Mijn vriend Ruben. Griezelverhaal van Nicolien Mizee voor Allerzielen

Bij Allerzielen steek ik altijd een kaarsje op voor Ruben. Jaren heb ik gezwegen, maar nu wil ik de hele geschiedenis opschrijven, voor er niemand meer is die het kan navertellen.

Ik leerde hem kennen tijdens een optreden in een boekwinkel. Hij had mijn Vogeldagboek bij zich, beduimeld en uiteengevallen.

„Zal ik je naam erin schrijven?”, vroeg ik. „Hoe heet je?”

„Ruben”, zei hij bedeesd. „Mag ik iets vragen?”

Wat een lief, knap gezicht had hij, met die donkere krullen.

„Alles”, zei ik.

„In het boek zeg je dat je nooit een purperreiger gezien hebt. Is dat intussen veranderd?”

„Nee”, zei ik. „En dat zal ook niet snel gebeuren.”

Sinds ik weer alleen woonde en geen auto meer had, kwam ik niet ver meer. De dokter had me bevolen elke dag een half uur te wandelen, ‘door weer en wind’, en zo liep ik elke dag een kwartier heen en een kwartier terug, zonder enig plezier, tussen het Pestbos en het weiland achter mijn huis. Aalscholvers, kraaien en een enkele blauwe reiger, veel meer zag ik niet. Purperreigers kwamen in deze contreien niet voor.

Een paar dagen na het optreden in de boekwinkel stond ik in de gang mijn schoenen aan te trekken toen de klep van de brievenbus geluidloos openging en er een grote envelop naar binnen werd geschoven.

Ik rukte de deur open en riep: „Betrapt!”

Het was de jongen uit de boekwinkel, Ruben.

„Ik weet wat er in die envelop zit”, zei ik. „Een foto of een tekening van een purperreiger.”

Hij keek me met open mond aan. „Hoe weet je dat?”

„Ik ben met de helm geboren”, zei ik. „Dan ben je helderziend.”

Ruben bleek een voortreffelijk fotograaf, de purperreiger stond er haarscherp op: het felle oog, de streep over de hals als een vraagteken. Maar het was vooral iets in de achtergrond dat mijn aandacht trok: een stuk prikkeldraad dat in de bast van een wilg was gesnoerd.

„Waar is dit?”, vroeg ik.

„Zal ik het je laten zien?”, zei Ruben. „Het is vlakbij.”

Maar ik wist het al: dit was het Pestbos.

Ik pakte mijn huissleutels, schoot in mijn jas en een paar minuten later waren we op weg. Het was fijn weer eens naast iemand te lopen. Vertrouwd.

„Daar”, wees Ruben. „Daar zat die reiger. Waar het prikkeldraad door die wilg is gegroeid.”

„Het bos dijt uit”, zei ik.

„Ben jij er wel eens in geweest?”, vroeg Ruben. „Aan de andere kant is een brug met een hek, maar daar hangt een ketting omheen. Het slot is zwaar verroest.”

„Het is een pestbos”, zei ik. „Lang geleden gooiden de boeren daar de kadavers van dode dieren neer. Een grote kuil, beesten erin, aarde erover, hek eromheen en wegblijven. Tot op de dag van vandaag. Geen mens durft daar te komen, en terecht. Die bacteriën blijven springlevend. Ik droom wel eens van dit bos en het zijn altijd nachtmerries.”

Despoot

Zwijgend keken we naar de overkant van de brede sloot. De donkerrode kruin van een beuk torende boven alle bomen uit.

„De stam van die beuk moet gigantisch zijn”, zei ik.

„Wist je dat er onder een beuk niets kan groeien?”, zei Ruben. „Het bladerdak is zo dicht dat er geen licht doorheen komt.”

„Hij duldt geen ander leven in zijn buurt”, zei ik. „Het is een despoot. Maar ooit zal hij sterven.”

„Ben jij bang voor de dood?”, vroeg Ruben. „Ik niet. Lekker rustig.”

Terug bij mijn huis, nodigde ik Ruben binnen voor een glas wijn. Mijn anders zo schuwe poes Calypso sprong bij hem op schoot.

„Wat een lief beestje”, zei Ruben.

„Gisteren had hij een rat. Dit lieve beestje slikte die rat met kop en staart in één keer door, zoals slangen en uilen dat doen. Vanmorgen lag de huid van die rat op de deurmat, nog helemaal intact. Uitgebraakt als een uilenbal.”

Ruben was onder de indruk. „De natuur neemt precies wat ze nodig heeft. Niet meer en niet minder. Heel anders dan mensen.”

„En dan moet je weten dat Calypso, voor ik haar adopteerde, drie jaar lang in een flat onder de bank gezeten heeft”, zei ik. „Ze was nog nooit buiten geweest. En nu is ze een eersteklas jager.”

„Moet je nagaan hoe diep die instincten zijn”, zei Ruben.

Na die eerste keer kwam Ruben me bijna elke dag aan het eind van de middag ophalen. Mijn dagelijkse wandelingen waren niet langer een vervelende verplichting maar iets waar ik me op verheugde.

De vriendschap met Ruben stond los van mijn gewone leven. Ik nodigde hem wel eens uit als ik ergens moest optreden en zelfs een keer voor mijn verjaardag, maar dan lachte hij maar zo’n beetje. Hij kwam nooit. Geen van mijn vrienden heeft hem ooit ontmoet.

Het werd winter, lente, zomer en herfst. Ik voelde me weer beter en was vaker weg. Zo langzamerhand begon Ruben me ook een beetje te vervelen. Nog maar zelden nodigde ik hem na afloop bij mij thuis uit, want na een glas wijn praatte hij alleen nog over energie, entiteiten, gevoelslichamen en zielsverhuizing.

Op een dag zei hij tijdens een wandeling: „Er is iets gebeurd. Ik kan energie nu ook zíen. Een soort trillingen zijn het, en kleuren. Kijk. Die berk bijvoorbeeld, die heeft een blauwgrijs aura. Zie jij dat ook?”

„Niet echt.”

Hij wees naar het Pestbos. „En boven de beuk is het aura – daar is eigenlijk geen woord voor. Hoe moet dat als je iets ziet wat nog nooit iemand gezien heeft? Moet je dan een nieuw woord verzinnen?”

„Nee hoor”, zei ik. „We hebben woorden genoeg.”

Ruben luisterde niet. „Die beuk is duivels. Jij zei ooit dat je die stam wilde zien. Dat was de eerste keer dat we hier liepen, weet je nog? Zullen we het doen? Mijn buurjongen heeft een kano, die mag ik vast wel een keer lenen.”

„Ben je gek?”, zei ik. „Je moet wegblijven van dat bos.”

We waren aan het eind van de laan gekomen en draaiden gelijktijdig om, als synchroonzwemmers. Ruben praatte maar door. Hij werd steeds opgewondener. „Ik kan energie ook helen. Geloof je dat?”

„Nee Ruben”, zei ik. „Dat bestaat niet. Dat moet je echt direct uit je hoofd zetten. Dat is een waan.”

Daarna kwam hij niet meer.

Stormen

Het nieuwe jaar brak aan met drie zware stormen kort achter elkaar. Vervolgens begon het te vriezen, zoals het in geen jaren gevroren had. In de stad werd geschaatst.

Op een middag ging de bel, lang en hard. Ruben. Ik herkende hem bijna niet. Het was of iemand hem vol lucht gepompt had, als een ballon: zijn jas spande om zijn buik, zijn gezicht was opgeblazen en zat vol kleine wondjes. Zijn mooie krullen waren verdwenen: zijn hoofd was volledig kaal, zelfs zijn wenkbrauwen waren weggeplukt.

Hij stommelde langs me heen naar binnen, viel op de bank en begon te huilen. Zijn kleren waren vuil, gescheurd en stonken naar bedorven water en rotte kiezen.

Ik ging naast hem zitten en sloeg mijn arm om zijn schouder. Zijn lichaam schokte. Telkens stak hij zijn hand onder zijn kleren en krabde aan zijn bolle buik. Zijn nagels waren lang en bruin.

„Ik heb gevisualiseerd dat je thuis was”, zei hij, met een glimlach. „En je bent er.”

Ik pakte zijn hand en gaf er een kneepje in.

„Je moet meekomen”, zei hij. „Nu meteen. Vannacht gaat het dooien, maar nu kunnen we nog naar de overkant lopen. Je móet het zien.” Hij stond op en zonder een moment te aarzelen liep ik achter hem aan. Hij moest naar een dokter, maar hoe kreeg ik hem zo ver? Ik gaf hem een arm en drukte hem stijf tegen me aan.

„Weet je nog die eerste keer?”, zei hij. „Dat je wist dat ik het was? Ik ben nu ook helderziend geworden.”

Ach, die vertrouwde stem uit dat verwoeste gezicht!

Bladeren, takken en omgewaaide bomen zaten vastgevroren in het ijs rond het Pestbos. Een ontwortelde iep had een deel van het prikkeldraad met paaltjes en al uitgerukt.

Ruben stapte het ijs op, draaide zich om en stak zijn hand naar me uit. Een moment twijfelde ik. Toen greep ik zijn hand en liet me op het ijs zakken.

De takken en bladeren gaven onze voeten houvast. In een paar stappen waren we bij het riet aan de overkant. Toen Ruben op de oever wilde stappen, zakte zijn voet met een slurpend geluid door het ijs. Donker water borrelde omhoog en een geur van bederf steeg op. Maar ik bleef zijn hand vasthouden, greep met mijn vrije hand een tak en liet me voorover vallen. Ruben trok me de oever op.

Doornstruiken

We stonden voor een muur van bomen en struiken. Schuingezakte zwarte stammen, half weggevreten door tonder- en zwavelzwammen versperden ons de weg. Doornstruiken grepen ons vast. Boven ons kraakten de takken en ritselden de laatste dorre bladeren. Sterrenschot, slakkenslijm, en glanzende porseleinzwammen lichtten op.

Ruben liet mijn hand los om met zijn blote handen de doornstruiken uiteen te trekken. Takken zwiepten me in het gezicht, bloed drupte op mijn jas.

We kwamen aan de rand van een open plek. Het was doodstil ineens, alsof het bos zijn adem inhield. Daar stonden wij, heel klein, aan de voet van de rode beuk die zich als een immense klauw in de aarde had vastgegrepen. Een diepe spleet, manshoog, had een gapende holte gevormd, waar de wortels, als tentakels, over elkaar heen lagen.

Veren en botjes lagen verspreid over de donkere aarde. Kraaien, eenden, mussen en muizen, geheel of gedeeltelijk uiteengereten. Hier had een slachting plaatsgevonden. Een dode zilverreiger hing als een gescheurde doek over een tak en wiegde zachtjes heen en weer.

„Luister!”, fluisterde Ruben. „De boom! Hij ademt!”

Er klonk inderdaad een geluid, heel zacht. Het maakte de stilte nog dieper.

Zag ik het werkelijk? De stam pulseerde, zacht maar onmiskenbaar. De boom ademde in en uit.

„Zie je het?”, fluisterde Ruben. Zijn ogen straalden. Met uitgestoken handen liep hij, krakend over botjes en vogelkopjes, naar de stam.

Ik wilde hem terugroepen, maar kon geen geluid uitbrengen.

Met uitgespreide armen drukte Ruben zich tegen de bast aan, zijn hoofd tegen de bast. En geloof het of niet, maar een tak kromde zich en streelde zijn wang.

Een siddering ging door Rubens lichaam en hij zeeg ineen. Het was of hij leegliep: zijn kleren slobberden om hem heen en alle zwelling verdween uit zijn gezicht, dat weer jong en mooi werd. Zijn ogen sperden zich wijdopen en zijn mondhoeken krulden op in een uitdrukking van kinderlijke blijdschap.

Daar lag hij, als een offerande. Krakend opende de spleet in de boom zich. Hetzelfde slorpende geluid dat ik had gehoord had toen Rubens voet in de modder verdween, weerklonk.

Nog éénmaal zag ik die stralende lach op Rubens gezicht. Toen vluchtte ik, het kreupelhout in.

Geen mens die aan zijn lot ontkomt.

Lees ook

dit korte verhaal van Marijke Schermer: September in the Rain

September in the Rain


Thomas van Luyn wil de wereld vertellen over ADHD: ‘Grappen maken is een manier ermee om te gaan’

‘Mijn eerste idee was om deze voorstelling te spelen tussen de landingsbanen van Schiphol. Het is moeilijk om uit te leggen wat ADHD is, dus het leek me fijn als het publiek zou kunnen ervaren hoe het is om de hele tijd te worden afgeleid door teringherrie. Want een groot deel van wat zich in mijn hoofd afspeelt is van die teringherrie.”

Tien jaar na zijn laatste optreden als cabaretier is Thomas van Luyn terug met een show over hoe het is om ADHD te hebben: De Grote ADHD Experivaganza. Hoewel hij als een stuiterbal door het leven trok, werd pas twee jaar geleden de diagnose ADHD bij hem vastgesteld. Om lotgenoten een hart onder de riem te steken, maakt hij dit programma, vertelt hij in een café in Amsterdam.

Hij werd gevraagd om deze voorstelling te maken. Zoals hij altijd overal voor wordt gevraagd: columns schrijven in de Volkskrant, kinderprogramma Studio Snugger presenteren, podcasts maken, de Top 2000 Quiz presenteren. Hij stemde toe. „De diagnose was nog vers en het onderwerp emotioneerde mij meteen. Want er zijn veel dingen die ik niet wist over ADHD en die veel mensen niet weten. Dat kan ik ze vertellen nu ik research heb gedaan. Hoe destructief deze stoornis is. Dat is belangrijk om te weten.”

Waarom is dat belangrijk?

„Omdat je denkt dat je een slecht mens bent. Je hebt een negatief zelfbeeld, omdat je voortdurend dingen niet kan die anderen wel kunnen. Op tijd komen, weten waar je sleutels zijn. Het idee dat je dat niet kan, is vrij onverdraaglijk.

„Het verwarrende, voor jezelf en je omgeving: soms lukt het wel. Dat wekt achterdocht. Ben je niet gewoon lui? Is het dan toch een kwestie van wilskracht?”

De ironie in zijn stem bij die laatste zin valt niet te missen. De kwestie wat bij iemand wilskracht is en wat niet, raakt de kern van zijn voorstelling: de vraag in hoeverre ADHD bepaalt wie je bent, wat je doet en hoe je omgeving naar je kijkt.

Van Luyn vertelt in zijn programma over zijn ervaringen en laat tussendoor wetenschapsjournalist Anna Gimbrère aan het woord. Zij geeft wetenschappelijke context en beantwoordt zijn vragen over de varianten van de stoornis, de voor- en nadelen, de remedie.

Grappig doen is een manier van copen. Dan ga je maar grappen maken. Maar dat is uit onvermogen. Het is vluchten.

Met je zelfbeeld heb je geworsteld, vertel je in de voorstelling. Hoe was dat?

Van Luyn slikt even iets weg, maar hij herpakt zich snel en zegt: „Het is een leven lang in kringetjes ronddraaien. Financiële problemen. Relationele problemen. Je krijgt de verwijten steeds opnieuw te horen. Of het is positief commentaar. Dan ben je die rare, malle gast. Ook niet iets wat je altijd wil zijn.

„Ik vergeet namen en gezichten. Mensen denken dat het erbij hoort, omdat ik artiest ben. Mijn motoriek is onhandig, maar dat heet clownesk te zijn. Terwijl ik struikel omdat ik vergeet waar die stoel stond. Die misverstanden laat ik bestaan. Dat is ook een facet: ik laat vrij veel gaan.

„Grappig doen is een manier van copen. Dan ga je maar grappen maken. Maar dat is uit onvermogen. Het is vluchten.”

Thomas van Luyn: „Alles is enorm verbeterd. Punt uit.”
Foto Roger Cremers

In een ruimte achter ons begint op dat moment iemand hard te timmeren. Na een tijd te hebben gewacht tot het stopt, roept Van Luyn: „Houd eens op!” Meteen is het een paar seconden stil, maar als hij weer gaat praten, wordt hij overstemd door het indringende geluid van een boor. Van Luyn slaat dubbel van het lachen. „Dit is precies hoe ik de voorstelling wil maken. Dit is hem. Jij bent de enige die hem krijgt zoals hij bedoeld is. Dit is niet te regisseren. Dit is mijn leven: stug volhouden door iets storends heen.”

Als we zijn gaan verzitten, vervolgt Van Luyn: „Mensen besluiten dat je een soort van ontoerekeningsvatbaar bent. En dat besluit je zelf ook. Ondertussen loop je je hele leven rond met een geheim.”

Dat je niet kan zijn wie je bent?

„Het is al een inspanning om stil te zitten en mensen aan te kijken. Als ik dat doe, voelt dat als een toneelstukje, want in mijn hoofd ben ik ergens anders dan hier. Sociale interactie is lastiger dan je aan mij afziet.”

Tot nu toe gaat het uitstekend.

Hij lacht. „Ik kan dat toneelstukje heel goed. En luister, het is niet altijd zo. Als ik lekker aan de babbel ben, gaat het prima. Dan kan ik surfen op de prikkels in mijn hoofd. Maar ik kan niet altijd kiezen waar mijn aandacht heen gaat. Dus die is vaak ergens anders dan waar hij hoort te zijn.”

Is het een pijnlijk geheim?

Hij haalt diep adem. „Sociaal wel. Mensen vinden het niet leuk als je er niet zo bij bent. Dat is voor iedereen irritant, en als je samenwoont en kinderen hebt, is het helemaal belangrijk.”

Het raadsel is dat de juiste diagnose zo lang op zich liet wachten.

„Alles wat ik moeilijk vind, vindt iedereen moeilijk. Je aandacht erbij houden, een belastingformulier invullen, onthouden waar je je fiets hebt neergezet. Dat maakt dat een correcte diagnose lang op zich liet wachten.

„Ik was bang voor wat ik zou kunnen hebben. Er was duidelijk iets niet in orde, maar ik had het geplaatst in mijn jeugd. Ik heb een traumaatje hier en een afwijzinkje daar. Eerdere therapeuten wezen naar een moeder met kanker, een scheiding. Bovendien was ik snel angstig. Zenuwachtig en nerveus. Maar wat voor monster mij zo veel angst aanjoeg wist ik niet. Eens in de zoveel jaar kreeg ik een aanval van wanhoop en dan ging ik weer in therapie.

„Tot ik twee jaar geleden met een therapeute sprak die me al na een minuut onderbrak, omdat ze negen aanwijzingen voor ADHD voorbij had zien komen.

„ADHD herkennen zat vroeger niet in de opleiding van psychotherapeuten, zei ze. Het is een diagnose-inhaalslag. Schrijf je dat woord aan elkaar? Zou mooi zijn. Het was een stoornis voor kinderen.”

Wat gebeurde er daarna?

„Na de diagnose volgde eerst de twijfel. Is dit het echt? Je durft het jezelf niet te gunnen. Dan is er blijdschap. Wow, ik heb dit, we gaan het aanpakken. Alles komt goed. Dan komt het slechte nieuws. Het is ongeneselijk.

„Wat kan ik doen? Drie dingen. Verlichting van symptomen door medicatie en meditatie. Dexamfetamine helpt goed. Had ik er een vraag bij, want voor wie neem ik die pillen eigenlijk? Voor mezelf of voor de samenleving? Mijn jongste heeft ook ADHD. Hij heeft even pillen gekregen om te kunnen functioneren in de klas. Klopt dat wel? Gelukkig wilde hij het zelf niet meer, dus dat morele probleem werd me uit handen genomen.

„Stap twee en drie zijn je omgeving opvoeden en je omgeving inrichten. Mensen vertellen dat je ADHD hebt en je leven afstemmen op wat je wel en niet kan.”

Hoe is het om die diagnose als vijftiger te horen?

„Emotioneel. Vanwege dat zelfbeeld. Na al die jaren zo geworsteld te hebben en me eenzaam te hebben gevoeld. Ik ging er alles over lezen en zag: What the fuck? Dit is mijn verhaal.”

Terwijl je oppervlakkig bezien altijd hebt gefunctioneerd.

„Mijn carrière is nooit een groot probleem geweest. Ik ben niet volkomen incompetent. Hoe groter de problemen, hoe beter ik ze kan oplossen. Dat klinkt gek, maar is wel zo. Met een pistool tegen mijn hoofd kan ik alles. ADHD’ers zijn goed in hoge-stressberoepen.”

Ik begrijp ook niet waarom het me nog steeds zo emotioneert

Wat als het niet lukte?

„Ik heb vaak genoeg met mijn kop tegen de muur gebonkt om iets wat ik nou weer had gezegd of had laten liggen. Dit” – hij geeft zichzelf een mep tegen het hoofd – „heb ik echt vaak gedaan. Ik heb zo vaak tegen mezelf gezegd: waarom overkomt mij dit altijd?” Raillerend: „Ja Thomas, waarom overkomt jou dit eigenlijk altijd? Zou het iets met jou te maken hebben?’

„Ik ben mijn hele leven al op zoek naar een ringtone die zegt: ‘Maak je geen zorgen! Het is een vriendelijk belletje.’ Want altijd als de telefoon gaat, kan ik alleen maar denken: ‘Wie ben ik nou weer vergeten?’

„Ik kon ook zacht voor mezelf zijn, maar ik wist niet altijd even goed hoe. Wat ik wel kan: lekker een zak chips voor mezelf kopen, genieten van het zonnetje. In de kern weet ik dat ik liefde waard ben.

„In de voorstelling vertel ik dat ik op mijn veertigste nog steeds geen post kon openmaken, waardoor er deurwaarders langskwamen, terwijl ik toch een hoop geld had. Toen heb ik iemand in dienst genomen om dat voor me te doen. Veertig is de leeftijd dat je beseft dat je niet meer gaat veranderen.” Weer slikt hij iets weg. „Dus daarom is het relevant erover te vertellen. Van de cijfers over verslaving en zelfmoord schrok ik. Maar ik kan me beide levendig voorstellen.”

Het is in de voorstelling ook even schrikken als je begint over suïcide.

„Als statistiek. Dat moet benoemd worden, maar ik maak er meteen een grapje van want ik wil niet dat mensen denken dat ik een knetterdepressieve patiënt ben. Suïcidaal ben ik nooit geweest.

„Ik heb wel de fantasie gehad over een pin door mijn hoofd. Maar dat was omdat ik rust wou. Mensen plegen zelfmoord omdat ze geen uitweg zien uit hun lijden. Ik heb altijd gedacht: het zal wel beter worden. Gewoon even dit uitzitten. En tussendoor was ik gelukkig. Lachen, films, muziek, liefde, spelen, gezelligheid en een zonnetje.”

Hoe gaat het sinds de diagnose?

„Alles is enorm verbeterd. Punt uit. Ten eerste is er de enorme zak vergiffenis die ik mezelf heb geschonken. Ook al kom ik soms nog steeds te laat en is er nog steeds iemand boos.

„Het begon met die jongen …” Een snik ontsnapt hem. „Ik snap ook niet waarom het me nog steeds zo emotioneert. Maar bij een lezing die ik voor studenten gaf, vroeg een jongen me: ‘Mag ik mijn ADHD als excuus gebruiken?’ Ik antwoordde: ‘Welke keuze heb je?’ Want het is wat het is.

„Aanvankelijk gaf de diagnose mij een high: ‘Hey! Tata! Het is niet allemaal mijn schuld!’ Maar dat ligt toch genuanceerder. Het is geen verlaat-de-gevangenis-zonder-te-betalen. Die vrijbrief heb je niet. En die krijg je ook nooit. Wel meer begrip.”

Wil je met deze show ook zeggen: ik ben normaal?

„Tuurlijk. Dat is altijd mijn humor geweest. Beweren dat het nou eenmaal zo is: ‘Het leven is kut. Dan ga je dood.’ Dan werd er gelachen. Ik normaliseer ADHD. Het is emancipatie, in de zin van jezelf vrij maken. Dit is het nieuwe normaal. Inclusief. Divers.”


Column | De mammy breit een supermantrui. Voor wie is die?

In het Singer Museum, waar Hans den Hartog Jager een lawine aan hedendaagse kunst doorheen laat razen, blijf ik hangen bij een bronzen beeldje van Mary Sibande. Ze steelt direct mijn hart. The Manifestation heet ze, ‘De Verschijning’. Ze staat met haar rug naar me toe, ik zal mijn best moeten doen om haar te leren kennen. Maar een blik op die rug is al genoeg. In haar enorme, blauwe rokken en haar hoofddoek is ze een zogeheten ‘mammy’, het stereotype van de zwarte Amerikaanse kindermeid uit de Zuidelijke staten. Geliefd als een toegewijde moederfiguur, compleet onderhorig aan ‘haar’ familie. Enfin, denk Gone with the Wind en je hebt het idee.

Ehm… Gone with the Wind? In haar lezenswaardige essay in deze krant over het probleem met politieke maatstaven voor een oordeel over kunst claimt Jolande Withuis dat ze „een seksistisch of racistisch werk nooit mooi” zal vinden. Gone with the Wind (1939) is allebei, en niet zo zuinig ook. Desondanks lukt het mij niet om hem dan maar niet meer te willen zien.

Hemeltjelief, wat een film. Gedateerd. Grandioos. En met in een halve hoofdrol de Afro-Amerikaanse Hattie McDaniel als een karikaturale mammy, inclusief taalgebruik (kinderlijk dialect), uiterlijk (rond) en gedrag (luid). Dat is allemaal onacceptabel, maar de film negeren alsof hij niet is gebeurd, dat schiet niet op. Hij bestaat, en Hattie McDaniel speelde haar rol zo goed dat de – racistische – filmindustrie niet om haar heen kon, ze won een Oscar. Ja, je kunt Gone with the Wind uitvlakken. Maar dan verwijder je haar erbij.

De Zuid-Afrikaanse kunstenares Mary Sibande vlakt niks uit. In tegendeel, voor haar is de mammy een thema. Ze herhaalde haar in vele vormen, ze zet haar in voor postkoloniale kritiek.

De helder beschilderde mammy breit een supermantrui. Voor wie breit ze die trui? Voor haarzelf, zegt de man naast me. Hij bedoelt: zij is nu zelf Superman, ze breit niet meer voor koloniale racisten. Ik weet het zo net niet. Ik zeg: voor Superman, en ze zal de trui terugzien als hij er de held in uithangt. Dat is cynisch, maar ik kan er niks aan doen, want het prachtige beeldje van Sibande herinnert me automatisch aan een Italiaanse sweatshop-naaister. Ik leerde haar kennen in Gomorra, het documentaire meesterwerk dat Roberto Saviano schreef over achterbuurten in Napels in de berenklem van de camorra. Hij beschrijft hoe de naaister tv zit te kijken. De Oscaruitreiking. En daar ziet ze een actrice in de haute couture-japon die zij, steekje voor steekje, in elkaar heeft genaaid – in opdracht van de camorra, met een groot Milanees modehuis als klant.

Welke interpretatie van Sibandes mammy klopt? Is zij zelf Superman? Ja, alleen al door hoe ze zich staande hield en houdt. Slooft ze nog altijd voor Superman? Ook. Allebei.

Mary Sibande, The Manifestation, 2022. (Olieverf op brons, 64×50×50 cm.)
Foto Mary Sibande/ SMAC Gallery

Correctie 24/10: In een eerdere versie van dit artikel stond dat ‘Gone With the Wind’ een film uit 1949 is. Dat moet zijn 1939 en is aangepast.


Het Amsterdams Andalusisch Orkest zoekt schoonheid om te delen

Op de grote ramen van MAQAM, de thuishaven van het Amsterdams Andalusisch Orkest, zijn portretten van voetbalhelden uit Amsterdam-West – gemaakt door fotograaf Pim Ras – afgedrukt. Het wilskrachtige profiel van Winston Bogarde en de dromerige blik van Samya Hassani, die pas op haar zestiende het straatvoetbal verruilde voor een club, zijn te zien naast Nigel de Jong met een bal balancerend op zijn voorhoofd.

„We wilden hier geen clubhuis voor alleen ons orkest van maken”,

zegt Mohamed Aadroun, artistiek leider en dertien jaar geleden medeoprichter van het Amsterdams Andalusisch Orkest. „We hebben deze plek laten uitgroeien tot een cultureel centrum waar iedereen welkom is. Fotomuseum FOAM helpt ons met tentoonstellingen als deze over voetballers, die beeldverhalen vertellen over dit stadsdeel.”

In het gebouw is ook plek voor workshops, woordkunst, huiswerkbegeleiding en repetities. „Van alles loopt door elkaar heen. Mensen ontdekken kunst die in hun dagelijkse leven vaak ontbreekt, zonder dat we die opdringen.”

Kees de jongen

In een kleine boekenkast achter Aadroun staat de roman Kees de jongen van Theo Thijssen naast de poëzie van de middeleeuwse Perzische mysticus Roemi. „Ik las Kees de jongen op mijn veertiende”, vertelt Aadroun. „Dit verhaal van een gewone, arme jongen uit de Jordaan had raakvlakken met mijn eigen leven.”

Net als Kees de jongen gaat het Amsterdams Andalusisch Orkest wat hem betreft over een verleden dat kan inspireren.

Muziek uit de Zuid-Spaanse streek Andalusië is ontstaan uit een smeltkroes van Arabische, Afrikaanse, Perzische en Europese invloeden. Christenen, moslims en Joden konden zich erin herkennen. Grote geesten zochten naar nieuwe ideeën. Als afstammelingen van de Andalusiërs voelen we ons als orkest verbonden met hun open blik, met hun verlangen om te verenigen.”

Voor ons belichamen Amsterdam en Andalusië ontvankelijkheid voor het nieuwe. Die houding is ook de onze

Mohamed Aadroun

Om dezelfde reden nam het orkest het woord Amsterdams op in zijn naam. Want nadat de Moren en Joden door de Roomse inquisitie van het Iberische schiereiland werden verdreven, kwam er een vluchtelingenstroom op gang waarvan Nederland de vruchten kon plukken op kunstzinnig en intellectueel gebied.

Aadroun wijst naar een foto aan de muur waarop de orkestmusici in Noord-Afrikaanse kleding zijn afgebeeld onder het zelfportret van Frans Hals, de schilder van oer-Hollandse taferelen. „Voor ons belichamen Amsterdam en Andalusië ontvankelijkheid voor het nieuwe. Die houding is ook de onze.”

Het Amsterdams Andalusisch Orkest begon dertien jaar geleden op het amateurpodium van de Engelenbak. Aadroun: „Het was een tijd van polarisatie die wij – de jonge generatie – niet begrepen. Daarom gingen we op zoek naar schoonheid, naar een kracht die we met iedereen zouden kunnen delen.”

Puurheid

Die schoonheid delen doet het Amsterdams Andalusisch Orkest onder meer met het tweejaarlijkse UD Festival, een eerbetoon aan het tokkelinstrument dat als voorvader geldt van de luit en de gitaar. Het festival, dat opent op 25 oktober, bevat concerten in Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Den Bosch, een masterclass en een concours. Een van de blikvangers deze keer is Nizar Rohana, een in Nederland wonende Palestijnse ud-speler en componist. In zijn werk komen invloeden uit het Midden-Oosten samen met jazz en de klassiek-Europese traditie.

Rohana is ook bij het gesprek aanwezig en uit zijn tas haalt hij de eerste exemplaren van zijn nieuwe album Safa, een woord dat staat voor puurheid – van helder water tot zuivere bedoelingen in menselijke verhoudingen. „Met mijn muziek wil ik in deze barre periode een herinnering oproepen aan dagen dat het leven vredig was.”

Nizar Rohana (links met ud) en Mohamed Aadroun van het Amsterdams Andalusisch Orkest, ter voorbereiding op het Ud Festival.
Foto Saskia van den Boom

Titels als ‘Prelude’ en ‘Song Without Words’ verraden klassieke inspiratiebronnen. „Mijn docent op het conservatorium leerde het vak van de Franse componist Olivier Messiaen. Klassieke meesters kunnen ons veel vertellen over aard en logica van een muzikaal verhaal. Ik verdiep me in de vormen die zij uitvonden.”

Dwarsverbanden zijn de belangrijkste bestaansreden van het UD Festival, vult Aadroun aan. „Onder de titel Noor, wat licht betekent, maken we combinaties van ud-spelers met musici uit jazz, pop en klassiek. We willen de reikwijdte van het instrument vergroten om te voorkomen dat de ud uitgroeit tot een soort heilig en exotisch ding dat slechts een hang naar het verleden symboliseert.”

Die grondhouding maakt het Nederlandse UD Festival voor Rohana tot het belangrijkste ter wereld. „Vernieuwing is wezenlijk. Ik heb gespeeld van Marokko tot Turkije. Daar dienen festivals vaak een soort nationaal belang. Musici zijn een soort landsambassadeurs. Gevolg is dat de muziek traditioneel is. Hier is de sfeer anders: de identiteit van de musicus telt, en de vraag hoe we de ud een plek kunnen geven in onze hedendaagse samenleving en cultuur.”

Lees ook

Moppen tappen in rap Arabisch

Moppen tappen in rap Arabisch

Aadroun: „De ud blijft vaak gevangen tussen museale muren. Maar het kan anders. In de jaren vijftig van de vorige eeuw gaf de Iraakse musicus Munir Bashir de ud de status van solo-instrument. Hij vond inspiratie in popmuziek uit Latijns-Amerika en de Verenigde Staten. Plots kreeg de ud de kans om universeler te worden. Het zou zonde zijn als zo’n ontwikkeling niet zou doorzetten.”

Rohana: „Het is moeilijk om musicus te zijn in de Arabische wereld. Daarom willen veel jongeren naar het Westen. Uitvoerders van traditionele muziek kunnen prima een bestaan opbouwen, maar voor ud-spelers die zelf willen schrijven, zijn nauwelijks podia. Daarvoor moeten we hierheen.”

Mohamed Aadroun (links) en Nizar Rohana (rechts met ud) van het Amsterdams Andalusisch Orkest.
Foto Saskia van den Boom


In de superstrip van Johan Neefjes redt de elfjarige Sari ons van de monsters

Met het derde, afsluitende deel van Sari heeft de Nederlandse stripmaker Johan Neefjes (1970) een puike prestatie geleverd. Zijn verhaal van het Japanse schoolgaande meisje Sari, dat de strijd aangaat met reuzenmonsters, is een strip die vriendelijk, energiek en vooral ijzersterk is. Het leest als een trein, is spannend en grappig; werkelijk alle hokjes worden aangevinkt voor kinderen vanaf elf jaar.

Waarom het zo goed is, blijkt uit de flaptekst. De puinhopen van Sari bevat alles wat Neefjes zelf fascineert: de Japanse jongerencultuur, kaiju (reuzenmonsters zoals Godzilla) en Super Sentai (een klassieke Japanse tv-serie rond gehelmde superhelden). Hij kan zich uitleven in de onderwerpen waar hij zelf ook warm van wordt. En dat zie je terug.

Sari is een spring-in-’t-veld, gestoken in een traditioneel Japans schooluniform, met een plooirokje dat volgens haar ieder jaar een centimeter korter wordt. Ze woont samen met haar vader, die brandweerman is. Hun huishouden is een chaos, Sari is op zichzelf aangewezen en rent zich een slag in de rondte om haar leventje op orde te houden. Haar gezichtsuitdrukkingen staan steevast in de overtreffende trap. Veel rust is haar niet gegund: op school wordt ze achterna gezeten door twee vreemde meisjes die liedjes over haar zingen en het stadje waarin ze woont, wordt om de haverklap opgeschrikt door groteske monsters die met elkaar vechten en een bende achterlaten. Alles is één grote puinhoop.

Grotere doelgroep

Neefjes werkte een behoorlijke tijd aan de meer dan driehonderd pagina’s. Het eerste deel van De puinhopen van Sari verscheen in 2019, deel twee een jaar later, het afsluitende deel pas vorige maand. Dat is te zien: met name in het afsluitende deel zijn de lijnen dunner, strakker en zijn de arceringen minder ruig. Dat zorgt ervoor dat het naar het einde toe minder Japans oogt, al is dat geen bezwaar.

Sari tatert dat het een aard heeft. Zij weet het ook allemaal niet, natuurlijk

Het verhaal dat Neefjes vertelt, leunt op allerlei Japanse thema’s en cultuuruitingen, zoals de kaiju en sentai, en speelt bovendien in Japan. Toch is het geen typische manga, zoals die ons bereiken vanuit Japan. Ook de term ‘poldermanga’, om strips van Nederlandse makelij aan te duiden die inhoudelijk en visueel grote gelijkenissen vertonen met de Aziatische strips, gaat hier niet per se op. Dat is een positief punt: door te kiezen voor een toegankelijk verhaal, zonder al te veel specifieke genredingetjes die vooral leuk zijn voor ingewijden, is De puinhopen van Sari geschikt voor een veel grotere doelgroep. Kinderen kunnen prima met Sari uit de voeten, ook als zij niet eerder met manga in aanraking kwamen. Er zijn geen barrières, het kost geen energie om lekker door te lezen.

Swingende dialogen

Dat ligt vooral aan de ronduit swingende en levensechte dialogen van Neefjes, een zeldzaamheid in Nederlandse strips. Sari praat en denkt zoals kinderen dat doen: lekker snel, snedig en zonder al te veel woorden. Zelfs een enkele zucht is bij Neefjes veelbetekenend. Waar in strips mensen vaak praten om zaken uit te leggen en daarmee het verhaal op gang houden, daar tatert Sari dat het een aard heeft. Zij weet het ook allemaal niet, natuurlijk. Dat uitgerekend zij de oplossing voor alle problemen blijkt te zijn, gaat er bij haar dan ook niet in. Zij een Super Sentai? Laat haar niet lachen! Maar toch, heel Japan rekent op haar.


Meer Strips


Peter Pan van Kensington

Fraaie stripbewerking van The little white bird van James Matthew Barrie, het verhaal waarin Peter Pan zijn opwachting maakte, nog voordat Disney met het vliegende jongetje aan de haal ging. Munuera’s bewerking van een jeugdfantasie (lekker spelen, niet deugen en je niks van grote mensen aantrekken) is aanstekelijk en stoer. De figuurtjes hebben karakter, Munuera weet emoties perfect over te brengen. Enige minpuntje is de heel zichtbare digitale nabewerking van de tekeningen.


Dystopolis

Dystopolis is het tweede album van de jonge Vlaamse stripmaker Miel Vandepitte, die in 2021 debuteerde met het verdienstelijke (en meermaals vertaalde) Centralia. In de laatste stad op aarde is iedereen in afwachting van de moorddadige Kannibaal, die eens in de vijf jaar huishoudt in Dystopolis. De jonge, roekeloze agent Abdulla denkt te weten hoe hij de Kannibaal kan stoppen. Lekkere pulpstrip met werkelijk magistrale stadspanorama’s vol minutieus uitgewerkte gebouwen. Vandepitte toont lef met een prachtig kijkboek vol grafische hoogstandjes – inclusief waanzinnige uitklappagina.


Tot de lente

Tot de lente is een zacht verhaal over het leven van een alleenstaande bejaarde vrouw die te horen krijgt dat ze nog maar eventjes te leven heeft. Deze Marie wil graag de volgende lente nog halen, haar favoriete tijd van het jaar. Opvallend is dat de hele geschiedenis van buitenaf wordt verteld; Maries gevoelsleven komt niet uit haarzelf. Dat voelt raar aan, maar pakt bijzonder uit: we leven met haar mee door wat we zien, niet door wat ze zegt of denkt.


Kennismaking tussen Canellakis en Concertgebouworkest is een avontuur dat vervolgt verdient

Haar lang verwachte debuut bij het Concertgebouworkest was op voorhand iets om naar uit te kijken. Dirigent Karina Canellakis, al ruim vijf jaar chef van het Radio Filharmonisch Orkest, had een mythisch programma samengesteld: van de onherbergzame noordse vlakten en bij de rotsige Britse kusten van Wagners opera Tristan und Isolde linksaf naar Zwitserland, waar de Rus Skrjabin begin vorige eeuw zijn Le Poème de l’Extase schreef.

De muziek belichaamt een reis van diepe eenzaamheid in een mensvijandige wereld, via een onvervuld verlangen van twee geliefden dat zich vergeefs wil losmaken van de aardse zwaartekracht, naar de extatische versmelting van de mens en de kosmos. Op die manier bekeken – dat is uiteraard een eigen blik – weerspiegelen deze stukken ook een keuze waartoe de moderne samenleving zich gedwongen ziet: blijven we onszelf boven de natuur plaatsen of zijn we onderdeel ervan, met alle gedragingen die daaruit horen voort te vloeien?

Welke prangende vragen je ook kunt verbinden met instrumentale muziek die in haar aard abstract is, dirigent Canellakis, violist Augustin Hadelich en het orkest maakten er een belevenis van, te beginnen met het Vioolconcert van de Fin Jean Sibelius. De fluisterzachte strijkers in het orkest – je voelde hun trillen meer dan dat je het hoorde – riep het beeld op van een winterse schemering waarin de dag ontwaakt – een dag die de violist moet zien te ‘overleven’. Het orkest deed soms denken aan een roofdier dat Hadelich opjoeg, vooral in het slotdeel.

Lees ook

Chef-dirigent Karina Canellakis: ‘Het Radio Filharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor moeten meer vrijheid krijgen’

Karina Canellakis als chef-dirigent van het Radio Filharmonisch Orkest.

Groeiende spanning

In de opening verklankte de violist een ontdekkingsreiziger die zich verbaast over het landschap. Maar aan het einde laten de koperblazers de eerste dreiging horen. Canellakis lichtte die details mooi uit, zoals het haar de hele avond lukte verschillende stemmen in het orkest helder te laten weerklinken. De noten klonterden nergens. In het langzame tussendeel werd de groeiende spanning tussen rust en onrust uitgediept. De muziek zingt en verzinkt ten slotte in een soort slaap, voordat in het afsluitende allegro de viool lijkt te moeten rennen voor zijn leven.

Na de pauze boden het voorspel en de liefdesdood uit Richard Wagners opera Tristan und Isolde – een vrijpartij zonder orgasme – een mooie opmaat naar Le Poème de l’Extase waarin Aleksandr Skrjabin schepper en schepping wil laten versmelten. Zelf zei de componist hierover: „Een oceaan van kosmische liefde omsluit de wereld en in de dronken golven van de zee van gelukzaligheid is de nadering voelbaar van de mannelijke schepper die zich zal verenigen met de vrouwelijke wereld.”

Canellakis speelde in dat opzicht de verschillende thema’s en orkestgroepen – met blazers en strijkers als twee lichamen – mooi tegen elkaar uit. Mysterieuze sidderingen in harp en houtblazers, fluisteringen tegenover klankexplosies, het was er allemaal, met de vervoering waar Skrjabin om vroeg. De kennismaking tussen Canellakis en het Concertgebouworkest klonk als een avontuur dat een vervolgt verdient.

Violist Augustin Hadelich in het Vioolconcert van Sibelius.


De oud-Griekse dichter Sappho kan ons iets vertellen over het dichten van de orgasmekloof, denkt theatergroep Club Lam

Begin oktober ligt hij nog netjes in zijn doos, maar lang hoeft hij niet meer te wachten – de roze glittermicrofoon zal nu gauw uit zijn verpakking worden gehaald door theatergezelschap Club Lam. In het Limburgse theater repeteren de makers hun nieuwe voorstelling: Lesbos. Die zal gaan over klassieke én hedendaagse idolen, over sexual healing en over de orgasmekloof. En over je uitspreken, leggen de drie oprichters van Club Lam uit in de kantoorruimte naast de zaal, waar tussen de repetities door pokébowls worden gegeten. „Eigenlijk gaat het stuk vooral over het geven van een stem, het krijgen van een stem”, zegt Ayla Çekin Satijn (spel en dramaturgie). „Wie krijgt de microfoon in handen?”

In deze voorstelling is het Satijns personage dat letterlijk de microfoon in handen krijgt. Ze speelt Sappho, de invloedrijke oud-Griekse dichteres die veel schreef over persoonlijke gevoelens – voornamelijk liefde – in de ik-vorm. Haar lyrische poëzie werd zingend voorgedragen, begeleid door een lier. Geregeld waren vrouwen het onderwerp van zo’n lied. Het is dan ook aan Sappho (geboren en getogen op het Griekse eiland Lesbos) te danken dat de woorden ‘sapphisch’ en ‘lesbisch’ nu worden gebruikt om liefde en aantrekkingskracht tussen vrouwen te beschrijven. Marloes IJpelaar (spel en tekst): „Inmiddels is ze een queer icon geworden.”

En Club Lam zou Club Lam niet zijn als ze Sappho niet nog verder de moderne tijd in trokken. Eerder kregen vrouwelijke figuren uit de (kunst)geschiedenis al een soortgelijke behandeling van het theatergezelschap, dat ontstond uit een gedeeld verlangen naar interessantere theaterrollen voor vrouwen. Zo was Marie Antoinette een Instagram-influencer in Let them eat cake (2019) en werd Nabokovs Lolita een content creator op OnlyFans in Lolita (2021). Het kiezen van historische figuren geeft richting aan een voorstelling en roept meteen een beeld bij mensen op, legt IJpelaar uit. Maar Club Lam zoekt vooral naar lessen die in het hier en nu te leren zijn, door die figuren in een ander licht te zetten en hun verhalen te koppelen aan hedendaagse thema’s.

Dus toen Satijn met het idee kwam een voorstelling over queer icon Sappho te maken, begonnen IJpelaars hersens direct te kraken. „Toen dacht ik: de orgasmekloof, dat is echt een heteroding. Daar hebben lesbiennes geen last van: tachtig procent van de vrouwen komt wél klaar als ze seks hebben met een vrouw. Dus Sappho, een dichteres die vanuit de ‘ik’-vorm schreef over vrouwelijke liefdes… die kan ons vast iets vertellen over hoe we die orgasmekloof kunnen dichten.”

Ayla Çekin Satijn, Ella Kamerbeek en Marloes IJpelaar van Club Lam

Foto Vivian Camphuijsen

Poetry & Pornstars

Om het gesprek over dat onderwerp alvast te openen, organiseerde het gezelschap in de aanloop naar de voorstelling onder meer een clubmiddag, die ze Poetry & Pornstars doopte. Ook dat is onderdeel van de Club Lam-methode: betrek je publiek en creëer een community. Poetry & Pornstars kreeg een editie in Venlo en eentje in Utrecht; de twee thuisbases van het gezelschap. Er werden gedichten voorgedragen, en sekstips gedeeld. „Ella ging de vulva uitleggen”, zegt IJpelaar, wijzend naar collega Ella Kamerbeek (spel en productie). De reacties in beide steden liepen sterk uiteen: waar in Utrecht de meeste informatie als reeds bekend werd ontvangen, leken de bezoekers in Venlo minder gewend om over hun lijf en seksualiteit te praten. De suggestie om thuis de eigen vulva eens te bekijken met een spiegeltje werd met besmuikt gegiechel ontvangen.

„In Utrecht voelde het als preken voor de eigen parochie”, zegt IJpelaar. Toch valt op het gebied van de orgasmekloof ook nog genoeg winst te behalen binnen progressieve bubbels. Kamerbeek: „Als ik kijk naar de seks die ik heb met mannen, hoe vaak ik dan klaarkom… dat is onder de tien procent. En als er iets intimiderends gebeurt in de slaapkamer of ergens anders, kan ik nog steeds bevriezen en later denken: dit is echt over mijn grens gegaan. In mijn leven is het heel normaal om het daarover te hebben, en toch gebeurt het nog. Dus já, deze gesprekken zijn nog heel erg nodig.”

Het thema stond vast, en de hoofdpersoon ook. Restte alleen nog het creëren van een moderne versie van Sappho. In Lesbos is de dichteres een singer-songwriter à la Taylor Swift. Fans reizen af naar Lesbos om haar vrijuit te horen zingen over intieme emoties, en ervaren daar de extase die Swifties al maandenlang ervaren op Swifts The Eras Tour. Ter voorbereiding plaatsten de theatermakers in augustus een oproep op Instagram: welke Swiftfan wilde hen wegwijs maken in de wondere wereld van hun grote idool? Het resultaat is een voorstelling vol verwijzingen naar zowel Swift als Sappho.

Net als Sappho schrijft Swift vooral persoonlijke teksten over liefde en alle andere gevoelens die daarbij komen kijken. Maar is het voor een moderne artiest nog mogelijk om je te beperken tot die ‘kleine’ thema’s? Kamerbeeks personage, Atthis, vindt van niet. „Zij spreekt Sappho aan op haar verantwoordelijkheid”, zegt Kamerbeek. „Je hebt een podium, je hebt macht en geld. Mensen luisteren naar jou, dus jij moet je politiek gaan uitspreken.” Atthis verwoordt daarmee de toenemende druk op sterren om hun stem te laten horen over grote kwesties, van de verkiezingen in Amerika tot de oorlog in het Midden-Oosten.

Of die druk terecht is of niet, mag het publiek uiteindelijk voor zichzelf bepalen. Club Lam hoopt vooral de aanzet te geven tot gesprekken die bezoekers anders misschien niet gauw zouden voeren, of het nu gaat over politiek of seksualiteit. „Wat ik manifesteer,” zegt Satijn, „is dat ik na de première ergens een vrouwenclubje van in de vijftig hoor zeggen: ‘Ik heb óók wel eens met een vrouw…’ ‘Ah, écht…?’ ‘Ja, en toen ben ik wél gekomen…’” Ze schiet in de lach. „I would love that.”

Lesbos van Club Lam gaat in première op 18 oktober in Maaspoort, Venlo. Info: clublam.nl


Schilder Johann Georg Schwartze maakte de weg vrij voor de roem van zijn dochter Thérèse

Op de poster van de tentoonstelling (en bij dit artikel) staat een portret waarvan je kunt denken: dat is vast zijn beroemde dochter, Thérèse Schwartze. Maar ze is het niet. De tentoonstelling Johann Georg Schwartze, uit de schaduw van zijn dochter in het Luther Museum in Amsterdam gaat nu eens niet over de befaamde portrettiste, van wie werk in bijna alle belangrijke musea van Nederland hangt.

Voor het eerst in honderd jaar is er nu een tentoonstelling over haar vergeten vader. Johann Georg Schwartze (1814-1874) was in zijn tijd een bekend portrettist, maar werd na zijn overlijden vrijwel meteen overschaduwd door zijn dochter Thérèse Schwartze (1851-1918). De poster van de tentoonstelling toont één van zijn mooiste portretten, Johann Georg Schwartze maakte het in opdracht van de familie Pauw van Wieldrecht, het is hún dochter die je ziet.

Wie was hij? En waarom zijn we hem vergeten?

Johann Georg Schwartze was de zoon van een Nederlandse moeder en een Duitse vader die niet in de ouderlijke verffabriek wilde werken maar een loopbaan als kunstenaar ambieerde. Na een opleiding aan de Academie in Düsseldorf vestigde hij zich in Amsterdam, waar hij met een portret van zijn verloofde meteen opviel. „Wij bewonderen de verdiensten van deze kunstenaar”, schreef het Algemeen Handelsblad van 5 oktober 1844.

In opdracht

Het citaat staat in de catalogus van de tentoonstelling, Johann Georg Schwartze, uit de schaduw van zijn dochter van kunsthistorici Rudi Ekkart en Claire van den Donk. Daarin lees je ook meteen de eerste verklaring waarom we hem zijn vergeten: de meeste van zijn portretten werden gemaakt in opdracht, waardoor ze verdwenen uit het publieke domein. Een aantal portretten in bezit van een kleindochter van hem, werden na haar overlijden geveild en raakten op die manier verspreid. Het portret van zijn verloofde is zo’n kwijtgeraakt schilderij. Van de historie- en genrestukken die hij ook maakte, is niet bekend of ze bewaard zijn gebleven.

Er zijn meer redenen waarom Schwartze is vergeten. Een belangrijke: hij maakte zijn portretten met stijlkenmerken die tegenwoordig minder worden gewaardeerd, maar in het derde kwart van de negentiende eeuw juist wel. Veel van zijn schilderijen zijn romantisch, lieftallig, gepolijst – precies zoals de opdrachtgevers zichzelf, hun echtgenote en kinderen aan de wereld wilden tonen.

De drie zusters Voombergh uit 1846 is zo’n idyllisch werk dat te zien is op de expositie: drie bevallige jongevrouwen in elegante, glanzende japonnen. Wat je óók ziet: het portret oogt conventioneel, maar zijn vakmanschap is evident – je begrijpt dat hij gold als een uitstekend portrettist. En zijn portretten ontroeren ook, zoals Agnes Henriette Pauw van Wieldrecht van de tentoonstellingsposter of Thérèse Schwartze op ongeveer veertienjarige leeftijd.

Johann Georg Schwartze, Thérèse Schwartze op ongeveer veertienjarige leeftijd, ca 1866
Foto: Bert Muller

Schwartze had ook pech, zou je kunnen zeggen: juist doordat hij zijn dochter het vak leerde, en zij uitzonderlijk getalenteerd bleek, wordt de achternaam ‘Schwartze’ nu geassocieerd met ‘Thérèse’ en niet met ‘Johann Georg’. En áls Johann Georg al bekend is, schrijven Rudi Ekkart en Claire van den Donk, dan als „enigszins tirannieke leermeester van Thérèse”.

Dat beeld wil de tentoonstelling rechtzetten. De licht onderdanige toon van Thérèses brieven aan haar vader Johann Georg „hangt samen met gebruiken in het contact tussen ouders en kinderen die gedurende haar jeugdjaren gewoon waren”. Er is óók een brief bewaard gebleven waarin haar vader haar op vriendelijke, bijna collegiale toon bijstaat. Die brief is uit 1872, Thérèse verbleef bij de familie Van Gelder de Neufville in Haarlem. Ze moest een kinderportret schilderen, maar dat lukte niet erg: het model werkte niet mee. „De correspondentie laat zien dat de schilderes nog niet zeer ervaren was in de uitvoering van portretopdrachten. Haar vader gaf advies en hij toonde zich in zijn brief een goede en rustige raadgever.”

Waarschijnlijk zijn enkele schilderijen die in de kunstgeschiedenis worden toegeschreven aan Thérèse, gemaakt door haar vader terwijl zij hem hielp.

In 1872 was Thérèse Schwartze 20 of 21 jaar oud. Wat de auteurs brengt bij hun volgende constatering, in feite een scoop: waarschijnlijk zijn enkele schilderijen die in de kunstgeschiedenis worden toegeschreven aan Thérèse, gemaakt door haar vader terwijl zij hem hielp.

Het gaat om drie van haar vroegst gedateerde werken: Ernst en Louis van Loon uit 1866, Thérèse was toen 14, een portret van Louise Borski, de moeder van Ernst en Louis, uit 1867, en een portret van Johanna van Hoey Smith, ook uit 1867. Alle drie deze schilderijen hebben als signatuur t.Schwartze: een kleine ‘t’ in plaats van een volledige voornaam. Ook wordt in 1915 op een ter gelegenheid van Johann Georgs honderdste geboortedag mede door Thérèse georganiseerde tentoonstelling, Ernst en Louis van Loon geschaard onder de werken van haar vader. Ekkart en Van den Donk: „Wanneer het inderdaad de eerste of één van de eerste grote opdrachten van de dochter zou zijn geweest, is een vergissing in de toeschrijving ondenkbaar.”

Thérèse Schwartze, Johann Georg Schwartze op zijn sterfbed, 1874
Foto: Tom Haartsen

Bridgerton

„Ik vind dat een heel mooi en lief idee”, zegt directeur Steven van Teeseling van het Luther Museum. „Sowieso is het een mooie gedachte dat zijn dochter beroemder werd dan haar vader en hoe die vader daar de weg voor vrijmaakte.”

Het is een paar weken voor de opening van de tentoonstelling, de werken zijn er nog niet. Op één na, dat het museum onlangs heeft aangekocht: Portret van een onbekende vrouw uit 1856. Wanneer de museumdirecteur het schilderij voorzichtig uit het bubbeltjesplastic haalt, zie je een wat dromerig kijkende vrouw, om haar pols een fraaie, gouden armband, op haar schoot een opengeslagen boek met de tekening van een landschap. Hou je Portret van een onbekende vrouw naast een afbeelding (uit de tentoonstellingscatalogus van 1915) van het verdwenen portret van zijn verloofde, dan lijken de vrouwen op elkaar. Misschien zijn ze dezelfde.

En ook dát is een mooi idee, vindt Steven van Teeseling. „Eliza Hermann, zijn vrouw, kwam uit Duitsland, in dat boek op haar schoot kijkt ze misschien naar een landschap van haar thuisland. Haar armband heeft een liefdesknoop, a true lovers knot – dat is ook een teken. En de gezichten komen best een beetje overeen. We weten het niet, maar ik wil graag speculeren dat deze mysterieuze vrouw zijn echtgenote was.”

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Johann Georg Schwartze, Onbekende vrouw, 1856, aangekocht door het Luther Museum, Amsterdam ” data-figure-id=”0″ data-variant=”row”><img alt data-description="Johann Georg Schwartze, Onbekende vrouw, 1856, aangekocht door het Luther Museum, Amsterdam ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/schilder-johann-georg-schwartze-maakte-de-weg-vrij-voor-de-roem-van-zijn-dochter-therese-2.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/10/14145651/data122833538-5e24b6.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/schilder-johann-georg-schwartze-maakte-de-weg-vrij-voor-de-roem-van-zijn-dochter-therese-14.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/schilder-johann-georg-schwartze-maakte-de-weg-vrij-voor-de-roem-van-zijn-dochter-therese-12.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/schilder-johann-georg-schwartze-maakte-de-weg-vrij-voor-de-roem-van-zijn-dochter-therese-13.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/schilder-johann-georg-schwartze-maakte-de-weg-vrij-voor-de-roem-van-zijn-dochter-therese-14.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/schilder-johann-georg-schwartze-maakte-de-weg-vrij-voor-de-roem-van-zijn-dochter-therese-15.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/C5G5Z_myaQEFvaDs4mYZ3VMxH_U=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/10/14145651/data122833538-5e24b6.jpg 1920w”>

Johann Georg Schwartze, Onbekende vrouw, 1856, aangekocht door het Luther Museum, Amsterdam
Foto: Ingeborg de Jongh

<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Johann Georg Schwartze, Zelfportret, 1869. ” data-figure-id=”1″ data-variant=”row”><img alt data-description="Johann Georg Schwartze, Zelfportret, 1869. ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/schilder-johann-georg-schwartze-maakte-de-weg-vrij-voor-de-roem-van-zijn-dochter-therese-3.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/10/14145652/data122833559-373427.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/schilder-johann-georg-schwartze-maakte-de-weg-vrij-voor-de-roem-van-zijn-dochter-therese-18.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/schilder-johann-georg-schwartze-maakte-de-weg-vrij-voor-de-roem-van-zijn-dochter-therese-16.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/schilder-johann-georg-schwartze-maakte-de-weg-vrij-voor-de-roem-van-zijn-dochter-therese-17.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/schilder-johann-georg-schwartze-maakte-de-weg-vrij-voor-de-roem-van-zijn-dochter-therese-18.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/schilder-johann-georg-schwartze-maakte-de-weg-vrij-voor-de-roem-van-zijn-dochter-therese-19.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/THrOgLfmMuy2UEEDNN_W7RJrZgg=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/10/14145652/data122833559-373427.jpg 1920w”>

Johann Georg Schwartze, Zelfportret, 1869.
Foto Rijksmuseum, Amsterdam

Johann Georg Schwartze, wil hij maar zeggen, komt uit zijn portretten en uit dit soort verhalen naar voren als een liefhebbende vader en echtgenoot. „En dat zijn schilderijen minder aansprekend zijn dan die van zijn dochter: dat is ook in onze ogen, hè. Wij houden meer van haar losse, pasteuze manier van schilderen. Zijn manier is Bridgerton-achtig, hij brengt een zoet, chocolate box-achtig gevoel over. En voor die portretten in opdracht maakte hij het vaak nog wat zoeter. Als begenadigd schilder verdiende hij daar ook zijn geld mee.”

In het Luther Museum heeft de lutherse kunstenaarsfamilie Schwartze een prominente plek – naast Johann Georg en Thérèse ook Thérèses zus Georgine, beeldhouwster, en Johann Georgs kleinkind Lizzy Ansingh, kunstenaar. Er is een borstbeeld van Maarten Luther door Georgine Schwarze, een schilderij van Georgine door Lizzy Ansingh, er zijn twee portretten door Thérèse Schwartze. En sinds dit jaar dus Portret van een onbekende vrouw van Johann Georg Schwartze.

Lees ook

Zorg bindt de lutheranen

Interieur van gebouw Wittenberg. Wat nu het museum is, was tot 2014 het Mannen- en Vrouwenhuis van de Evangelisch-Lutherse Diaconie.

Het kleine, in 2019 geopende Luther Museum is gevestigd in het ‘evangelisch-lutherse oude mannen- en vrouwenhuis’ uit 1772, waar door de lutherse diaconie behalve ouderen ook armen en wezen werden opgevangen. In regentenkamers, een lange gang en een kerkzaal zie je er de geschiedenis van de lutheranen terug in meubels, zilverwerk, schilderijen. Steven van Teeseling is directeur sinds 2024, dit is zijn derde tentoonstelling.

Wil hij met Johann Georg Schwartze, uit de schaduw van zijn dochter nog meer laten zien dan een vergeten schilder en zijn werk? „Ik probeer de verhalen van vroeger te koppelen aan de actualiteit. De tijd van Johann Georg, Thérèse, Georgine en Lizzy was óók het moment dat de lutheranen emancipeerden. Het was een vrij teruggetrokken gemeenschap, maar precies in die jaren kregen ze een eigen identiteit. Ze gingen zich tonen als groep: trots, welvarend, zelfverzekerd. Je had lutherse bankiers, politici, kunstenaars, wetenschappers. De liberale politicus Thorbecke was luthers. De socialist Domela Nieuwenhuis ook. Dat vind ik ook een mooi verhaal voor nu: een minderheidsgemeenschap van migranten blijft eerst op de achtergrond maar uiteindelijk wortelen ze, krijgen ze publieke functies, groeit de trots. Ze raken verweven met de geschiedenis van dit land, maar houden ook vast aan de eigen waarden.”

Naast de schilderijen is er straks in de lange gang van het museum een portrait gallery te zien van vijftien lutheranen van nu. Ze zijn in het Luther Museum gefotografeerd door portretfotograaf Koos Breukel – en voor de museumpodcast allemaal geïnterviewd: wat is nou typisch luthers, welke waarden zijn dat en hoe heb je die meegekregen. „Eigenlijk onderzoeken we deze vragen via een dubbele tentoonstelling: door de ogen van een negentiende-eeuwse portretschilder én met de blik van nu.”


Violisten Candida Thompson en Simone Lamsma: ‘Je instrument is als een mens met wie je een relatie hebt’

De makelaar had het tussen neus en lippen door laten vallen: „By the way, Igor Stravinsky kwam hier weleens op bezoek.” ‘Hier’ is een Amsterdams rijtjeshuis uit begin 1900, op een paar minuten wandelen van het Concertgebouw. In de jaren twintig van de vorige eeuw dirigeerde Stravinsky er regelmatig zijn eigen composities. Nu wordt het huis bewoond door violiste Candida Thompson (1967), artistiek leider van strijkorkest Amsterdam Sinfonietta. Terwijl de waterkoker pruttelt vertelt ze in geuren en kleuren over de vroegere artistieke bewoners. „Boven woonde beeldend kunstenaar Friedrich Vordemberge-Gildewart, met wie Stravinsky bevriend was. Beneden werd het verhuurd aan musici.”

Om de hoek is het Museumplein, waar de trams langsrinkelen en zuurstokroze flexbezorgers voorbij sjezen. Maar Thompsons keukentje is op deze strakblauwe oktobermorgen een oase van stilte. Aan de keukentafel zit nog een violiste: Simone Lamsma (1985). De wereldwijd veelgevraagde soliste is net terug uit het Engelse Nottingham, waar ze met het BBC Philharmonic Orchestra Saint-Saëns en Ravel speelde. In de dagen ervoor was ze elke avond in Nederland op pad met Philharmonie Zuid voor het vioolconcert van Sibelius.

Lamsma: „Het voelt alsof het seizoen al maanden bezig is, terwijl we zijn nog maar een paar weken geleden begonnen zijn. Maar dat is prima, ik heb een rustige zomer gehad. En jij hebt het ook druk, weet ik.” Thompson knikt. Ze heeft er zeven concerten in Zuid-Amerika opzitten met Amsterdam Sinfonietta en een andere Nederlandse stervioliste: Janine Jansen.

Nu maken Lamsma en Thompson zich op voor de volgende tour met het Amsterdamse strijkorkest: muziek van Arvo Pärt (1935) en zijn inspirator Johann Sebastian Bach, in het programma Pärt über Bach – het programma is een herneming uit 2020, toen de tournee al na een paar concerten werd geannuleerd als gevolg van de coronamaatregelen.

Simone Lamsma (links) en Candida Thompson. Foto Andreas Terlaak

Thuiskomen

Zo’n vijftien jaar geleden speelde Lamsma voor het eerst samen met het Amsterdamse strijkorkest. Sindsdien keert ze er regelmatig terug. „Voor mij als reizende solist gaat alles heel snel. Je bent maar voor een week of zelfs korter bij een buitenlands orkest op bezoek. Naarmate je ouder wordt, bouw je natuurlijk wel relaties op met orkesten, omdat je er steeds weer naartoe gaat. Muziek maken is voor mij heel menselijk en persoonlijk. Daarom vind ik het ook zo fijn met Amsterdam Sinfonietta te spelen. Candy [Candida Thompson] ken ik erg goed, en de orkestmusici ook. Het voelt als thuiskomen.”

Ook Thompson voelt zich thuis bij Amsterdam Sinfonietta. Nog steeds. Ze begon er in 1995 als concertmeester, toen het orkest nog met dirigent speelde. Volgend jaar is ze dat dertig jaar, en artistiek staat ze inmiddels 21 jaar aan de leiding. Dat is lang in een tijd waarin mensen steeds korter in dezelfde baan blijven. „Dat klinkt heel lang ja”, lacht Thompson. „Het is op een heel natuurlijke manier gegaan. Je kunt niet ergens blijven werken als het werk je geen uitdaging geeft en je er niet in kunt groeien. Ik denk dat veel mensen in Amsterdam Sinfonietta voelen dat er ruimte is voor andere vormen van creativiteit, om nieuwe dingen te ontwikkelen, zoals KleuterSinfonietta [de concertformule voor kleuters]. Een paar musici hebben dat ooit met veel tijd en energie zelf opgezet.”

Het uitstel van de tournee van Pärt über Bach in 2020 bleek een geluk bij een ongeluk: er was plotseling tijd om twee uitgebreide muziekfilms op te nemen met filmmakers Georgios Rietveld en Maarten Corbijn, van Pärts dubbelconcert voor twee violen Tabula Rasa en Bachs dubbelconcert BWV 1060r. Ook kwam er een album. Daarop bespeelt Lamsma een Stradivarius-viool en Thompson een Guarneri del Gesù, beide instrumenten van Italiaanse topbouwers uit de barok. De Stradivarius klinkt zeer briljant en de Del Gesù veel donkerder, meldt het cd-boekje. Maar wie deze maand de live concerten bezoekt, zal Lamsma op een ander instrument horen spelen.

Instrumentencrisis

„Ik zit momenteel even in een instrumentencrisis”, legt ze uit.

Thompson: „Is het wel oké om erover te praten?”

Lamsma knikt. „Mijn Stradivarius zal worden verkocht [Lamsma had de viool in bruikleen], dus ik moest hem vorig jaar teruggeven aan de eigenaar. Dat is een big deal, want je voelt je helemaal verbonden met zo’n instrument en kunt erop vertrouwen. Ik speelde negen jaar op deze viool. Je vindt niet zomaar een nieuw instrument dat bij je past en waar je je net zo comfortabel bij voelt. Het is nog veel moeilijker om iemand te vinden die in een instrument wil investeren en het je in bruikleen wil geven. Dus ik ben bezig met een grote zoektocht.

„De afgelopen tijd heb ik op veel verschillende violen gespeeld. Het kost veel tijd om een instrument te leren kennen. Je moet er veel op spelen. Niet alleen thuis, want in je woonkamer klinkt muziek heel anders dan in een concertzaal. Iets dat thuis mooi klinkt kan in een zaal niet zo mooi klinken, en andersom. Voor dit project met Amsterdam Sinfonietta speel ik op een Vuillaume [een negentiende-eeuws Frans instrument].”

De violisten Simone Lamsma (links) en Candida Thopson. Foto Andreas Terlaak

„Die hebben meestal een heel sterke, gezonde klank”, voegt Thompson toe.

Lamsma: „Krachtig inderdaad. En soms is een instrument sterk in de hoogte, of juist de laagte, maar deze viool is veelzijdig, dat vind ik fijn. Maar ik heb hem nog maar twee weken, dus ik moet hem nog verder ontdekken. Je instrument is als een mens met wie je een relatie hebt. Je komt de allerkleinste dingen te weten en weet dan precies wat je moet doen om een bepaalde kleur of klank uit het instrument te halen.”

Thompson: „Een instrument kan jou ook veel leren.”

Lamsma: „Absoluut. Bij mijn Stradivarius was het bijna alsof de viool de leiding had, niet ik.”

Thompson grijnst: „Jouw Stradivarius was net zo’n zelfrijdende auto van Google: je gaat erin zitten en hij rijdt zo met je weg.”

Lamsma: „Stradivarius-violen zijn vaak temperamentvol. Dat moet je niet willen bevechten, dan werkt het niet. Ik moest dus altijd luisteren naar wat het me vertelde. Het is fantastisch hoe zoiets werkt. Als je een instrument zó goed kent en je er thuis bij voelt, dan wordt het als je stem, een verlengde van jezelf.”

Klokjes-stijl

Tijdens de tournee van Pärt über Bach staat onder meer Tabula Rasa op het programma. Het is een van de eerste stukken die Pärt schreef in zijn tintinnabuli- of ‘klokjes’-stijl, de mystieke, minimalistische stijl waarmee de Estse componist in de jaren zeventig en tachtig wereldberoemd werd. Opvallend in Tabula Rasa zijn de lange stiltes die de verschillende blokken muziek van elkaar scheiden. De lengte van die stiltes laat Pärt niet zomaar over aan de musici en het moment, vertelt Thompson. „Hij geeft precies aan hoe lang ze moeten duren en hoe ze gedurende het stuk opbouwen. Dat moet je als musicus precies volgen, anders stort de muzikale structuur in.”

Lamsma: „Tijdens een live concert zijn die stiltes ongekend. Het is niet zomaar gewoon stil. Het is alsof de stilte elektrisch geladen is. Zo’n stilte vind je nergens anders dan in de concertzaal. Het is buitengewoon als dat gebeurt. Als je thuis in je woonkamer zit, is het ook stil. Maar als je met een groep mensen stil bent, voelt het compleet anders.”

Thompson: „Zijn wij mensen ook niet gewoon heel luidruchtig? Je gaat naar een popconcert, een voetbalwedstrijd, een feestje… Waar er ook mensen samen zijn, is er lawaai. Dan is het prachtig als mensen ook in stilte samen kunnen zijn en zich daarbij op hun gemak voelen.”

In Pärt über Bach spelen Lamsma en Thompson muziek van twee componisten bij wie religie een grote rol in hun leven speelde. Hoe spiritueel zijn Lamsma en Thompson zelf?

Lamsma: „Voor mij is muziek als een religie, als je dat zo kunt zeggen. Via muziek leer ik veel over mezelf. Het ego kan erdoor verdwijnen en er ontstaat iets dat groter is dan wij mensen. Dat is heel krachtig. Het voegt een veel diepere ervaring toe aan het oppervlakkige wat het leven zo vaak kan hebben. In de muziek kun je eindeloos veel lagen ontdekken, in jezelf ook trouwens. Ik denk dat ik dat als kind al voelde. Ik kon overweldigend raken door hoe muziek me kon laten voelen. Het is moeilijk uit te leggen, maar ik zou daarom niet zonder muziek kunnen. Hoe is dat voor jou?”

Thompson: „Ik ben niet religieus in de traditionele zin van het woord. Ik vind het wel mooi om in kerken te zijn. Ik voel waardering voor hoe mensen honderden jaren geleden hebben geworsteld om zulke ongelooflijke mooi gebouwen neer te zetten omdat ze geloofden in iets dat groter was dan zichzelf als individu. In de muziek ben je soms bezig met hele basale dingen: een deuntje oefenen, een bepaald geluid vormen, wat dan ook.

„Maar uiteindelijk is goede muziek zoveel groter dan jij als individu. Dat is natuurlijk ook waarom componisten zo worden vereerd: zij kunnen iets geweldigs creëren. Wij musici brengen het slechts over. Maar die componisten vallen ook weer terug op een soort inspiratie die groter is dan henzelf. Het is precies wat jij zei: van musicus naar componist, via elkaar overstijg je het ego en bereik je iets groters.”

Candida Thompson en Simone Lamsma toeren met Amsterdam Sinfonietta van 10 t/m 23 oktober door Nederland met het programma ‘Pärt über Bach’. Het gelijknamige album verscheen afgelopen april.


Van jazzhol tot vooraanstaand podium in 50 jaar: ‘Het Bimhuis laat musici zelf bepalen wanneer het jazz is ’

Kon het wranger? Een aantal dagen voor de grote viering van het vijftigjarig jubileum van het Amsterdamse jazzpodium Bimhuis overleed plots een van zijn oprichters, trombonist en componist Willem van Manen. Een auto-ongeluk werd hem fataal op zijn 84ste. Hij was het die met saxofonist Hans Dulfer door de stad fietste op zoek naar een locatie voor livejazz, die vanaf 1968 drie jaar in Paradiso had geklonken. Ze vonden een voormalige meubeltoonzaal in een pakhuis aan de Oudeschans, vlakbij de Wallen.

Eigenhandig en met een lening kwam er een betonnen jazzhol. Een onflatteuze bijnaam – ‘fietsenstalling aan de Oudeschans’, maar de jazz had een clubhuis, waar tot diep in de nacht gespeeld kon worden en niemand moeilijk deed. Dulfer deed de boekingen, Willem van Manen pakte de boekhouding op. De concerten – in het begin was de entree voor een riks – sloegen aan. En ook Van Manens zachte lobby in de Amsterdamse Kunstraad lukte; door subsidie kon het Bimhuis groeien. Hijzelf werd een spil in de Amsterdamse jazz: medeoprichter van Orkest De Volharding, muzikant bij het Willem Breuker Kollektief, leerorkest De Boventoon en later aanvoerder van zijn eigen orkest, de Springband.

Een momentje slikken dus vorige week op het vijftigste jubileumfeest van het Bimhuis. We waren tien minuten op weg in de vijfdelige compositie Home waarmee gelegenheidsensemble BigBim50, met 21 muzikanten onder leiding van componist, pianist en orkestleider Martin Fondse, eer betoonde aan de inspiratoren en pioniers van het jazzpodium. En toen klonk ‘The Sheltering Sky’, gevoelvol, trombonist Joost Buis en klarinettist Michael Moore soleerden intens; Willem van Manen schreef in 1983 een gelijknamig orkeststuk.

Saxofonist en kollektief-aanvoerder Willem Breuker in het oude Bimhuis.

<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Muzikant en componist Theo Loevendie tijdens een optreden in het BIM-huis in 1979. ” data-figure-id=”1″ data-variant=”row”><img alt data-description="Muzikant en componist Theo Loevendie tijdens een optreden in het BIM-huis in 1979. ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/10/09162446/web-1010CULbimhuis8.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-13.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-11.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-12.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-13.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-14.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/oM39ukuVN4O5uTCfN-1Ur7tVAC4=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/10/09162446/web-1010CULbimhuis8.jpg 1920w”>

Muzikant en componist Theo Loevendie tijdens een optreden in het BIM-huis in 1979.

Foto’s: Pieter Boersma

Even daarvoor waren alle blazers uit de lift, van balkons en trappen in het atrium van het Muziekgebouw waarin het Bimhuis huist komen marcheren. Al spelend, een kakofonische muziekstroom die ‘Echoes of Home’ was genoemd, baanden ze zich een weg door het publiek. Het werd een juichende jubileumaftrap van Bimhuis50. Met bijpassend, volgens kenners ‘dwars smakend’ Impro-bier (detail: bier op basis van wilde gisting net als in jazzimprovisatie).

Home ging over hoe de jazz de afgelopen halve eeuw had geklonken in het Bimhuis. Hoe jazzmuziek een eerste „thuishaven” kreeg. Hoe de eigenheid van muzikanten als Willem Breuker of Han Bennink centraal had gestaan. En hoe eigenheid nog altijd wordt onderstreept in het huidige ‘Bim’ – door oudere jazzliefhebbers nog steeds omschreven als het ‘nieuwe Bim’. De moderne, half in het Muziekgebouw gestoken ‘black box’ met uitzicht over het Amsterdamse IJ is er sinds 2005.

Jazzkuil

Een halve eeuw Bimhuis – „het perfecte gesprek tussen musici en loyaal, kritisch en muziekminnend publiek”, aldus directeur Mijke Loeven. De transformatie van het jazzpodium is aanzienlijk. Van een basic jazzkot aan de Oudeschans – telefoniste Hettie Leijdekker had destijds alle concertinfo als je belde – werd de jazzlocatie na de eerste tien jaar een open concertzaal. Karakteristiek was de ‘kuil’: de als amfitheater vormgegeven zaal had een podium in de uitgegraven kelder en aan drie zijdes tribunes omhoog.

Van jazzhonk met jamsessies zonder sluitingstijd, altijd geouwehoer aan de bar en op de Wallen ‘zoekgeraakte’ muzikanten werd het Bimhuis gaandeweg een serieuze jazzbusiness. Met officiële kaartverkoop en een steeds iets breder ingestoken programmering. Al was het toen beslist nog geen plek voor alle jazzmuzikanten.

De vraag wat nu eigenlijk jazz is heeft de jazzscene lang verdeeld. Zo domineerde lang de richtingenstrijd tussen de Amsterdamse improkliek en de mainstream radiojazz uit het keurige Hilversum. Het is nu een ronduit bizar gegeven hoe de gevierde zangeres Rita Reys pas in juni 2004, op haar 79ste, voor het eerst in op dit jazzpodium optrad.

Saxofonist Benjamin Herman (56) ziet ook een groot verschil met hoe weinig toegankelijk het jazzpodium vroeger voor jonge muzikanten was. „De eerste conservatoriumstudenten zijn lang afgeschilderd als gedresseerde aapjes.” Hij behoort zelf min of meer tot de eerste lichting die eind jaren tachtig jazz leerde op het conservatorium. Die jazzopleidingen in onder meer Amsterdam, Rotterdam en Hilversum waren een doorn in het oog van gearriveerde jazzmuzikanten uit de improscene. Jazz leren op school? Absurd. Jonge musici moesten gewoon kilometers maken op het podium en in de kroeg, en zich laten leiden door de vrije improviserende jazzsenioren die hadden gestreden voor eigen gesubsidieerd podium.

Het Sun Ra Arkestra, met Sun Ra (links).
Foto Frans Schellekens/Redferns

„Autodidact zijn was een badge of honor”, aldus Herman. „Maar het werd ook een manier om werelden gescheiden te houden. Ingewikkeld: er was veel bereikt in de jaren zeventig door een bepaalde groep proactieve musici. Maar toen het Bimhuis een belangrijke speelplek werd, vonden andere mensen dat ze ook recht hadden daar op te treden.”

Los van alle discussie staat vijftig jaar Bimhuis natuurlijk voor legio memorabele concerten: het verpletterende kosmische jazzoptreden van het Sun Ra-orkest, de komst van grote jazznamen als drummer Art Blakey, bassist Charles Mingus, drummer Elvin Jones. Blazer Archie Shepp die met zijn anarchistische optredens vol declamaties en vurige freejazz huismuzikant werd in een uitpuilende zaal.

Optredens vol anekdotes: de hete improjams met altsaxofonist Sean Bergin als aanvoerder. Die had er sowieso een handje van om ongevraagd zomaar op het podium mee te spelen, omdat hij kritiek had en wilde laten zien hoe het wel moest. Zijn poging bij drummer Elvin Jones in te breken, de bandleden wisten niet wat ze meemaakten, werd verijdeld. Ook een rare avond: een volle bak voor bassist Jaco Pastorius, die te ver heen bleek en enkel ‘Happy Birthday’ voor zijn moeder zong.

Impro-trombonist Joost Buis (57) komt in het Bimhuis sinds 1983; met het orkest de Boventoon repeteerde hij er wekelijks. „Ik heb er veel jazz voor het eerst live gehoord. Trombonisten als Wolter Wierbos, Ray Anderson en George Lewis bijvoorbeeld. Vanaf het begin was het een plek om muzikanten te ontmoeten en te horen spelen. Het Bimhuis was ons clubhuis. Ook als je zelf ergens had gespeeld kwam je er laat op de avond weer thuis.”

Bloeiperiode

De verhuizing van het jazzpodium in 2005 richting het Muziekgebouw aan ’t IJ markeert een bloeiperiode. Ook voor Huub van Riel als artistiek directeur, ooit begonnen als manusje-van-alles voor de toen „ook wat geïmproviseerde leiding”. Vanaf de nieuwe, moderne locatie gaat het Bimhuis pas echt groeien.

De ‘podiumkuil’ is mee gegaan: ook aan het IJ wordt in de diepte gespeeld en loopt een halve maan van zitplaatsen trapsgewijs. Maar vooral heeft geen ander podium zo’n fraai zicht op de stad. Als de band van de avond de gordijnen niet heeft laten sluiten, zie je de treinen door de raampartij achter de muzikanten binnenlopen.

Het Bimhuis is gaan behoren tot een van de meest moderne, vooraanstaande jazzpodia ter wereld. De jazz, zo levend en avontuurlijk, is het hoogste goed gebleven. Van avant-garde tot mainstream, van arrivé tot debutant: hier droom je te staan. En het is een plek waar naast de Nederlandse jazzscene ook de internationale jazzmusici zich thuis zijn gaan voelen.

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Archie Shepp op weg naar het podium van het Bimhuis. In de kleedkamer hangt een foto van hem uit 1989. ” data-figure-id=”0″ data-variant=”row”><img alt data-description="Archie Shepp op weg naar het podium van het Bimhuis. In de kleedkamer hangt een foto van hem uit 1989. ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-3.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/10/09161432/data122833971-5d7dfc.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-20.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-18.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-19.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-20.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-21.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/MOyDFuCwkxOGdT1LBuFcxxEhqqA=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/10/09161432/data122833971-5d7dfc.jpg 1920w”>

Archie Shepp op weg naar het podium van het Bimhuis. In de kleedkamer hangt een foto van hem uit 1989.

<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Jubileumoptreden van Bimhuis50 van Home, met onder andere The Sheltering Sky, een verwijzing naar een compositie van Willem van Manen. ” data-figure-id=”1″ data-variant=”row”><img alt data-description="Jubileumoptreden van Bimhuis50 van Home, met onder andere The Sheltering Sky, een verwijzing naar een compositie van Willem van Manen. ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-4.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/10/09161433/data122536060-d6b0b5.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-24.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-22.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-23.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-24.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-25.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/wA9dlhG9SHQ1rCmwO8_ORq3iu-8=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/10/09161433/data122536060-d6b0b5.jpg 1920w”>

Jubileumoptreden van Bimhuis50 van Home, met onder andere The Sheltering Sky, een verwijzing naar een compositie van Willem van Manen.

Foto’s: Evert Elzinga, Bimhuis

Ook trombonist Joost Buis. Al kan hij nog mijmeren over het oude jazzclubhuis zonder sluitingstijd. „Dat gevoel van toen is toch een beetje kwijt geraakt.” Maar dat voelt jazzsaxofonist Tineke Postma (46) niet zo. Vanaf haar eindexamen loopt het podium als een rode draad door haar carrière. De optredens, de compositieopdracht die ze in 2021 kreeg. „Maar ook sociaal. De community voelt als familie. En mijn man (pianist Marc van Roon) heeft mij daar voor het eerst horen spelen.”

Het doet saxofonist Benjamin Herman goed dat het jazzpodium nu een thuishaven is voor jonge musici met frisse ideeën. „Voor mij heeft het Bimhuis in mijn beginjaren geen grote rol gespeeld in mijn muzikale ontwikkeling. Ik speelde in mijn vormende jaren op heel andere plekken. Daarom vind ik het goed dat ze nu er wel op tijd bij zijn. De muziek verandert voortdurend. Het is heel goed dat het Bimhuis meegaat in plaats van de boel afschermt.”

In jazz worden elk decennium nieuwe vormen van jazz ontwikkeld. Er ontstaan nieuwe stijlen en stromingen”, zegt directeur Mijke Loeven. „En altijd weer klinkt de vraag: is het wel echte jazz? Voldoe je wel aan de standaard?”

Dat is aan de ene kant een leuk discours over jazz. Het toont de betrokkenheid, stelt ze. „Maar het Bimhuis laat musici zelf bepalen wanneer het jazz is. Terwijl de houding inclusief is: iedereen die het kan mag meedoen.”

Loeven ziet een jonge jazzgeneratie „zonder oordelen”. „Jonge muzikanten zijn er helemaal niet mee bezig of iets jazz is, maar gebruiken van alles in hun muziek. Via online is de wereld open. Wat zou je nou vasthouden aan nog een stroming? Het draait niet alleen om skills, maar om de muzikale ideeën.”

Daar is de jonge componist Tijn Wybenga (31) een voorbeeld van. Zijn vroegste Bim-herinnering is dat hij als kind lag te slapen op de bankjes in het oude Bimhuis „omdat organist Joey DeFrancesco al uren op zich liet wachten”.

Twee jaar was hij huisartiest in het nieuwe makerstraject. „Die vroege ondersteuning voor mijn soort jazz, een community-achtige band waarin het karakter van elke musicus naar buiten sijpelt, is waardevol – terwijl ik toen echt nog niet zoveel op mijn naam had staan. Het heeft mijn carrière echt opgetild.”

De steun van het podium vindt hij erg bij de huidige tijdgeest passen. „De oudere jazzgeneratie mag brommen, maar de huidige generatie is supportive. En dat straalt het Bimhuis, van technici tot leiding, echt uit. Dat is belangrijker dan een leuke ervaring hebben als je er speelt.”