vuur kwam te liggen vanwege banden met de Israëlische wapenindustrie. Staal gooide er nog wel een Instagrampost uit, waarin hij eiste dat Outset zijn project van hun website haalde, wat een beetje een holle geste was, gezien het feit dat het project was afgerond, het geld binnen, en Staal het project wel gewoon op zijn eigen website laat staan, inclusief Outset-financiering (wat qua transparantie overigens zeer te prijzen is). Die halve Máxima-hand is dus typisch Staal: keihard in zijn theorieën, laverend in de praktijk.

Hans Haacke: Retrospectief. 1982. Schilderij: Hommage aan Marcel Broodthaers, 1982.
Foto Norbert Miguletz, Schirn Kunsthalle

Halfslachtigheid

Alleen: is dat erg? Is halfslachtigheid misschien wel het maximale dat je kunt bereiken, en zijn kunstenaars als Staal, die geld onttrekken aan het systeem om daar kritische kunst mee te maken, niet eerder een Paard van Troje?

Ik dacht aan Hans Haacke, en aan andere kritische kunstenaars als Andrea Fraser of Renzo Martens. Kritiek-inhoudelijk gaat hun werk alle kanten op, van vastgoed en Unilever tot emancipatie in musea, maar een belangrijke constante is bij hen dat ze hun maatschappijkritiek altijd verweven met een kritische houding ten opzichte van de kunstwereld – omdat ze heel goed weten dat de kunstwereld volkomen verweven is met het kapitalisme. Tegelijk maakt zulke zelfkritiek de impact van het werk vrijwel altijd groter – en trouwens: als we met z’n allen accepteren dat maximale vrijheid een kernwaarde is van hedendaagse kunst, dan moet een kunstenaar ook het eigen systeem kunnen bekritiseren. Kan dat niet, dan zeg je eigenlijk dat het domein van de inconsequentie niet tot de kunst hoort – terwijl kunstenaars als Haacke, Fraser en Martens ook hebben laten zien dat (deels) inconsequent zijn, indringende kunst kan opleveren.

Alleen: daar komt bij Staal die onverzoenbaarheid bij. Staal neemt in zijn werk voortdurend andere mensen en systemen de maat, maar laat daarbij het systeem waarin hij zelf werkt grotendeels buiten schot – en zichzelf al helemaal. Daar komt bij dat zijn dogmatiek hard botst met de openheid die voor kunst zo cruciaal is. Kunst is bij uitstek dé plaats voor twijfel, voor discussie, voor een open wereldbeeld – in die wereld is zelfs plaats voor de autoritaire ideeën van Staal, zolang hij andere mensen maar wel de ruimte geeft om inhoudelijk te reageren, zonder ze in post-marxistische retoriek te verzuipen. Staals probleem is niet dat hij inconsequent is, maar dat zijn werkwijze de wortels aantast van het kunstsy-steem waarvan hij zelf deel uitmaakt – Jonas Staals werkwijze in de kunst lijkt, kortom, verdacht veel op die van Geert Wilders in de politiek.

Juist gezien die structurele zwakte is het zo wonderlijk dat Staal voor zijn installatie over het eiland Ascension de Prix de Rome kreeg. Niet alleen omdat dit werk een nogal veilige ver-van-mijn-bedshow was, maar vooral omdat een van de andere Prix-deelnemers, Ghita Skali, wél deed wat Staal naliet. Skali’s inzending, een kopie van de deur waarachter Prix de Rome-nominees tot het midden van de twintigste eeuw werden opgesloten (!) om nieuw werk voor de prijs te maken, was kaal, weerbarstig en confronterend inconsequent, maar zo stelde ze wel de geschiedenis van de Prix aan de kaak én de verhouding van de prijs tot de macht. Het geven van zulke kritiek is misschien niet automatisch de reden om de prijs te krijgen, maar Skali had moeten winnen, simpelweg omdat haar werk het meest actuele en onrustbarende in de tentoonstelling was – én een perfect Paard van Troje. Niet Staal.

Van hem kunnen we alleen maar hopen dat hij eindelijk zijn eigen twijfels en inconsequenties eens gaat omarmen – meningendictators hebben we al wel even genoeg in de wereld.


Vijftienjarige zoekt en vindt een plek in wereld in grandioze young adult strip van Jen Wang

Dit dagboek is van Ash, zo begint het verhaal. Ash vertelt dat er veel is veranderd sinds de laatste keer dat ze in haar dagboek schreef. Ze heeft een nieuwe naam: eentje die meer bij haar past.

Zo laat de Amerikaanse stripmaker Jen Wang, auteur van de prachtige young adult graphic novel De Prins en de naaister uit 2021, in eerste instantie meer onbesproken in Ash’s Cabin. Niet omdat het niet wezenlijk zou zijn, maar omdat ze in het verhaal nergens veel nadruk op legt. De oorspronkelijke naam van Ash, als die valt, wordt eenvoudig voorzien van een zwart balkje.

Ash is een rustig type, weliswaar met bevlogen puberale trekjes als het gaat om het klimaat bijvoorbeeld, maar haar stem klinkt bedaard. Haar oogopslag is zacht en onderzoekend. Ze is een binnenvetter die zich meer op haar gemak voelt bij haar hond Chase dan tussen haar apathische leeftijdsgenoten, die met andere zaken bezig zijn. In haar dagboek trekt Ash niet van leer, toch ziet de lezer dat ze moeite heeft met de wereld om haar heen.

Wang maakt af en toe sprongetjes terug in de tijd en laat dan zien hoe Ash opgroeide. Haar fijnste herinneringen zijn aan de vakanties in de bossen van Noord-Californië, met haar opa die haar veel leerde over de natuur. Ash zegt ergens terloops dat alleen opa haar begreep: „Hij was zoals ik, hij wist hoe het was om alleen te zijn.”

Opa had ergens een afgelegen boshut, waarin hij zich terugtrok als het hem te veel werd. Waar die hut was, heeft niemand ooit geweten. Met een berusting die bijzonder is voor een vijftienjarige, schrijft Ash: „Ik zie er niets in om hier te blijven, tussen al deze mensen met hun lege levens. Ik trek me liever terug uit deze maatschappij. Als ik de boshut van opa vindt, dan blijf ik daar. Voor altijd.” Ze is op zoek naar de ultieme vrijheid.

Voor haar paginaopmaak kiest Wang ook voor vrijheid. Het zijn losse waterverfillustraties zonder kaders, tekstblokken die vrij staan en tekstballonnen die zijn uitgespaard in de achtergrondkleur. Er zijn lijstjes, overzichten en notities, die het geheel iets authentieks geven. Het lijkt soms op een gids. De meer dan 300 pagina’s lezen vlot, alles is goed gedoseerd en Wang koos voor veel licht en lucht. Ze neemt de lezer mee in de voorbereidingen van de expeditie, de zoektocht en (het is geen geheim) de vondst van de hut.

Ash’s Cabin van Jen Wang.

Kampeerder

Net op het moment dat de lezer begint te denken dat het verhaal ons niet verder brengt dan natuurobservaties en de dagelijkse gang van Ash, kiest Wang voor een andere benadering: Ash ontmoet een kampeerder met wie ze kan praten. Zo ontwikkelt zich een coming of age-vertelling, waarin identiteit, vastberadenheid en het zoeken van een plek in de wereld – even letterlijk als figuurlijk – naar voren komt. Later kantelt het verhaalidee nog eens, wat weer meer gelaagdheid toevoegt. Het is fascinerend te zien hoe Wang in alle rust en bijna in fluisterstand de lezer betovert.

Toen De prins en de naaister verscheen, waren de reacties unaniem lovend. Het verhaal, een sprookje met een queer twist, maakte van Wang meteen een grote naam in de young adult strip. Ook in dat boek pakte Wang de lezer in met een fantastisch en lang nagloeiend sluitstuk. Ash’s Cabin, dat hopelijk snel in het Nederlands verschijnt, is geen sprookje, maar heeft genoeg overeenkomsten: Ash heeft net als de prins heel gewone wensen. Ze wil een fijn leven, waarin ze kan zijn wie ze is. Ze neemt een dapper besluit en bereidt dat grondig voor, de lezer voelt absoluut met Ash mee. Het is een gevoelslaag die Wang zo vederlicht brengt dat het lijkt alsof het eigenlijk over onszelf gaat. En dat resoneert nog heel lang na. Ronduit grandioos.

Meer strips


Mondriaan. Een betere wereld

Stijlvolle biografie over de laatste elf jaar van het leven van Mondriaan (1872-1944). De Graaf zet de kunstenaar neer als een levenslustige man die begaan is met de politieke situatie in de wereld. Op de vlucht voor het oorlogsgeweld werkt hij onverdroten verder aan harmonieuze kunst die een tegenwicht moet bieden.


Een oceaan vol liefde

Tekstloze, heel charmante strip over een koddig Bretons vissertje dat per ongeluk met zijn boot op sleeptouw wordt genomen door een gigantische zeestomer. Zijn vrouw gaat naar hem op zoek en reist de hele wereld over. Knap “verteld” door uitvergroting, subtiele nuances en vooral door sprekende karakterkoppen.


Monk!

Nog maar weer een muzikantenbiografie, een stripgenre dat het helaas niet per se van hoogtepunten moet hebben. Gelukkig is Monk! Van Daoudi anders ingestoken: geen wikiverstripping maar een verhaal met muzikale en sociale omtrek, waarin de lezer veel over het gevoel van jazz leert. Belangrijker nog: de zwart-wit tekeningen met een enkele steunkleur swingen fantastisch.


Kunstenaarsverenigingen zijn geliefd bij kunstenaars: ‘Je hebt contact met gelijkgestemden’

De oudste is Pictura uit Dordrecht: 250 jaar in 2024. De twee grootste zijn Arti in Amsterdam (600 leden) en Pulchri in Den Haag (400). Andere landelijke kunstenaarsverenigingen (KCB uit Bergen, Kunstliefde uit Utrecht, De Ploegh uit Amersfoort, St Lucas uit Amsterdam, ARS uit Leiden, bijvoorbeeld) tellen 50 tot (een enkele) 180 leden. En dan zijn er nog vele tientallen, misschien wel een paar honderd lokale verenigingen. Hoeveel precies is onbekend: er is geen overzicht.

Wat is een kunstenaarsvereniging, hoe gaat het eraan toe en wat heb je eraan om lid te zijn?

We zijn gaan kijken bij De Ploegh in Amersfoort. De keus is toevallig, het had ook een andere kunstenaarsvereniging kunnen zijn. Er is wel een aanleiding, de vereniging bestaat dit jaar vijftig jaar. En met een redelijke omvang (100 leden), een eigen, bescheiden galerie – momenteel hangt en staat er werk van 13 kunstenaars – en een bewogen geschiedenis zou je De Ploegh representatief kunnen noemen. Ook is een aantal keren een boek verschenen over de vereniging, zoals er boeken verschenen over de geschiedenis van Pulchri (H.E. van Gelder, 1947), Arti (J.J. Heij, 1989) of Kunstliefde (H. van der Haar, 1997).

In Amersfoort begint de geschiedenis met de oprichting in 1934 van het Amersfoortsch Kunstenaars Gilde AKG, lees je in Palet van de 20ste eeuw, honderd jaar beeldende kunst in Amersfoort (2013). Bedoeling van de vereniging: belangenbehartiging van kunstenaars, waarbij de naam gilde niet voor niets was gekozen: kunstenaars met een gevestigde reputatie worden lid zonder ballotage, jongeren zijn de eerste twee jaar gezel.

Ter bevordering van de verkoop zijn er tentoonstellingen, ook zijn er behalve kunstenaarsleden zogeheten kunstlievende leden: liefhebbers die in ruil voor contributie voordelen krijgen, zoals gratis toegang tot exposities. In 1945 verschijnt er een ‘concurrent’ van het AKG: De Ploegh. Dertig jaar later, in 1975, fuseren beide verenigingen. Landelijk Kunstenaars Genootschap LKG De Ploegh, de officiële naam, is dit jaar dus zowel 50 als 80 als 91 jaar oud.

Werk van Margherita Pianarosa.
Foto: Dieuwertje Bravenboer

Lex van de Haterd (70) is al heel lang een kunstlievend lid van De Ploegh, ‘vriend’ worden zulke leden tegenwoordig genoemd. Hij bezocht talloze tentoonstellingen, kent de meeste kunstenaars persoonlijk, kocht veel kunstwerken. Een selectie uit zijn verzameling – „mijn vrouw en ik hebben intussen zo’n duizend werken, ook foto’s en tekeningen” – was eerder te zien in Museum Flehite in Amersfoort en in Museum De Wieger in Deurne. Oud-schoolleider en publicist Van de Haterd is co-auteur van het boek over honderd jaar beeldende kunst in Amersfoort, later schreef hij nog een vervolg. Sinds 2020 is hij voorzitter van De Ploegh.

En ja, weet hij: zo’n vereniging heeft nog altijd dezelfde voordelen als 50, 80 of 91 jaar geleden, afhankelijk van wanneer je begint te tellen, maar ook dezelfde uitdagingen.

Om met de voordelen te beginnen: „Vooral de ontmoetingen, zowel tussen kunstenaars onderling als tussen kunstenaars en publiek. Deelnemende kunstenaars staan tijdens een expositie om beurten een dag of dagdeel in de galerie, dus je kunt hen leren kennen. En onderschat ook niet hun eigen belang van samenkomen: als je niet lid wordt van een of ander verband, kom je nauwelijks uit je atelier.”

Een ander voordeel: „Het geeft een zeker aanzien dat je lid bent, want je bent geballoteerd. Je bent lid van een vereniging met een historie, daar kun je iets mee in je pr.” Elk jaar zijn er een stuk of zes, zeven exposities in de eigen galerie, daarnaast staat de vereniging op kunstbeurzen. „En dat lukt allemaal niet als je in je eentje bent.” Een lidmaatschap van De Ploegh kost 186 euro, kunstenaars onder de 35 betalen 93 euro. Bij verkoop van een kunstwerk gaat 40 procent naar de vereniging (het gemiddelde provisiepercentage voor galerieën is 50 procent).

En de uitdagingen? In Palet van de 20ste eeuw, honderd jaar beeldende kunst in Amersfoort waren dat in de loop der tijden onder meer gebrek aan geld en ruimte, een regelmatig slinkend, maar dan toch weer groeiend ledental. Ook lukte het niet altijd jongere kunstenaars aan te trekken. En ja, wat opvalt als je kijkt naar het kunstenaarsoverzicht van De Ploegh in 2024: veel leden zijn wit en ouder.

Dat staat dan ook letterlijk in het ‘Beleidsplan 2024-2028’: „Het [vorige] beleidsplan had één belangrijke overkoepelende doelstelling: groeien in kwantiteit en diversiteit. In november 2020 hadden we 91 leden, van wie ruim 2 procent (3 leden) met een niet-westerse afkomst en 8 procent was jonger dan 50 jaar. Onze ambitie was die drie getallen te verhogen. Anno november 2023 hebben we 114 leden, ruim procent (12 leden) met een niet-westerse afkomst en 13 procent jonger dan 50 jaar. We mogen hieruit concluderen dat we goed geslaagd zijn in onze belangrijkste doelstelling van de afgelopen vier jaar.”

Galerie de Ploegh.
Foto: Dieuwertje Bravenboer

Maar dat was dus niet makkelijk, net zo min als het eenvoudig is met alleen maar vrijwilligers, onder wie de kunstenaars (drie ervan krijgen een kleine maandelijkse vergoeding), zaken te organiseren als de pr, een webshop of „het dynamischer en vernieuwender maken van het expositieprogramma”. Dat laatste opnieuw met het oog op „het diverser maken van het ledenbestand”. Het ook nog niet gehaalde streefgetal voor dat ledenbestand uit het vorige beleidsplan: 120 tot 150.

Is een kunstenaarsvereniging een ouderwets fenomeen aan het worden dat worstelt met zijn voortbestaan? Lex van de Haterd: „Wat ik zie: jongere kunstenaars komen op andere manieren bij elkaar, bewegen zich in andere communities, vaak werken ze multidisciplinair. En onze galerie is een vaste, witte ruimte zonder muziek en niet digitaal.”

Wat bijvoorbeeld zou kunnen veranderen, staat in de voornemens van het beleidsplan: meer aandacht voor film, video en installaties, samenwerking met broedplaatsen voor jonge kunstenaars, exposities met aansprekende, wellicht actuele thema’s. Van de Haterd: „We bestaan al heel lang en er waren altijd aanpassingen. Misschien moeten we sommige dingen anders aanpakken: een tent huren op een festival, een pop-up organiseren in een leegstaand gebouw. Naar de mensen toe gaan, in plaats van ze uitnodigen in een galerie. Onze volgende ledenvergadering is in april, dan gaan we hierover praten. En daarna samen eten, want dat is traditie.”


Rob Schreefel (71) ‘Er wordt wel eens laatdunkend over gedaan en dat snap ik wel’

Een kunstwerk, genaamd De Wachter, van Rob Schreefel.
Foto Dieuwertje Bravenboer

„Toen ik mijn eerste tentoonstelling had, kreeg ik het advies lid te worden van verschillende kunstenaarsverenigingen. Je kunt ook naar een galerie gaan, zeiden ze, maar die heeft een bepaald gezicht – en een kunstenaarsvereniging is een ratjetoe van ongelijksoortige kunstenaars. Die kunnen je op diverse manieren verder helpen in je loopbaan.

Ik ben lid van De Ploegh, Kunstenaars Centrum Bergen en de Nederlandse Kring van Beeldhouwers. En dat bevalt me goed, ik heb er opdrachten, aankopen en tentoonstellingen aan te danken. Oudere kunstenaars hielpen je op weg, gaven je advies. Nu ben ik zelf zo’n oudere kunstenaar en doe ik dat ook, als het kan.

„Het doet me plezier dat jullie aandacht aan het fenomeen kunstverenigingen schenken, er wordt wel eens laatdunkend over gedaan. En dat snap ik wel, er zijn veel verenigingen en niet overal is de ballotage even streng. Je kunt je al snel kunstenaar noemen natuurlijk, als je als amateur gaat schilderen of het na je pensioen weer oppakt. Zelf zat ik een paar keer in ballotagecommissies, ik heb best veel aanmeldingen afgewezen.

„Mijn werken zijn groot, het gaat mij niet alleen om de optische maar ook om de lichamelijke beleving. En daar hoort een bepaalde maat bij, zulke beelden kunnen niet in de galerie. Maar de vereniging heeft één van mijn beelden aangekocht, die staat nu voor het gebouw. Dat is toch mooi.”


wilma luigjes (74) ‘De sfeer is veranderd, er zijn nu meer vrouwen’

Wilma Luigjes bij haar werk.
Foto Dieuwertje Bravenboer

„Toen ik klaar was met mijn studie op de kunstacademie, ben ik gevraagd lid te worden. Mijn schoonvader, glazenier, en mijn man, ook glazenier, waren al lid. Ik was zeer vereerd, je had in die tijd vooral mannelijke leden. Het was ook best een eigenzinnig clubje, kunstenaars zijn niet altijd makkelijke mensen. De sfeer is nu anders, tegenwoordig zijn er meer vrouwen. Die zijn actiever is mijn indruk, ze organiseren veel.

„Voor mij is kunstenaar zijn ook het doorgeven van liefde voor de kunst. Naast mijn werk als kunstenaar was ik veertig jaar lang docent beeldende vorming. Ik nam studenten mee naar exposities, ook naar de galerie van de vereniging. Nu ben ik buddy voor nieuwe leden. En ik werk mee aan de pr, ik maak foto’s van exposities en post die op sociale media.

„Het lidmaatschap heeft mij veel gebracht. In je contacten met andere kunstenaars doe je de hele tijd inspiratie op. Je bekijkt elkaars werk, praat erover, krijgt ideeën. Ook omdat je steeds de deadline van een expositie hebt, word je constant uitgedaagd. Ik merk dat als er weer een expositie gepland staat, ik in mijn atelier enthousiast aan het werk ga. Je blijft aldoor nieuwe dingen maken, er is geen tijd om oud te worden.”


Frédérique Bruijnen (48) ‘Wat fijn is: er komen hier kopers’

Werk van Frédérique Bruijnen.
Foto Dieuwertje Bravenboer

„Een jaar of zes, zeven geleden heb ik de stap gezet fulltime kunstenaar te zijn. Ik ben gestopt met mijn werk als consultant en ben een atelier gaan huren. Het was tijd om mezelf serieus te nemen. Achteraf denk ik: best stoer. Het ging ook goed: ik had exposities, ging naar beurzen en verkocht werk.

„Maar het is ook solistisch. Ik had wel contacten met andere kunstenaars via instagram of tijdens een beurs, maar ik miste het delen van kennis en het uitwisselen van ervaringen. Bij een vereniging heb je dat wel.

„Deze vereniging had ik wel eens voorbij zien komen op sociale media, ze hadden een professionele, toegankelijke uitstraling. Ze hebben ook een eigen galerie met exposities, ze doen mee aan beurzen. Er zijn ook andere verenigingen, sommige zijn groter, sommige dichterbij. Het leek mij een voordeel dat dit een landelijke vereniging is, dat verbreedt je werkveld.

„Ik ben nog maar kort lid, dus eigenlijk kan ik er nog niet veel over zeggen. Ik heb al wel leuke kunstenaars en vrijwilligers ontmoet. De sfeer is gemoedelijk en wat heel fijn is: er komen serieuze kunstverzamelaars naar de exposities.”


margherita pianarosa (88) ‘Kunst maken is prachtig, kunst verkopen een drama’

Werk van Margherita Pianarosa.
Foto Dieuwertje Bravenboer

Toen mijn man hier hoogleraar kon worden, ben ik met hem meegegaan. Net als hij kon ik werken aan de universiteit, ik ben gepromoveerd scheikundige. Dat is nu vijftig jaar geleden. Oorspronkelijk ben ik Italiaans.

„Toen ik een keer een cursus aquarelleren volgde, zei een docent: ‘Waarom ga je niet naar de academie?’ Daar was het heel leuk, heel interessant. En grafiek maken ligt niet zo ver af van scheikunde.

„Ik had geluk, want meteen na mijn afstuderen won ik een grafiekprijs. Maar toch: als kunstenaar moet je steeds plekken zoeken om te exposeren, een galerie vinden die je vertegenwoordigt. Kunst maken is prachtig, maar kunst verkopen een drama.

„Tien jaar na mijn afstuderen zag ik in een tijdschrift een oproep om lid te worden van deze vereniging. Een andere stad, maar niet ver weg. Sinds ik lid ben exposeerde ik twee keer per jaar, er was ook altijd een grafiekexpositie. Ik heb er mensen ontmoet, ik heb ook werk verkocht. Maar ik heb niet kunnen doen waar de vereniging ook voor is bedoeld: ideeën uitwisselen, inspiratie opdoen. Daarvoor was het toch te ver en kwam ik te weinig.

„Nu heb ik mijn lidmaatschap opgezegd: mijn gezondheid gaat achteruit, ik kan geen werk meer komen brengen. Dat vind ik natuurlijk heel jammer. Ik maak ook geen nieuw werk meer, mijn grootste zorg is nu: wat doe ik met al het werk dat ik heb gemaakt en dat hier nog in huis staat?”


ruben creemers (45) ‘Ik wist niet eens dat ze bestonden, kunstenaarsverenigingen’

Werk van Ruben Creemers: Blues run the game (2018)

„Kunstenaar zijn is een roeping voor mij. Er is geen andere weg dan deze, ik wil uitdragen wat ik in me heb, mijn stem delen met de wereld. Wel heb ik eerst nog enkele zijpaden bewandeld. Ik heb creatieve concepten uitgedacht, me bezig gehouden met grafische vormgeving. Als je toegepaste kunst maakt, heb je een steady inkomen. Maar het gaat altijd om werk in opdracht, het is nooit compromisloos. En na een dag op het ontwerpbureau was ik dan tot diep in de nacht bezig in mijn atelier. Ik heb mijn werk opgezegd om autonoom kunstenaar te worden. Dat was in 2012.

„Dat er kunstenaarsverenigingen bestonden, wist ik niet eens. Ik ben gesteld op autonomie, niet echt een verenigingstype. Maar de clichés zijn waar: het is een eenzaam bestaan. Ik miste het contact met gelijkgestemden. Toen werd ik op een dag getipt door een collega met wie ik op een kunstbeurs stond, zij was al langer lid. Ik heb me aangemeld en ben toegelaten. Daar was ik blij mee, de ballotage is volgens mij best streng.

„Wat ik mooi vind is dat dit door kunstenaars zelf wordt gedragen, in plaats van door de creatieve industrie eromheen. We doen het op eigen kracht. En dat je je samen bloot geeft, vind ik ook mooi. Want dat is wat je doet met kunst, je toont je kwetsbaarheid. En nu doe je dat op een beurs of op een expositie niet meer alleen, maar met z’n allen.”


Een meertje aan de muur

Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, zegt de stiefmoeder in Sneeuwwitje. Dat zegt ze al heel lang, want Sneeuwwitje is een sprookje en die beginnen in de lang verleden tijd. ‘Er was eens’ is nooit gisteren. En inderdaad, reeds de oude Egyptenaren, Grieken, Romeinen, Inca’s, Azteken, Chinezen hadden spiegels. In Turkije zijn fragmenten gevonden van gepolijst obsidiaan die dateren van 6000 jaar v.g.j. (voor gangbare jaartelling) en misschien als spiegel gebruikt werden door de bewoners van Çatalhöyük, een van de eerste steden.

Voor de mythische tijd daarvoor bedachten de Grieken Narcissus, die in het water van een meertje keek, zichzelf zag en prompt verliefd werd. Volgens Ovidius, die het verhaal opnam in zijn Metamorfosen, was het water van dit meertje heel helder. Er had nog nooit een geit of een herder uit gedronken, het was waarlijk onbezoedeld, ‘zilverachtig en glanzend’.

Hoe goed waren de spiegels waar de antieken in keken als ze niet zo’n meertje bij de hand hadden? Obsidiaan is zwart vulkanisch glas. De Grieken keken in brons en zilver. Er zijn wel objecten in musea voor oudheden die worden aangeduid als spiegels, maar erin weerspiegeld word je nooit: de naamgever van het object is verdwenen.

Wat je nu ziet in musea is meestal een groengrijze cirkel, een troebele, dichtgeslibde vijver, geen helder meertje. De versieringen zijn van bijzaak hoofdzaak geworden, de achterkant is de voorkant geworden. En versierd werden ze, de randen en de handvatten van een object zo kostbaar. Maar wat zag de vrouw of man die zo’n met naakte jongelingen of andere voorstellingen versierde spiegel in de hand nam om toch vooral zichzelf te zien? Vrouwen en mannen verzorgden net als nu hun haar en make-up voor een spiegel, maar wat ze precies zagen, blijft raadselachtig. Het verleden mag niet schoongewassen worden, maar kan van één zo’n spiegel in een museum – er zijn er echt een heleboel –  het patina niet weg geschraapt, van een replica het metaal zo gepolijst dat we kunnen zien wat ze toen zagen? Als op een schilderij. Leonardo da Vinci noemde de spiegel de meester van de schilder. Dus. Alberti noemde Narcissus zelfs de uitvinder van de schilderkunst. Dus.

Dat die spiegels uit de oudheid niet zo helder waren als het meertje van Narcissus of de spiegels van nu kunnen we misschien opmaken uit de Bijbel. In zijn eerste brief aan de Korintiërs vergelijkt apostel Paulus het heden met een spiegel, en wat je daarin ziet is onvolmaakt (1 Kor. 13:12). „Als Paulus onze spiegels had gekend, zou hij een andere metafoor hebben gekozen!”, beweert de website theologie.nl.

Misschien is juist het feit dat een spiegel niet zo helder scheen wat het tot een instrument van magie heeft gemaakt. In een wazige spiegel kun je sneller iets anders zien dan in een heldere.

Historici die over de spiegel hebben geschreven laten zich merkwaardig weinig uit over de helderheid van hun onderwerp. Vast staat alleen dat er na de Middeleeuwen een grote verbetering plaatsvindt. Op het eiland Murano bij Venetië werden spiegels van glas gemaakt, helderder en zuiverder dan alles wat eraan voorafging. Volgens een aantal historici valt het moment van ontstaan van de moderne spiegel niet toevallig samen met de Renaissance, als ook het moderne zelfbewustzijn wordt geboren.

Het geheim van de fabricage van de spiegels werd door de Venetiaanse overheid angstvallig bewaakt. Elke spiegel was nog een toverspiegel, ook als je alleen jezelf erin zag. Toch lukt het een minister van de zonnekoning in de zeventiende eeuw enige ambachtslieden naar Parijs te lokken, en weer een paar jaar later is de spiegelzaal in het Paleis van Versailles een feit.

Sindsdien zijn er alleen maar meer spiegels gekomen, en foto’s en film en video, een caleidoscoop aan mogelijkheden om jezelf te zien. Wie schrikt nog van zijn spiegelbeeld als hij het toevallig in een winkelruit ziet? Wie kan zich de eerste keer dat zij zichzelf zag herinneren? Daarvoor moet je waarschijnlijk terug naar de negentiende eeuw. Iedereen weet nu vrijwel voortdurend hoe hij eruitziet.

Die overvloed heeft er waarschijnlijk aan bijgedragen dat spiegels nu niet meer zo hoog in aanzien staan. Maar elke spiegel blijft een toverspiegel. Ik denk aan zout – daar is ook een mooi sprookje over – en aan het nog vrij recente verleden, toen een vriendin na een lange reis weer in een stad was aangekomen, misschien wel Çatalhöyük, en op een ansichtkaart schreef: „Eindelijk weer spiegels!”


Moeilijk is uit. Wat blijft er over van de grootheden van de moderne muziek?

Culturen komen en gaan. Soms hebben ze het eeuwige leven, soms is het opeens gedaan. Met de barok was de muziek halverwege de achttiende eeuw vrij abrupt klaar. Terwijl de complexe J.S. Bach decennia in de vergetelheid raakte, werd de simpele muziek van zijn zoon Johann Christian hip in Londen. Aan zulke paradigmawisselingen doe je weinig. De cultuur wilde zich blijkbaar op een andere manier tot muziek verhouden. De samenleving zelf veranderde, het openbare concert was in opkomst, de wereldlijke muziek won terrein, het publiek wilde niet altijd op de tenen hoeven staan. Klassieke muziek werd een amusementscultuur. Exit Matthäus-Passion, enter Johann Christian.

Net zo heb je, in elk tijdperk en in elke stijl, meer en minder levensvatbare componisten. Mozart, Beethoven en na een lange radiostilte ook weer Bach inspireerden door hun absolute grootheid steeds nieuwe generaties luisteraars en makers. Anderen hielden stand door de nabijheid van hun toon. Dvorák zal de toekomst niet op nieuwe ideeën brengen, maar zijn warme kracht zit de comfortabele schoonheidsbeleving van een groot publiek niet in de weg. Historisch belang is voor de massa ondergeschikt aan emotionele aantrekkingskracht en herkenbaarheid.

Hem hoef je dus niet te herdenken. Dat doen de orkesten en de spelers en de zaaldirecties met hun angst voor lege zalen wel, terwijl de schijnbaar populaire Maurice Ravel wél werk in uitvoering blijft. Hij is misschien wel een van de invloedrijkste componisten van de vorige eeuw, maar achter de blinkende oppervlakte van zijn Boléro en Ma mère l’oye blijft een flink deel van zijn oeuvre in het muziekleven onder de radar. Dan is zendingswerk gewettigd omdat het meer waardering en begrip voor de uniciteit van een klankwereld kan opleveren, en alleen dan heeft herdenken zin.

Kan deze golf van tijdelijke aandacht de componisten Berio en Boulez voor de vergetelheid behoeden?

In het herdenkingsjaar 2025 laten zin en onzin zich aan de hand van dat criterium eenvoudig schiften. Het honderdste sterfjaar van Erik Satie, het tweehonderdste geboortejaar van Johann Strauss of de vijftigste sterfdag van Dmitri Sjostakovitsj kun je laten zitten. De nazorg is op de grote podia in veilige handen. De geweldige Aaron Copland (1900-1990) zal gerust repertoire houden. De vijftigste sterfdag van de Italiaan Luigi Dallapiccola (1904-1975) is interessanter herdenkingsmateriaal, al maakt zijn intense maar hoogdrempelige twaalftoonsmuziek weinig kans bij een groot publiek te landen.

Historische rechtvaardigheid

Dat hoeft natuurlijk ook de inzet niet te zijn. Herdenken is historische rechtvaardigheid afdwingen voor miskende of vervaagde grootheden. Maar daarvoor zullen ze toch eerst vaker gespeeld moeten worden. Hoe hard dat nodig is bewijst het lot van twee grote, deze eeuw overleden componisten.

Dit jaar worden de honderdste geboortejaren herdacht van Luciano Berio (1925-2003) en Pierre Boulez (1925-2016). Beiden waren boegbeelden van het naoorlogse modernisme, van moeilijke muziek die het Dvorák-publiek de stuipen op het lijf joeg; Boulez was bovendien een beroemde dirigent, dus diverse podia pakken uit. In het bijzonder met Boulez, want de Berio-herdenking valt zeker in Nederland wat mager uit, al kan een volgend concertseizoen dat nog rechtzetten. Elisabeth Hetherington zingt met het Doelen Ensemble de Folk Songs, uitgerekend zijn enige hit, de jonge harpist Joost Willemze speelt zijn tweede Sequenza. Op reis dan maar. Esa-Pekka Salonen dirigeert Requies bij het Orchestre de Paris, Emilio Pomarico de Folk Songs en Bewegung in Lyon. In augustus dirigeert Klaus Mäkelä, in het buitenland niet als enige, Berio’s meesterlijke Schubert-fantasie Rendering bij het Concertgebouworkest.

Boulez wordt als een staatsman op het schild geheven. Het Muziekgebouw aan het IJ brengt in april een uitvoering van zijn hoofdwerk Répons (1981-1984) voor zes solisten, ensemble en live-elektronica, en een programma rond Boulez door pianist Ralph van Raat. In Parijs, waar het programma Boulez 100 hem eert met muziek, symposia en publicaties, klinkt Boulez onder maestro’s als Sir Simon Rattle en Klaus Mäkelä. In de Berlijnse Pierre Boulez Saal omvat een al in 2024 begonnen, gelijknamig evenement concerten met grootheden als de dirigerende componisten Matthias Pintscher en George Benjamin, en pianist Pierre-Laurent Aimard. In mei speelt het SWR-orkest onder de blijkbaar gerehabiliteerde dickpic-verspreider François-Xavier Roth Boulez in zijn voormalige woonplaats Baden-Baden. Deze maand dirigeert David Robertson het New York Philharmonic in een programma dat het orkest onder zijn toenmalige chef Boulez zelf in 1974 speelde, met naast werken van Bach, Schubert, Webern en Stravinsky ook Boulez’ Pli selon Pli. In april speelt Klangforum Wien …Explosante-Fixe… in Wenen.

Kan zo’n golf van tijdelijke aandacht beide componisten voor de vergetelheid behoeden? En waarom zou hun muziek überhaupt repertoire moeten houden? Het zijn confronterende vragen.

Componist Luciano Berio. 22 jaar na zijn dood, lijkt Berio’s bekendheid te vervagen.
Foto Mondadori Portfolio

Radicale keus

Alle twee manifesteerden ze zich in de voorhoede van het naoorlogse modernisme, Boulez iets ongenaakbaarder dan de libertijnse Berio door zijn militante stellingnamen over grote voorgangers, tijdgenoten of operahuizen, en zijn radicale keus voor strikt constructivisme. Ze herstructureerden de muzikale grammatica en experimenteerden met elektronische muziek, Berio in zijn baanbrekende Sequenza’s met de expressiemogelijkheden van diverse solo-instrumenten. Deel drie van zijn Sinfonia (1968) voor orkest en acht versterkte stemmen herijkte de verhouding tot de westerse muziektraditie in een geestige en rumoerige citatenrooftocht op de vleugels van het derde deel uit Mahlers Tweede symfonie. Die anarchistische toon was een bevrijdend keerpunt in de door rigoureus constructivisme getekende naoorlogse muziekgeschiedenis. En dat is allemaal niet onopgemerkt gebleven.

Nu, bijna 22 jaar na zijn dood, lijkt Berio’s beeld te vervagen. Boulez leeft voort als dirigent van grandioze Ravels en Debussy’s of een biologerend intieme Negende van Mahler, maar niet als leverancier van kernrepertoire. Zijn werk is in de openbare ruimte van cultuur en media nauwelijks zichtbaar. Daar kunnen tal van redenen voor zijn. De geringe omvang en technische moeilijkheidsgraad van het oeuvre, onhandige bezettingen, angst voor de kaartverkoop, andere tijden, andere zeden. Anderzijds: was het ooit anders? Ook toen Boulez bij leven en welzijn dat beroemde en geëerde monument was, bleef het bereik van zijn muziek onthutsend klein. Bij de Nederlandse première van Répons onder Boulez zelf in de Amsterdamse Beurs van Berlage was in 1990 tout Amsterdam aanwezig, maar voor de deur op het Damrak wist toen ook al niemand wie Boulez was – en dat herinner ik me, omdat ik er uit balorigheid voorbijgangers op aansprak. Dat bliksemende Répons is trouwens een meesterwerk, net als het caleidoscopisch briljante …Explosante-fixe… in zijn uiteindelijke versie voor midi-fluit met live-elektronica, twee fluiten en ensemble (1991), muziek die denkt en leeft en onverwacht aangrijpend voelt met lichtsnelheid. Maar niets voor genotzoekers. De hardcore nieuwe muziek, die luisterparadigma’s omverwerpt en absolute concentratie eist van het gehoor, was en is een microcultuur. En getuige media-archieven als de database van NRC is de dood van hedendaagse componisten, ook de grote, meestal ook het einde voor hun oeuvres.

Ik scande het NRC-archief op Boulez, Karlheinz Stockhausen, György Ligeti en Berio en telde de hits na hun sterfjaar. De resultaten zijn alleszeggend. De naam Boulez duikt vanaf 2016 op in negen recensies, waarvan er twee over uitvoeringen van zijn werk gaan. Stockhausen wordt na zijn dood op 5 december 2007 genoemd in elf recensies, waarvan er twee over hem gaan. Duidelijk populairder is de magnifieke, muzikanteske György Ligeti, sinds zijn dood in 2006 vermeld in 43 recensies, waarvan ruim een dozijn over zijn werk gaat. Bij Berio is de oogst over de afgelopen tweeëntwintig jaar minimaal: twee besprekingen van zijn Coro voor veertig stemmen en veertig instrumenten, één over een nieuwe cd-opname van Sinfonia.

In de Klassieke Top 400 2024 van Radio 4 staat luid en duidelijk wat mensen willen

Anderzijds bracht in 2019 een door het Holland Festival geëntameerd compendium van hoogtepunten uit Stockhausens zevendelige operacyclus Licht in binnen- en buitenland alle pennen in beweging. Maar die eenmalige pieken herinneren aan wat de Nederlandse componist Peter-Jan Wagemans op 3 november 2021 in deze krant terecht zei: „Stockhausen heeft nooit een hit geschreven. Geen enkel stuk heeft repertoire gemaakt.” Je zou programmeurs kunnen verwijten dat ze te weinig voor de grote radicalen doen. Je zou ook kunnen zeggen: dat deden ze vaak genoeg toen Stockhausen nog leefde, en het volk heeft gesproken. Dat wil Dvorák, Bach en Beethoven. En filmmuziek. En Ludovico Einaudi.

Toekomstverwachtingen

Daar is bewijs voor, en het voedt de hypothese dat componisten van complexe moderne muziek hun toekomstverwachtingen niet te hoog moeten stellen. In de Klassieke Top 400 2024 van Radio 4 staat luid en duidelijk wat mensen willen. De lijst is niet zorgwekkend omdat Dvorák er van plaats zes tot plaats 343 acht keer opduikt, of omdat er alleen dode componisten op staan. Het wemelt er juist van de levende componisten, en dat lijkt voor de nieuwe muziek prachtig nieuws tot je ziet wie het zijn. In de top-10 zijn het Arvo Pärt met Spiegel im Spiegel en John Williams met zijn filmmuziek uit Schindler’s List. Met verstilde sfeermuziek respectievelijk postromantisch sentiment blijken ze het stilistische alfa en omega van de populairste levende muziek te vertegenwoordigen.

Scroll verder en zie. Op twaalf Canto Ostinato van Simeon ten Holt. Op vijftig de eerste Einaudi, gevolgd door meer Pärt en Glass, Gorecki’s Derde symfonie, meer John Williams en veel Ennio Morricone, meer Einaudi, Hans Zimmer en Max Richter. De grote vernieuwers van de twintigste eeuw lijken uit de geschiedenis gewist. In de complete Top 400 niet één werk van Berio, Boulez, Stockhausen of Ligeti. De enige Schönberg die de lijst haalde is het tonale en romantische Verklärte Nacht op plaats 313. Zijn leerlingen Anton Webern en Alban Berg misten de boot. De reus Stravinsky komt maar twee keer voor met de Sacre du Printemps op 54 en De Vuurvogel op 214. Het gros van de levende Nederlandse componisten bestaat niet voor de luisteraar. Nergens Peter-Jan Wagemans, Klaas de Vries, Martijn Padding of Jan-Peter de Graaff. Maar piano-crooner Cor Bakker staat er wel op 42 met zijn Dijkwacht voor piano, en op 63 Herman Finkers met zijn Sint Joris Mis, olie op het vuur van de onverzadigbare vraag naar laagdrempelige spirituele koormuziek van John Rutter en Karl Jenkins, Morten Lauridsen, Eric Whitacre, Zbigniew Preisner of de in 2013 overleden John Tavener.

Lichtpunten? Vier werken van de prachtige Henriëtte Bosmans en twee van de jonge Nederlandse componiste Mathilde Wantenaar. Op 161 haar Nachtmuziek, op 203 haar Vioolconcert. Mooie, toegankelijke stukken, anders had ze het kunnen vergeten. Moeilijk is uit. Bachs Kunst der Fuge, hoger kan muziek in termen van technisch kunnen nauwelijks reiken, kwam niet verder dan plaats 345. Gelukkig staat de Matthäus-Passion nog op één.

Conclusie: het publiek is dol op nieuwe muziek, als die maar net zo soepel door het keelgat glijdt als Dvorák. Alle respect, zij het dat een algemeen gebrek aan nieuwsgierigheid en durf bij programmeurs en gehoor oeuvres dreigt weg te vagen die bij gebrek een vlieguren nooit hebben kunnen landen. Generaties componisten, ook Nederlandse, lijken verloren voor het nageslacht. Rudolf Escher, Matthijs Vermeulen, Willem Pijper, Peter Schat, Tristan Keuris, Theo Verbey – voor de Top 400-luisteraar bestaan ze niet. Tristan Keuris, een van de grootste Nederlandse componisten van de laatste halve eeuw, is sinds zijn dood in december 1996 een naam uit het vergeetboek. Ondanks de verschijning van zijn complete werken op cd in 2009 werd het angstaanjagend stil rond Keuris, wiens latere werken anders dan Stockhausen of Boulez maar net als de schitterende Theo Verbey alles in zich hebben om een breed publiek te bereiken.

Wie sterft is er geweest, gelukkige uitzonderingen daargelaten. Met Louis Andriessen (1939-2021), de beroemdste Nederlandse componist sinds Sweelinck, gaat het tot nader order uitstekend. Het zoekregister van zijn uitgever Boosey & Hawkes vermeldt vijftig uitvoeringen wereldwijd over 2024 en 21 in aantocht. En er zijn heus levende componisten die het zonder onaanvaardbare concessies aan de luie smaak wel goed doen. Thomas Adès en John Adams houden met 229 respectievelijk 243 uitvoeringen in 2024 de fakkel brandende. Maar dat zijn op het hoogste niveau toch de versierders die van inpakken weten. De onbarmhartige types krijgen het moeilijk. Denk aan de mysterieuze, gepantserde Luigi Nono (1924-1990), afgelopen jaar ook jubilaris. Zeker, hij werd van Hamburg tot in zijn geboortestad Venetië gepast herdacht. Maar verder? Zo dood als een pier. Het herdenkingsritueel lijkt soms de laatste stop op weg naar de vergetelheid, een liefdevolle kus des doods.


Column | Kunstenaars maken wat niemand anders kan

Het jaar liep af, wat ik vierde in de bioscoop, met Babygirl. Nicole Kidman speelt onverschrokken een topvrouw die haar seksuele frustratie uitleeft door zich te identificeren met een dolle hond die nodig streng getemd moet worden. Zonder Kidman had Halina Reijn een andere film gemaakt, maar let ook op Antonio Banderas als de echtgenoot en geniet van hem. Hij vervult een bijrol, maar Halina Reijn manoeuvreert haar regie zo dat ze Banderas’ talent volledig uitvlooit voor een interessante, mooie, geslaagde man – alleen, van temmen weet hij niet.

Kerst bracht ik door in de Haarlemse schouwburg met Postillon d’amour, de operette-extravaganza van Steef de Jong. Die is bezeten van operette en bordkarton, met uitzinnig resultaat. Van opera valt solitair te genieten, van operette niet. Dat weet Steef de Jong en hij streeft unverfroren naar met zijn allen. Zijn voorstelling drijft op de volle zaal. Op zo’n holle dag tussen Kerst en oudjaar ging ik naar Antwerpen, voor Cindy Sherman. Uit haar oeuvre destilleerde het FotoMuseum haar liaison dangereuse met de modewereld, die Sherman altijd weer aanhaalt, hoe wreed ze ook tekeergaat. Een hoogtepunt is haar cover voor het modemagazine Cosmopolitan, met Shermans zelfportret als een hoogzwangere vrouw in razernij. Cosmo wees de foto af, maar hij bestaat mooi wel. Dankzij hen.

Antonio Banderas en Nicole Kidman in ‘Babygirl’.
Beeld A24

Poedelprijs

Kunstenaars zijn niet gek. Die voeden zich met wie of wat hun maar voor de voeten komt. En dan maken ze iets waar niemand anders toe in staat is.

De poedelprijs voor ondoordachte uitspraken is dan ook voor Charles Esche, directeur-af van het Van Abbemuseum. In gesprek met NRC beweert hij onverdroten: „Zonder Braque, de vrouwen en de [Afrikaanse] beelden was Picasso niks”. Niks? Wellicht was Picasso zonder Braque, vrouwen en beelden een andere kunstenaar geweest. Maar ‘niks’, omdat Esche wil afrekenen met ‘de mythe van het universele genie’?

Ik raad Esche aan de Britse speelfilm Yesterday te bekijken. In die film worden door een kosmisch incident The Beatles en hun muziek weggewist uit de wereld, op het geheugen van één jonge straatmuzikant na. Charmante onzin, tot deze muzikant de bejaarde, want in de alternatieve realiteit niet vermoorde, John Lennon ontmoet. Die werd geen Beatle en geen popster. Hij is wel zichzelf en die zelf is een kunstenaar. Een ándere kunstenaar, product van andere invloeden. En wie zal zeggen of deze Lennon minder te betekenen heeft dan de, hier dus niet-ontkiemde, songschrijver van Strawberry Fields Forever?

Talent is een gegeven, dat leert Yesterday. Dat is plausibeler dan de veronderstelling: zonder George, Paul en Ringo was John Lennon niks. Dat is niet waar, daarvoor leverde Lennon zelf het bewijs, in de huidige wereld. Ga maar na. Hij ontmoette Yoko Ono, warmde zich aan haar originaliteit. Hij liet The Beatles achter zich, nam zijn talent mee en werd door haar een andere, alweer nogal geniale, kunstenaar.


Van Johann Strauss jr. tot Bohemian Rhapsody en William Turner: de belangrijkste culturele jubilea van 2025

Pop

50 jaarBohemian Rhapsody

Is this the real life? Is this just fantasy? Caught in a landslide, no escape from reality. Open your eyes, look up to the skies and seeeee,….” Enfin, u weet wel. Grote kans dat deze oorwurm, de bijna zes minuten durende symfonische megahit ‘Bohemian Rhapsody’ van de Britse band Queen uit 1975, met meerstemmige zang, opera-elementen en hardrock, vandaag niet meer uit het hoofd komt. Het duurde drie weken voor de door Freddie Mercury geschreven rapsodie met al zijn contrasterende delen en stijlen, lagen en overdubs was opgenomen. Over de betekenis van de song vol mysterieuze personages en een moord gaan vele verhalen rond; Mercury liet er zelf weinig over los. Het concert van tributeband Queen Must Go On viert het 50-jarige jubileum van de klassieker die steevast de nummer-1-positie bekleedt in Nederlandse jaarlijsten, zoals de Top 2000. (AK)

Klassieke muziek

Componist Johann Strauss jr. rond 1875.
Foto Brandstaetter Images

200ste geboortejaarJohann Strauss jr. (25 oktober 1825 – 3 juni 1899)

Niet te verwarren met de serieuze Richard Strauss of zijn eigen vader, Johann Strauss Senior. Junior, of Strauss II was ‘de Walsenkoning’, bekend van zijn kekke kapsel, respectabele snor-bakkenbaardcombinatie en bijvoorbeeld An der schönen blauen Donau. Die hoor je elk jaar in het Weense Nieuwjaarsconcert, en zijn walsen zijn populair bij André Rieu, maar het echte miljoenenpubliek kreeg hij door het computerspelletje RollerCoaster Tycoon (1999). Daarin speelde de draaimolen voortdurend een Strauss jr. walsenmedley met onder andere de Donau, maar los ook zijn Geschichten aus dem Wienerwald. (RG)

Lees ook

De elegante Weense wals was vroeger de wulpse dans van rebelse tieners

De elegante Weense wals was vroeger de wulpse dans van rebelse tieners

Componist Maurice Ravel rond 1925.
Foto Boris Roger Viollet via Getty Images

150ste geboortejaarMaurice Ravel (7 maart 1875 – 28 december 1937)

De Franse impressionist (al hield hij niet van die term) Ravel is nu het bekendst vanwege zijn Boléro, maar dat doet hem schrijnend tekort. Hij componeerde kleurrijk maar heel precies. Een bijzondere compositie is bijvoorbeeld zijn Pianoconcert voor de linkerhand, geschreven voor pianist Paul Wittgenstein, die in de Eerste Wereldoorlog zijn rechterarm had verloren. In zijn latere werken liet hij zich inspireren door de opkomende jazz. (RG)

100ste geboortejaarPierre Boulez (26 maart 1925 – 5 januari 2016)

De Franse Boulez was een componist die met serialistische technieken voortbouwde op de muziek van onder anderen Webern en Messiaen. Hij was, ook als dirigent, een invloedrijke figuur die zich stevig afzette tegen componisten die niet atonaal konden (of wilden) componeren. Asko|Schönberg viert in april zijn verjaardag. (RG)

100ste geboortejaarLuciano Berio (24 oktober 1925 – 27 mei 2003)

De Italiaan Berio ging ver in zijn vormexperimenten. In zijn behoorlijk grafisch genoteerde sequenzen tartte hij de grenzen van allerlei instrumenten, waaronder de stem in de bekende ‘Derde sequenza’. (RG)

300ste sterfjaarAlessandro Scarlatti (2 mei 1660 – 22 oktober 1725)

Alessandro Scarlatti (niet te verwarren met zijn eveneens bekende zoon Domenico) was een Italiaanse barokcomponist, invloedrijk in de ontwikkeling van de Italiaanse opera. Muziek van hem klinkt in maart in de ZaterdagMatinee. (RG)du

Componist Antonio Salieri rond 1800.
Foto Imagno/Getty Images

200ste sterfjaarAntonio Salieri (18 augustus 1750 – 7 mei 1825)

Salieri is die boze en afgunstige componist in een rolstoel. Althans, als je afgaat op de film Amadeus (1984), over het leven van Mozart. Daarin kon Mozart alles, tot grote ergernis van de veel oudere, oké componerende Antonio Salieri. De film is natuurlijk sterk geromantiseerd, maar er is in 1786 wel degelijk een operawedstrijd geweest tussen Mozart en Salieri. Salieri won. (RG)

150ste sterfjaarGeorges Bizet (25 oktober 1838 – 3 juni 1875)

Bizet is het bekendst als de componist van de opera Carmen. Die kun je in juni zien in de Brusselse Muntopera. (RG)

Componist Erik Satie.
Foto Heritage Images

100ste sterfjaarErik Satie (17 mei 1866 – 1 juli 1925)

De Franse Éric Satie (‘Erik’ was zijn artiestennaam) werd vooral bekend als pianocomponist van romantische en dromerige muziek, waarvan je kunt zeggen dat het vooruitliep op minimal music. De eenvoud van zijn nu beroemde Gymnopédies en Gnosiennes waren voor die tijd behoorlijk uniek. Voor wie van neoklassiek houdt en zich langs die weg verder wil verdiepen in diepere klassieke muziek: Erik Satie is een ideale volgende stap. (RG)

50ste sterfjaarDmitri Sjostakovitsj (25 september 1906 – 9 augustus 1975)

Dé Russische componist van de 20ste eeuw die nogal wat te verduren had onder het stalinisme. Voor ‘formalisme’ moest hij zijn excuses aanbieden aan de autoriteiten en zijn componeerstijl aanpassen (zijn Vijfde symfonie was een van zijn antwoorden: het voldeed en werd geprezen, maar je hoort diep sarcasme). In veel van zijn muziek zit het motief met de noten D-Es-C-B. Omdat de B in het Duits een H heet, staat er DSCH: Dimitri SCHostakovich. Zijn muzikale handtekening dus. Zijn Achtste strijkkwartet begint er al gelijk mee, en zit er helemaal vol van. (RG)

Beeldende kunst

Kunstenaar Jean Tinguely in 1972.
Foto Monique JACOT/Gamma-Rapho via Getty Images)

100ste geboortejaarJean Tinguely (22 mei 1925 – 30 augustus 1991)

Nietigheid en overbodigheid tot kunst maken: niemand kon dat zo overweldigend als de Zwitserse beeldhouwer Jean Tinguely met zijn pijnlijk nutteloze machines. Het idee: toeschouwers kunnen samen met zijn machines kunstwerken maken door bijvoorbeeld op een knop te drukken waarna een stift zich in beweging zet op een wit vel papier. Zolang de machine draait, wordt er gecreëerd. Maar ja, dan gaat het museum dicht en moet de toeschouwer het gebouw uit.

Bestaat een kunstwerk als er niemand naar kijkt? Daar kan je lang een boom over opzetten, je kan ook concluderen dat het antwoord ‘nee’ is. Als het museum dicht is, scheurt de portier het vel af waar de creatie van die dag op te zien was, om het als prop in de prullenbak te gooien. En zo begint de volgende dag het proces weer van voren af aan: deur open, knop indrukken, viltstift op papier, deur dicht, vel afscheuren, prop, prullenbak. Kunst als eindeloze oefening die in de prullenbak eindigt zonder dat de machine of de maker ermee zit. Kunst waar niemand meer naar omkijkt, omdat het om de participatie gaat en niet om het werk: Tinguely was zijn tijd verder vooruit dan ons lief is. (TJ)

250ste geboortejaarWilliam Turner (23 april 1775 – 19 december 1851)

Toen de vader van William Turner de eerste werken van zijn zoon verkocht in zijn kapperszaak, kon hij niet bedenken dat zijn zoon zou uitgroeien tot een van de belangrijkste Engelse kunstenaars – althans van de Engelse romantische school. Wel kon hij bedenken dat de kans groot was dat zijn zoon zijn genen had wat de handelsgeest aangaat: William Turner – die beroemd werd als de schilder van het licht en van romantische zeegezichten en de jongste was die ooit was toegelaten op The Royal Academy of Arts – opende al vrij snel een eigen galerie waar hij zijn werken voor exorbitante prijzen verkocht. Terecht, zo bleek. (TJ)

Fotograaf Ed van der Elsken in 1988.
Foto Peter Elenbaas

100ste geboortejaarEd van der Elsken (10 maart 1925 – 28 december 1990)

„Een en al tederheid, gevoeligheid en zo vol liefde.” Met deze woorden omschreef de Amerikaanse fotograaf Nan Goldin het werk van haar Nederlandse collega. Toen in 1977 het fotoboek Eye Love You verscheen werd hij door collega’s weggezet als commercieel. Ed van der Elsken konden ze omdat hij met kleurenfoto’s werkte in plaats van zwart-wit niet serieus nemen. Ook de foto’s van passanten, de liefde en hippies: ze toonden geen artistieke keuzes vond men. Zijn critici hadden zo ontzettend ongelijk. Zijn nalatenschap ging dertig jaar na zijn overlijden naar het Rijksmuseum en het Nederlands Fotomuseum om voor altijd behouden te blijven. (TJ)

100ste geboortejaarJack Pinas (11 juni 1925 – 17 september 2016)

Toen de Surinaamse kunstenaar Jack Pinas in 1975 hoorde dat er een prijsvraag was voor het ontwerp van de Surinaamse vlag, besloot hij mee te doen. Zijn ontwerp – een rode baan tussen twee witte en twee groene met in het midden een zwarte ster – won. Alleen was er wel een probleem, vertelde de toenmalig premier Henck Arron hem. Op de eerste vlag van Suriname, die in 1959 de Nederlandse vlag verving, was een witte rechthoek te zien geweest waarop vijf sterren stonden in verschillende kleuren. De zwarte ster stond daarop voor de Creolen en Marrons. Door nu alleen een zwarte ster te plaatsen in Pinas’ ontwerp was een verkeerd signaal voor eenheid van het land en haar verschillende bevolkingsgroepen. Volgens Pinas zelf was zwart geen kleur, en was dat een goede reden om voor zwart te kiezen. Een compromis werd gevonden in de kleur wit, maar daarmee was buiten de waard van de coalitiepartner van Arron gedacht. Deze wilde zich vertegenwoordigd zien in de vlag en prompt werd de ster geel en dat is-ie gebleven. Pinas zelf distantieerde zich van de vlag en hees die dan ook niet toen op 25 november 1975 de vlag voor het eerst werd gehesen. (TJ)

100ste sterfjaarJan Veth (18 mei 1864 – 1 juli 1925)

„Zeer vaak draag ik het gevoel bij me van een soort zondagskind te zijn, ofschoon nog nooit enig resultaat mij dat bewezen heeft. Dit bezorgt mij veel verdriet. In de wereld maak ik een treurig figuur!” Zo typeerde Jan Veth zichzelf in 1886, maar hij had het mis. Hij groeide uit tot een van de beste Nederlandse portretschilders van begin 20e eeuw met als hoogtepunt misschien wel het portret van Albert Verwey. Na Veths portret maakt het niet meer uit hoe deze dichtende Tachtiger (160 jaar geleden geboren!) eruitzag. Veths portret was een beeld van Verwey en een beeld van een nieuwe dichtersgeneratie. (TJ)


Mooi, troostrijk, subliem – nee zo mag je de kracht van de atoombom niet verbeelden

Hoe ver reikt de menselijke macht? Onlangs stond er in The New York Times een ongemakkelijk artikel over het nucleaire arsenaal van de Verenigde Staten. Dat arsenaal is groot, zo bleek uit het stuk, het is krachtig en dreigend, maar het is ook oud. De meeste Amerikaanse atoomonderzeeërs, -vliegtuigen en thermonucleaire kernkoppen zijn zo langzamerhand gedateerd, in vergelijking met de arsenalen van Rusland, China en Noord-Korea. En dus vervangt Amerika zijn atoombommen. Daarvoor heeft het land besloten 1,7 biljoen dollar uit te trekken – 1,7 biljoen, dat is 1,7 met elf nullen, of, om het iets begrijpelijker te maken: 1.700 miljard.

De verleiding om te kijken wat je anders met dat geld zou kunnen doen laat ik even lopen, maar ik dacht vaak aan dat bedrag op de tentoonstelling L’Âge atomique in het Musée d’art Moderne de Paris. Die tentoonstelling is fascinerend, vooral omdat het onderwerp – atoomenergie, atoomkracht, atoombommen – aan de ene kant groots en belangrijk is, maar ook heel moeilijk te verbeelden – atomen en straling zijn nogal onzichtbaar. Tegelijkertijd vertegenwoordigen ze de uiterste consequentie van al het huidige geweld in de wereld – en waarvan je die 1,7 biljoen als een bijzonder cynisch symptoom zou kunnen beschouwen. 1,7 biljoen die niet wordt besteed aan voedsel, niet aan een beter klimaat, niet aan kunst voor mijn part, maar aan vernietiging.

Bruce Conner: Bombhead, 2002
Bruce Conner

De paddenstoelwolk

Maar hoe verbeeld je dat als kunstenaar? Die vernietiging, of zelfs alleen de dreiging? Hoe maak je, kortom, het onzichtbare zichtbaar?

Natuurlijk heeft de dreiging door atoomvernietiging allang een symbolische vorm gevonden: de paddenstoelwolk. Een wolk als een logo is het, die niet voor niets de voorkant van de MAM-catalogus siert (in de vorm van een schilderij van Charles Bittinger). Op de expositie komt-ie ook váák terug: op foto’s, in een collage van Bruce Conner, in een knalrode Andy Warhol, in een grote tekening van Miriam Cahn en zelfs in een piepschuimen beeld van Jim Shaw.

Telkens opnieuw diezelfde grote, witte, eigenlijk best mooie wolk – indrukwekkend, maar ook paradoxaal, want de kunstenaar die ’m in z’n volle majestueusheid wil tonen, kan niet anders dan ’m van grote afstand te laten zien. Daardoor verliest de wolk een deel van z’n dreiging: nooit zie je er mensen bij, en kun je jezelf als toeschouwer stiekem blijven geruststellen met de gedachte dat het gevaar ver weg is, dat de wolk jou niet aangaat. Alleen een symbool.

Daardoor moest ik denken aan het beroemdste kunstwerk dat misschien wel ooit over vernietiging is gemaakt: William Turners Slave Ship (1840), dat overigens officieel The Slave Ship (Slavers Throwing Overboard the Dead and Dying, Typhoon Coming On) heet. Dit schilderij geldt samen met Caspar David Friedrichs Der Wanderer über dem Nebelmeer als hét symbool van de romantiek – vooral omdat het prachtig de spanning laat zien tussen de mens en de buitenwereld, in dit geval de natuur.

Miriam Cahn: Atombombe, 1991
Foto Oliver Roura / CNAP

Bij Turner zien we een (slaven)schip, dat op zee door een tyfoon wordt overvallen. De natuur is overweldigend: de lucht zindert geel en oranje, het donkergrijze water met zware witte schuimkoppen wordt hoog opgestuwd, over het schip heen, waar de kapitein Luke Collingwood alvast was begonnen de tot slaaf gemaakten overboord te zetten. Zij verdrinken massaal of worden door de vissen opgegeten – niks is afstand hier, of abstractie. Dat maakt Slave Ship bijzonder indrukwekkend: zo veel virtuositeit, zo veel natuurgeweld. Maar er is ook geruststelling, want binnen al die machteloosheid tegenover de natuur is er nog steeds één persoon die iets van beheersing toont: dat is de kunstenaar, de schepper van het beeld – Turner. Als een God heerst hij over de getoonde wereld: de oorspronkelijke gebeurtenissen (het schilderij is op ware gebeurtenissen gebaseerd) kan hij weliswaar niet veranderen, maar hij is wél heer en meester in de wereld van de kunst, zoals het de ware romantische kunstenaar betaamt.

Zo ontstaat er, paradoxaal genoeg, zelfs schoonheid: Turner biedt je de mogelijkheid je over te geven aan iets dat groter is dan jij, zonder de controle volledig te verliezen. Dat werkt voor de toeschouwer louterend: hoe overweldigend de natuur ook is, ergens in de verbeelding ervan zit nog de troost van de beheersing.

Vullen van een kloof

Dat is het grote verschil met L’Âge atomique: hier is iedere illusie van beheersing verdwenen. Dat komt natuurlijk vooral door de enorme kloof tussen de onzichtbaarheid van de atoomkracht en haar allesvernietigende potentieel. Waar je bij een kogel, een bom, een raket min of meer denkt te weten waaruit de vernietigende kracht bestaat (snelheid, vuur, luchtverplaatsing) houdt atoomstraling iets mysterieus, ook al omdat ze na de ontploffing nog jaren ‘werkzaam’ blijft. Het vullen van die kloof, dat mysterie, met beelden en ideeën, is de belangrijkste leidraad van de tentoonstelling. Maar je ziet óók dat de samenstellers ervoor waken de toeschouwer niet, zoals Turner, de ontsnapping van de schoonheid te bieden. Mooi, troostrijk, subliem mag het einde van de aarde hier niet worden. De onzichtbare dreiging een gezicht geven, daar gaat het om.

Hilma Af Klint: Nr 7, 1917

Daarom begint de tentoonstelling, uitstekend, met de geschiedenis van het atoom – hoe ‘het atoom’ aan het einde van de negentiende en begin twintigste eeuw aanvankelijk staat voor een nieuwe onontdekte wereld, waarvoor je niet langer naar buiten moet, maar juist naar binnen: X-rays, straling. Voor kunstenaars is dit een fascinerende nieuwe wereld: Hilma af Klint maakt bijvoorbeeld al in 1917 haar Atoomserie, en ook Duchamp, nog steeds gezien als de vader van de conceptuele kunst, verbeeldt de atoomstraling en haar kracht. Langzaam slaat het enthousiasme om: via Bohr en Heisenberg gaan we naar The Manhattan Project (bekend van de film Oppenheimer) en veranderen de aanvankelijke fascinatie en optimisme langzaam in verbazing en behoedzaamheid. Maar na 6 en 9 augustus 1945 (de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki) is er vooral nog angst: voor de onbeheersbare, allesvernietigende kracht van de bom, voor het idee dat dit nog een keer kan gebeuren. Niet voor niets wordt Robert Oppenheimer, hoofd van het Manhattan-project, aangehaald die de Bhagavad Gita citeert: „Now I have become death, the destroyer of the worlds.” De mens is daadwerkelijk God geworden, alleen heeft hij in die hoedanigheid niet de mogelijkheid om een nieuwe wereld te scheppen, maar wel om de bestaande te vernietigen.

Het curieuze is: ook vanuit artistiek oogpunt is dit een cruciale omslag. De kern van de Turner- en Friedrich-romantiek is namelijk juist dat de kunstenaar in zekere zin de god van zijn eigen universum is – de grote schepper in het universum van haar of zijn werk. Tot Hiroshima en Nagasaki kon je daar nog romantisch over doen (neem de futuristen, met hun lofzangen op snelheid en geweld), maar na twee atoombommen dringt het besef bij kunstenaars door dat macht, al is het maar in je eigen oeuvre, verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Dat wie schept, ook verantwoordelijk is voor vernietiging. En inderdaad: op L’Âge atomique is geen enkel werk te vinden dat blij is met de atoomkracht, dat de onzichtbare machten viert, of de schoonheid van de paddenstoelwolk benadrukt. Er is fascinatie, er is verbazing over de allesvernietigende kracht van het onzichtbare, maar aan enthousiasme waagt niemand zich – hoe kan het ook, als je, bijvoorbeeld, de foto’s ziet die Yoshito Matsushige nam, meteen na de bom op Hiroshima: de verschroeide aarde, de reddeloze slachtoffers. Of, symbolischer, de foto’s die Shomei Tomatsu later publiceerde, onder andere van een glazen fles die onder de druk van de ontploffing is gesmolten. Het is allemaal zo groot, zo veel, zo overweldigend – en ondertussen is de kracht zelf, en de dreiging die daaruit voortkomt, nog steeds niet in een beeld te vangen.

Salvador Dali: Uranium and Atomica Melancholica Idyll, 1945.
Archivo Fotografico Museo Nacional Centro de Arte Reina Sofía, Madrid/ Salvador Dalí, Fundació Gala-Salvador Dali/ ADAGP, Paris

Dat is meteen ook het grote dilemma van L’Âge atomique: doordat het hoofdonderwerp onzichtbaar is, bestaat eigenlijk de hele tentoonstelling uit symbolen. Foto’s van gedode mensen. De gesmolten fles. Schilderijen van kunstenaars als Kazuo Shiraga, Francis Bacon, Wilfredo Lam, Yves Klein die geweld tonen, en vernietiging. Grappen en ironische commentaren op de naderende ondergang, zoals de ironische gasmaskerfoto van Boris Mikhailov, of kunstwerken die niet zijn vervaardigd door te scheppen, maar te vernietigen, zoals de fameuze, vroege ‘zelfvernietigende kunstwerken’ van Gustav Metzger waarvoor hij zuur over nylon doeken sproeide, waardoor er grote, scheurende gaten in de stof ontstond. Toch, hoe je het ook wendt of keert: steeds zien we de resultaten van de onzichtbare kracht, de scheuren, de verminking, de dood – maar nooit de kracht zelf. Die blijft onzichtbaar.

Terug bij af

Daardoor ontstaat er langzaam een curieus besef, op L’Âge Atomique: we zijn weer terug bij af. Of beter: we zijn weer terug bij de basis van de westerse kunst vanaf ongeveer 1200: die werd voor een héél belangrijk deel gedreven door de poging om God, de onzichtbare schepper van het leven, inclusief zijn macht en dreiging, in beeld te vangen. De schepper zelf werd zelden getoond, maar wél zijn werk en zijn vertegenwoordigers – de schepping, het paradijs, Maria, Jezus. Maar kon je bij Raphaël of Michelangelo nog geloven dat hun schilderijen een opstapje vormden naar God, en bij Turner de illusie koesteren dat de kunst zelf misschien een tegenkracht vormde tegen het getoonde geweld, op L’Âge atomique is alle sublimerende troost verdwenen. Weg het gevoel dat je kijkt naar een opstap naar het onverbeeldbare, naar sublimatie, naar troost: dit is de finale waarheid – onontkoombaar en definitief. L’Âge atomique is zo een tentoonstelling aan de rand van de afgrond. Die laat zien dat de kunst de troost van de beheersing heeft verloren. Het curieuze was: hoe langer ik er rondliep, hoe meer vernietiging en dood ik zag, hoe meer ik besefte dat ik dit helemaal niet wilde. Dat kunst voor mij een schuilplaats is. Dat is ongetwijfeld de grote kracht en het grote belang van L’Âge atomique: deze tentoonstelling laat zien dat kunst (net als religie) een grote illusie is, maar dat wij, mensen, zo’n illusie nodig hebben om het leven te kunnen verdragen. Vooral in een tijd waarin die vernietiging net weer 1,7 biljoen dollar dichterbij is gekomen.

Sigmar Polke: Uranium (Pink), Urangestein (Rosa), 1992.
Foto Flavio Karrer /The Estate of Sigmar Polke, Cologne/ Adagp, Paris