Haar lang verwachte debuut bij het Concertgebouworkest was op voorhand iets om naar uit te kijken. Dirigent Karina Canellakis, al ruim vijf jaar chef van het Radio Filharmonisch Orkest, had een mythisch programma samengesteld: van de onherbergzame noordse vlakten en bij de rotsige Britse kusten van Wagners opera Tristan und Isolde linksaf naar Zwitserland, waar de Rus Skrjabin begin vorige eeuw zijn Le Poème de l’Extase schreef.
De muziek belichaamt een reis van diepe eenzaamheid in een mensvijandige wereld, via een onvervuld verlangen van twee geliefden dat zich vergeefs wil losmaken van de aardse zwaartekracht, naar de extatische versmelting van de mens en de kosmos. Op die manier bekeken – dat is uiteraard een eigen blik – weerspiegelen deze stukken ook een keuze waartoe de moderne samenleving zich gedwongen ziet: blijven we onszelf boven de natuur plaatsen of zijn we onderdeel ervan, met alle gedragingen die daaruit horen voort te vloeien?
Welke prangende vragen je ook kunt verbinden met instrumentale muziek die in haar aard abstract is, dirigent Canellakis, violist Augustin Hadelich en het orkest maakten er een belevenis van, te beginnen met het Vioolconcert van de Fin Jean Sibelius. De fluisterzachte strijkers in het orkest – je voelde hun trillen meer dan dat je het hoorde – riep het beeld op van een winterse schemering waarin de dag ontwaakt – een dag die de violist moet zien te ‘overleven’. Het orkest deed soms denken aan een roofdier dat Hadelich opjoeg, vooral in het slotdeel.
Lees ook
Chef-dirigent Karina Canellakis: ‘Het Radio Filharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor moeten meer vrijheid krijgen’
Groeiende spanning
In de opening verklankte de violist een ontdekkingsreiziger die zich verbaast over het landschap. Maar aan het einde laten de koperblazers de eerste dreiging horen. Canellakis lichtte die details mooi uit, zoals het haar de hele avond lukte verschillende stemmen in het orkest helder te laten weerklinken. De noten klonterden nergens. In het langzame tussendeel werd de groeiende spanning tussen rust en onrust uitgediept. De muziek zingt en verzinkt ten slotte in een soort slaap, voordat in het afsluitende allegro de viool lijkt te moeten rennen voor zijn leven.
Na de pauze boden het voorspel en de liefdesdood uit Richard Wagners opera Tristan und Isolde – een vrijpartij zonder orgasme – een mooie opmaat naar Le Poème de l’Extase waarin Aleksandr Skrjabin schepper en schepping wil laten versmelten. Zelf zei de componist hierover: „Een oceaan van kosmische liefde omsluit de wereld en in de dronken golven van de zee van gelukzaligheid is de nadering voelbaar van de mannelijke schepper die zich zal verenigen met de vrouwelijke wereld.”
Canellakis speelde in dat opzicht de verschillende thema’s en orkestgroepen – met blazers en strijkers als twee lichamen – mooi tegen elkaar uit. Mysterieuze sidderingen in harp en houtblazers, fluisteringen tegenover klankexplosies, het was er allemaal, met de vervoering waar Skrjabin om vroeg. De kennismaking tussen Canellakis en het Concertgebouworkest klonk als een avontuur dat een vervolgt verdient.
Violist Augustin Hadelich in het Vioolconcert van Sibelius.
Begin oktober ligt hij nog netjes in zijn doos, maar lang hoeft hij niet meer te wachten – de roze glittermicrofoon zal nu gauw uit zijn verpakking worden gehaald door theatergezelschap Club Lam. In het Limburgse theater repeteren de makers hun nieuwe voorstelling: Lesbos. Die zal gaan over klassieke én hedendaagse idolen, over sexual healing en over de orgasmekloof. En over je uitspreken, leggen de drie oprichters van Club Lam uit in de kantoorruimte naast de zaal, waar tussen de repetities door pokébowls worden gegeten. „Eigenlijk gaat het stuk vooral over het geven van een stem, het krijgen van een stem”, zegt Ayla Çekin Satijn (spel en dramaturgie). „Wie krijgt de microfoon in handen?”
In deze voorstelling is het Satijns personage dat letterlijk de microfoon in handen krijgt. Ze speelt Sappho, de invloedrijke oud-Griekse dichteres die veel schreef over persoonlijke gevoelens – voornamelijk liefde – in de ik-vorm. Haar lyrische poëzie werd zingend voorgedragen, begeleid door een lier. Geregeld waren vrouwen het onderwerp van zo’n lied. Het is dan ook aan Sappho (geboren en getogen op het Griekse eiland Lesbos) te danken dat de woorden ‘sapphisch’ en ‘lesbisch’ nu worden gebruikt om liefde en aantrekkingskracht tussen vrouwen te beschrijven. Marloes IJpelaar (spel en tekst): „Inmiddels is ze een queericon geworden.”
En Club Lam zou Club Lam niet zijn als ze Sappho niet nog verder de moderne tijd in trokken. Eerder kregen vrouwelijke figuren uit de (kunst)geschiedenis al een soortgelijke behandeling van het theatergezelschap, dat ontstond uit een gedeeld verlangen naar interessantere theaterrollen voor vrouwen. Zo was Marie Antoinette een Instagram-influencer in Let them eat cake (2019) en werd Nabokovs Lolita een content creator op OnlyFans in Lolita (2021). Het kiezen van historische figuren geeft richting aan een voorstelling en roept meteen een beeld bij mensen op, legt IJpelaar uit. Maar Club Lam zoekt vooral naar lessen die in het hier en nu te leren zijn, door die figuren in een ander licht te zetten en hun verhalen te koppelen aan hedendaagse thema’s.
Dus toen Satijn met het idee kwam een voorstelling over queer icon Sappho te maken, begonnen IJpelaars hersens direct te kraken. „Toen dacht ik: de orgasmekloof, dat is echt een heteroding. Daar hebben lesbiennes geen last van: tachtig procent van de vrouwen komt wél klaar als ze seks hebben met een vrouw. Dus Sappho, een dichteres die vanuit de ‘ik’-vorm schreef over vrouwelijke liefdes… die kan ons vast iets vertellen over hoe we die orgasmekloof kunnen dichten.”
Poetry & Pornstars
Om het gesprek over dat onderwerp alvast te openen, organiseerde het gezelschap in de aanloop naar de voorstelling onder meer een clubmiddag, die ze Poetry & Pornstars doopte. Ook dat is onderdeel van de Club Lam-methode: betrek je publiek en creëer een community. Poetry & Pornstars kreeg een editie in Venlo en eentje in Utrecht; de twee thuisbases van het gezelschap. Er werden gedichten voorgedragen, en sekstips gedeeld. „Ella ging de vulva uitleggen”, zegt IJpelaar, wijzend naar collega Ella Kamerbeek (spel en productie). De reacties in beide steden liepen sterk uiteen: waar in Utrecht de meeste informatie als reeds bekend werd ontvangen, leken de bezoekers in Venlo minder gewend om over hun lijf en seksualiteit te praten. De suggestie om thuis de eigen vulva eens te bekijken met een spiegeltje werd met besmuikt gegiechel ontvangen.
„In Utrecht voelde het als preken voor de eigen parochie”, zegt IJpelaar. Toch valt op het gebied van de orgasmekloof ook nog genoeg winst te behalen binnen progressieve bubbels. Kamerbeek: „Als ik kijk naar de seks die ik heb met mannen, hoe vaak ik dan klaarkom… dat is onder de tien procent. En als er iets intimiderends gebeurt in de slaapkamer of ergens anders, kan ik nog steeds bevriezen en later denken: dit is echt over mijn grens gegaan. In mijn leven is het heel normaal om het daarover te hebben, en toch gebeurt het nog. Dus já, deze gesprekken zijn nog heel erg nodig.”
Het thema stond vast, en de hoofdpersoon ook. Restte alleen nog het creëren van een moderne versie van Sappho. In Lesbos is de dichteres een singer-songwriter à la Taylor Swift. Fans reizen af naar Lesbos om haar vrijuit te horen zingen over intieme emoties, en ervaren daar de extase die Swifties al maandenlang ervaren op Swifts The Eras Tour. Ter voorbereiding plaatsten de theatermakers in augustus een oproep op Instagram: welke Swiftfan wilde hen wegwijs maken in de wondere wereld van hun grote idool? Het resultaat is een voorstelling vol verwijzingen naar zowel Swift als Sappho.
Net als Sappho schrijft Swift vooral persoonlijke teksten over liefde en alle andere gevoelens die daarbij komen kijken. Maar is het voor een moderne artiest nog mogelijk om je te beperken tot die ‘kleine’ thema’s? Kamerbeeks personage, Atthis, vindt van niet. „Zij spreekt Sappho aan op haar verantwoordelijkheid”, zegt Kamerbeek. „Je hebt een podium, je hebt macht en geld. Mensen luisteren naar jou, dus jij moet je politiek gaan uitspreken.” Atthis verwoordt daarmee de toenemende druk op sterren om hun stem te laten horen over grote kwesties, van de verkiezingen in Amerika tot de oorlog in het Midden-Oosten.
Of die druk terecht is of niet, mag het publiek uiteindelijk voor zichzelf bepalen. Club Lam hoopt vooral de aanzet te geven tot gesprekken die bezoekers anders misschien niet gauw zouden voeren, of het nu gaat over politiek of seksualiteit. „Wat ik manifesteer,” zegt Satijn, „is dat ik na de première ergens een vrouwenclubje van in de vijftig hoor zeggen: ‘Ik heb óók wel eens met een vrouw…’ ‘Ah, écht…?’ ‘Ja, en toen ben ik wél gekomen…’” Ze schiet in de lach. „I would love that.”
Lesbos van Club Lam gaat in première op 18 oktober in Maaspoort, Venlo. Info: clublam.nl
Op de poster van de tentoonstelling (en bij dit artikel) staat een portret waarvan je kunt denken: dat is vast zijn beroemde dochter, Thérèse Schwartze. Maar ze is het niet. De tentoonstelling Johann Georg Schwartze, uit de schaduw van zijn dochter in het Luther Museum in Amsterdam gaat nu eens niet over de befaamde portrettiste, van wie werk in bijna alle belangrijke musea van Nederland hangt.
Voor het eerst in honderd jaar is er nu een tentoonstelling over haar vergeten vader. Johann Georg Schwartze (1814-1874) was in zijn tijd een bekend portrettist, maar werd na zijn overlijden vrijwel meteen overschaduwd door zijn dochter Thérèse Schwartze (1851-1918). De poster van de tentoonstelling toont één van zijn mooiste portretten, Johann Georg Schwartze maakte het in opdracht van de familie Pauw van Wieldrecht, het is hún dochter die je ziet.
Wie was hij? En waarom zijn we hem vergeten?
Johann Georg Schwartze was de zoon van een Nederlandse moeder en een Duitse vader die niet in de ouderlijke verffabriek wilde werken maar een loopbaan als kunstenaar ambieerde. Na een opleiding aan de Academie in Düsseldorf vestigde hij zich in Amsterdam, waar hij met een portret van zijn verloofde meteen opviel. „Wij bewonderen de verdiensten van deze kunstenaar”, schreef het Algemeen Handelsblad van 5 oktober 1844.
In opdracht
Het citaat staat in de catalogus van de tentoonstelling, Johann Georg Schwartze, uit de schaduw van zijn dochter van kunsthistorici Rudi Ekkart en Claire van den Donk. Daarin lees je ook meteen de eerste verklaring waarom we hem zijn vergeten: de meeste van zijn portretten werden gemaakt in opdracht, waardoor ze verdwenen uit het publieke domein. Een aantal portretten in bezit van een kleindochter van hem, werden na haar overlijden geveild en raakten op die manier verspreid. Het portret van zijn verloofde is zo’n kwijtgeraakt schilderij. Van de historie- en genrestukken die hij ook maakte, is niet bekend of ze bewaard zijn gebleven.
Er zijn meer redenen waarom Schwartze is vergeten. Een belangrijke: hij maakte zijn portretten met stijlkenmerken die tegenwoordig minder worden gewaardeerd, maar in het derde kwart van de negentiende eeuw juist wel. Veel van zijn schilderijen zijn romantisch, lieftallig, gepolijst – precies zoals de opdrachtgevers zichzelf, hun echtgenote en kinderen aan de wereld wilden tonen.
De drie zusters Voombergh uit 1846 is zo’n idyllisch werk dat te zien is op de expositie: drie bevallige jongevrouwen in elegante, glanzende japonnen. Wat je óók ziet: het portret oogt conventioneel, maar zijn vakmanschap is evident – je begrijpt dat hij gold als een uitstekend portrettist. En zijn portretten ontroeren ook, zoals Agnes Henriette Pauw van Wieldrecht van de tentoonstellingsposter of Thérèse Schwartze op ongeveer veertienjarige leeftijd.
Schwartze had ook pech, zou je kunnen zeggen: juist doordat hij zijn dochter het vak leerde, en zij uitzonderlijk getalenteerd bleek, wordt de achternaam ‘Schwartze’ nu geassocieerd met ‘Thérèse’ en niet met ‘Johann Georg’. En áls Johann Georg al bekend is, schrijven Rudi Ekkart en Claire van den Donk, dan als „enigszins tirannieke leermeester van Thérèse”.
Dat beeld wil de tentoonstelling rechtzetten. De licht onderdanige toon van Thérèses brieven aan haar vader Johann Georg „hangt samen met gebruiken in het contact tussen ouders en kinderen die gedurende haar jeugdjaren gewoon waren”. Er is óók een brief bewaard gebleven waarin haar vader haar op vriendelijke, bijna collegiale toon bijstaat. Die brief is uit 1872, Thérèse verbleef bij de familie Van Gelder de Neufville in Haarlem. Ze moest een kinderportret schilderen, maar dat lukte niet erg: het model werkte niet mee. „De correspondentie laat zien dat de schilderes nog niet zeer ervaren was in de uitvoering van portretopdrachten. Haar vader gaf advies en hij toonde zich in zijn brief een goede en rustige raadgever.”
Waarschijnlijk zijn enkele schilderijen die in de kunstgeschiedenis worden toegeschreven aan Thérèse, gemaakt door haar vader terwijl zij hem hielp.
In 1872 was Thérèse Schwartze 20 of 21 jaar oud. Wat de auteurs brengt bij hun volgende constatering, in feite een scoop: waarschijnlijk zijn enkele schilderijen die in de kunstgeschiedenis worden toegeschreven aan Thérèse, gemaakt door haar vader terwijl zij hem hielp.
Het gaat om drie van haar vroegst gedateerde werken: Ernst en Louis van Loon uit 1866, Thérèse was toen 14, een portret van Louise Borski, de moeder van Ernst en Louis, uit 1867, en een portret van Johanna van Hoey Smith, ook uit 1867. Alle drie deze schilderijen hebben als signatuur t.Schwartze: een kleine ‘t’ in plaats van een volledige voornaam. Ook wordt in 1915 op een ter gelegenheid van Johann Georgs honderdste geboortedag mede door Thérèse georganiseerde tentoonstelling, Ernst en Louis van Loon geschaard onder de werken van haar vader. Ekkart en Van den Donk: „Wanneer het inderdaad de eerste of één van de eerste grote opdrachten van de dochter zou zijn geweest, is een vergissing in de toeschrijving ondenkbaar.”
Bridgerton
„Ik vind dat een heel mooi en lief idee”, zegt directeur Steven van Teeseling van het Luther Museum. „Sowieso is het een mooie gedachte dat zijn dochter beroemder werd dan haar vader en hoe die vader daar de weg voor vrijmaakte.”
Het is een paar weken voor de opening van de tentoonstelling, de werken zijn er nog niet. Op één na, dat het museum onlangs heeft aangekocht: Portret van een onbekende vrouw uit 1856. Wanneer de museumdirecteur het schilderij voorzichtig uit het bubbeltjesplastic haalt, zie je een wat dromerig kijkende vrouw, om haar pols een fraaie, gouden armband, op haar schoot een opengeslagen boek met de tekening van een landschap. Hou je Portret van een onbekende vrouw naast een afbeelding (uit de tentoonstellingscatalogus van 1915) van het verdwenen portret van zijn verloofde, dan lijken de vrouwen op elkaar. Misschien zijn ze dezelfde.
En ook dát is een mooi idee, vindt Steven van Teeseling. „Eliza Hermann, zijn vrouw, kwam uit Duitsland, in dat boek op haar schoot kijkt ze misschien naar een landschap van haar thuisland. Haar armband heeft een liefdesknoop, a true lovers knot – dat is ook een teken. En de gezichten komen best een beetje overeen. We weten het niet, maar ik wil graag speculeren dat deze mysterieuze vrouw zijn echtgenote was.”
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Johann Georg Schwartze, Onbekende vrouw, 1856, aangekocht door het Luther Museum, Amsterdam ” data-figure-id=”0″ data-variant=”row”><img alt data-description="Johann Georg Schwartze, Onbekende vrouw, 1856, aangekocht door het Luther Museum, Amsterdam ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/schilder-johann-georg-schwartze-maakte-de-weg-vrij-voor-de-roem-van-zijn-dochter-therese-2.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/10/14145651/data122833538-5e24b6.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/schilder-johann-georg-schwartze-maakte-de-weg-vrij-voor-de-roem-van-zijn-dochter-therese-14.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/schilder-johann-georg-schwartze-maakte-de-weg-vrij-voor-de-roem-van-zijn-dochter-therese-12.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/schilder-johann-georg-schwartze-maakte-de-weg-vrij-voor-de-roem-van-zijn-dochter-therese-13.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/schilder-johann-georg-schwartze-maakte-de-weg-vrij-voor-de-roem-van-zijn-dochter-therese-14.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/schilder-johann-georg-schwartze-maakte-de-weg-vrij-voor-de-roem-van-zijn-dochter-therese-15.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/C5G5Z_myaQEFvaDs4mYZ3VMxH_U=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/10/14145651/data122833538-5e24b6.jpg 1920w”>Johann Georg Schwartze, Onbekende vrouw, 1856, aangekocht door het Luther Museum, Amsterdam Foto: Ingeborg de Jongh
Johann Georg Schwartze, wil hij maar zeggen, komt uit zijn portretten en uit dit soort verhalen naar voren als een liefhebbende vader en echtgenoot. „En dat zijn schilderijen minder aansprekend zijn dan die van zijn dochter: dat is ook in onze ogen, hè. Wij houden meer van haar losse, pasteuze manier van schilderen. Zijn manier is Bridgerton-achtig, hij brengt een zoet, chocolate box-achtig gevoel over. En voor die portretten in opdracht maakte hij het vaak nog wat zoeter. Als begenadigd schilder verdiende hij daar ook zijn geld mee.”
In het Luther Museum heeft de lutherse kunstenaarsfamilie Schwartze een prominente plek – naast Johann Georg en Thérèse ook Thérèses zus Georgine, beeldhouwster, en Johann Georgs kleinkind Lizzy Ansingh, kunstenaar. Er is een borstbeeld van Maarten Luther door Georgine Schwarze, een schilderij van Georgine door Lizzy Ansingh, er zijn twee portretten door Thérèse Schwartze. En sinds dit jaar dus Portret van een onbekende vrouw van Johann Georg Schwartze.
Lees ook
Zorg bindt de lutheranen
Het kleine, in 2019 geopende Luther Museum is gevestigd in het ‘evangelisch-lutherse oude mannen- en vrouwenhuis’ uit 1772, waar door de lutherse diaconie behalve ouderen ook armen en wezen werden opgevangen. In regentenkamers, een lange gang en een kerkzaal zie je er de geschiedenis van de lutheranen terug in meubels, zilverwerk, schilderijen. Steven van Teeseling is directeur sinds 2024, dit is zijn derde tentoonstelling.
Wil hij met Johann Georg Schwartze, uit de schaduw van zijn dochter nog meer laten zien dan een vergeten schilder en zijn werk? „Ik probeer de verhalen van vroeger te koppelen aan de actualiteit. De tijd van Johann Georg, Thérèse, Georgine en Lizzy was óók het moment dat de lutheranen emancipeerden. Het was een vrij teruggetrokken gemeenschap, maar precies in die jaren kregen ze een eigen identiteit. Ze gingen zich tonen als groep: trots, welvarend, zelfverzekerd. Je had lutherse bankiers, politici, kunstenaars, wetenschappers. De liberale politicus Thorbecke was luthers. De socialist Domela Nieuwenhuis ook. Dat vind ik ook een mooi verhaal voor nu: een minderheidsgemeenschap van migranten blijft eerst op de achtergrond maar uiteindelijk wortelen ze, krijgen ze publieke functies, groeit de trots. Ze raken verweven met de geschiedenis van dit land, maar houden ook vast aan de eigen waarden.”
Naast de schilderijen is er straks in de lange gang van het museum een portrait gallery te zien van vijftien lutheranen van nu. Ze zijn in het Luther Museum gefotografeerd door portretfotograaf Koos Breukel – en voor de museumpodcast allemaal geïnterviewd: wat is nou typisch luthers, welke waarden zijn dat en hoe heb je die meegekregen. „Eigenlijk onderzoeken we deze vragen via een dubbele tentoonstelling: door de ogen van een negentiende-eeuwse portretschilder én met de blik van nu.”
De makelaar had het tussen neus en lippen door laten vallen: „By the way, Igor Stravinsky kwam hier weleens op bezoek.” ‘Hier’ is een Amsterdams rijtjeshuis uit begin 1900, op een paar minuten wandelen van het Concertgebouw. In de jaren twintig van de vorige eeuw dirigeerde Stravinsky er regelmatig zijn eigen composities. Nu wordt het huis bewoond door violiste Candida Thompson (1967), artistiek leider van strijkorkest Amsterdam Sinfonietta. Terwijl de waterkoker pruttelt vertelt ze in geuren en kleuren over de vroegere artistieke bewoners. „Boven woonde beeldend kunstenaar Friedrich Vordemberge-Gildewart, met wie Stravinsky bevriend was. Beneden werd het verhuurd aan musici.”
Om de hoek is het Museumplein, waar de trams langsrinkelen en zuurstokroze flexbezorgers voorbij sjezen. Maar Thompsons keukentje is op deze strakblauwe oktobermorgen een oase van stilte. Aan de keukentafel zit nog een violiste: Simone Lamsma (1985). De wereldwijd veelgevraagde soliste is net terug uit het Engelse Nottingham, waar ze met het BBC Philharmonic Orchestra Saint-Saëns en Ravel speelde. In de dagen ervoor was ze elke avond in Nederland op pad met Philharmonie Zuid voor het vioolconcert van Sibelius.
Lamsma: „Het voelt alsof het seizoen al maanden bezig is, terwijl we zijn nog maar een paar weken geleden begonnen zijn. Maar dat is prima, ik heb een rustige zomer gehad. En jij hebt het ook druk, weet ik.” Thompson knikt. Ze heeft er zeven concerten in Zuid-Amerika opzitten met Amsterdam Sinfonietta en een andere Nederlandse stervioliste: Janine Jansen.
Nu maken Lamsma en Thompson zich op voor de volgende tour met het Amsterdamse strijkorkest: muziek van Arvo Pärt (1935) en zijn inspirator Johann Sebastian Bach, in het programma Pärt über Bach – het programma is een herneming uit 2020, toen de tournee al na een paar concerten werd geannuleerd als gevolg van de coronamaatregelen.
Thuiskomen
Zo’n vijftien jaar geleden speelde Lamsma voor het eerst samen met het Amsterdamse strijkorkest. Sindsdien keert ze er regelmatig terug. „Voor mij als reizende solist gaat alles heel snel. Je bent maar voor een week of zelfs korter bij een buitenlands orkest op bezoek. Naarmate je ouder wordt, bouw je natuurlijk wel relaties op met orkesten, omdat je er steeds weer naartoe gaat. Muziek maken is voor mij heel menselijk en persoonlijk. Daarom vind ik het ook zo fijn met Amsterdam Sinfonietta te spelen. Candy [Candida Thompson] ken ik erg goed, en de orkestmusici ook. Het voelt als thuiskomen.”
Ook Thompson voelt zich thuis bij Amsterdam Sinfonietta. Nog steeds. Ze begon er in 1995 als concertmeester, toen het orkest nog met dirigent speelde. Volgend jaar is ze dat dertig jaar, en artistiek staat ze inmiddels 21 jaar aan de leiding. Dat is lang in een tijd waarin mensen steeds korter in dezelfde baan blijven. „Dat klinkt heel lang ja”, lacht Thompson. „Het is op een heel natuurlijke manier gegaan. Je kunt niet ergens blijven werken als het werk je geen uitdaging geeft en je er niet in kunt groeien. Ik denk dat veel mensen in Amsterdam Sinfonietta voelen dat er ruimte is voor andere vormen van creativiteit, om nieuwe dingen te ontwikkelen, zoals KleuterSinfonietta [de concertformule voor kleuters]. Een paar musici hebben dat ooit met veel tijd en energie zelf opgezet.”
Het uitstel van de tournee van Pärt über Bach in 2020 bleek een geluk bij een ongeluk: er was plotseling tijd om twee uitgebreide muziekfilms op te nemen met filmmakers Georgios Rietveld en Maarten Corbijn, van Pärts dubbelconcert voor twee violen Tabula Rasa en Bachs dubbelconcert BWV 1060r. Ook kwam er een album. Daarop bespeelt Lamsma een Stradivarius-viool en Thompson een Guarneri del Gesù, beide instrumenten van Italiaanse topbouwers uit de barok. De Stradivarius klinkt zeer briljant en de Del Gesù veel donkerder, meldt het cd-boekje. Maar wie deze maand de live concerten bezoekt, zal Lamsma op een ander instrument horen spelen.
Instrumentencrisis
„Ik zit momenteel even in een instrumentencrisis”, legt ze uit.
Thompson: „Is het wel oké om erover te praten?”
Lamsma knikt. „Mijn Stradivarius zal worden verkocht [Lamsma had de viool in bruikleen], dus ik moest hem vorig jaar teruggeven aan de eigenaar. Dat is een big deal, want je voelt je helemaal verbonden met zo’n instrument en kunt erop vertrouwen. Ik speelde negen jaar op deze viool. Je vindt niet zomaar een nieuw instrument dat bij je past en waar je je net zo comfortabel bij voelt. Het is nog veel moeilijker om iemand te vinden die in een instrument wil investeren en het je in bruikleen wil geven. Dus ik ben bezig met een grote zoektocht.
„De afgelopen tijd heb ik op veel verschillende violen gespeeld. Het kost veel tijd om een instrument te leren kennen. Je moet er veel op spelen. Niet alleen thuis, want in je woonkamer klinkt muziek heel anders dan in een concertzaal. Iets dat thuis mooi klinkt kan in een zaal niet zo mooi klinken, en andersom. Voor dit project met Amsterdam Sinfonietta speel ik op een Vuillaume [een negentiende-eeuws Frans instrument].”
„Die hebben meestal een heel sterke, gezonde klank”, voegt Thompson toe.
Lamsma: „Krachtig inderdaad. En soms is een instrument sterk in de hoogte, of juist de laagte, maar deze viool is veelzijdig, dat vind ik fijn. Maar ik heb hem nog maar twee weken, dus ik moet hem nog verder ontdekken. Je instrument is als een mens met wie je een relatie hebt. Je komt de allerkleinste dingen te weten en weet dan precies wat je moet doen om een bepaalde kleur of klank uit het instrument te halen.”
Thompson: „Een instrument kan jou ook veel leren.”
Lamsma: „Absoluut. Bij mijn Stradivarius was het bijna alsof de viool de leiding had, niet ik.”
Thompson grijnst: „Jouw Stradivarius was net zo’n zelfrijdende auto van Google: je gaat erin zitten en hij rijdt zo met je weg.”
Lamsma: „Stradivarius-violen zijn vaak temperamentvol. Dat moet je niet willen bevechten, dan werkt het niet. Ik moest dus altijd luisteren naar wat het me vertelde. Het is fantastisch hoe zoiets werkt. Als je een instrument zó goed kent en je er thuis bij voelt, dan wordt het als je stem, een verlengde van jezelf.”
Klokjes-stijl
Tijdens de tournee van Pärt über Bach staat onder meer Tabula Rasa op het programma. Het is een van de eerste stukken die Pärt schreef in zijn tintinnabuli- of ‘klokjes’-stijl, de mystieke, minimalistische stijl waarmee de Estse componist in de jaren zeventig en tachtig wereldberoemd werd. Opvallend in Tabula Rasa zijn de lange stiltes die de verschillende blokken muziek van elkaar scheiden. De lengte van die stiltes laat Pärt niet zomaar over aan de musici en het moment, vertelt Thompson. „Hij geeft precies aan hoe lang ze moeten duren en hoe ze gedurende het stuk opbouwen. Dat moet je als musicus precies volgen, anders stort de muzikale structuur in.”
Lamsma: „Tijdens een live concert zijn die stiltes ongekend. Het is niet zomaar gewoon stil. Het is alsof de stilte elektrisch geladen is. Zo’n stilte vind je nergens anders dan in de concertzaal. Het is buitengewoon als dat gebeurt. Als je thuis in je woonkamer zit, is het ook stil. Maar als je met een groep mensen stil bent, voelt het compleet anders.”
Thompson: „Zijn wij mensen ook niet gewoon heel luidruchtig? Je gaat naar een popconcert, een voetbalwedstrijd, een feestje… Waar er ook mensen samen zijn, is er lawaai. Dan is het prachtig als mensen ook in stilte samen kunnen zijn en zich daarbij op hun gemak voelen.”
In Pärt über Bach spelen Lamsma en Thompson muziek van twee componisten bij wie religie een grote rol in hun leven speelde. Hoe spiritueel zijn Lamsma en Thompson zelf?
Lamsma: „Voor mij is muziek als een religie, als je dat zo kunt zeggen. Via muziek leer ik veel over mezelf. Het ego kan erdoor verdwijnen en er ontstaat iets dat groter is dan wij mensen. Dat is heel krachtig. Het voegt een veel diepere ervaring toe aan het oppervlakkige wat het leven zo vaak kan hebben. In de muziek kun je eindeloos veel lagen ontdekken, in jezelf ook trouwens. Ik denk dat ik dat als kind al voelde. Ik kon overweldigend raken door hoe muziek me kon laten voelen. Het is moeilijk uit te leggen, maar ik zou daarom niet zonder muziek kunnen. Hoe is dat voor jou?”
Thompson: „Ik ben niet religieus in de traditionele zin van het woord. Ik vind het wel mooi om in kerken te zijn. Ik voel waardering voor hoe mensen honderden jaren geleden hebben geworsteld om zulke ongelooflijke mooi gebouwen neer te zetten omdat ze geloofden in iets dat groter was dan zichzelf als individu. In de muziek ben je soms bezig met hele basale dingen: een deuntje oefenen, een bepaald geluid vormen, wat dan ook.
„Maar uiteindelijk is goede muziek zoveel groter dan jij als individu. Dat is natuurlijk ook waarom componisten zo worden vereerd: zij kunnen iets geweldigs creëren. Wij musici brengen het slechts over. Maar die componisten vallen ook weer terug op een soort inspiratie die groter is dan henzelf. Het is precies wat jij zei: van musicus naar componist, via elkaar overstijg je het ego en bereik je iets groters.”
Candida Thompson en Simone Lamsma toeren met Amsterdam Sinfonietta van 10 t/m 23 oktober door Nederland met het programma ‘Pärt über Bach’. Het gelijknamige album verscheen afgelopen april.
Kon het wranger? Een aantal dagen voor de grote viering van het vijftigjarig jubileum van het Amsterdamse jazzpodium Bimhuis overleed plots een van zijn oprichters, trombonist en componist Willem van Manen. Een auto-ongeluk werd hem fataal op zijn 84ste. Hij was het die met saxofonist Hans Dulfer door de stad fietste op zoek naar een locatie voor livejazz, die vanaf 1968 drie jaar in Paradiso had geklonken. Ze vonden een voormalige meubeltoonzaal in een pakhuis aan de Oudeschans, vlakbij de Wallen.
Eigenhandig en met een lening kwam er een betonnen jazzhol. Een onflatteuze bijnaam – ‘fietsenstalling aan de Oudeschans’, maar de jazz had een clubhuis, waar tot diep in de nacht gespeeld kon worden en niemand moeilijk deed. Dulfer deed de boekingen, Willem van Manen pakte de boekhouding op. De concerten – in het begin was de entree voor een riks – sloegen aan. En ook Van Manens zachte lobby in de Amsterdamse Kunstraad lukte; door subsidie kon het Bimhuis groeien. Hijzelf werd een spil in de Amsterdamse jazz: medeoprichter van Orkest De Volharding, muzikant bij het Willem Breuker Kollektief, leerorkest De Boventoon en later aanvoerder van zijn eigen orkest, de Springband.
Een momentje slikken dus vorige week op het vijftigste jubileumfeest van het Bimhuis. We waren tien minuten op weg in de vijfdelige compositie Home waarmee gelegenheidsensemble BigBim50, met 21 muzikanten onder leiding van componist, pianist en orkestleider Martin Fondse, eer betoonde aan de inspiratoren en pioniers van het jazzpodium. En toen klonk ‘The Sheltering Sky’, gevoelvol, trombonist Joost Buis en klarinettist Michael Moore soleerden intens; Willem van Manen schreef in 1983 een gelijknamig orkeststuk.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Muzikant en componist Theo Loevendie tijdens een optreden in het BIM-huis in 1979. ” data-figure-id=”1″ data-variant=”row”><img alt data-description="Muzikant en componist Theo Loevendie tijdens een optreden in het BIM-huis in 1979. ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/10/09162446/web-1010CULbimhuis8.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-13.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-11.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-12.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-13.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-14.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/oM39ukuVN4O5uTCfN-1Ur7tVAC4=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/10/09162446/web-1010CULbimhuis8.jpg 1920w”>Muzikant en componist Theo Loevendie tijdens een optreden in het BIM-huis in 1979.
Foto’s: Pieter Boersma
Even daarvoor waren alle blazers uit de lift, van balkons en trappen in het atrium van het Muziekgebouw waarin het Bimhuis huist komen marcheren. Al spelend, een kakofonische muziekstroom die ‘Echoes of Home’ was genoemd, baanden ze zich een weg door het publiek. Het werd een juichende jubileumaftrap van Bimhuis50. Met bijpassend, volgens kenners ‘dwars smakend’ Impro-bier (detail: bier op basis van wilde gisting net als in jazzimprovisatie).
Home ging over hoe de jazz de afgelopen halve eeuw had geklonken in het Bimhuis. Hoe jazzmuziek een eerste „thuishaven” kreeg. Hoe de eigenheid van muzikanten als Willem Breuker of Han Bennink centraal had gestaan. En hoe eigenheid nog altijd wordt onderstreept in het huidige ‘Bim’ – door oudere jazzliefhebbers nog steeds omschreven als het ‘nieuwe Bim’. De moderne, half in het Muziekgebouw gestoken ‘black box’ met uitzicht over het Amsterdamse IJ is er sinds 2005.
Jazzkuil
Een halve eeuw Bimhuis – „het perfecte gesprek tussen musici en loyaal, kritisch en muziekminnend publiek”, aldus directeur Mijke Loeven. De transformatie van het jazzpodium is aanzienlijk. Van een basic jazzkot aan de Oudeschans – telefoniste Hettie Leijdekker had destijds alle concertinfo als je belde – werd de jazzlocatie na de eerste tien jaar een open concertzaal. Karakteristiek was de ‘kuil’: de als amfitheater vormgegeven zaal had een podium in de uitgegraven kelder en aan drie zijdes tribunes omhoog.
Van jazzhonk met jamsessies zonder sluitingstijd, altijd geouwehoer aan de bar en op de Wallen ‘zoekgeraakte’ muzikanten werd het Bimhuis gaandeweg een serieuze jazzbusiness. Met officiële kaartverkoop en een steeds iets breder ingestoken programmering. Al was het toen beslist nog geen plek voor alle jazzmuzikanten.
De vraag wat nu eigenlijk jazz is heeft de jazzscene lang verdeeld. Zo domineerde lang de richtingenstrijd tussen de Amsterdamse improkliek en de mainstream radiojazz uit het keurige Hilversum. Het is nu een ronduit bizar gegeven hoe de gevierde zangeres Rita Reys pas in juni 2004, op haar 79ste, voor het eerst in op dit jazzpodium optrad.
Saxofonist Benjamin Herman (56) ziet ook een groot verschil met hoe weinig toegankelijk het jazzpodium vroeger voor jonge muzikanten was. „De eerste conservatoriumstudenten zijn lang afgeschilderd als gedresseerde aapjes.” Hij behoort zelf min of meer tot de eerste lichting die eind jaren tachtig jazz leerde op het conservatorium. Die jazzopleidingen in onder meer Amsterdam, Rotterdam en Hilversum waren een doorn in het oog van gearriveerde jazzmuzikanten uit de improscene. Jazz leren op school? Absurd. Jonge musici moesten gewoon kilometers maken op het podium en in de kroeg, en zich laten leiden door de vrije improviserende jazzsenioren die hadden gestreden voor eigen gesubsidieerd podium.
„Autodidact zijn was een badge of honor”, aldus Herman. „Maar het werd ook een manier om werelden gescheiden te houden. Ingewikkeld: er was veel bereikt in de jaren zeventig door een bepaalde groep proactieve musici. Maar toen het Bimhuis een belangrijke speelplek werd, vonden andere mensen dat ze ook recht hadden daar op te treden.”
Los van alle discussie staat vijftig jaar Bimhuis natuurlijk voor legio memorabele concerten: het verpletterende kosmische jazzoptreden van het Sun Ra-orkest, de komst van grote jazznamen als drummer Art Blakey, bassist Charles Mingus, drummer Elvin Jones. Blazer Archie Shepp die met zijn anarchistische optredens vol declamaties en vurige freejazz huismuzikant werd in een uitpuilende zaal.
Optredens vol anekdotes: de hete improjams met altsaxofonist Sean Bergin als aanvoerder. Die had er sowieso een handje van om ongevraagd zomaar op het podium mee te spelen, omdat hij kritiek had en wilde laten zien hoe het wel moest. Zijn poging bij drummer Elvin Jones in te breken, de bandleden wisten niet wat ze meemaakten, werd verijdeld. Ook een rare avond: een volle bak voor bassist Jaco Pastorius, die te ver heen bleek en enkel ‘Happy Birthday’ voor zijn moeder zong.
Impro-trombonist Joost Buis (57) komt in het Bimhuis sinds 1983; met het orkest de Boventoon repeteerde hij er wekelijks. „Ik heb er veel jazz voor het eerst live gehoord. Trombonisten als Wolter Wierbos, Ray Anderson en George Lewis bijvoorbeeld. Vanaf het begin was het een plek om muzikanten te ontmoeten en te horen spelen. Het Bimhuis was ons clubhuis. Ook als je zelf ergens had gespeeld kwam je er laat op de avond weer thuis.”
Bloeiperiode
De verhuizing van het jazzpodium in 2005 richting het Muziekgebouw aan ’t IJ markeert een bloeiperiode. Ook voor Huub van Riel als artistiek directeur, ooit begonnen als manusje-van-alles voor de toen „ook wat geïmproviseerde leiding”. Vanaf de nieuwe, moderne locatie gaat het Bimhuis pas echt groeien.
De ‘podiumkuil’ is mee gegaan: ook aan het IJ wordt in de diepte gespeeld en loopt een halve maan van zitplaatsen trapsgewijs. Maar vooral heeft geen ander podium zo’n fraai zicht op de stad. Als de band van de avond de gordijnen niet heeft laten sluiten, zie je de treinen door de raampartij achter de muzikanten binnenlopen.
Het Bimhuis is gaan behoren tot een van de meest moderne, vooraanstaande jazzpodia ter wereld. De jazz, zo levend en avontuurlijk, is het hoogste goed gebleven. Van avant-garde tot mainstream, van arrivé tot debutant: hier droom je te staan. En het is een plek waar naast de Nederlandse jazzscene ook de internationale jazzmusici zich thuis zijn gaan voelen.
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Archie Shepp op weg naar het podium van het Bimhuis. In de kleedkamer hangt een foto van hem uit 1989. ” data-figure-id=”0″ data-variant=”row”><img alt data-description="Archie Shepp op weg naar het podium van het Bimhuis. In de kleedkamer hangt een foto van hem uit 1989. ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-3.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/10/09161432/data122833971-5d7dfc.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-20.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-18.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-19.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-20.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-21.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/MOyDFuCwkxOGdT1LBuFcxxEhqqA=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/10/09161432/data122833971-5d7dfc.jpg 1920w”>Archie Shepp op weg naar het podium van het Bimhuis. In de kleedkamer hangt een foto van hem uit 1989.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Jubileumoptreden van Bimhuis50 van Home, met onder andere The Sheltering Sky, een verwijzing naar een compositie van Willem van Manen. ” data-figure-id=”1″ data-variant=”row”><img alt data-description="Jubileumoptreden van Bimhuis50 van Home, met onder andere The Sheltering Sky, een verwijzing naar een compositie van Willem van Manen. ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-4.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/10/09161433/data122536060-d6b0b5.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-24.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-22.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-23.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-24.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/10/van-jazzhol-tot-vooraanstaand-podium-in-50-jaar-het-bimhuis-laat-musici-zelf-bepalen-wanneer-het-jazz-is-25.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/wA9dlhG9SHQ1rCmwO8_ORq3iu-8=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/10/09161433/data122536060-d6b0b5.jpg 1920w”>Jubileumoptreden van Bimhuis50 van Home, met onder andere The Sheltering Sky, een verwijzing naar een compositie van Willem van Manen.
Foto’s: Evert Elzinga, Bimhuis
Ook trombonist Joost Buis. Al kan hij nog mijmeren over het oude jazzclubhuis zonder sluitingstijd. „Dat gevoel van toen is toch een beetje kwijt geraakt.” Maar dat voelt jazzsaxofonist Tineke Postma (46) niet zo. Vanaf haar eindexamen loopt het podium als een rode draad door haar carrière. De optredens, de compositieopdracht die ze in 2021 kreeg. „Maar ook sociaal. De community voelt als familie. En mijn man (pianist Marc van Roon) heeft mij daar voor het eerst horen spelen.”
Het doet saxofonist Benjamin Herman goed dat het jazzpodium nu een thuishaven is voor jonge musici met frisse ideeën. „Voor mij heeft het Bimhuis in mijn beginjaren geen grote rol gespeeld in mijn muzikale ontwikkeling. Ik speelde in mijn vormende jaren op heel andere plekken. Daarom vind ik het goed dat ze nu er wel op tijd bij zijn. De muziek verandert voortdurend. Het is heel goed dat het Bimhuis meegaat in plaats van de boel afschermt.”
In jazz worden elk decennium nieuwe vormen van jazz ontwikkeld. Er ontstaan nieuwe stijlen en stromingen”, zegt directeur Mijke Loeven. „En altijd weer klinkt de vraag: is het wel echte jazz? Voldoe je wel aan de standaard?”
Dat is aan de ene kant een leuk discours over jazz. Het toont de betrokkenheid, stelt ze. „Maar het Bimhuis laat musici zelf bepalen wanneer het jazz is. Terwijl de houding inclusief is: iedereen die het kan mag meedoen.”
Loeven ziet een jonge jazzgeneratie „zonder oordelen”. „Jonge muzikanten zijn er helemaal niet mee bezig of iets jazz is, maar gebruiken van alles in hun muziek. Via online is de wereld open. Wat zou je nou vasthouden aan nog een stroming? Het draait niet alleen om skills, maar om de muzikale ideeën.”
Daar is de jonge componist Tijn Wybenga (31) een voorbeeld van. Zijn vroegste Bim-herinnering is dat hij als kind lag te slapen op de bankjes in het oude Bimhuis „omdat organist Joey DeFrancesco al uren op zich liet wachten”.
Twee jaar was hij huisartiest in het nieuwe makerstraject. „Die vroege ondersteuning voor mijn soort jazz, een community-achtige band waarin het karakter van elke musicus naar buiten sijpelt, is waardevol – terwijl ik toen echt nog niet zoveel op mijn naam had staan. Het heeft mijn carrière echt opgetild.”
De steun van het podium vindt hij erg bij de huidige tijdgeest passen. „De oudere jazzgeneratie mag brommen, maar de huidige generatie is supportive. En dat straalt het Bimhuis, van technici tot leiding, echt uit. Dat is belangrijker dan een leuke ervaring hebben als je er speelt.”
Deze week beginnen de laatste repetitie-dagen voor de grote opera-première aanstaande zaterdag. Na vier weken elke dag intensief repeteren ga ik vandaag in kostuum en make-up de voorgenerale spelen van onze nieuwe opera Piratenkoningin, waarin ik de gewelddige titelrol mag spelen.
Mijn personage heet Grace O’Malley en ik ga een klein weesmeisje met de naam Oona helpen. Haar pleegbroertje (hele dottige Lionel van Law-rence) is ontvoerd door een Engelse Queen. Samen met een paar sullige piraten gaan Oona en ik hem proberen te redden. Of het lukt? Dat is de vraag. De muziek is gloednieuw. De inkt is nog nat en heel mooi gecomponeerd door de Nederlandse componiste Monique Krüs. In de regie van Daniel van Klaveren hebben we een enorm spektakel op poten gezet. Hopen dat het allemaal goed gaat vanmiddag.
Dinsdag 1 oktober Piratenschip
Vanavond eerste try-out. Heel spannend. Voor de tweede keer hebben we het stuk doorlopen. Dat is lekker, want dan voel ik meteen hoe ik mijn partij zal moeten gaan verdelen in de hele tournee. Hoe is de boog over de voorstelling? De voorgenerale was nog niet heel strak. Dus veel doorlopen zijn fijn. Dan kan ik de notes verwerken en nieuwe dingetjes uitproberen. Ook is het lekker om het decor steeds beter te leren kennen. De set is spectaculair voor een kindervoorstelling. Het is een enorm bouwwerk, dat er in het begin uitziet als een weeshuis, daarna draait het hele geval om zijn as en wordt het een piratenschip om uiteindelijk weer te draaien naar het uiterlijk van een koninklijk galjoen. De orkestmusici zitten dit keer niet in de bak maar doen mee. Ze zijn ook piraat of weeskind, en zitten in het grote decor. Nu bij het eten van mijn boterham kijk ik nog even mijn bladmuziek en teksten door. De zenuwachtige vlinders in mijn buik zijn al begonnen met fladderen.
Woensdag 2 oktoberDikke enkel
Vanochtend wakker geworden met een beetje dikke enkel. Gisteren tijdens de try-out gestruikeld over een stuk decor dat ik niet goed zag in het donker. Ik had een nieuw loopje aan het eind van de tweede akte en ik zag niet dat daar een stuk vloer lag die wat uitstak. Net even mijn enkel ingetaped en dan vandaag weer fluks verder. Try-out ging trouwens heel goed. Echt al lekker kunnen spelen en zingen. Vandaag is het vroeg dag. Om 9 uur moet ik bij de make-up zitten. Om 11 uur hebben we een voorstelling voor schoolklassen. Allemaal joelende kinderen die voor het eerst naar een opera komen kijken en luisteren. Dat vind ik zo goed aan deze voorstelling. Dat het speciaal voor jonge mensen is gemaakt. Zo leren ze dat opera gaaf en mooi is. Misschien gaan ze hierdoor ook nog eens naar andere voorstellingen. Vanmiddag lekker vrij! Kan ik meteen de drukproef van mijn nieuwe boek Schandalig mooie opera nakijken.
Donderdag 3 oktoberSpugen
Gisteren driehonderd uitzinnige kinderen de voorstelling laten beleven. Toen ik het publiek in spuugde na mijn tekst „Kerels heb ik omgespogen” gingen ze allemaal uit hun dak van ontzetting en lol. „Gatverdamme” en „iiiiieuw” werd er lachend geroepen. Aan het eind van de voorstelling gejuich en applaus. Gelukkig vindt onze doelgroep de opera dus echt leuk!
Vandaag de echte generale repetitie. Vanochtend vroeg wakker geworden en het appartement waarin ik deze hele periode verblijf netjes opgeruimd en schoongemaakt. Nog maar één nachtje hier slapen. Vanavond neem ik de meeste spullen alweer mee naar huis. Daarna even mijn collega en vriendin Lilian Farahani opgehaald van een station in Rijssen. De treinen reden niet meer verder naar Enschede. Gezellig in de auto alles doorgekletst. We hebben allebei mega veel zin om de voorstelling te doen. Zij speelt Oona het weeskind en zingt en speelt de sterren van de hemel. Nu nog even mijn tas pakken en dan hop… naar het theater!
Vrijdag 4 oktoberOoglapje
Vandaag lekker thuis in Nootdorp wakker geworden. Het was een prachtige zonnige dag. Eerst een geweldige film gekeken over vier geweldige Britse actrices, onder wie Judy Dench en Maggie Smith, die thee met elkaar drinken en praten over hun theaterleven. Daarna mezelf opgemaakt en spullen meegenomen naar Omroep Max. Regisseur Daniel van Klaveren en ik mochten praten op tv over de opera. Ik had mijn piratenjas en ooglapje mee. Dan lijk ik op de poster. Het was heel leuk om te doen. Even ook nog wat collega’s kunnen noemen. Aylin Sezer bijvoorbeeld, die onze Queen prachtig gestalte geeft (Joris van Baar is haar ontroerende lakei). En Gitty Pregers, onze musicalster. We wilden ook nog Carl Refos noemen. Die is danser en beweegt zo soepel dat je denkt dat je echt naar een krab zit te kijken. Maar Martine van Os stelde een vraag erdoorheen, dus Carl viel even weg. Bij deze! Na de opname nog even langs mijn pa en ma gereden voor koffie. Morgen première!!
Zaterdag 5 oktoberCadeautjes
Ik ben al vroeg wakker. Radio klassiek staat aan. Even nog inbellen voor het laatste gesprek over de productie. Daarna relaxed de dag door. Niet te veel praten. Toitoi-tjes schrijven voor mijn collega’s. Zo’n fijne traditie is dat. Bij elke première geven we elkaar een klein cadeautje dat past bij de voorstelling, om elkaar zo succes te wensen voor de eerste uitvoering met publiek. Als je dan je kleedkamer binnenkomt liggen er allerlei lieve wensen en spulletjes klaar. Verheug ik me nu al op. Na vandaag begint de tournee door Nederland. Lekker spelen en ook weer bezig kunnen zijn met andere concerten die in het verschiet liggen. Never a dull moment!
‘Krank is het land dat de clown tot koning kroont.’ Het is de favoriete zin van toneelschrijver Jibbe Willems uit Koning Krump, zijn even epische als knotsgekke drama over een democratisch gekozen koning die zijn land naar de afgrond voert. „Ik hou enorm van het beitelen van kleine standbeeldjes in zinnen”, zegt de Arnhemse auteur, „maar vorm en inhoud moeten elkaar versterken, anders wordt het alleen maar mooischrijverij. Deze zin is tegelijk een soort motto, voor het stuk, over de toestand van de wereld.”
Mooi schrijven, barok schrijven kan Jibbe Willems als geen ander. Al twee decennia voorziet de als acteur opgeleide auteur theatermakers van zintuiglijke, geladen, poëtische en geestige taalwerken. Over een bundeling van veertien toneelstukken schreef NRC in 2021: „Zijn thema’s zijn universeel en tijdloos: hunkering, drift, personages die verweesd ronddolen en zich geborgen willen weten door een ander. Met humor en mededogen observeert hij de ploeterende mens.” Zijn productie is daarbij ongekend hoog, met soms wel zeven of acht teksten per seizoen – nieuw werk, maar ook vertalingen, bewerkingen en libretto’s.
Voor het Utrechtse gezelschap Het NUT schreef hij Koning Krump, dat komend weekend in première gaat, in regie van Greg Nottrot. Met Nottrot bedacht Willems (1977) zes jaar geleden al het idee voor een shakespeareaans koningsdrama rondom machthebbers, vertelt hij in een Utrechts café. „We vroegen ons af: ‘Wat zou een Richard III zijn met Sep Blatter van de FIFA? Een King Lear met Willem-Alexander en zijn dochters?”
Het moest gaan over ambitie, hoogmoed en de onvermijdelijke val. „Trump gaf ons veel inspiratie, omdat er ook veel andere shakespeareaanse elementen in hem samenkwamen: het volk dat in opstand komt, zijn familie-dynastie, de rijkdom, de valse beeldvorming.”
Wat zou een King Lear zijn met Willem-Alexander en zijn dochters?
Koning Krump was eigenlijk bedoeld voor 2020, maar werd dwarsgezeten door corona. Trump is nog niet van het toneel verdwenen, maar de vraag is of de man niet te weird is om satire over te maken. „Dat is de uitdaging”, zegt Willems. „Daarom besloten we er een sprookje van te maken. Dat biedt de mogelijkheid om het verhaal gekker en vreemder te laten zijn. Hoewel de actualiteit ons alsnog inhaalde. Er zat bijvoorbeeld een aanslag op Krump in het stuk. Dat werd realiteit. We hoefden alleen de wond maar een paar centimeter op te schuiven, naar het oor.”
Hoe schrijf je met de ambitie een shakespeareaans drama te scheppen?
„Bij shakespeareaans denk ik aan de taal. Aan taal die communiceert met een breed publiek, maar met poëzie en grootsheid in zich. Dat grootse zit in verwijzingen naar goden, mythen en bijbelse verhalen, en de poëzie in metaforen die soms aards, soms gezwollen zijn. Zowel de arbeider als de adel moet worden aangesproken. En het zit in de wisselwerking tussen kleine en grote thema’s, van stront tot het filosofische.
„Het stuk bevat veel referenties aan Shakespeare, aan Macbeth, Ophelia, King Lear, de vader van Hamlet. Je kan een bingokaart meenemen. Shakespeareaans is ook de vorm: vijf bedrijven, met van die terzijdes, waarin een personage direct het publiek aanspreekt.”
Het verhaal begint als Krump tot zijn verrassing tot koning wordt gekozen, zoals Trump in 2016 tot president werd gekozen. Daarna wordt alles anders dan wat er in de werkelijkheid gebeurde, al kregen bijna alle personages de naam van bestaande figuren rond Trump, maar dan geschreven met een ‘k’. Kelania (naar Trumps vrouw Melania), Kivanka (dochter Ivanka), Kared (naar Ivanka’s man Jared), en Billary Klinton (Hillary, en ook haar man Bill). Trump Junior bleef wel Junior. En Bannon, Trumps adviseur, heet nu Annon. Plaats van handeling is het mythische Kamerika.
Als kwade geest die Krump van alles influistert, is Annon de spil in het verhaal.
„Hij is een Jago-figuur – de man die in Othello liegt en bedriegt om zijn zin te krijgen. Hij is Hét Kwaad, of het kwaad in ons, een schaduwkant van onszelf. Zoals Junior uiteindelijk een onderdrukte lichtzijde van de mens is, Het Goede.”
Lees ook
De toneelschrijver is veronachtzaamd
Krump toont aanvankelijk veel zelfreflectie, anders dan Trump ooit deed. Wat is Krump voor man?
„Ik wilde hem niet inwisselbaar laten zijn met Trump. Krump is een man die naar erkenning, warmte en liefde zoekt. En daarin erg op mij lijkt. En misschien wel op ons allemaal. Tegelijk laat hij zich makkelijk meeslepen door zijn ego en zijn eigenbelang. In principe zou hij een goed mens kunnen zijn. Je gaat een tijdje met hem mee, tot er een punt komt waarop je je afvraagt of zijn denkbeelden nog wel oké zijn. Van die dubbelheid en verwarring hou ik.”
Krump is wat onnozel soms. Bijvoorbeeld als hij zegt: „Ik heb toch gezegd dat ik naar verzoening streef.” Die verzoening komt er niet van en dan is hij verbaasd.
„Daarin spiegel ik het politieke bedrijf. Bijvoorbeeld hoe leden van het kabinet een boodschap verkondigen zonder basis in de werkelijkheid. Het gaat over minister Faber en haar asielcrisis. Over BBB-standpunten, over stikstof en boeren uitkopen. En over Trump, die zegt dat immigranten katten en honden eten. Want het was toch op televisie? Ze verzinnen verhalen en zijn dan verbaasd dat de werkelijkheid anders uitpakt.
„Het is naïef, het is willen geloven dat je het goede doet, maar het is ook naar. Het is het afschuiven van je verantwoordelijkheden en weigeren te erkennen dat je fout zit.”
Kelania noemt Krump liefdevol een clown. Waarom?
„De clown fascineert me. Hij kan doodeng zijn én iemand die het leven van doodzieke kinderen lichter maakt. De clown, de nar, daagt de macht uit. Maar wat we zien in westerse democratieën is dat de clowns de macht krijgen en een kroon opzetten. Wat gebeurt er dan?
„De clown heeft altijd een alibi. Hij zegt: ‘Ik heb een mes en dat steek ik door je hart, maar ik ben maar een clown.’ Hij neemt nooit verantwoordelijkheid. Het gaat bij hem over ‘de ervaring’ van een crisis. Niet over wat er werkelijk speelt. Maar misschien hebben we het allemaal mis en zijn clowns het beste wat ons kan overkomen. Ik weet het ook niet.”
Na een rustige inzet ontspoort de voorstelling na de pauze volledig.
„Net als Shakespeare vergeten we het entertainment niet. Shakespeare schreef eens als regieaanwijzing: ‘Acteur gaat af, gevolgd door een beer.’ Dat werk. Hij voert vuurspuwers, jongleurs en muzikanten op. Wij hebben ook muzikanten, in de rol van vuilnismannen. Ze staan in de realiteit van de theaterzaal en halen grappen uit met het publiek, en stappen dan over naar de realiteit van de voorstelling.
„Ik wilde er veel moorden in, want dat is ook shakespeareaans. Via al die zich snel opvolgende gebeurtenissen moet het stuk in een stroomversnelling komen. Bij zo’n stuk van bijna drie uur heb je die dynamiek nodig.”
We moeten erkennen dat we allemaal klein, jaloers en boos kunnen zijn
Dit is de eerste productie van Het NUT voor de grote zaal. Geeft die zaal jou als schrijver meer mogelijkheden?
„Het is te gek om over een grote cast te beschikken, waardoor je scènes met elkaar kan versnijden. Ook al die ruimte die je kan benutten, met een groot decor, met torens, is gaaf.
„Maar die mogelijkheden kunnen ook negatief uitpakken, omdat het eng is dat je iets van jezelf verwacht, terwijl je niet weet of je het waar kan maken. Alsof met de ruimte ook de verwachtingen toenemen. Dan zit ik op mijn zolderkamer, waar ik schrijf, met het zweet in mijn handen.”
Volgens je vrouw ben je hard voor jezelf. Het is niet gauw goed.
De onstuitbaar pratende Willems valt even stil. „Het is streven of sterven. Alles wat ik schrijf is een poging. In mij zit een calvinist die zegt dat het allemaal ontoereikend is, niet genoeg.”
Ben je zo’n pessimist?
„Met mijn gezin ben ik heel gelukkig. Maar de romantiek van de duisternis heeft me altijd aangetrokken. Mensen zijn niet van nature geneigd tot het goede. We moeten erkennen dat we allemaal klein, jaloers en boos kunnen zijn. Het heeft mij jaren gekost om met mijn woede om te kunnen gaan. Die kon af en toe opvlammen. Woede kan een sterke motor voor je creativiteit zijn, maar als je die niet beheerst, dan vreet die je van binnenuit op.”
Waar was je zo woedend over?
„Ik zeg niet dat het terecht was, hè. Het is een emotie. Ik voelde woede en verdriet, omdat ik het moeilijk vind om in het leven mijn draai te vinden. Om steeds op mijn bek te gaan en weer op te krabbelen – al doe ik de meeste ellende mezelf aan. Daarom noem ik schrijven ook steeds een poging: dat proberen erken ik nu als een definitie van leven. Dat helpt heel erg. Als je het steeds maar goed wilt doen, dan ga je onderuit.”
Wat is er zo moeilijk aan het leven?
„Het is moeilijk, omdat het een oneerlijke, onvoorspelbare rotzooi is – vaak. En omdat het moeite kost om je staande te houden. Bijvoorbeeld als er mensen in je omgeving ziek worden en overlijden: daar kun je niks aan veranderen. Dan moet je dealen met een onverschillig, koud universum.
„Misschien ben ik daarom schrijver. Uiteindelijk is alles wat je schrijft vormgeving van wat je meemaakt en van wat je niet aankan. Men zegt wel eens dat schrijven geen therapie moet zijn. Maar jezus, wat is het dan wel?”
Volgens Greg Nottrot zou je wel gelovig willen zijn.
„Ik noem mezelf een atheïst die god mist. Het ritueel troost, dus ik ga graag naar de kerk. Als ik in Maastricht ben, brand ik altijd een kaarsje voor de moeder van mijn vrouw. Ga ik even bij Maria zitten. Lieg ik mezelf dan voor? Of zoek ik alleen warmte, licht, een gebaar? Veel mensen geloven daarin, dus misschien surf ik mee op dat vertrouwen.
„De mooie dingen die geloof belooft, vind ik in verhalen. Alle kunst is een vorm van empathie, van onderzoek naar hoe je moet leven. Niet met kant-en-klare oplossingen, maar via de omweg van confrontaties met iemand die je zelf niet bent. Hoe meer confrontaties, hoe breder het palet van menselijke ervaringen waar je van kan proeven.
„Willen geloven en het geloof tegelijk uitsluiten, levert een mooie contradictie op. De twijfel is altijd sterker. Die twijfel maakt het leven niet makkelijker, maar wel leefbaarder. Misschien.”
Koning Krump, door Het NUT. Première 5 oktober, Stadsschouwburg, Utrecht. Tournee t/m 14 november. Info: het-nut.nl
Lees ook
dit interview met Greg Nottrot: ‘Ik zou graag meer als Frank Masmeijer willen zijn’
‘Vaar uit tot je geen land meer ziet, en breng je boot tot zinken.” Als een componist maar één keer in de hele opera een personage laat spreken in plaats van zingen, doet hij dat niet voor niks. Na bijna tweeënhalf uur muziek raakt die zachte spreekstem plotseling aan de kern van Benjamin Brittens opera Peter Grimes. De gelijknamige hoofdpersoon, een outcast in een klein Engels vissersdorpje, wordt verteld dat hij maar beter kan verdwijnen: in deze gemeenschap is geen plaats voor hem.
„Deze opera laat goed zien hoe een roddel iemand kan vernietigen”, zegt de Tsjechische regisseur Barbora Horáková Joly. Ze is voor de tweede keer te gast bij De Nationale Opera, waar ze in 2021 haar debuut maakte met Haydns Missa in tempore belli. In haar versie van Peter Grimes, die zondag in première gaat, werkt ze opnieuw samen met chef-dirigent Lorenzo Viotti. We spreken elkaar in het operagebouw, net na een repetitie, over het beklemmende verhaal waarin tenor Issachah Savage in de titelrol wordt uitgekozen als de zondebok van het dorp.
Wie het woord zondebok noemt, komt al snel uit bij de Franse filosoof René Girard (1923-2015). Girard beschreef uitvoerig het mechanisme waarmee samenlevingen in tijden van crisis een oplossing zoeken voor onderlinge spanningen. Door alle angst en woede af te reageren op één persoon of minderheid en die te verdrijven uit de gemeenschap, wordt de orde hersteld.
In het boek De zondebok (1982) illustreert Girard zijn theorie aan de hand van diverse mythen en Bijbelse teksten, maar het verhaal van Peter Grimes had er naadloos in gepast. Veel elementen die Girard signaleert bij klassieke zondebokvervolgingen spelen namelijk een rol in Brittens opera: massavorming, zwartmakerij, uitstoting en schuld.
Voor Horáková Joly is Girard niet zozeer het uitgangspunt, maar dezelfde thema’s komen aan bod in haar regie. Vooral schuld noemt ze een beslissende factor. „De proloog begint er mee dat Peter Grimes terechtstaat voor de dood van zijn scheepsjongen, die aan boord is omgekomen. We weten niet precies wat er gebeurd is, maar al vanaf het begin bespeur je een zeker schuldgevoel bij Peter. We weten dat hij losse handjes heeft. Heeft hij de jongen gedood? Of neemt hij zichzelf kwalijk dat hij hem niet heeft kunnen redden?”
„Het was een ongeluk, besluit de rechter. Hij heeft duidelijk geen zin in gedoe, hij wil geen slapende honden wakker maken. Maar de mensen hunkeren naar een schandaal en beginnen achter Peters rug om te fluisteren.”
Repetitie van de opera Peter Grimes.
Foto’s: Bart Grietens
‘Mimetische begeerte’
Als Peter na de zitting wat hulp kan gebruiken op zijn boot en een nieuwe leerling zoekt, steekt niemand hem een hand toe. Alleen de gepensioneerde kapitein Balstrode en apotheker Ned Keene schieten te hulp; de 40-jarige schooljuf Ellen Orford, die een oogje heeft op Peter, regelt een nieuwe scheepsjongen. De rest van het dorp keert Peter de rug toe en roddelt over hem. Horáková Joly: „Peter is als outsider een gemakkelijk doelwit. Hij praat anders, hij denkt anders. Hij gebruikt poëtische taal die niemand begrijpt, hij stelt zichzelf existentiële vragen over de sterren en het heelal, waar komen we vandaan? Men vindt hem maar raar.”
Anders-zijn is een risicofactor voor uitsluiting, beschrijft ook René Girard. „Het is de doorsnee die hier de norm bepaalt”, stelt hij in De zondebok. „Hoe meer men in welke richting dan ook afwijkt van de grootste gemene deler, des te groter worden de gevaren van vervolging.”
Peter is als outsider een gemakkelijk doelwit. Hij praat anders, hij denkt anders
Een belangrijke pijler in de ideeën van Girard is het begrip ‘mimetische begeerte’, de menselijke eigenschap om elkaars verlangens na te bootsen (van het Griekse ‘mimesis’, nabootsing). Je wilt iets omdát een ander het wil. Bij kinderen herkennen we die neiging meteen, denk maar aan een jongetje dat toevallig nét met de speelgoedauto wil gaan spelen als zijn broertje of zusje ermee bezig is. Maar volwassenen kunnen er ook wat van: is een mooie, dure sportwagen niet extra begeerlijk omdat iedereen hem wel zou willen hebben? En het gehamster tijdens de pandemie, was dat een rationele, zelfstandige wens of mimetisch gedrag?
Juist in tijden van onrust en crisis zijn mimetische begeertes extra besmettelijk. Dat gaat niet alleen over materiële verlangens, maar ook over abstractere begrippen als sociale veiligheid of bestaanszekerheid. Dat zie je terug in de kleine vissersgemeenschap uit Peter Grimes.
Iedereen begeert vrijheid
„Alle dorpsbewoners zijn in zekere zin afhankelijk van iets of iemand anders”, duidt Barbora Horáková Joly. „Het blijft een beetje speculeren, maar we weten best veel over de personages. Je kunt allerlei biografietjes construeren. De weduwe Mrs. Sedley is verslaafd aan slaappillen omdat ze anders geen oog dichtdoet ’s nachts. Wat houdt haar wakker? We weten dat haar man is overleden, heeft ze daar iets mee te maken? Of neem Ned Keene. Is hij wel een echte apotheker? Hij verdient als kwakzalver juist zijn boterham aan de slaappillen van Mrs. Sedley.”
In die groep vol afhankelijkheidsrelaties begeert iedereen onderhuids hetzelfde: vrijheid. Peter Grimes is daar als buitenstaander de ultieme belichaming van. „Hij is niet bang om dingen op zijn eigen manier te doen, en dat wordt hem niet in dank afgenomen. De anderen zijn daar jaloers op. Ook op het feit dat hij een fantastisch goede visser is, trouwens.”
Lees ook
Viotti kleurt met Haydns ‘Missa’ buiten de genrehokjes
„En dan spelen er nog allerlei andere emoties in de gemeenschap. Veel daarvan zijn verbonden met de zee, die een grote rol heeft in deze opera. We horen een vrouwenkwartet zingen over hun angst en verdriet. Het is altijd maar weer de vraag of hun broers en echtgenoten weer terugkeren van het vissen. De storm kan hun huizen wegvagen. Ze leven dagelijks in angst, maar tegelijkertijd zijn ze als gemeenschap economisch van de zee afhankelijk.”
Tegen dat decor van sociale onzekerheid kunnen gevoelens van collectieve jaloezie omslaan in afgunst: men wil Peter zijn vrijheid afnemen. Mimetische rivaliteit, heet dat bij Girard. Iedereen verlangt uiteindelijk hetzelfde. Dat werkt massavorming in de hand, met gevaarlijke gevolgen. Girard schrijft: „Zelfs in de meest gesloten culturen denken de mensen van zichzelf dat ze vrij zijn […]; hun eigenschap dat ze een systeem van verschillen zijn maakt dat de meest bekrompen cultuurvormen van binnenuit worden beleefd als onuitputtelijk. Alles wat deze illusie verstoort beangstigt ons en roept in ons de oeroude neiging tot vervolgen wakker.”
Met andere woorden: we willen onszelf kunnen onderscheiden van de rest. Als een buitenstaander dat bedreigt, door veel verder af te wijken van de norm dan wij, voelen we ons aangetast in die eigenheid. Zo onderstreept de zondebok nog maar eens hoe eenvormig de massa is geworden. „[De gemeenschap] is beroofd van alles wat de mensen in tijd en ruimte ten opzichte van elkaar doet verschillen. Zo zie je hen dan ook op een ongeregelde manier samenballen op één plaats en op hetzelfde ogenblik”, beschrijft Girard.
Repetitie van de opera Peter Grimes.
Foto’s: Bart Grietens
Opgehitste massa
Barbora Horáková Joly’s regie van Peter Grimes geeft daar op indringende wijze gestalte aan, is tijdens de repetitie te zien. Wanneer ook Peters tweede scheepsjongen noodlottig overlijdt, begint het net zich te sluiten. Al die dorpelingen met hun kleurrijke biografietjes zijn een homogene, opgehitste massa geworden die Peter ’s nachts te grazen komt nemen. Met zaklampen schijnen ze allemaal in dezelfde richting, elke neus dezelfde kant op. De vernuftige muziek van Britten versterkt dat effect: het moment dat ze samen om hun slachtoffer schreeuwen („Peter Grimes! Peter Grimes!”) is een van de meest harmonieuze, eensgezinde passages in de hele opera.
Ook degenen die het langst in Peters onschuld geloofden, zijn overtuigd geraakt van het tegendeel. Zelfs Ellen weet niet meer of ze Peter kan vertrouwen. De genadeklap komt uiteindelijk van Captain Balstrode: hij is het die Peter opdraagt om zichzelf tot zinken te brengen. De volgende ochtend bericht de kustwacht dat er een schip is vergaan. Niemand maakt zich er druk om. Met de dood van Peter is de rust in het dorp weergekeerd, precies in lijn met het zondebokmechanisme van Girard. Peter Grimes is opgeofferd voor maatschappelijke orde.
Maar stel dat hij werkelijk schuldig was aan de dood van de twee jongetjes, is zijn straf in dat geval niet terecht? Volgens René Girard niet. Met het afreageren van hun woede houdt de menigte de zondebok namelijk verantwoordelijk voor de algehele maatschappelijke onrust in plaats van voor zijn individuele misdaad. Of hij schuldig is aan een specifieke wandaad doet niet ter zake, men ziet hem als oorzaak van alles wat ze kwetst.
„En het is nog maar de vraag wie er eigenlijk schuldig is aan de dood van de tweede scheepsjongen”, benadrukt Horáková Joly. „Zijn het niet de mannen die Peter in de tweede akte achtervolgen, waardoor het jochie struikelt en van een klif valt? En wat is de rol van Ellen? Zij heeft het jongetje naar hem toegebracht. Mijn idee is dat ze samen met Peter en het jongetje haar eigen droom van een gezinnetje hoopte te verwezenlijken. Draagt ze daarmee niet een deel van de verantwoordelijkheid? Die schuldvraag laat ik heel bewust open. Alle personages dragen iets met zich mee, iedereen projecteert zijn eigen geweten op een ander.”
Dit stuk is zo krachtig dat iedereen er iets in kan herkennen. Veel mensen voelen misschien het pestgedrag van vroeger op school
Peter Grimes toont de complexiteit van het zondebokmechanisme in een dorpse gemeenschap. Maar hoe werkt dit op andere schalen, in ons eigen leven? „Ik ben er niet op uit om expliciete parallellen te trekken in mijn regie. Die komen hopelijk vanzelf. Dit stuk is zo krachtig dat iedereen er iets in kan herkennen. Veel mensen voelen misschien het pestgedrag van vroeger op school. Sommigen zullen denken aan Israël en Palestina, een ander weer aan Oekraïne. De première van Peter Grimes was in 1945, je hóórt de context van de oorlog in de muziek. Dat hoef ik niet te benadrukken.”
René Girard zag zondebokken als een ingebakken fenomeen van elke menselijke cultuur. Kunnen we ons ooit ontworstelen aan dit wrede mechanisme? „Ik zou het graag willen geloven”, verzucht Horáková Joly. „Maar mensen zijn nou eenmaal geschapen met een goede en een slechte kant. Niemand is zwart-wit. Dat is voor mij de kracht van Peter Grimes, die ambiguïteit voel je heel sterk in deze opera.”
„Drie sterk, vier sterk, om even in orgeltaal te blijven”, grijnst De Man. „Dat zijn registers met meer pijpen per toets”, legt hij uit. „Dan heb je soms drie of vier boventonen erbij. Wat zou het record zijn? Stuk of tien of zo? Dat kan aardig oplopen toch?”
„Het hangt ervan af”, zegt Koopman. „Orgels uit de zeventiende eeuw hebben meestal meer pijpen dan die van honderd jaar later… Laat me eerst even op de koffie letten, anders krijg je hem te slap.”
Twee mannen, twee generaties, één grote liefde: het orgel, de koningin onder de instrumenten. Koopman werd deze week tachtig, maar zijn nieuwsgierige natuur en werklust lijken niets aan kracht te hebben ingeboet. Hij speelt (op orgel en klavecimbel), dirigeert, doceert en leest zich een slag in de rondte. Zonder rijkssubsidie weet hij bovendien al jarenlang zijn eigen Amsterdam Baroque Orchestra & Choir in leven te houden. En Koopman is ook voorzitter van het Bach-Archiv Leipzig, het belangrijkste onderzoekscentrum naar de muziek van het Duitse componistengeslacht – pater familias Johann Sebastian voorop – dat wordt gezien als grondlegger van de klassieke traditie.
Koopman is een icoon. Een status die dertiger Laurens de Man nog moet zien te bereiken. Zijn start belooft veel. In maart kreeg de organist en pianist de Nederlandse Muziekprijs, de hoogste staatsonderscheiding voor een musicus; de kroon op een tweejarig, zelf uitgestippeld studiepad. En van hem verschenen afgelopen maand liefst drie albums: één met het Chimaera Trio en twee mooie solo-cd’s met orgelstukken.
Lees ook
Ton Koopman: ‘Het voelt soms als vakantie’
Onweerstaanbaar
Beide mannen begonnen al vroeg. „Op mijn tiende”, vertelt Koopman, „was ik organist in een kleine kapel in Zwolle, bij de Fraters van Liefde die lesgaven bij ons op school. Vlak voor Kerst stierf de pastoor-organist van hun klooster – ik kom uit een katholiek gezin – en toen dachten de broeders: ‘Beter een jochie dat wat lawaai maakt dan niemand’. Want ik kon uiteraard niet goed spelen. Ik had net pianoles. Maar zij gaven me de kans.” Glimlachend. „Ik mocht zelfs intreden.”
De Man verbaasd: „Had je nog geen les op het orgel?”
Koopman: „Nee, dat gebeurde pas op mijn zestiende. Ik was te klein om bij de pedalen te kunnen.” Hij krijgt op naar de boomlange De Man. „Daar zal jij geen last van hebben. Ik moest veel op de orgelbank heen en weer schuiven, dus mijn broeken sleten snel. Maar daar vond ik mijn plek. Al vanaf het moment dat ik in het knapenkoor zong van de Zwolse Sint-Michaëlskerk – zo rond mijn achtste – kon je me bij de organist vinden. Fascinerend. Die man was voor mij een genie. En hoe ben jij begonnen?”
„Op mijn elfde, ook in de kerk, zoals het hoort”, antwoordt De Man. „In mijn geval een protestantse. De kerk is altijd een stimulans voor de kunst geweest. Zelfs nu nog. Dat blijkt maar weer. Ik mocht er naast mijn pianolessen iets bij doen. Het extravagante orgel maakte veel indruk. Alleen het uiterlijk al – het klinkt misschien oppervlakkig – is een belevenis. Het orgel bezit een unieke schoonheid. De diversiteit in klank boeide me. Het was eeuwenlang het meest hightech wat mensen konden maken, het vergt veel precisie op allerlei ambachtelijke vlakken. Het orgel gold als wereldwonder.”
Koopman: „En dat is het nog steeds.”
De Man: „Vooral de oude zijn onweerstaanbaar. Hoe komt het dat we ons niet altijd kunnen warmen aan de moderne instrumenten? Zijn we wat kwijtgeraakt onderweg?”
Koopman: „Op een oud orgel geniet je van de vocale klank. Een grondregel van het spel in de achttiende eeuw was: wie wil weten hoe te spelen, moet luisteren naar goede zangers. Dat karakter hebben veel moderne orgels niet. Ik krijg de indruk dat de menselijke maat vaak vergeten wordt, dat een orgel vooral groot en luid moet zijn. Ik heb een voorliefde voor kleine, al kan een groot plenum ook mooi zijn. Dat is sterk en macho.”
De Man: „Voor leken, plat gezegd, is het plenum het volle orgel. Natuurlijk trek je nooit alle registers tegelijk open, want dan kan muziek een troebele muur van geluid worden. Je wilt dat het instrument imposant klinkt, maar helder blijft. En dat kregen oude bouwers op een of andere manier voor elkaar.”
Lees ook
Laurens de Man: ‘Ménsen kunnen een piano nooit perfect stemmen’
Organistenziekte
Meestal zitten organisten ergens hoog in een kerk verscholen. Zelden zie je hen werkelijk spelen. Als dat wel het geval is, beklijft het beeld van een topsporter die de vingervlugheid van een pianist combineert met het voetenwerk van een tennisser. Valt dat eigenlijk wel tot op je tachtigste vol te houden? Ja, knikt Koopman. „Mijn virtuositeit neemt niet af, alleen het studeren wordt langzamer. Vroeger begon ik één of twee dagen voor een concert aan een stuk. Dat zou ik nu niet meer durven, want het lezen van de muziek gaat trager. Maar de voeten lopen nog over de pedalen.”
Toen de elektrische gitaar zijn intrede deed in de mis, nam ik ontslag als kerkorganist. Dat ding erin, ik eruit
De Man: „Ik herinner me de dag dat mijn leraar me opdroeg om voor het eerst alles tegelijk te doen. Mijn wanhoop was groot. Dit komt nooit goed, dacht ik. Op je elfde drie balken lezen en met alle ledematen onafhankelijk van elkaar bewegen, dat was enorm wennen. Toch blijkt het te kunnen als je volhoudt. Vraag me alleen niet hoe dat precies werkt in het brein.”
Koopman: „Je bent in staat verschillende dingen op hetzelfde moment doen.”
De Man: „Dat is hoogst mysterieus toch? Ik wil er niet te veel over nadenken, anders zou me de angst kunnen bekruipen dat ik het op een dag niet meer kan, omdat het bewustzijn in de weg gaat zitten.”
Koopman: „Weet je trouwens dat er zoiets bestaat als een organistenziekte. Johann Sebastian Bach leed eraan. Mensen konden hem eraan herkennen.
De Man: „Een soort botvergroeiing, toch?”
Koopman: „Ja, in het bekken. Een medicus onderzocht dat bij verschillende organisten. Hij stelde bij mij die kwaal vast, waarschijnlijk veroorzaakt doordat ik vanaf mijn kindertijd heen en weer schuif op de orgelbank. Hij zei ook dat het lichaam in het Bach-graf in de Thomaskirche in Leipzig net zo’n vergroeiing heeft.”
De Man: „Het graf dat wij organisten allen vereren.”
Koopman: „Graven werden elke twintig jaar geruimd, dus dat is op dat kerkhof vijf tot zes keer gebeurd, voordat ze het zogenaamde lichaam van Bach vonden. Zijn tweede vrouw Anna Magdalena lag in hetzelfde graf. En ze verdiende haar geld als naaister. Op een dag vonden ze een kist – bovenop een andere – met een naaidoosje erin. Bingo! Alleen dat voorwerp is inmiddels gedateerd op 1820 en weduwe Bach stierf zestig jaar eerder.”
De Man: „Oeps.”
Koopman: „Voor mij is het niet belangrijk of Bach er ligt. Zijn geest is daar. En dat voel je. Wanneer je achter het orgel zit in de Thomaskirche – waar Bach zo’n twintig jaar werkte – dan denk je: ahum, nu goed spelen.”
De Man: „Daar hebben organisten kennelijk een antenne voor bovennatuurlijke verschijningen.”
Orgelparadijs
Beide mannen willen niet somberen over de toekomst van het orgel. „Ik heb ook geen keus”, zegt De Man, „want het is mijn vak. En positiviteit lijkt me de enige weg om verder te komen. Voor veel ouderen symboliseert het instrument deels de kerk waarmee ze braken. Bij jongeren zie ik dat niet. Enerzijds een voordeel, anderzijds hebben ze nu helemaal geen idee meer. Ik spreek veel mensen die denken dat een orgel alleen luid kan spelen. Die onwetendheid kan dus een probleem worden, al liggen in die onbevangen houding ook kansen.”
De Man ziet her en der tekenen die zijn optimisme schragen. Als organist van de oecumenische Janskerk in Utrecht vroeg het studentenpastoraat hem voor een meditatief concert. Lagen er plotseling zo’n honderdtwintig jongeren op hun yogamat naar orgel te luisteren. „Het kan op die manier een mooie, intuïtieve ervaring zijn”, vindt hij. „Ik ontmoet mensen die gegrepen worden door zo’n belevenis in een prachtige ruimte met een wonderlijk instrument waarvan ze enkel de naam kennen.”
Tijdens een meditatief concert lagen er plotseling zo’n honderdtwintig jongeren op hun yogamat naar orgel te luisteren
Koopman: „Het is vreemd. Soms vraag ik mijn orkest: ‘Ga je liever naar orgel of klavecimbel?’ In zo’n geval kiest iedereen klavecimbel. Vertolken we daarna samen een orgelconcert van Händel, dan zijn de musici betoverd. Het is aan ons om die magie op te roepen en levend te houden. Want het orgel is een koor: het ademt, maakt zinnen en vertelt verhalen aan wie zich ervoor wil openstellen.”
De Man: „Dat laatste lijkt me over het algemeen een goede levenshouding. Kerkmuziek staat onder druk. Gelukkig zijn veel monumentale orgels beschermd.”
Koopman: „Ik ging vanaf mijn tiende op de fiets orgels bekijken in een omtrek van dertig kilometer rond Zwolle. Dan noteerde ik de dispositie, in de hoop dat ik erop mocht spelen. Die schriftjes heb ik helaas weggegeven. In die tijd kon je in dat gebied zeker duizend orgels vinden. Mijn zomervakantie ging eraan op. Deventer was een waar orgelparadijs. De instrumenten en het publiek zijn het probleem niet. Waar ik me wel eens zorgen over maak, is de aanwas van organisten. Ons beroep behoort tot de slechtst betaalde in de muziek.”
Spiritueel
De Man begeleidt nog altijd kerkdiensten. Koopman stopte daar al decennia geleden mee. „Een kerk belichaamt voor mij een spirituele ervaring”, zegt hij. „Ik ben geen atheïst, maar ook niet iemand die zondags naar de mis gaat. Ik kom vaak in kerken voor concerten. Zo’n ruimte inspireert. Toen de elektrische gitaar zijn intrede deed in de mis, nam ik ontslag als kerkorganist. Dat ding erin, ik eruit. Vroeger was alleen de allerbeste musicus goed genoeg om Gods lof te prijzen. Dat mogen we nooit vergeten. Maar ongelovig, nee, daar speel ik te veel kerkmuziek voor. Je kan geen Matthäus-Passion van Bach uitvoeren als je niet gelooft wat daarin gebeurt. Het hoeft alleen niet te betekenen dat je kerkganger bent.”
De Man: „In het orgel klinkt het kerkgebouw mee. En die – voor veel mensen – onalledaagse klank kan de beleving van zo’n ruimte intens verrijken. Het maakt een kerk tot een spirituele plek waar je het hogere kunt ontmoeten. Dat begrijpen katholieken met hun beeldsymboliek trouwens beter dan protestanten, die alles proberen uit te leggen. Die aanpak werkt doorgaans niet, want geloof is in de aard der zaak niet rationeel. Dus hoe meer woorden je eraan besteedt, hoe ongelooflijker het wordt. Maar de muziek… Ik bedoel: bij haar trouwdienst moest Máxima huilen bij de tango Adiós Nonino. Niet bij de preek. En het was een fatsoenlijke preek. Dat zegt wel iets toch?”
Ton Koopman toert met zijn Amsterdam Baroque Orchestra & Choir van 19 t/m 27 oktober door Nederland met het Händel-oratorium Esther. Op de 21ste zullen koningin Máxima en prinses Beatrix het concert in Utrecht bijwonen ter ere van Koopmans tachtigste verjaardag. Laurens de Man reist momenteel met het Nederlands Kamerkoor langs de kerken en zalen met The Canterbury Songs.
Rotterdam heeft al een paar jaar twee musea waar je niet naar toe kan. Museum Boijmans Van Beuningen sloot de deuren in 2019. Bedoeling is dat het museum, na een grondige verbouwing, weer opengaat in 2030.
Museum Rotterdam sloot de deuren zelfs twéé keer. In 2012 verdween het uit het monumentale Schielandshuis. Later was het op een andere plek (in nieuwbouw) weer een paar jaar open. Museum Rotterdam is nu dicht sinds 2021, de museumruimte heeft een andere bestemming gekregen.
Sinds deze week is er in elk geval weer een directeur. Léontine Meijer-van Mensch (51) is voormalig directeur van de volkenkundige musea van Leipzig, Dresden en Herrnhut, daarvoor was ze adjunct-directeur van het Joods Museum in Berlijn en docent aan de Reinwardt Academie Amsterdam.
We spreken elkaar in het museumdepot, een gebouw van eind jaren zeventig op een industrieterrein. In dat depot liggen zo’n honderdduizend objecten opgeslagen, waarvan de helft online te bezichtigen is op de site van het museum: kleding uit diverse tijdvakken, schilderijen van voorname stadsbewoners, jeneverkruiken en mosterdpotten. Er zijn recente objecten (het bureau van Pim Fortuyn), maar ook hele oude, zoals houten fragmenten van de uitwateringssluis waaraan de stad zijn naam dankt. Voor zijn geschiedenis heeft de stad alleen nog een klein museum over de oorlog: Museum Rotterdam ’40-’45 NU.
Lees ook
Het museum is dood, leve het museum
Dus dit is haar nieuwe werkplek: het depot van een museum zonder gebouw. Waarom zei ze ‘ja’ tegen deze baan? Léontine Meijer: „Ik had een paar redenen. Deze stad is geen openluchtmuseum, wat ruimte geeft om nieuwe dingen te doen. En er is een robuuste, uitdagende opvatting van cultuur: in de contemporary art scene gebeurt veel, van hoog niveau. Ik zie hier heel veel dynamiek.”
Dat klinkt als ‘ja’ tegen de stad. U zei ook ‘ja’ tegen een museum.
„Ik ken het museum en ik ken dit gebouw. Het depot was ooit het meest innovatieve collectiegebouw van het land. Hier deelden voor het eerst verschillende musea hun expertise over conserveren en restaureren. De objecten werden samen bewaard: hout bij hout, textiel bij textiel. Mensen uit het werkveld kwamen op bezoek om dat te zien. Ik ook, toen ik nog lesgaf.
„En ook het museum liep vooruit op andere, vergelijkbare musea. Het ging als stadsmuseum de wijken in, organiseerde buurtprojecten, werkte samen met andere organisaties. Als je in de museumwereld werkt, weet je: dit museum was wat dat betreft bijzonder. Andere musea namen het idee later over, je kreeg wellicht een beetje de wet van de remmende voorsprong. Toen ik hoorde dat het museum ging sluiten, dacht ik: wat erg, dat kan toch niet.”
Wat voor soort museum ziet u voor zich?
„Zelf heb ik meerdere museale zielen in mij. Ik denk graag na over collecties, over wat je kunt laten zien. En ik hou van de sociale relevantie van een stadsmuseum. Want dat kan een plaats zijn waar je samen nadenkt over thema’s die belangrijk zijn voor de stad. De plekken waar we elkaar als inwoners tegenkomen, zijn minder in aantal geworden. De dorpspomp waar je elkaar ontmoette en met elkaar praatte: die is verdwenen. Dus het gaat erom hoe je die twee dingen combineert: collectie en relevantie.”
Is dat op een fysieke plek, zoals de dorpspomp dat ook was?
„Jazeker. Het is ontzettend belangrijk dat het museum terug in de stad komt. En dat daar een verhaal wordt verteld dat te maken heeft met het erfgoed. Bijvoorbeeld dat je de houten fragmenten van die dertiende-eeuwse damsluis ziet en weet: dit was het oudste punt, zo is het allemaal begonnen. En dan heb ik het over een heterogeen wij: iedereen in de stad kan een relatie opbouwen met die damsluis, ook als je er niet vandaan komt of er nog maar kort woont. De rol voor erfgoed zie ik als: hoe kun je daar zo over vertellen dat mensen er een eigen verhaal in herkennen? Dat het verhaal van die damsluis gaat over waar jij vandaan komt, wat jóúw origine is.”
Hoe ziet dat museum er dan uit?
„Het is in mijn ogen geen chic, pompeus pand. Een voornaam gebouw heeft niet de laagdrempelige uitstraling die je zoekt voor een stadsmuseum. En duurzaamheid is ook een thema: je wilt wellicht niet meer een museum dat nog moet worden gebouwd. Er moeten ook andere functies in kunnen komen, ik wil weg van het open-van-tien-tot-vijf-idee. Dus dan heb je bijvoorbeeld verschillende ingangen, ook één voor ruimtes waar je ’s avonds komt voor film of debat. Of waar overdag buurtcomités komen om te vergaderen. Misschien dat ergens makers zitten, kunstenaars die er werken.
„Het moet dus een ander soort sociale dynamiek krijgen dan wanneer het alleen maar een museum is. Ik noem dat een netwerkmuseum, een plek van waaruit je wortels slaat in de stedelijke omgeving. Als je op die manier een sociaal-maatschappelijke relevante plek creëert, kun je bovendien geld tappen uit andere vaatjes: sociale zaken of welzijn. Dan heb je als stad meer redenen om te investeren.”
Ik zoek naar wat ons verbindt en ik weet dat een stadsmuseum daarin een functie vervult
Maar dat gebouw is er nog niet. Misschien zelfs over één of twee jaar niet.
„Misschien ook wel. Ik heb er een goed gevoel over, ik ben niet uit een ander land hier naartoe gekomen om bot te vangen. En dat zou de stad zich ook niet willen permitteren, denk ik. Maar zolang het gebouw er nog niet is, ga ik mensen vragen of we samen iets kunnen opzetten. We hebben zo veel objecten, dat we partner kunnen zijn voor heel veel verschillende instituten en initiatieven. Ik weet: het wordt niet makkelijk. Maar ik weet wat ik zoek, ik zoek naar wat ons verbindt en ik weet dat een stadsmuseum daarin een functie vervult.”
Met een belangrijke rol voor die honderdduizend objecten?
„Ja, want de collectie geeft ook houvast. Je bent een museum dat terugkijkt, maar tegelijk denk je na over: hoe gaan we verder, wat wordt de stad van de toekomst? En dan kom je uit bij grootstedelijke vraagstukken: hoe willen we daar straks wonen. Maar ook bij onderwerpen als eenzaamheid. Of armoede. Dan word je als museum relevant.
„En voor al die thema’s hebben we ook altijd objecten. Neem sport, dit is de enige stad met drie betaalde voetbalclubs. We hebben heel veel sport in de collectie, oudere objecten maar ook veel hedendaagse. Dat verhaal kun je dan weer verbinden met de sociale functie van sport. Wat gebeurt er als die wordt uitgehold? En wat vinden we daarvan? Humor is ook een mogelijk thema, dat is het onderwerp waarmee ik heb gepitched toen ik solliciteerde.”
Over die sollicitatie: in de vacature stond dat ze iemand zochten met uithoudingsvermogen.
„Ik ga het ook niet na één of twee jaar opgeven. Want ja, uithoudingsvermogen is denk ik wel realistisch. Als het ene niet lukt, gaan we ons herpakken en doen we het andere. Maar ik heb wel een deadline voor mezelf gesteld: binnen nu en tien jaar moet dit museum weer zo’n nieuwe draai aan het idee van stadsmuseum hebben gegeven, dat mensen zeggen: dit is het museum dat we willen.”