De montere hovenier Alois houdt nog een keer zijn fiancée Clothilde in zijn armen, voordat de trein hem naar het front zal brengen. Het is augustus 1914 en hij belooft vóór Kerst weer terug te zijn. Dan gaan ze eindelijk trouwen, zegt hij haar toe. Hij belooft naderhand meer, in de talloze brieven die hij haar schrijft: alles zal goed komen. Clothilde houdt de moed erin en vertelt Alois hoe het met haar en zijn oude moeder gaat. Deze brieven vormen de ruggengraat van het verhaal. Meer dan vier jaar later keert hij pas terug. Hij is een ander mens geworden.
Het verhaal van Soldaat-hovenier is er een van tegenstellingen. Veel verhaalelementen die Joris Vermassen koos om het verhaal van de tuinder Alois Vermeulen te vertellen, hebben twee kanten. Dat begint bij de uitgesproken personages. Alois is een godvrezende katholiek die het als zijn plicht ziet het vaderland te dienen, ook al ziet hij niet wat hij eraan bijdraagt. Zijn kompaan is de vloekende dronkelap Raymond, die zich geregeld misdraagt. Toch trekken ze samen op, omdat ze elkaar nu eenmaal kennen. Hun ideeën over de oorlog, het leven en de liefde liggen mijlenver uit elkaar. De overgevoeligheid van Alois straat in schril contrast met de onbehouwen grofheid van Raymond, wat prachtig wordt uitgewerkt in sprekende dialogen.
Ook het idee van de brieven over en weer zet werelden tegenover elkaar. Van het front naar het dorp, van de boze buitenwereld naar de innerlijke drijfveren van moed en hoop. De briefwisseling, waarvoor Vermassen zich liet inspireren door de dagboeken van zijn eigen opa, is een krachtige verhalende vondst. In vloeiende, antieke volzinnen wordt de lezer deelgenoot van twee geliefden die elkaar uit alle macht proberen te sparen. Het komt goed, liefste: het is een werkelijk inlevend mantra die steeds wordt herhaald.
Er is ook een tegenstelling in hoe Vermassen het verhaal uitbeeldt: hij gebruikt karikaturale poppetjes. Alois heeft een puntneus en Raymond een dikke gok. Als Raymond gewond raakt en een oog moet missen, ziet dat er niet echt angstaanjagend uit. Toch voelt het niet vreemd tegen de achtergrond van de oorlogsverschrikkingen. Het is een keuze die de lezer gemakkelijk accepteert, want Vermassen koos duidelijk voor de gevoelslaag, het menselijke aspect, en minder het visuele spektakel van dood en verderf. Niet voor niets luidt de ondertitel van Soldaat-hovenier ‘een liefde tussen hemel en hel’.
Pagina’s uit Soldaat-hovenier.
Joris Vermassen
Met die liefde is ook nog iets aan de hand. Als Alois wordt teruggeroepen van het front, wordt hij tewerkgesteld in een dorp vlakbij Giverny. Hij kan daar zijn oude werk als hovenier oppakken en niet lang daarna ontdekt hij de beroemde tuin van Claude Monet. Die blijkt gecharmeerd van de rustige en harde werker, Alois mag een dag per week in de tuin werken. Hun gesprekken zijn boeiend, de schilder blijkt een goede luisteraar. Voor Alois is er nog een reden om uit te zien naar de dagjes in Giverny: dat is Marie, de huishoudhulp van Monet.
Hier haalt Vermassen alles uit de kast. Het is de uitzichtloosheid van de oorlog, de afstand tussen de geliefden en de twijfel die toeslaat bij Alois. Waar het verhaal tot daar een rustige bijna trage tred had, gaan de registers open. In een grafisch spektakelstuk ziet de lezer de grond onder Alois verkruimelen. Hij biedt weerstand – maar waartegen? Alois raakt verward, schrijft geen brieven en laat de lezer dus gissen. En als uiteindelijk de dag van de terugkeer aanbreekt, zien we een man met holle ogen op het perron staan. Maar er is soep, zegt Clothilde, alles komt goed.
Uitgelicht
Dick Briel Professor Palmboom integraal
Stripmaker Dick Briel (1950-2011) was een enigma. De tekenaar, die erg op zichzelf was, had een klein oeuvre en was vooral bekend vanwege zijn strip in klare lijn-stijl Professor Palmboom. Deze imposante integrale bundelt niet alleen alle verhalen van Palmboom, maar ook een zeer lezenswaardig dossier over Briel, geschreven door de vorige maand overleden stripkenner Rob van Eijck. Dick Briel – Professor Palmboom integraal. c
Victor L. Pinel Schaak
Alle personages in de conceptuele graphic novel Schaak van Victor L. Pinel verhouden zich tot elkaar als schaakstukken. Het spel zijn de relaties die alle personages met elkaar onderhouden. In een aaneenschakeling van gebeurtenissen volgt de lezer een horde figuren, als een charmante soap die goed leesbaar blijft door slim kleurgebruik.
Luc Cromheecke De magnifieke Monet 2
Tweede deel van een tekstloos drieluik over het leven en werk van Claude Monet, met name zijn jaren in Giverny. Luc Cromheecke (Taco Zip, Plunk) laveert kundig tussen een accurate beschrijving van Monets leven en slapstick. Achter in het forse album staat een interessant, geïllustreerd artikel over Monets ommuurde huis, Clos Normand.
Aha, die kettingzaag van Elon Musk was een kunstwerk! Ik dacht al zoiets. Omdat brulboeigedrag aan mij niet besteed is, zag ik een cinefiele verwijzing naar de horrorcultklassieker The Texas Chain Saw Massacre. Maar ik had het mis. Achter de kettingzaag, goud op snee, zit een Argentijnse kunstenaar. Hij maakt er ook een voor president Trump, zei hij. Trump heeft ontzag voor kunst. Een officieel portret in Colorado bevalt hem niet, dat moet weg. Maar via collega Poetin kreeg hij een „erg mooi” portret ten geschenke van „een Russische topkunstenaar”. Niemand zag het nog, ik vertrouw erop dat de Rus Trump te paard afbeeldde, zoals Napoleon of Buffalo-Bill-gewijs.
‘Kunstenaar’, dat beroep is niet beschermd, iedereen die zegt dat hij er een is, is er een, maar ze zijn er in soorten en maten. Sommige kunstenaars maken kopjes-geef-kunst voor de rijken en machtigen der aarde, met lucratieve roem als doel. Daarom komt de Argentijn binnenkort met nóg zo’n zaag, voor de verkoop. De prijs weet hij al: een miljoen dollar. Veel voor hem, een schijntje voor de tech-bro die dat gaat betalen, ook weer om tegen de macht aan te schurken.
Ik sta d’r bij en ik kijk ernaar. Wat moet ik ermee? Dit is kunst voor de heb, niet voor de denk.
Geef mij de denk, dat past me beter. Daarom wil ik meedoen met One Million Years, de performance waarmee de Amsterdamse galerie EENWERK twee dagen lang de kunstenaar On Kawara (1932-2014) laat herleven. Kawara tackelde de tijd. Tijd bestaat niet, het is een constructie, een fantasie. Maar de tijd heeft het tot realiteit geschopt. Zonder lukt ons leven niet en dat besef bevocht Kawara door tot zijn dood elke dag de datum te schilderen: de Today Series (1966-2014).
Uit de ‘Today Series’ van On Kawara. (1933–2014)
Met One Million Years drijft hij de wanhoop verder in het nauw. Uit twee boeken met jaartallen die samen een miljoen jaar beslaan, worden twee dagen lang opeenvolgende jaartallen voorgelezen, vanuit het verleden de toekomst in.
Een tijdslot is twintig minuten voorlezen, om en om met een partner. Ik meld me aan. Doe mij maar twee keer, op de tweede dag: The Future.
Gisteren was het druk, hoor ik. Nu zit er bijna niemand plus het handjevol lievelingsvrienden die ik inseinde. Eén houdt een papier op: ‘Douze points’.
Mijn eerste jaartal is 435.752 AD. „Fourhundred thirtyfivethousand and sevenhundredfiftytwo AD.” Ik dacht, dit doe ik even. Nee dus. Mijn Engels is slechter dan ik dacht, soms hapert mijn concentratie. Bij 435.938 AD zit het erop. Tien minuten rust. De tweede twintig minuten tref ik als partner de Australische kunstenaar Ivan Cheng. Ik voel zijn toewijding, warm me aan zijn prachtige native-speaker-tongval en krijg vleugels. Kawara tilt ons over een eeuwwisseling heen. Tijd bestaat niet en toch verstrijken de jaren. Er is toekomst. Tegen die gedachte kan geen kettingzaag op.
In 1882 maakte de Franse schilder Étienne Trouvelot een intrigerende afbeelding van het noorderlicht, dat hij een paar jaar eerder gezien had in Canada. Het vreemde is: zijn chromolithografie (een afbeeldingstechniek) lijkt helemaal niet op de waaierende groen-rode gordijnen die op moderne foto’s en video’s van het natuurverschijnsel te zien zijn.
Trouvelots noorderlicht is een dubbele roze boog, met daarvoor uitwaaierende groenwitte stralen als spaken van een wiel tegen een donkere schijf. Het doet wat denken aan een verkeerd ingekleurde opkomende zon.
Kan het zijn dat Trouvelot een zeldzaam type noorderlicht zag, of zag hij het overweldigende natuurverschijnsel gewoon met andere, fantasievolle negentiende-eeuwse ogen, lang voordat de opkomende techniek van de fotografie in staat was om de flakkerende gordijnen vast te leggen?
De chromolithografie is onderdeel van de expositie Kosmos in Teylers Museum in Haarlem, over kunst met een relatie tot de sterren en het heelal, en dus over hoe wij mensen het heelal waarnemen. Vóór het ruimtevaarttijdperk gaat het dan, zoals bij Trouvelot, om romantische of wetenschappelijke verwondering over het heelal, een desolate, vreemde maar wonderschone plaats die de mens alleen van een afstand kan waarnemen. Maar de kunst wordt duisterder en verontruster als raketten ons erheen brengen, satellieten de ruimte bevolken voor soms sinistere doeleinden, en hemellichamen onderwerp worden van veroveringsdenken.
Dat Trouvelot (1829-1895) maar wat deed, lijkt uitgesloten. Hij was een naar de VS geëmigreerde Franse kunstenaar die gegrepen werd door de astronomische ontwikkelingen van zijn tijd. De directeur van het Harvard Observatory gaf hem toegang tot de telescopen, waarna hij meer dan 7000 tekeningen van sterren, nachthemels en hemelverschijnselen produceerde.
Etienne Trouvelot (1827-1895), Chromolithografie, uit ‘The Trouvelot Astronomical Drawings Manual’ (1882).Collectie Teylers Museum
Hoewel hij veel kennis van zaken had, waren zijn afbeeldingen nooit helemaal realistisch: de nachtlandschappen met pastelkleuren en sneeuwdekens in maanlicht zijn vaak bijna sprookjesachtig. En op zijn schilderij van de meteorenregen boven de Mystic river vallen meer dan honderd vallende sterren tegelijk naar beneden (kleumende waarnemers van echte meteorenregens weten: je ziet er hooguit een paar per minuut.) Op Trouvelots afbeelding trekken de vallende sterren boogvormige paden, sommige zwabberen een beetje. Er is er zelfs eentje die plotseling haaks linksaf slaat. Hij moet wel geweten hebben dat dit natuurkundig onmogelijk is, maar koos impressionistisch voor deze zwierig dansende sterren in plaats van kaler realisme.
Aardse blik
Zo is de hele expositie gewijd aan onze aardse blik op het heelal, die immense maar voorzover we weten dode verzameling materie, straling en vooral ruimte.
Een mooi voorbeeld daarvan zijn de sterrenbeelden: groepjes sterren die alleen vanaf de aarde gezien bij elkaar staan, al hebben ze in werkelijkheid niets met elkaar te maken. Ze doen mensen denken aan dieren of goden, en werden bepalende personages voor oriëntatie, verhalen en voorspellingen.
De hedendaagse kunstenaar Vincent Verhoef schilderde de standen van de planeten op betekenisvolle dagen als 11 september 2001, de val van Constantinopel in 1453 en de moord op Julius Caesar op de Ides (15de) van Maart. Niet helemaal duidelijk is op welke manier Verhoef deze standen precies heeft willen afbeelden. Zien we de planeten aan de nachthemel staan? Dan staan ze steeds wel erg keurig op een rijtje; ze lijken daarmee een beetje op de ‘planetenparades’ die de afgelopen maanden op Instagram veelvuldig werden gedeeld, maar die niet in het echt te zien zijn. Of zien we ze van bovenaf, neerkijkend op het zonnestelsel. Maar waar is dan de zon?
Saskia Noor van Imhoff (1982), delen van de installatie Torpor, 2025. Foto Teylers Museum
Mooi is de felle inkleuring in het werk van Verhoef van de komeet van Halley, die te zien was in het jaar 1066, toen de Normandiërs Engeland veroverden. Kometen waren voorspellers van onheil, en voor de Angelsaksische overwonnenen klopte dat ook. De overwinnaars lieten de onheilsster evengoed inborduren op het 70 meter lange tapijt van Bayeux, waarvan in Teylers een detail op een foto te zien is: de eerste afbeelding van de komeet. Verhoef gebruikte gewoon de sterrenkunde-app Stellarium.
Over de wrijving tussen de magische oerwetenschap astrologie – nog altijd leverancier van horoscooprubrieken – en de exacte astronomie, houden de bijschriften op de expositie zich op de vlakte. „De kunstwerken zijn er niet op uit om deze relatie te bewijzen of te ontkennen”, melden ze lafjes.
Een originelere mix tussen aardse obsessies en het levenloze heelal zijn de kaarten van dode sterren die kunstenares Katie Peterson maakte. Sterren die door hun voorraden brandstof heen raken, exploderen en blazen hun buitenste schillen de ruimte in als kiem voor nieuwe planetenstelsels. Wat overblijft is een doods nagloeiende ‘dode ster’. Toen Peterson haar kaart in 2009 maakte, waren er 27 duizend bekend, die ze uitzette als donkere stippen op een nog donkerder hemelkaart, alsof het om een hemels kerkhof ging. Nog vermenselijkender zijn haar stapels condoleancebrieven aan een hoogleraar astronomie, wanneer er weer eens een ster gestorven is: „Dear professor Ellis, I’m very sorry to inform you of the death of the star GRB 130127A.”
Hemelse partituur
Teylers, het eerste museum van Nederland, zou Teylers niet zijn als er niet ook fraai vormgegeven wetenschappelijke instrumenten te zien zouden zijn. In de vroege negentiende eeuw waren planetaria van hout en koper in de mode bij de kapitaalkrachtiger vooruitgangsliefhebber. In het midden de zon, waarom heen de planeten draaiden met hulp van tandwielen, met daaromheen weer maantjes. Zo konden gasten met eigen ogen zien hoe het zonnestelsel in elkaar zit, maar ook waarom de maan sikkelvormige schijngestalten heeft, hoe maans- en zonsverduisteringen werken, en waarom we seizoenen hebben.
Puur wetenschappelijk bedoeld zijn de waarnemingen van William Herschel (1738-1822), de Duits-Britse componist-astronoom die in 1781 voor het eerst sinds (letterlijk) mensenheugenis een nieuwe planeet ontdekte, Uranus. In de tentoongestelde boekwerken is te zien hoe hij ook gedetailleerde tekeningen maakte van sterrennevels, bekeken door een telescoop van eigen ontwerp (waarvan Teylers er ook een aankocht). Ook Herschel liet zich leiden door aardse associaties, in zijn geval muziek. De planeet Uranus ontdekte hij door de lichtpunten aan de hemel te lezen ‘als een partituur’, zoals blijkt uit de begeleidende uitgave van de expositie. De nieuwe planeet sprong eruit als onverwacht ingevoegde noot in een bekende melodie.
Ook valt daarin te lezen hoe de negentiende-eeuwse Belgische wetenschapper Joseph Plateau de vorming van het zonnestelsel in een schijf van heet gas en stof probeerde te simuleren met een mengsel van olie in water en alcohol, ver voor iedere supercomputersimulatie. Bij rondslingeren brak de olie op in kleine bolletjes die om hun as draaien als planeten.
De Ruimte wordt een nieuw wingewest
Naast gedichten is er ook een essay van schrijver en theatermaker Marjolijn van Heemstra, een van de drijvende krachten achter de tentoonstelling. Over de groeiende betekenis en aantasting van de ruimte schrijft ze: „De afgelopen decennia kreeg de aarde er sluipenderwijs een nieuw werelddeel bij.”
Terwijl lichtvervuiling het voor aardbewoners steeds moeilijker maakt om meer dan een handjevol sterren aan de avondhemel te zien, eigent de mensheid zich de sterrenhemel toe: heldere satellietstrepen mengen zich tussen de sterren, militarisering en commercialisering van de ruimte rukken op, en er zijn plannen voor mijnbouw op maan en planetoïden. „De Ruimte wordt een nieuw wingewest”, stelt Van Heemstra, zonder dat daar veel discussie over is, onder andere omdat het allemaal zo technisch klinkt.
Trevor Paglen (1974), Prototype for a Nonfunctional Satellite (Design 4: Built 4), 2013Foto Mike Bink
Grimmiger
Ook de expositie wordt op dat punt wat grimmiger. Op 3 december 2018 lanceerde kunstenaar en winnaar van de Erasmusprijs Trevor Paglen zijn ‘Orbital Reflector’, een opblaasbare reflecterende ballon van 30 meter lang, die een paar maanden als ster te zien zou zijn aan de nachthemel. Het object riep discussie op vanwege deze bezoedeling van de nachthemel. „Waarom maken we ons kwaad over een sculptuur in de ruimte, maar niet over apparatuur om kernraketten te richten, of voor massasurveillance, of satellieten met nucleaire motoren die naar aarde kunnen terugvallen en overal radioactief afval kunnen verspreiden”, zei Paglen daarover in een interview in 2018 (nog voordat duizenden Starlink-satellieten elke avond aan de hemel te zien zouden zijn).
Overigens kwam het nooit zo ver: het contact met het ruimtekunstwerk ging per ongeluk verloren. In Teylers hangt nu Paglens opvolger met de naam Nonfunctional Satellite, een bolvormige zilverkleurige ballon die voorlopig alleen van museum naar museum reist. Ondanks zijn naam lijkt hij als twee druppels water op een van de eerste functionele satellieten, NASA’s Project Echo, een mylar bol van 30 meter doorsnee die in 1960 voor het eerst werd gelanceerd om radiosignalen door te kaatsen.
Rondweg duister zijn Paglens Unknowns: foto’s van geheime satellieten waar niemand toelichting op wil geven: het kunnen afgedankte rakettrappen zijn, maar ook militaire en spionagesatellieten. Paglen fotografeert ze vanuit donkere woestijnen als ijle witte strepen tegen kolkende zwart-witte sternevels, die in niets doen denken aan de snoepkleurige eye-candy die de Hubble-telescoop ons levert.
De dreiging komt zelfs naar de aarde in het kunstwerk Refugee Astronaut VIII van de Brits-Nigeriaanse kunstenaar Yinka Shonibare, waarmee de expositie opent. De Astronaut in een kleurig ruimtepak met Afrikaanse patronen zeult met zijn spulletjes rond, op zijn schouder een ‘mission patch’ met Leonardo da Vinci’s Vitruvische man, over zijn hoofd een donkere glazen astronautenhelm. Dat is tegen het post-apocalyptische stof, blijkt uit zijn dagboek, opgetekend door Marjolijn van Heemstra: „Dag 1546. Weinig kilometers afgelegd. De weg is te stoffig, het zicht te slecht. Ik wist niet dat het stof zo alomtegenwoordig kon zijn…kurkdroge resten van wat ooit een bodem was.” In plaats van een onverschrokken kolonisator van de final frontier is deze astronaut een zwervende klimaatvluchteling.
Kosmos biedt een mooi, tot denken aanzettend overzicht van manieren waarop de mens het heelal kan zien, van beeldschoon tot dreigend en duister. Opvallend afwezige is daarbij de zoektocht naar – of zelfs maar speculatie over – buitenaards leven in het heelal. In Teylers is het heelal doods maar levendig, kunstig maar realistisch.
Dat geldt ook voor Trouvelots noorderlicht: een online zoektocht laat zien dat er wel degelijk ‘waaiervormige’ poollichten zijn gezien, onder andere vastgelegd op Japanse afbeeldingen uit 1958. En ook onder de duizenden online noorderlichtfoto’s zijn, als je goed zoekt, her en daar poollichten te zien die ook als spaken uitwaaieren. Ook al veroorloofde Trouvelot zich vrijheden, hij beeldde af wat hij zag.
Op een koude voorjaarsochtend schijnt de zon naar binnen in de schaapskooi in het Veluwse dorp Elspeet. Het ruikt er naar hooi en het is er stil en vredig. Schaapsherder Daphne van Zomeren zit gehurkt in het stro en maakt bij een schaap de ogen schoon. In de schaapskooi zijn op dit moment zo’n dertig schapen die extra verzorging nodig hebben, onder andere door de nasleep van blauwtong. De rest van de kudde, ongeveer 250 dieren in totaal, loopt op de hei met partner Marc Baars. Ze worden begeleid door vier honden, twee bordercollies die de kudde bij elkaar houden en twee kuddebeschermingshonden.
Piet Mondriaan, Schaapskooi in de avond (1907)
Beeld Kunstmuseum Den Haag
Bij de schaapskooi is het of de tijd stil is blijven staan – 120 jaar geleden schilderde Mondriaan net zo’n schaapskooi. In modderige tinten grijs, bruin en groen en met grove penseelstreken zette Mondriaan het houten bouwsel met rieten dak in olieverf op karton. Achter de schaapskooi licht een lila avondhemel op, het tafereel is doortrokken van de oranje gloed van de avondzon.
Het is niet altijd even vredig bij de schapen in Elspeet. In de buurt vestigde zich de eerste roedel wolven in 2019, nu zijn het er twee. Van Zomeren, die in opdracht van de Stichting Schaapskudde Gemeente Nunspeet sinds 2017 op een gebied van achthonderd hectare de schaapskudde beheert, schafte verplaatsbare hekken met elektrische bedrading aan. Uit Spanje arriveerden twee honden van het ras Mastin Espanol de Trabajo, die dag en nacht in de kudde leven. Wolven en honden zijn onderling conflictmijdend, de herder grijpt bij een confrontatie niet in. Ook al zit ze midden in het wolvengebied, Van Zomeren heeft niet één schaap verloren aan de wolf. Hoewel het haar veel werk oplevert, vindt ze de wolf ook fascinerend, vertelt ze.
Veel problematischer dan de wolf is blauwtong. In Nederland zijn acht schaapskuddes opgenomen in het stamboek van het Veluws Heideschaap, van Zomeren levert jaarlijks rammen aan de poel. Maar dit jaar was de helft van de kudde ziek en veertien schapen zijn overleden. Met zo veel zieke dieren konden de rammen niet bij de kudde worden gelaten. Normaal gesproken zijn er zeventig tot tachtig lammeren, maar dit jaar dus niet. En dan is er ook nog klimaatverandering, met warmere winters en meer insecten die een gevaar opleveren voor de schapen.
In Nederland worden in totaal ongeveer 1,4 miljoen schapen gehouden. In de jaren negentig van de vorige eeuw waren het er bijna twee miljoen, maar door slechte rendementen en strengere mestwetgeving is het aantal gedaald. De schapen behoren tot verschillende heide- en melkschapenrassen en, vooral bij hobbyschapenhouders, speciale buitenlandse rassen. Het Texelse schaap met zijn brede ongehoornde kop is wereldberoemd, het heeft een dichte vacht die fijn van draad is en de lammeren zijn gewild om het vlees. In de collectie van het Rijksmuseum is een honderd jaar oude foto van een monumentale Texelaar van de hand van natuurfotograaf Richard Tepe.
Texelse wol
Schapen worden gehouden om het lamsvlees en in mindere mate voor schapenmelk en zuivelproducten. Het vlees wordt grotendeels naar het buitenland geëxporteerd. Nederlandse wol is niet geschikt voor kleding en een schapenvacht brengt niets op. Alleen Texelse wol wordt verwerkt tot dekbedden en kussens. Van oudsher wordt op Texel de wol ook gebruikt voor de vervaardiging van lijkwaden. Een nieuwe ontwikkeling is de toepassing van schapenwol als isolatiemateriaal in de bouw. In het Stedelijk Museum is de tentoonstelling Oltre Terra te zien, gemaakt door het Italiaanse ontwerpersduo Formafantasma. De tentoonstelling en de prachtige catalogus geven een indruk van de geschiedenis van de wereldwijde wolproductie door de eeuwen heen.
Schaap in een weiland voor een boerderij op Texel begin 20e eeuw
Foto Richard Tepe
In Nederland functioneren schapen vooral als terreinbeheerders. Op de heide, om die te beschermen tegen het oprukkend pijpestrootje en zo bij te dragen aan de biodiversiteit, en op grasland. Marijke Dirkson is een van de weinige schaapsherders in Nederland met een eigen boerderij, in het Noord-Hollandse Burgerbrug. Dirkson bezit zo’n tweeduizend schapen die ze verhuurt aan natuurorganisaties, bijvoorbeeld voor begrazing van duingebieden, aan hoogheemraadschappen voor dijkbegrazing en aan gemeenten, voor het onderhoud van bermen en parken. Haar doel is een volledig circulair bedrijf met lokale afnemers, zodat ze geen lammeren meer hoeft te verkopen naar het buitenland of vachten hoeft te verschepen naar China voor vijf eurocent per kilo. De wol wordt middels een proces met microbacteriën omgezet in mest, een soort gefermenteerde compost, die weer op het eigen land wordt gebruikt om krachtvoer te verbouwen voor de schapen.
Anton Mauve
In Nederland zijn we vertrouwd met het beeld van schapen vredig herkauwend in de wei. Het is een oer-Hollands en geruststellend beeld. Kijk bijvoorbeeld naar de fraaie, kubistisch aandoende houtskooltekening een Boomgaard met schapen in de Beemster (1921) van Leo Gestel. De Nederlandse ‘kampioen’ schaapskuddeschilder was Anton Mauve (1838-1888), impressionist van de Haagse School. Mauve produceerde schilderijen van schapenkuddes in grote aantallen, ze vonden gretig aftrek, ook in Engeland. De koper kon kiezen tussen sheep coming, van voren gezien, en sheep going, van achteren gezien en dus goedkoper, want minder werk. Het Rijksmuseum bezit zo’n goedkopere Mauve met gaande schapen, Herderin met kudde schapen (ca. 1880).
Tot de komst van de wolf naar Nederland was het de gewoonte schapen onbeschermd rond te laten lopen. Maar misschien is dit toch minder normaal dan we altijd dachten. Schapen kunnen zich op het vlakke land op geen enkele manier verdedigen.
Gedomesticeerde schapen stammen af van de wilde moeflon in het Midden-Oosten. Hun hoeven zijn ontwikkeld om over rotsgrond te klauteren. Wilde schapen (Ovis aries) konden aan gevaar ontkomen door zich terug te trekken op kliffen en puntige rotsen. Het wilde schaap had de mens niet nodig om zich te laten scheren, zoals bij onze schapen die gefokt zijn om de wolopbrengst, wél het geval is. Een wild schaap gaat jaarlijks in de rui.
In onze cultuur heeft het weerloze schaap de betekenis van zoenoffer. Het onschuldige lam is het ultieme symbool voor Christus die als zondebok naar de slachtbank wordt geleid. Het beroemdste voorbeeld in de westerse schilderkunst is de Aanbidding van het Lam Gods (1432), het retabel van de gebroeders Jan en Hubert van Eyck in de Sint-Baafskathedraal in Gent. De tegenhanger van dit veelluik, dat een beeld geeft van een kosmische wereldorde met het lam als centrum, is het intieme portret van een lam, getiteld Agnus Dei (1635-1640), van de Spaanse schilder Francisco de Zurbarán. Het ligt op een stenen tafel met de vier poten samengebonden, de kop uitgestrekt met halfgeloken oog, in overgave aan zijn lot.
Weerloosheid en slachtofferschap, daarover gaat het ook in de korte film Arm Schaap (1997) van Jeroen Eisinga, die destijds veel stof deed opwaaien. Het dier ligt hijgend, slikkend en stikkend op de rug in de wei, af en toe volgt een lange raspende ademteug, op de achtergrond raast een trein voorbij. Het was hem, zo zei Eisinga in interviews, te doen om compassie. Nog erbarmelijker is de bijna zestig minuten durende film Nightfall (2018). In een gierende sneeuwstorm staan zo’n vijftig schapen samengedrongen aan de rand van een wak, de sneeuw vormt dikke plakken op hun vacht. In het wak ligt, vastgevroren, een schaap.
De gebeurtenis was volledig in scène gezet, de sneeuw gemaakt door een sneeuwmachine, het vastgevroren schaap was al dood en alle levende schapen waren na de expeditie weer veilig thuisgekomen. Toch verweten dierenactivisten de kunstenaar dat zijn werk niets te maken heeft met compassie, maar alles met wreedheid. Ook Damien Hirst doet een appèl aan onze gevoelens van empathie met een verloren lammetje, met het werk Away from the Flock (1994, Tate Modern).
William Henry Davis, Mr Healey’s Sheep (1838)Beeld Stedelijk Museum
Voor schaapsherders is de veranderende situatie rond schaap en wolf een worsteling. Niet eens zozeer om het gedrag van de opportunistische wolf, eerder vanwege het gedrag van mensen. Recreanten beschouwen natuurgebieden als hun eigendom en vinden dat ze het recht hebben om zich met mountainbike en met honden, al dan niet aangelijnd, in de natuur te begeven. Dit verdraagt zich moeilijk met kuddebeschermingshonden die erop getraind zijn mensen en andere dieren op afstand te houden. Het zou helpen als mensen eraan zouden wennen dat ze niet altijd op de eerste plaats komen.
Op de weg van Mexico Stad naar Teotihuacan belandt onze Uber in de file. Buiten is het helder, mooi, zonnig. Na een minuut of twintig zien we de file-oorzaak: langs de kant van de weg staan drie mannen in wielertenue, omringd door politie – ze staren verslagen voor zich uit. Dan: een hoop ijzer, net nog een fiets, verfrommeld in de berm. Een meter of dertig verderop: een blauwe deken, netjes uitgevouwen in een vierkant – er steekt één been onderuit, de voet gehuld in wielrenschoen. Als laatste een witte auto, waarvan de rechter voorkant zwaar is ingedeukt. De man ernaast praat met een politieagent.
Beduusd passeren we het tafereel. De Duitse kunstenares bij ons in de auto zegt: „Ik had nog nooit een dode gezien.”
Het is een mooie dag. Iemand ging fietsen.
We zijn naar Mexico gekomen voor de hedendaagse kunst, maar wie denkt dat hij zich in dit land tot het heden kan beperken is óf gek óf een barbaar. Het verleden is overal hier, in gesprekken, op viaducten, in de architectuur – en dus rijden we op deze zondag naar Teotihuacan om een van de fundamenten van de Mexicaanse cultuur te zien: de Piramide van de Zon. Dit bouwwerk, vaak beschouwd als een van de meest mysterieuze producten van de mensheid, werd rond 200 na Christus gebouwd en is 220 meter lang, 230 meter breed en ruim 65 meter hoog. Een logge, zwarte kolos van 1,2 miljoen kubieke meter (!) lavasteen die zich uit het droge landschap als een pijl naar de hemel richt.
Lomp. Veel. En enorm indrukwekkend.
Maar waarom deden de Teotihuacanen al die moeite? Is het een eerbetoon aan de goden? Vertoon van menselijke macht? De Piramide werd gebruikt voor religieuze ceremonies, zoveel is wel zeker, en mogelijk werd hij ook ingezet bij astrologische metingen. (Konings)graven zijn er niet in gevonden, maar wel een grote ondergrondse tunnel, die vermoedelijk bij rituelen werd gebruikt. Maar het meest confronterende: sta je op de Avenue van de Doden, in het hart van wat er van Teotihuacan over is, dan zie je dat het silhouet van de Piramide naadloos overloopt in de bergen erachter. Alsof de Teotihuacanen zich, 200 jaar na Christus, met de goden wilden meten – de mens als bergenbouwer. Alsof je een glimp van een elementaire oerkracht ziet: een beschaving, die vrijwel zonder technische hulpmiddelen een grote, megalomane, buitensporige poging waagde om grip op het leven te krijgen. Door te bouwen. Orde te scheppen. Je vraagt je af of dit bouwwerk voor de makers iets oploste, alsof er een gat was in hun bestaan, dat met zo’n gigantische piramide gevuld kon worden.
Gabriel Orozco: Balones acelerados (2005).Foto Markus Tretter
Diego Rivera
Er wordt zo in Mexico nog wel meer leegte gevuld. De kunst, de oude kunst, vooral die van de Maya’s en de Azteken is van een rijkdom, een kracht en een verleidelijkheid die je maar zelden ziet. We mogen in Nederland dan denken dat we heel wat zijn met Rembrandt, Vermeer en Van Gogh, het zijn ook allemaal kunstenaars wier werk zo specifiek is dat je ze gemakkelijk kunt koesteren als afzonderlijke iconen uit het verleden. Dat is bij de Mexicaanse traditie wel anders: de precolumbiaanse kunst is enorm rijk en complex, maar het is ook zo véél en tegelijk zo ongrijpbaar (we hebben geen idee wie deze werken precies maakten en wat hun bedoelingen waren), dat het als erfenis voor hedendaagse Mexicaanse kunstenaars soms behoorlijk deprimerend moet zijn.
Hun kunstgeschiedenis is een gigantisch blok aan hun been, én een sokkel waarop ze naar de hemel zouden moeten kunnen reiken. Dat roept een interessant dilemma op: hoe ga je als hedendaagse kunstenaar om met zo’n verleden, terwijl je werk onderdeel uitmaakt van een artistieke cultuur die gewend is vooruit te kijken? Die uit de aard van de zaak nieuwe horizonnen wil verkennen, nieuwe perspectieven wil openen – en daarom steevast een moeilijke verhouding met terugkijken heeft?
Hoe dat werkt zie je mooi in het Anahuacali, een van de meer verborgen parels van Mexico Stad. Dit museum, in het zuiden van de metropool, werd in 1964 gesticht door Diego Rivera, zelf al een van Mexico’s bekendste kunstenaars, maar misschien nog wel beroemder als echtgenoot van Frida Kahlo, Mexico’s Moeder Maria (haar beeltenis is overal, van wasserettes tot taco-restaurants). Rivera bouwde het Anahuacali voor zijn privécollectie precolumbiaanse kunst, die op haar hoogtepunt zo’n 60.000 (!) objecten omvatte.
Aan het museum, aan de collectie, voel je hoe intens gretig, maar soms ook wanhopig Rivera met het verleden moet hebben geworsteld. Het gebouw, zwart, in de vorm van een afgevlakte driehoek, hint onmiskenbaar naar de Piramide van de Zon. Het interieur, zwaar, donker, met mysterieuze nissen en sluipgangen en vol met de mooiste beelden en vazen, doet nog het meest denken aan een tijdscapsule, door Rivera gecreëerd om de geest, de tijd, het gevoel van de Maya- of Azteken-voorgangers zo dicht mogelijk te kunnen benaderen. Het Anahuacali is als een enorm precolumbiaans decor waarin Rivera maximaal grip probeerde te krijgen op zijn grote, onbekende voorgangers – die hem in al hun universele zeggingskracht toch telkens bleven ontglippen.
Vervolgens blijkt Rivera’s collectie, hoe mooi ook, nog maar een slap aftreksel van het echte werk. Dat bevindt zich in het Museo de Antropologia, in het centrum van de stad. Waar je in de meeste grote steden het museum met zo’n naam met slechts een licht schuldgevoel overslaat, is het in Mexico Stad het Louvre en het Rijksmuseum in een. Hier staat de wereldberoemde Azteekse Piedra del Sol, diameter van 3,6 meter, 24 ton zwaar, en opnieuw vol mysterie: ongetwijfeld zitten er verwijzingen in naar de kalender, de stand van de zon en meer, maar de exacte functie en betekenis van het gigantische object is onduidelijk. Vlakbij staat het imponerende, massieve beeld van Coatlicue met haar dubbele slangenkop en geklauwde voeten, verschillende Olmec hoofden, lompe, zware, zelfbewuste krijgers, en de vele koppen van Quetzalcoatl, de indrukwekkende gevederde slang. Zo gaat het maar door, honderden, duizenden stukken, het ene nog imponerender en aanstekelijker dan het andere – waarbij het langzaam óók opvalt hoeveel blikkerende tanden, uitpuilende ogen, venijnige klauwen en gewapende krijgers er de revue passeren. Dit waren culturen die van zich af beten, die vochten voor hun behoud, die buitenstaanders niet snel toe zouden laten. Het maakt bijna ongemakkelijk: zoveel kracht, zoveel autonomie – hoe kan een hedendaagse cultuur, hier nog iets aan toevoegen?
Moet dat eigenlijk wel?
Gabriel Orozco: Árbol nuevo (2006).Foto Markus Tretter
Gabriel Orozco
Hier dacht ik aan Trump, en de venijnig instromende afkeer van vooruitgang die hij de wereld in pompt – weg met emancipatie, weg met trans mensen, weg met moderne kunst, weg met hulp aan minder bedeelden. Ongetwijfeld zal er in zijn slipstream een kleine of grotere golf van nostalgie ontstaan, ook in de kunst – wat slecht nieuws is voor de hedendaagse kunst, die nu eenmaal, uit de aard van de zaak, vooruit kijkt, vernieuwing zoekt. Maar dat is nu juist zo troostrijk in Mexico: daar zie je overal hoe je, juist vanuit een eeuwenoude traditie (die ze in de VS dus niet hebben) toch vooruit kunt blijven kijken. Je ziet het bij Diego Rivera, die zijn fascinatie voor precolumbiaanse kunst gebruikte voor zijn revolutionaire muurschilderingen.
Je ziet het bij een jonge kunstenaar als Miguel Fernandez de Castro, die in Museo Tamayo een fantastische installatie exposeert, opgebouwd uit spullen, afkomstig uit zijn omgeving in Altar, Sonora, een van de gevaarlijkste deel van Mexico, dat zwaar wordt geteisterd door drugsgeweld, klimaatverandering en het grensconflict tussen Mexico en de Verenigde Staten – een prachtige, licht-ontvlambare mix van cactussen, laarzen, en alledaagse objecten op vervaalde dekens: alsof je naar het bewijs kijkt van een reeks misdaden die elk moment kunnen gaan plaatsvinden.
En je ziet het bij Gabriel Orozco, zonder veel twijfel Mexico’s beroemdste kunstenaar (misschien samen met Francis Alÿs, maar hij is een halve Belg) die nu een grote overzichtstentoonstelling heeft in Museo Jumex, in het centrum van de hoofdstad. Bij Orozco zie je ook dat roem een kunstenaar niet per se populair maakt: in de Mexicaanse kunstwereld wordt veel gemonkeld over de ruimte die hij inneemt, en over de hoeveelheid geld (ruim een half miljard dollar) die hij heeft gekregen voor een ambitieus herinrichtingsplan voor Chapultepec, het park/bos in het hart van de stad. Orozco bouwt, verandert, expandeert, terwijl musea en culturele instellingen moeten bezuinigen.
Maar die twijfel verdwijnt als je Jumex binnenloopt, en, zoals gevraagd, meteen doorlift naar de derde verdieping. Daar opent zich een zaal als een universum: honderden vierkante meter vol met Orozco-werken die zijn hele carrière omvatten – en die meteen laten zien waarom hij zo’n prachtige kunstenaar is voor deze tijd. Orozco’s week heeft een overduidelijke, diepe connectie met het verleden, een verlangen naar orde – zie de vele cirkels, die als symbool van het verlangen naar eenheid overal in zijn werk opduiken, of zijn abstracte beelden, steeds gehouwen uit een stuk steen gehouwen, die in hun wellustige kronkeling maar net binnen een kubus kunnen worden beheerst.
Gabriel Orozco: La DS (Cornaline) (2013) Foto Markus Tretter
Tegelijk is Orozco’s werk een grote ondergraving van bestaande systemen: hij toont een ovaal biljart, waarboven, aan een lang touw, een bal als een slinger van Foucault heen en weer zwiept die je met je eigen keu en bal mag proberen te raken. Een schaakspel van zestien bij zestien vakken, met alleen maar paarden. Een klassieke Citroën DS waaruit Orozco op onzichtbare wijze het middendeel in de lengte heeft verwijderd, waardoor de klassieke auto ineens verrassend autonoom wordt: een lang slank, onafhankelijk wezen, waarvan je je afvraagt of er nog wel een mens in zou moeten passen.
Orozco lijkt nog het meest op een hedendaagse homo ludens die de toeschouwer stimuleert anders over het systeem te denken, naar je eigen hand te zetten, je eigen regels te maken – wat natuurlijk ook perfect past bij Mexico, op dit moment. Zo bekeken is het ook vast geen toeval dat Francis Alÿs’ laatste (fantastische) werk bestaat uit een lange serie van gefilmde kinderspelen. Al deze kunstenaars dansen aan de rand van de vulkaan – en het ziet er glorieus uit.
Juist dat spel, die vrijheid, is in deze tijd troostrijk: Orozco (en Alÿs) laat zien dat een (kunst)wereld, die het ongetwijfeld zwaar gaat krijgen met de aanstormende golf van conservatisme, niet moet schromen haar eigen plek in de maatschappij te claimen – als vrijplaats, als ademruimte. Kunst is de plek waar je kunt laten zien dat de geschiedenis geen grot is waarin je afdaalt om vervolgens langzaam te verdwalen en in het donker af te sterven, maar een lanceerplaats voor nieuwe ideeën en inzichten. Laat Orozco maar bouwen, misschien komt er een nieuwe Piramide uit.
De tentoonstelling van Gabriel Orozco in Museo Jumex in Mexico Stad loopt tot en met 3 augustus 2025
Het mooiste wat ik ooit heb gezien: mensen die voor het eerst sneeuw zien. Abhishek, Latesh, Hemant, Roshan, Gokulraaj, Hasmukh, Harshita, Hiren, Jitendra, Kimaya, Manmeet, Nitesh, Nitu, Rakhi, Rakshith, Sanjeev, Tejal, Tharangani, Vaishu, Gokula Krishnan (Hulk), Shunmuga, Subbu, Vaishnavi, Tapan, Ranveer, Pawan, Randhir, Manish. Dit zijn de namen van de sterren met wie ik de Kedarkantha in het Himalayagebergte beklom.
Zaterdag 22 februari Autorit van Dehradun naar Kotgaon, 10-11 uur, 185 km
Met onze reisorganisatie Indiahikes heb ik afgesproken dat ik in de female slaapzaal zal slapen. Na de medische check-in en een maaltijd van dahl, chapati’s en rijst maken we kennis met onze gidsen: trekleader Ranveer en gidsen Randhir, Pawan en Manish. We worden gevraagd om onze intenties voor de trek te delen: uit je comfortzone komen, wordt genoemd, onze fitheid testen en voor het eerst sneeuw zien. De voertaal in de groep is Hindi, maar er wordt ook Engels en Tamil gesproken en Kannada, zoet als honing.
Tijdens deze reis hou ik een dagboek bij dat de Bezige Bij wil gaan publiceren als boek. In dit dagboek wissel ik impressies van mijn reis af met gedachten en gesprekken over sterfrituelen in verschillende culturen. Carl Jung zegt dat je vier soorten mensen hebt, en twee daarvan staan lijnrecht tegenover elkaar: diegenen die de hemel willen vinden en diegenen die vooral samen willen zijn op aarde (of in de hel). Ben ik meer zoals mijn moeder, die graag in haar eentje naar de hemel zocht, of zoals mijn vader, die boven alles samen wil zijn? Eigenlijk ga ik naar de Himalaya om te kijken of ik daar begraven wil worden.
Zondag 23 februariKamp Khujaai, 5 uur, 5,5 km
We worden ingehaald door ezeltjes met belletjes en gaan aan de bergkant lopen. Door het eikenbos slingert een stijgend pad omhoog. Mijn trekbuddie Hasmukh, wiens naam ‘lachend gezicht’ betekent, is 25 jaar getrouwd met Renu, die hij liefkozend Rain noemt. Omdat zijn vader eerst geloofde dat hun liefde een bevlieging was, hebben Hasmukh en Rain een jaar niet met elkaar gepraat, om te bewijzen dat hun liefde niet over zou gaan. Voor hun huwelijksjubileum stel ik voor dat hij haar een liefdesbrief schrijft en ik vertel hem wat ik over liefdesbrieven weet: dat je nooit een vrouw met fruit mag vergelijken en nooit een zin met ‘ik’ moet beginnen. In ruil hiervoor geeft Hasmukh mij beleggingstips.
We pauzeren op de besneeuwde Mohlani-weide en de eerste keer sneeuw is pure magie: er wordt voorzichtig aan gevoeld, mee gegooid en op gedanst. Vanaf de weide loopt een goudkleurige hond met ons mee, die ik Moppie noem en Hasmukh Theo. In Khujaai staan de gele koepeltentjes verspreid over de sneeuwhelling en bij de ingang van het kamp valt Haksmukh op zijn knieën om Moppie te knuffelen. ’s Avonds vertelt hij de groep dat ik in India ben om mijn boek Antiboy te presenteren. Uitgeverij Seagull Books heeft Antiboy in het Engels laten vertalen en me uitgenodigd voor optredens in Kolkata, Mumbai en Bengaluru. Hasmukh vraagt aan de groep of ze niet alleen de veiligheidsinstructies van de gidsen voor me willen vertalen in het Engels, maar ook de grapjes, zodat ik mee kan lachen. Als we later in onze slaapzakken liggen vraagt mijn tentgenoot Harshita of ik denk dat voor liefde veel moed nodig is.
Maandag 24 februari Bhoja Dhadi, 3,5 uur, 3,5 km
Aangekomen in kamp Bhoja Dhadi kiezen Harshita en ik een tent aan het randje van het plateau met uitzicht op de diepte waaruit we zijn opgeklommen. De volgende dag gaan we naar de piek van de Kedarkantha lopen, dus we zullen om 4.00 uur opstaan. We mogen onze tanden niet poetsen en onze gezichten niet wassen vanwege de kou en krijgen het advies om alvast in onze trekkleren te gaan slapen. Tijdens het eten vertelt Rakshith dat hij met zijn moeder samenwoont en bij de Shivatempel op de top een wens zal doen voor zijn dierbaren.
Gids Pawan en de hond Moppie.Roshan met zijn zoon
Dinsdag 25 februariKedarkantha Summit, 7-8 uur, 9 km
In het donker gaan we 2 tot 3 uur klimmen om de top te bereiken. Raskshith heeft gezworen er als eerste te zijn, dus blijf ik vlak achter hem. Als we stil staan om te wachten op de anderen zing ik een paar zinnen: ‘raise a glass to freedom, something they can never take away,’ en Manish en Pawan, die geen Engels spreken, zingen de woorden mee. Zigzaggend klimmen we over de gladde, bevroren paden tussen rododendrons en na de boomgrens lopen we door Tiefschnee, waar je tot je middel in weg kunt zakken. De gidsen prikken met een bijl in de sneeuw om de diepte te bepalen. Door in de stappen van je voorganger te blijven lopen ontstaat er een pad.
De vorige groepen hebben vanwege het slechte weer van de afgelopen weken de top niet bereikt, maar wij halen het, allemaal. Gids Manish wijst de bergen aan die we vanaf hier kunnen zien: Mt Swargarohini, Mt Bandarpoonch en Mt Kalanag. Bij Shiva’s tempel vraag ik om gezondheid: voor mijn zus, voor de moeder van Jona, voor baby Yanice. Roshan komt naast me zitten en ik zeg dat ik het zo mooi vindt dat hij als vader deze tocht maakt met zijn volwassen zoons, hoe ze voor elkaar zorgen. Hij vertelt over zijn eigen vader Alexander, die is gestorven met zijn hoofd in Roshans schoot. Daarom heet zijn zoon Tapan Alexander.
Woensdag 26 februari Kotgaon 5 uur, 5,3 km
Tijdens het dalen kunnen we niet te lang stilstaan, want de verse sneeuw bedekt de voetstappen van onze gidsen en het pad bevriest. Dus ontwijken we gladde modderplassen en banen ons stap voor stap een weg omlaag door het bos, tot we ineens weer in het dorp lopen waar kinderen cricket spelen. We gaan in een grote kring zitten om elkaar te bedanken. Roshan zegt: „Go fast, go alone. Go far, go together.”
Donderdag 27 februariRit van Kotgaon naar Dehradun, 9-10 uur, 185 km
Manmeet, Nitu, Rakshith en ik besluiten na Dehradun door te reizen naar yogahoofstad Rishikesh. Tijdens de busrit krijgt iedereen weer bereik. Omdat het in Nederland vier en een half uur vroeger is, duurt het nog een paar uur voordat ik mijn vader eindelijk kan videobellen.
Vrijdag 28 februariRishikesh
In het hostel leert Rakshith ons dansen en Nitu en ik doen mee, terwijl Manmeet filmt. Door het raam is de heilige rivier Ganges zichtbaar. Later die dag zal ik me drie keer onderdompelen en de woorden herhalen die Nitu me heeft geleerd, Shiva bedanken voor het veilig volbrengen van onze tocht. Elk gebed is een liefdesbrief. Rakshith koopt een groene sjaal voor mijn zus.
De laatste jaren lijkt het repertoiretoneel, dat lange tijd een beetje ‘uit’ was, in Nederland weer aan een voorzichtige opmars bezig te zijn. Jonge makers als Nina Spijkers, Liliane Brakema, Eline Arbo en Collectief Blauwdruk zetten hun tanden in teksten van Anouilh, Tsjechov, Von Kleist en Vondel – al dan niet grondig bewerkt. Dit voorjaar komen er nieuwe ensceneringen aan van Cyrano (Bos Theaterproducties) en Moeder Courage (het Nationale Theater). Ook de Shakespeareliefhebber komt aan zijn trekken: er staan deze maand maar liefst drie Shakespeare-premières op het programma. Een Lear (Dood Paard) en twee Hamlets (door Theater Rotterdam en Studio Antigone).
Hoe komt het dat theatermakers grijpen naar teksten die ver in het verleden werden geschreven? Waarom zou je in 2025 nog een Shakespearestuk op de planken willen brengen? Er zijn onder meer pragmatische redenen, zeggen makers. Als je een toneelschrijver aan het werk zet, moet je nog maar zien of het een goed stuk wordt. En daarnaast verkoop je voor Hamlet makkelijker kaartjes dan voor een stuk waar mensen nog nooit van gehoord hebben.
Maar hoe zet je je tanden in zo’n tekst, en in hoeverre voel je je vrij er je eigen draai aan te geven? Hierover vertellen regisseur Erik Whien, die bij Theater Rotterdam Hamlet opnieuw leven inblaast, en actrice en theatermaker Manja Topper, die met theatercollectief Dood Paard werkt aan een eigen versie van Lear.
Manja Topper: „Lear roept als vanzelf associaties met Trump op”
„Een grote, witte, autoritaire, megalomane cisman”, zegt Topper glimlachend. Ze beschrijft koning Lear. „Een narcist. Die een enorm rijk heeft. En dat niet los wil laten.” De actrice staat voor een wand vol landkaarten, onderdeel van het decor. „Een echte patriarch is hij. Als het niet gaat zoals hij wil, wordt hij onwaarschijnlijk kwaad.”
Ze balt haar vuist en citeert uit de tekst: „Zwavelzuur en gedachten verbrandend vuur, heraut van de eikklievende bliksemschichten, verschroei mijn witte haar. En jij razende donder, sla de bolle ronding van de aarde plat, vergiftig de teelgrond, verspil al het zaad ineens dat ondankbare mensen voortbrengt.” Ze lacht. „Die man is zo kwaad dat hij de hele aarde wil vernietigen. Je hoeft niet ver te zoeken om dat soort mannen in de actualiteit tegen te komen.”
Mannen zoals Donald Trump, bedoelt ze. Maar waarom een stuk van Shakespeare, waarin personages doen denken aan machthebbers als Trump, als je ook een nieuwe tekst zou kunnen opvoeren, óver Trump? „We wilden helemaal geen stuk over Trump maken. We wilden Lear maken. Omdat het een meesterwerk is. Poëtisch, grappig, wijs. Prachtig geschreven. Soms is een stuk gewoon zo goed dat je het wil blijven spelen. Waarom wordt klassieke muziek nog steeds gespeeld? Omdat musici met datzelfde muziekstuk weer hun eigen verhaal willen vertellen. Het is een ontmoeting. Noem het een krachtmeting. En dat die Lear-figuur vervolgens associaties met Trump oproept, is wat er dan gebeurt. Zo’n stuk gaat resoneren met de actualiteit.”
Wat maakt een stuk tijdloos? „Lear is zo complex, daar zitten zo veel lagen, zo veel thema’s in, dat het zich in elke tijd leent voor een actuele interpretatie. Daarom veroudert het niet. Vertalingen wel, vertalingen verouderen best snel. Een vertaling is altijd een interpretatie. Daarom hebben wij een nieuwe vertaling gemaakt.” Topper werkte er met Kuno Bakker aan. „We hebben het metrum losgelaten, zodat we zo dicht mogelijk bij de inhoud konden blijven. Tijdens het vertalen was het af en toe echt alsof ik een schat vond. Shakespeare doet zulke rake observaties. Hij formuleert voortdurend gedachten en ervaringen die ik ook heb. En op zo’n wonderschone manier. Zonder dat het sentimenteel wordt, of moralistisch.”
Regisseur Erik Whien bij de repetitie van ‘Hamlet’ bij Theater Rotterdam. Foto Julian Maiwald
Erik Whien: „Hamlet bezoeken is als het ondergaan van een ritueel”
„Met klassieke teksten toets je de waan van de dag”, zegt Whien. „Ik geloof dat de tijd zich in een spiraalbeweging voltrekt. Niet lineair. Thema’s komen steeds weer terug. Misschien dat ik me daarom graag tot repertoire verhoud: het maakt je ervan bewust dat mensen vierhonderd jaar geleden met dezelfde problemen, gevoelens en queestes bezig waren als wij. Je gaat een ontmoeting aan met gedachtes die ver voordat jij bestond zijn opgeschreven, en toch gaan ze over jou.
„Je ziet ook iets bijzonders gebeuren met een publiek, als het een klassiek toneelstuk bezoekt. Mensen gaan erheen met een soort opwinding: we krijgen repertoire toegediend. Bijna als een ritueel. Ja, dat is misschien het juiste woord: Hamlet bezoeken is ook het ondergaan van een ritueel. Omdat het in zo’n lange traditie staat. Het heeft iets ceremonieels.”
Repertoire heeft Whien altijd aangetrokken, op de toneelschool al. Hij ensceneerde in zijn loopbaan stukken van onder meer Gorki, Tsjechov, Molière en Beckett. „Ik denk dat het met mijn eigen weerstand tegen ‘nu’ te maken heeft”, zegt hij. „Ik leef in deze tijd, met sociale media, Instagram, TikTok, en ik vind het een verademing om stil te kunnen staan bij de schoonheid van taal. Shakespeare is ook een soort Orakel van Delphi. Er is zo veel te ontdekken in die teksten. Ik probeer te luisteren naar wat hij schrijft, en nederig te zijn.
„Het opvoeren van klassieke stukken kan natuurlijk gezien worden als een soort conservatisme. Alsof je in een aquarium naar iets historisch gaat zitten kijken. Maar repertoire heeft een interpretatie nodig, een visie, anders is het dood. De truc is dat je zo’n stuk helemaal moet opeten en verwerken, voor je het op het toneel brengt. Er zijn geen olifantenpaadjes. Je verdiept je in een stuk, implementeert het in de actuele situatie en dan ga je kijken wat de alchemie is.”
De nederigheid die Whien voelt voor Shakespeares werk houdt hem niet tegen het stuk naar zijn eigen hand te zetten. Alleen al qua bezetting: er spelen maar drie acteurs mee. Jacob Derwig, Roman Derwig (zijn zoon, die in het derde jaar van de toneelschool zit) en Hannah Hoekstra. Roman vertolkt Hamlet, de andere twee alle andere rollen. Whien: „Naarmate ik ouder word, word ik steeds eigenwijzer als maker. Ik durf vrijer met het materiaal om te gaan. In onze versie is het alsof je je in Hamlets hoofd bevindt. De andere acteurs cirkelen voortdurend om het personage heen, terwijl ze al die dubbelrollen vertolken. Als een koortsdroom.”
Topper: „In deze harde wereld past geen verzoeningsscène”
Ook Dood Paard permitteert zich, in hun bewerking van Lear, de nodige vrijheid. Zo wordt de rol van Lear vertolkt door een vrouw, Topper zelf. „Niet dat we er ‘koningin Lear’ van maken hoor, ik speel hem als man. Maar ik ben benieuwd wat het voor effect het heeft als een actrice hem speelt.”
De meest ingrijpende wijziging: het titelpersonage gaat eerder dood. Het stuk begint met Lear die zijn land, als een soort voorschot op de erfenis, verdeelt onder zijn drie dochters. Hij vraagt ze hoeveel ze van hem houden, zodat hij kan bepalen wie welk stuk land krijgt. De oudste twee dochters slijmen in hun liefdesverklaring dat het een aard heeft, maar de jongste speelt het spelletje niet mee.
Topper: „Zij begrijpt dat haar vader iets oneigenlijks van ze vraagt. ‘Het spijt me’, zegt ze, ‘maar ik kan mijn hart niet naar mijn tong brengen. Ik hou van je zoals het past bij onze band. Niet meer, niet minder.’”
Haar weigering om te huichelen maakt Lear zo woedend dat hij haar direct onterft en verbant. Ook als hij niet veel later spijt krijgt, komt hij niet op zijn beslissing terug. Topper: „Een ander personage zou zeggen: ik heb dat fout gedaan, ik ga het proberen goed te maken. Lear niet. ‘Mij verexcuseren?’, zegt hij. ‘Denk je dat dat past bij de koning?’”
Op het allerlaatste moment, vlak voor zijn dood, geeft Shakespeare het personage dan toch nog de kans het goed te maken met zijn dochter. Topper: „Dat hebben we dus weggelaten. We gunnen hem dat niet. We leven momenteel in zo’n harde, kale, onherbergzame wereld. Daar past volgens ons geen moment van verzoening bij. Daar hadden we gewoon geen zin in. Onze Lear gaat eenzaam dood.”
Het was zo’n ingrijpende verandering dat ze er wakker van heeft gelegen. „Gaan we dit echt doen?, dacht ik. Maar ik denk dat we een goede keuze hebben gemaakt. Deze tijd vraagt om een hardere Lear.”
Whien: „Onze Hamlet is bijna een therapiesessie”
Hamlet wordt doorgaans geïnterpreteerd als een stuk over wraak, of over een jongen die maar niet tot actie overgaat, maar in Whiens visie ligt het zwaartepunt bij het thema rouw. „Hamlet verliest zijn vader. Het plotje – moord, wraak – is bij ons haast ondergeschikt. Het gaat over een jongen die gedurende de avond door alle fases van rouw heen valt. Bijna een therapiesessie. Alles werkt toe naar het moment waarin hij kan accepteren dat zijn vader dood is. ‘De rest is stilte’, staat er dan.” En Hamlet sterft. Althans: „Sterven moet in het theater altijd een metafoor zijn, vind ik. Het staat voor een overgang, het begin van een nieuwe fase. Personages ‘echt’ laten doodgaan op het toneel is vreselijk oninteressant. Altijd knullig ook. Het is een hyperleugen. Hamlets dood is een spirituele dood. Het is de rouw die sterft.”
Topper: „Kijk, dat Erik Whien ervoor kiest om Hamlet over rouw te laten gaan, is een goed voorbeeld van hoe zo’n tekst steeds weer iets anders kan betekenen. Die interpretatie is nieuw voor mij. Dat maakt nieuwsgierig.”
Lear van Dood Paard. Vertaling: Kuno Bakker en Manja Topper. Première: 13 maart in Theater Frascati, Amsterdam. Tournee t/m 24 mei. Info: doodpaard.nlHamlet van Theater Rotterdam. Regie: Erik Whien. Première: 29 maart, TR8 William Boothlaan, Rotterdam. Tournee t/m 3 mei. Info: theaterrotterdam.nl
Oorlogsdreiging, herbewapening, de Verenigde Staten die zich afkeren: de snelle politieke veranderingen van de laatste maanden geven het gevoel op een historisch kantelpunt te staan. Maar hoe verhouden zich dit soort grote politieke verschuivingen tot de kunst?
De cultuurgeschiedenis kent veel voorbeelden van kunstwerken die ontstonden als reactie op heftige politieke omwentelingen. Kunstenaars worden geïnspireerd door dreiging of verandering, zien een nieuwe toekomst gloren of voelen zich juist opgejaagd, angstig en bezorgd.
Vijf voorbeelden uit de laatste 200 jaar laten zien welke vormen dit kan aannemen. Soms is de stemming van toen nog steeds voelbaar, soms is de aanleiding vervluchtigd en blijft een ‘tijdloos’ werk over – en soms wordt de kunst ook zelf weer aanleiding tot verandering.
Doe Maar‘De Bom’, 1982
Angstvallig stil blijft het. Terwijl de vrees voor een oorlog weer actueel is, klinken er nu nauwelijks Amerikaanse protestliedjes – anti-Trump, de verstoorde wereldorde, de dreiging van oorlog. Zijn artiesten moegestreden of murw, op enkele sneers na? Of is het nog te vroeg om de balans op te maken?
Terug naar begin jaren tachtig, waar de leus ‘No Future’ lang niet alleen meer in punkkringen rondgaat, maar ook pessimistisch gestemde tieners de kreet in hun agenda schrijven. Er is een economische crisis. De werkeloosheid is hoog en er is geen woonruimte. En er is de diepgewortelde angst voor het vallen van De Bom. In Nederland regent het demonstraties tegen de plaatsing van kruisraketten – de wapenwedloop tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten heeft een van zijn hoogtepunten in de Koude Oorlog bereikt.
Ernst Jansz, toetsenist en liedjesschrijver van Doe Maar, de dan grootste popband van Nederland, vindt woorden voor het unheimische gevoel. ‘De Bom’ over de continue nucleaire dreiging is een protestlied met grote slagkracht. Doe Maar somt op wat je nog kunt doen voordat de wereld voorbij is, van zakenman tot scholier.
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Demonstratie tegen kruisraketten in Den Haag in 1985 ” data-figure-id=”0″ data-variant=”row”><img alt data-description="Demonstratie tegen kruisraketten in Den Haag in 1985 ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/van-de-bom-van-doe-maar-tot-het-bos-van-caspar-david-friedrich-hoe-reageert-kunst-op-grote-politieke-omwentelingen-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/12155823/data129298171-fc62d1.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/van-de-bom-van-doe-maar-tot-het-bos-van-caspar-david-friedrich-hoe-reageert-kunst-op-grote-politieke-omwentelingen-10.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/van-de-bom-van-doe-maar-tot-het-bos-van-caspar-david-friedrich-hoe-reageert-kunst-op-grote-politieke-omwentelingen-8.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/van-de-bom-van-doe-maar-tot-het-bos-van-caspar-david-friedrich-hoe-reageert-kunst-op-grote-politieke-omwentelingen-9.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/van-de-bom-van-doe-maar-tot-het-bos-van-caspar-david-friedrich-hoe-reageert-kunst-op-grote-politieke-omwentelingen-10.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/van-de-bom-van-doe-maar-tot-het-bos-van-caspar-david-friedrich-hoe-reageert-kunst-op-grote-politieke-omwentelingen-11.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/iZu8BAiylguvLVEoVTWwx1aOzGQ=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/12155823/data129298171-fc62d1.jpg 1920w”>Demonstratie tegen kruisraketten in Den Haag in 1985
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Doe Maar uit 1982 ” data-figure-id=”1″ data-variant=”row”><img alt data-description="Doe Maar uit 1982 ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/van-de-bom-van-doe-maar-tot-het-bos-van-caspar-david-friedrich-hoe-reageert-kunst-op-grote-politieke-omwentelingen-2.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/12155827/data129303338-14655c.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/van-de-bom-van-doe-maar-tot-het-bos-van-caspar-david-friedrich-hoe-reageert-kunst-op-grote-politieke-omwentelingen-14.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/van-de-bom-van-doe-maar-tot-het-bos-van-caspar-david-friedrich-hoe-reageert-kunst-op-grote-politieke-omwentelingen-12.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/van-de-bom-van-doe-maar-tot-het-bos-van-caspar-david-friedrich-hoe-reageert-kunst-op-grote-politieke-omwentelingen-13.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/van-de-bom-van-doe-maar-tot-het-bos-van-caspar-david-friedrich-hoe-reageert-kunst-op-grote-politieke-omwentelingen-14.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/van-de-bom-van-doe-maar-tot-het-bos-van-caspar-david-friedrich-hoe-reageert-kunst-op-grote-politieke-omwentelingen-7.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/O93kxBXtbHxrkcMW45GdzLtVSOM=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/12155827/data129303338-14655c.jpg 1920w”>Doe Maar uit 1982
Foto Rob Bogaerts/ Nationaal Archief, Foto ANP
„Carrière maken voordat de bom valt/ Werken aan mijn toekomst voordat de bom valt/ Ik ren door mijn agenda voordat de bom valt/ Veilig in het ziekenfonds voordat de bom valt.” In 1982 staat ‘De Bom’ van Doe Maar (1978 tot 1984) vier weken op nummer 1 in de Nederlandse hitparade.
Ruim veertig jaar later voelt ‘De Bom’ met zijn punky boodschap in de luie ritmiek van reggae en de opwinding van ska nog actueel. Voordat de bom valt…. – „relevanter dan ooit”, schrijven mensen op YouTube onder het videoclipje met Ernst Jansz als getergde zakenman. Want ‘De Bom’ vangt nog steeds de tijdgeest: de angst voor een Derde Wereldoorlog is latent.
In reactie op ‘De Bom’ zong Kinderen Voor Kinderen in 1983 overigens het liedje ‘Brief aan Ernst’. Die vertelde later dat hij zich niet goed gerealiseerd had hoe bang hij kinderen had gemaakt voor het einde der tijden. „Hoe luchtig ik het ook bracht.”
Amanda Kuyper
Caspar David FriedrichChasseur im Walde, 1814
Net is hij voorbij, de grootste oorlog die Europa tot dan toe heeft gekend, en eindelijk heeft zich een nieuwe coalitie verenigd om de dictator te verdrijven. Maar wat doet Caspar David Friedrich? Hij begint bossen te schilderen.
Nu, meer dan 200 jaar later, lijkt niets verder weg van geopolitiek wapengekletter dan de romantische natuurtaferelen van de Duitse schilder Friedrich, die vooral als meditatieve vlucht uit de wereld populair zijn geworden. Maar zo zijn ze allerminst ontstaan. Sterker: Friedrichs Chasseur im Walde uit 1814 kan als niets minder dan een onvervalst politiek statement worden gezien.
Het is kort na de bloedige Slag bij Leipzig, waarbij Napoleon uit de Duitse gebieden werd verdreven. Nietig staat een mens tegenover machtige woudreuzen, een zwarte raaf achter hem. Pas na goed kijken zie je dat de wandelaar een gouden helm draagt: het is een Franse elitesoldaat, verloren in het dichte bos.
Bijna letterlijk is hier het ingrijpendste geopolitieke kantelpunt van de vroege 19de eeuw verbeeld. De patriottische Friedrich is niet alleen vurig voorstander van de bevrijdingsoorlogen tegen Napoleon, maar hij is ook, zoals veel kunstenaars in die tijd, actief op zoek naar dat wat nu precies Duits kan worden genoemd. Duitsland bestaat in 1814 nog niet, er zijn meer dan driehonderd versplinterde Duitse vorstendommen, en het sterke Frankrijk had hier decennialang cultureel zijn stempel weten te drukken.
Voor de Duitse identiteitszoekers blijkt de overheersing van Napoleon de katalysator die ze nodig hebben. De Duitse Kultur, zo stellen ze met steeds grotere overtuiging, is beter, diepzinniger, authentieker dan de oppervlakkige Franse civilisation. Vooral het Duitse Wald wordt gretig aangegrepen als terugkerend motief, niet alleen als oord voor ‘typisch Duitse’, diepzinnige contemplatie, maar ook als mythisch thuis voor de Germanen, die eerste Duitse ‘vrijheidsstrijders’ tegen de Romeinen.
Al hoedt Friedrich zich ervoor te expliciet op de actualiteit in te spelen, voor de kijkers in 1814 zal Friedrichs doek een duidelijke boodschap hebben gehad: de Franse overheersing brokkelt, nieuwe Duitse kracht lonkt. Tegenover de nietige Franse soldaat, met de zwarte raaf als voorteken van zijn naderende einde, staan hier grote Duitse woudreuzen, dicht aaneengesloten als teken van hun verbondenheid tegen de indringer.
Merlijn Schoonenboom
Ton Vorstenbosch en Guus VleugelSrebrenica!, 1996
Herbewapening, dienstplicht, weerbaarheid: ineens gaan gesprekken weer over de deelname van Nederlandse soldaten aan internationale NAVO-missies. Waarbij niet vergeten mag worden dat een missie dertig jaar geleden uitliep op een nationaal trauma – die ook in het theater werd verwerkt.
Tien maanden na de val van Srebrenica ging in Amsterdam het toneelstuk Srebrenica! in première, naar een tekst van Ton Vorstenbosch en Guus Vleugel. In juli 1995 was de moslim-enclave in Bosnië-Herzegovina veroverd door de Serviërs, die duizenden burgers bruut vermoordden. Die burgers hadden beschermd moeten worden door de Nederlandse legerafvaardiging, de Dutchbatters. Een nationaal trauma was in de maak, want het optreden van het Nederlandse leger werd alom veroordeeld als lafhartig.
Het debacle van de ‘vredesmissie’ zou nog decennialang nagalmen. De slachtoffers van de genocide worden jaarlijks herdacht. Dutchbatters met PTSS vochten voor erkenning, en kregen die ook, in 2022.
Nadat het ministerie van Defensie in 1996 lucht kreeg van het toneelstuk vroeg het de tekst op bij de makers, Toneelgroep Amsterdam (het huidige ITA). Toen die uitbleef, gaf het ministerie begin mei 1996 een verklaring uit waarin bleek dat Defensie ervan uitging dat het toneelstuk „een volstrekt onjuist beeld” zou schetsen van het optreden van Dutchbat: „Gelet op de dramatische gebeurtenissen in Srebrenica waarbij militairen van Dutchbat zo betrokken waren, is het jammer dat een niet getrouw beeld van deze tragische periode wordt uitgebeeld. De Nederlandse militairen die in Srebrenica hebben gediend verdienen beter.”
Alleen al op basis van die verklaring verklaarde de NRC-recensie dat politiek theater niet succesvoller kon zijn. „De voorstelling hoefde bij wijze van spreken niet eens meer uitgebracht te worden, de oogst was al binnen. Defensie zelf is zo langzamerhand een van de redenen waarom we moeten bidden dat het geen oorlog wordt.” Het stuk werd bovendien een „keerpunt” in de theatergeschiedenis geacht. „Bij mijn weten hebben theatermakers, behalve in ‘de kleinkunst’, nog nooit zo alert gereageerd op de actualiteit.”
De vraag is of de angst van Defensie terecht was. In hun stuk hebben Vorstenbosch en Vleugel een breder doel dan de smadelijke aftocht van het leger. Ze hekelen weliswaar de concrete gebeurtenissen, die Defensie trachtte te verhullen, maar de schuld van het falen van de VN-missie wordt in het stuk bovenal gelegd bij de samenleving als geheel.
De gebeurtenissen in Srebrenica vormen slechts de aanleiding voor een satire over het leven van de thuisgekomen soldaten. Het stuk schildert „de gevoelsarmoede, de principeloosheid en het botte egoïsme van een segment van de Nederlandse jeugd even perfect als pijnlijk”, concludeert NRC.
Ron Rijghard
Daniel AuberLa Muette de Portici, 1828
Je zal de eerste decennia van de 19de eeuw maar in het zuiden van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden hebben gewoond: De koning, Willem I, was protestant, maar de kans dat je dat daar in het katholieke zuiden ook was, was klein. Het zuiden was flink geïndustrialiseerd, dat bracht een hoop geld in het laatje van Willem, maar hij leek dat geld vooral in het noorden te steken. En sprak je Frans, dan had je het nakijken, want Willem wilde Nederlands horen in het bestuur en in het onderwijs. Veel invloed kregen de zuiderlingen nergens. Nee, het zinde veel mensen in de Zuidelijke Nederlanden niet. De katholieken en de liberalen hadden zich verenigd in hun afgrijzen jegens het Hollands gezag. Kruit lag overal, er hoefde alleen nog maar een lont te worden aangestoken.
Het zijn de programmeurs en de musici van de Munt Schouwburg in Brussel die het vuurtje bij de lont houden: op 25 augustus 1830 zetten ze, nota bene ‘ter ere van de verjaardag van Willem I’ de opera La Muette de Portici (‘De stomme van Portici’) van Daniel Auber op het programma: een opera over een Napolitaanse opstand tegen Spaanse overheersing. Het publiek snapt de hint. De bom barst als tenor Jean-François Lafeuillade zingt:
Amour sacré de la patrie,Rends-nous l’audace et la fierté;A mon pays je dois la vie.Il me devra sa liberté
‘Heilige liefde voor het vaderland, geef ons de moed en de trots; aan mijn land dank ik mijn leven. Het zal aan mij zijn vrijheid te danken hebben.’
Onder het scanderen van ‘vive la liberté’ breken vanuit de zaal rellen uit. Overheidsgebouwen worden aangevallen, een huis van een minister in brand gestoken. De onrust waaiert in korte tijd uit tot een complete volksopstand: de Belgische Revolutie. Anderhalve maand later verklaarde België zich onafhankelijk.
Rahul Gandolahage
Anton de KomWij slaven van Suriname, 1933/1934
Het is 1932 als de moeder van schrijver Anton de Kom ziek wordt. Samen met zijn vrouw en kinderen keert hij zo snel mogelijk terug naar Suriname, want in Nederland voelde hij zich toch al niet echt thuis. Vanaf het moment dat De Kom aankomt, wordt hij belemmerd om in het openbaar te spreken. Aan zijn vrienden in Nederland schrijft hij in januari 1933: „Sedert mijn komst te Paramaribo heerscht er een staat van beleg. Politie en militairen gemobiliseerd. Voor mijn huis politie. Op straat word ik achtervolgd. Men heeft mij letterlijk gemuilkorfd. Nog nooit zag ik zulk een willekeur.”
Niet veel later wordt hij zonder proces door het koloniale bewind vastgezet als ‘communistisch agitator’ en moet hij onder dwang terugkeren naar Nederland, waar hij een geschiedenis van de slavernij in Suriname schrijft, de baanbrekende aanklacht Wij slaven van Suriname. Het boek zelf werd een kantelpunt in de slavernijgeschiedenis omdat De Kom vanuit nieuw perspectief beschreef hoe ontdekkingsreiziger Columbus als eerste witte man in 1492 voet op de bodem zette in Amerika, en welke gevolgen die stap voor de mensheid had, met name voor de slavernij in de eeuwen daarna.
1933 is niet alleen een kanteljaar omdat Hitler aan de macht kwam. Het was dus ook het jaar waarin het perspectief op de slavernijgeschiedenis veranderde dankzij de activiteiten van De Kom. Die begreep ook als geen ander wat de symbolische waarde van een ‘kanteljaar’ was: „Wij, zwarte kinderen op de achterste banken (de voorste waren bestemd voor zoons en dochters van Europeanen) martelden onze hoofden om er de jaartallen van Hollandsche, Beiersche en Bourgondische Gravenhuizen in te pompen […] moesten in geestdrift raken voor de opstandigheid van Claudius Civilis en de dappere Verlatinghe van Willem den Zwijger.”
Kanteljaren zijn geen waardevrije mijlpalen en ook geen wit fenomeen wat je op basis van bovenstaande bijna zou denken, besefte De Kom. Hij schreef in 1933 een boek waarin hij liet zien dat de geschiedenis rijker is dan een opsommingen van jaren, en vatte dat bondig samen als: „De eene heerscher verjoeg den anderen”.
Het clichébeeld van opera, dat een kern van waarheid bevat, is: uitvergrote personages, heftige problemen, groteske intriges en aan het eind sterft de sopraan. En iedereen zingt voortdurend, uiteraard. Dat laatste geldt ook voor We are the lucky ones, maar verder is alles anders in deze nieuwe opera die zich beweegt tussen collagekunst, variététheater en Hollywood.
Vrijdagavond is de wereldpremière tijdens het Opera Forward Festival (OFF) van De Nationale Opera, met het Residentie Orkest onder leiding van Bassem Akiki. Het OFF biedt komende weken nog meer nieuwe producties.
Componist Philip Venables en regisseur Ted Huffman boekten eerder succes met The faggots and their friends between revolutions, vorig jaar te zien in het Holland Festival. In 2022 ging in het OFF hun kameroperaDenis and Katya. Ditmaal bundelen ze hun krachten met toneelschrijver Nina Segal, die samen met Huffman tekent voor het libretto.
NRC volgde het maakproces van We are the lucky ones in twee periodes: rond een ‘workshop’ in juni vorig jaar, en rond de ‘voor-generale’, ruim een week voor de première.
9 juni 2024, DNO-studio
Het is de laatste van drie bomvolle workshopdagen. In de studio, formaat klaslokaal, zitten acht zangers in een halve kring naast de repetitiepiano. Slechts twee van hen, Claron McFadden en Helena Rasker, zullen straks in de voorstelling te horen zijn. De workshop is een testfase waarin de makers ideeën uitproberen, kijken wat werkt. Vooral componist Venables krijgt „héél veel input” en moet komende dagen beslissen wat hij daarmee doet. „Intens,” vat hij de workshop samen.
We are the lucky ones heeft een onorthodox uitgangspunt: het is een portret van een generatie geboren in de jaren 40, met een libretto op basis van interviews, vertolkt door acht naamloze, genummerde solisten. Bijna tachtig respondenten zijn geïnterviewd, in West-Europese landen van Zweden tot Frankrijk: een generatie die het gedurende hun leven steeds beter kreeg. De interviews verliepen aan de hand van een vaste vragenlijst. Wat is het belangrijkste dat u ooit heeft gekocht? Hoe ziet u de toekomst? Uit de kloeke turf van 350 pagina’s bronmateriaal destilleerden Huffman en Segal het libretto, bestaande uit 66 korte ‘vignetten’, waaronder acht gesproken monologen.
Het zijn mooie kristallisaties van herkenbare ervaringen, in simpele maar evocatieve bewoordingen. Iemand wordt voor het eerst gekust. Iemand vertelt over de maanlanding – als ze dát kunnen, wat dan nog meer? Iemand krijgt een baby, ze kopen allemaal een huis. Opeens wordt er geschreeuwd: „One-two-three, fuck the bourgeoisie!” Prachtig is de sectie ‘I eat an orange for the first time’, met geneuriede a capella-begeleiding.
Bassem Akiki, die twee seizoen terug indruk maakte toen hij bij DNO de wereldpremière van Alexander Raskatovs Animal farm dirigeerde, leidt de workshop in een fijne sfeer. Er wordt veel gelachen en Akiki is helder en to the point in zijn uitleg aan de zangers en in de vragen die hij Venables stelt. Akiki: „Metronoomcijfer 72 is hier te snel, kan het iets langzamer?” Venables: „60 misschien?” Akiki: „We doen 64.”
De partituur verandert voortdurend van tempo en van karakter, soms halverwege een zin. De scènes gaan naadloos in elkaar over, er zijn geen transities of stoplappen. Alles is de kern, zo lijkt het, aaneengeregen met fluïde muziek vol subtiele glijtonen, verrassende lyrische melodieën en weelderige, vaak jazzy harmonieën. En telkens weer klinken de woodblocks, als het tikken van de tijd.
9 juni 2024, kantine DNO
Een opera op basis van interviews – waarom?
Regisseur Huffman: „We wilden al langer een project doen over de generatie van onze ouders en over intergenerationele kwesties, en we hebben allemaal een voorliefde voor documentaire bronnen, voor verbatim tekst. Het leek ons een interessante vorm.”
Wat is de rode draad?
Toneelschrijver Segal: „Een leven volgt niet de klassieke structuur van een driedelig toneelstuk. Er zijn hoogtepunten, maar ook lange periodes van kalmte of sleur. Eerst vermeden we voor de hand liggende verhalen over geboorte, huwelijk, een huis kopen. Maar we ontdekten dat die generieke verhalen juist het krachtigst waren. Daarom eindigen we ook met de dood, omdat iedereen doodgaat – zelfs wij, Ted. Maar de meeste uitspraken zijn niet te herleiden tot individuele respondenten.”
Huffman: „Behalve het verhaal van de jager. Als die man toevallig komt kijken herkent hij zichzelf wel.” De sectie ‘The hunter’ gaat over iemand die tijdens de jacht per ongeluk in zijn hals wordt geschoten door zijn broer en het ternauwernood overleeft.
Segal: „In traditionele opera is de afspraak dat het publiek gelooft dat de performer tijdelijk iemand anders is. Bij ons is de cast een groep storytellers. De performers vertellen op een intieme manier over dingen die iedereen herkent.”
Huffman: „Ik zie veel verbanden tussen wat wij doen en andere contemporaine kunstvormen, bijvoorbeeld in de collagevorm. De performers hebben een andere relatie tot hun partij, een andere vorm van ownership, ze geven hun rol zelf vorm.”
Het geheel voelt organisch, haast alsof tekst en muziek tegelijk zijn ontstaan.
Venables: „Het libretto was al vergevorderd toen ik ging componeren, dus ik had van meet af aan een goed idee van de vorm. De uitdaging was een balans te vinden tussen de korte tekststukjes en de grote structuur. Ik wilde de fragmenten laten contrasteren, maar ook continuïteit behouden en de performers gelijkwaardige partijen geven. Het organiseren van het stemmenweefsel was echt een puzzel. Het tempo luistert nauw en is heel strak georganiseerd over verschillende secties heen.” Hij lacht. „Er bestaat een zéér uitgebreide spreadsheet van dit werk.”
Hoe zet je zo’n gefragmenteerd libretto op muziek?
Venables: „Voor mij begint componeren met het zoeken van het vocale karakter van een tekst. Eigenlijk zijn het allemaal mini-aria’s, in heel verschillende stijlen, dus toen ik de organisatie eenmaal had, ben ik zanglijnen gaan schrijven. De volgende stap is orkestreren. Ik heb wel veel aantekeningen, maar dat moet nog helemaal gebeuren.”
13 juni 2024, Muziekgebouw Amsterdam
Het Holland Festival presenteert de Nederlandse première van The faggots and their friends between revolutions, de opera die Venables en Huffman in 2023 maakten voor het festival van Aix-en-Provence. Het is een wervelende totaalvoorstelling, gebaseerd op een queer-utopisch sprookje over een voortijd waarin iedereen een ‘faggot’ was, totdat een paar mensen rare, exclusieve ideeën over seks ontwikkelden – dat werden ‘de mannen’.
„Faggots is extreem los opgezet, met veel vrijheid voor de performers”, zegt Venables. „Denis and Katya was juist strak georganiseerd, alsof je in het binnenste van een computer zit. In elk stuk proberen we iets nieuws te doen. Bij We are the lucky ones is de werkwijze weer compleet anders, met verschillende perspectieven. Het is ook onze eerste opera met een groot orkest en een dirigent.”
‘We are the lucky ones’ Foto Koen Broos
5 maart 2025, grote zaal DNO
„I make such pretty speeches
whenever we’re apart
But when you’re near
the words I choose
refuse to leave my heart”
Negen maanden later croont Perry Como ‘I can’t begin to tell you’ door de lege zaal van DNO. De lichten gaan uit en op aangeven van dirigent Akiki valt pianist Jan Paul Grijpink in. Het is de dag van de ‘voor-generale’: de eerste complete doorloop van de voorstelling, met alles erop en eraan, van decor tot kostuums en kap en grime. Met uitzondering van het orkest: in de bak zit Grijpink in zijn eentje achter de piano.
Venables noten vlechten zich door Como’s inloopmuziek. De acht solisten komen tegelijk op, gekleed voor een cocktailparty. De vloer loopt helemaal rond, om de orkestbak heen, tot vlakbij het publiek. Iemand zet de pick-up uit, Perry Como zwijgt en Claron McFadden zingt: „I am born in a snowstorm, / in the middle of the war…”
Wat volgt is een verzameling tekstflarden die een beeld oproepen van crisis: een brandend huis, een oudere broer die je optilt, we zaten in een trein zonder dak. Op de projectiewand zijn familiefoto’s en -video’s te zien (die allemaal gegenereerd zijn met AI, verklapt Huffman, met als input materiaal dat is aangedragen door het operagezelschap, inclusief de solisten). Er wordt gespeeld en gedanst, getapdanst zelfs, de performers wisselen elkaar af en vullen elkaar aan en zo rijgen de suggestieve snippers zich aaneen tot een collage die gaandeweg het particuliere ontstijgt. Na een uur en veertig minuten beklijft de indruk, gek genoeg, dat je een heel leven aan je voorbij hebt zien trekken. En dat heeft iets ontroerends.
6 maart 2025, kantine DNO
Venables liep van de week binnen bij het kostuumatelier, omdat er een knoop van zijn jeans was gesprongen. De medewerkers daar hadden net een doorloop gezien en reageerden enthousiast: „Dat was zo fijn! Als je met zijn allen wekenlang bezig bent in een studio verlies je dat verse perspectief. Ik was vooral blij dat ze het ook geestig vonden. O ja, dacht ik, dit was inderdaad grappig.”
Bij de voor-generale zat er wel een groot „orkestbakvormig gat” in het podium, zegt Huffman. Het orkest repeteert nog apart, en de doorloop met pianobegeleiding miste daarom de „energiemotor” die Venables’ muziek in vol ornaat zal zijn.
Ja, de orkestratie is wel ongeveer geworden wat hij in zijn hoofd had, zegt Venables: „Ik had natuurlijk dat enorme spreadsheet, haha. Juist omdat het allemaal korte stukjes zijn, met een eigen karakter en stijl, wist ik precies wat ik moest doen. De organisatie is strikt en van dat oorspronkelijke concept ben ik nauwelijks afgeweken.”
Van piano naar orkest, van studio naar grote zaal. Het „opschalen” was de grootste uitdaging voor regisseur Huffman: hoe bewaar je de intimiteit bij de verhuizing naar het podium. „Met belichting en positionering proberen we ervoor te zorgen dat de performers dichtbij voelen en dat je goed ziet hoe ze op elkaar reageren. Ze staan de hele voorstelling op het podium, het solistenensemble is als het ware een levend organisme.”
Tijdens het maakproces hebben ze steeds gezocht naar momenten die ‘echt’ voelen, zegt Huffman: „Het publiek moet daarbij zelf veel ‘meebrengen’ – dat is bij ons altijd het doel. We tonen het vliegtuig, we zeggen er niet bij wat je moet voelen of denken.” Bij de videoprojectie van een vliegtuig zullen veel toeschouwers aan 9/11 denken, maar in de interviews ging het ook over de Lockerbie-aanslag en andere vliegrampen.
De voorstelling heeft geen ‘boodschap’, zegt Segal, maar de laatste toevoeging, de monoloog van Alex Rosen, adresseert wel de huidige zorgen van de makers: hij ziet dingen, zegt Rosen, die hij gedacht had nooit meer te zullen zien. Zoals politici die Hitler loven. Segal: „Die tekst hebben we vlak voor de Duitse Bondsdagverkiezingen toegevoegd. Terwijl we afscheid nemen van de laatste Holocaust-overlevers, leeft er onder jongeren steeds meer twijfel over wat er tijdens de Tweede Wereldoorlog gebeurd is. Dat is nauwelijks te bevatten.”
Huffman: „Soms voel je hoop, soms voel je wanhoop. We houden het publiek een spiegel voor.”
Venables: „Toch hoop ik dat de opera niet duister of deprimerend is. Er is reden voor optimisme. Ja, er zijn grote problemen in de wereld. Maar de toekomst ligt in onze handen.”
We are the lucky ones van Venables, Huffman & Segal, door DNO & Residentie Orkest o.l.v. Bassem Akiki. 14-30/3, Nat. Opera & Ballet Amsterdam. Opera Forward Festival: 14-23/3. Info.: operaballet.nl
‘Waar zijn de doekjes?”, klinkt het in de repetitiezaal van Het Zuidelijk Toneel in Tilburg. Actrice Julia Ghysels heeft een zakje bloed in haar mond stukgebeten, en dat bloed druipt nu over haar kin, maar ook op de grond en op haar kleren. „Ik denk dat we straks moeten dweilen”, zegt regisseur Ada Ozdogan. Daarna wordt de grootte van de zakjes, de dikte van het bloed en de hoeveelheid zakjes besproken. Want er zal veel bloed vloeien.
Welkom bij Holly Goosebumps, de nieuwe voorstelling van Ada Ozdogan, die furore maakt met haar filmische, groteske theaterstijl, waarbij ze spektakel en effecten niet schuwt. Quentin Tarantino in het theater krijg je bij haar, zoals ook te zien was in originele en inventief vormgegeven voorstellingen als de western Grace en sf-drama The Returned. Het is een associatie die ze omarmt, want de 35-jarige regisseuse is een groot liefhebber van Tarantino’s werk, inclusief de hilarisch-absurde teksten en het operateske geweld.
Ook de nieuwe voorstelling lijkt dezelfde vrolijk-bizarre kant op te gaan. De titel is de naam van het meisje dat ontdekt dat ze een halfgodin is. Door haar is de maan verdwenen en zij is de enige is die hem terug kan krijgen, vertelt Ozdogan na de repetitie. „Holly gaat op een queeste om de verantwoordelijke, haar demonische moeder, te klappen, zoals dat heet in het script.” Vermoorden dus.
Ozdogan wilde graag een stuk maken over een moedermoord. In de Griekse en Romeinse mythologie komt dat nauwelijks voor, zag ze, wel meer in de Mesopotamische mythologie, in het Gilgamesj-epos. „In een van die dark vrouwenverhalen stuitte ik op Lamastu, godin van kindersterfte. Ik dacht: ‘O wow. Is het niet vet als ik een soort pulp maak van mythologische verhalen, met Lamastu als kind van Athene?’” Zo kreeg Holly de Mesopotamische Lamastu als moeder en de Griekse Athene en Prometheus als grootouders.
Ozdogan had „zin in een verhaal waar de drive is dat je wilt moorden”. Dat begon bij het zien van wraakfilm Kill Bill van Tarantino, waarin Uma Thurman de moordenaars van haar man en kind opspoort en doodt. „Tarantino had het idee van de Japanse film Lady Snowblood (uit 1973), over een vrouw die haar moeder wreekt. Het zijn allebei films zonder veel plot, met bijna alleen gevechten, maar toch blijf ik kijken.”
Wat maakt Tarantino inspirerend?
„Dat is vooral zijn eclectische manier van maken. In zijn Inglourious Basterds, een film over de Tweede Wereldoorlog, gebruikt hij bijvoorbeeld muziek uit spaghettiwesterns. In Kill Bill zit een stuk animatie in manga-stijl. Omdat dat zo goed uitpakt, voelde ik een vrijbrief om ook zo te werken: lenen, citeren, refereren en heel veel verschillende bronnen benutten. Bij hem zag ik dat je op die manier ook een eigen signatuur kan ontwikkelen. Je herkent zijn films meteen.”
Bij de repetitie hoorde ik dat het dansje van John Travolta en Uma Thurman uit ‘Pulp Fiction’ ook in ‘Holly Goosebumps’ komt.
„Tarantino heeft het weer van Fellini, uit 8½. Het dansje komt erin, maar op een weirde, stroopachtige manier. Ik heb het al eens eerder gedaan in een voorstelling, want ik leen ook vaak van mezelf.”
In het script is sprake van een fontein van bloed. Erg Tarantino-esque. Gaat dat lukken?
„Ik wil dat het er echt uitziet en dat maakt het te duur. Het moet geen gimmick worden. Ik hou erg van de illusie. Voor mij zit de humor in een zo serieus mogelijke uitvoering. En van zo veel bloed krijg je ook veel vieze kostuums, en te veel moeten wassen, is tegen de duurzame idealen van Het Zuidelijk Toneel.
„Wat wel in de voorstelling komt, is een andere kant van Tarantino waar ik erg van hou: de bullshit-dialogen. Zoals in Reservoir Dogs, wanneer die boeven rond de tafel de teksten van Madonna analyseren. Ik hou van personages die te veel praten, zoals ikzelf doe.”
Voor deze voorstelling liet je je ook inspireren door soundtracks.
„Bijna elke scène refereert wel aan een film. Als Holly wegloopt van huis verwijst de muziek bijvoorbeeld naar E.T. van Steven Spielberg. In E.T. zijn het jongetje Elliott en E.T. telepathisch verbonden: wat E.T. meemaakt, ervaart Elliott. Dat zie je in een paar scènes met stil spel waar John Williams geweldige muziek onder zet. Alles wat Elliott voelt, wordt ingekleurd door de muziek.”
Wat voor soort muziek gebruik jij?
„Mijn geluidsontwerper, Jip van den Dool, leent veel van John Williams: megaveel violen, bellen en blazers. Als Holly boos is, hoor je blazers. Is ze wanhopig dan wordt de muziek dun en hoor je een fluit. Bij hoop gaat de muziek hoger en hoger. En als ze moed vindt, komt het hele orkest bij elkaar. Superkitscherig. Daar moeten Jip en ik enorm om lachen. Tegelijkertijd ontroert het me stiekem ook. En krijg ik dus kippenvel. Die ‘goosebumps’ uit de titel zitten in de muziek.”
Er is een ‘special surround soundsystem’ las ik.
„In het theater heb je normaal gesproken twee boxen boven het toneel hangen. Wij hebben net als in de bioscoop boxen om de hele zaal heen. Daar gaan we mee spelen. Dat een bepaald geluid bijvoorbeeld maar uit één hoek komt.”
Wat maakt film zo fijn?
„Je kan films meenemen, net als een boek, en overal waar je maar wilt streamen. En in de bioscoop word je helemaal omhelsd door het geluid. Een van mijn grootste irritaties in het theater is de afstand tussen zaal en acteurs. Ik vraag aan mijn technici altijd of het geluid van de zenders harder mag. Dat is not done, want dan klinken de stemmen niet meer natuurlijk. Maar ik wil juist dat het artificieel wordt. Dat ik een stem als het ware naast me hoor, is magisch.
„Elke voorstelling is een zoektocht naar een divine samenkomen van beeld en geluid. Ik ben nogal perfectionistisch en mierenneukerig en soms zou ik willen dat ik de montagekamer in kon duiken om een voorstelling precies goed te krijgen.”
Repetitie van ‘Holly Goosebumps’ van Het Zuidelijk Toneel. In het midden: regisseur Ada Ozdogan, links: Alicia Boedhoe, rechts: Julia Ghysels. Foto Merlin Daleman
Druk om het goed te doen
Een andere inspiratiebron voor Holly Goosebumps was „een coming-of-ageperiode” als begin-twintiger. „Dat was een fase waarin ik doorkreeg dat mijn ouders net als ik onbeholpen mensen zijn, die ook niet weten wat ze met het leven aan moeten. Voor die tijd voelde ik altijd de pressure om het voor hen goed te doen. Toen heb ik wel eens de radicale gedachte gehad: waren mijn ouders maar dood, dan heb ik die druk niet meer. Ik schrok van de gedachte, en ook weer niet, omdat het niet serieus was. Natuurlijk wil ik dat niet. Maar ik dacht ook: wow, wel een theatrale gedachte, misschien moet ik daar een keer iets mee doen. Het idee dat je je ouders moet vermoorden om autonoom te kunnen zijn, heb ik vormgegeven in deze voorstelling.”
De relatie met haar moeder is „eigenlijk wel oké”, zegt ze. „Ik kan goed met haar praten. Ze is vrolijk, gepassioneerd en superslim. Daarnaast hebben we absoluut triggers.” Die triggers houden verband met het levensverhaal van haar ouders, „twee getraumatiseerde mensen die veel hebben meegemaakt”. Haar ouders, Turks-Koerdisch, moesten vluchten uit Turkije. Dat maakt de relatie „genuanceerd en complex”.
Haar ouders scheidden toen ze klein was. „Mijn moeder had daarna last van het schuldgevoel dat single moeders vaak hebben: ben ik wel genoeg voor mijn kind? Ze heeft ook een enorm schuldgevoel omdat ze ver van haar familie verwijderd raakte, met wie ze in Istanbul een hechte gemeenschap vormde. Dat gevoel van community ontbrak in Nederland.”
Ozdogan vertelt over een sinterklaasviering, alleen met haar moeder. „Later vertelde ze dat ze had gehuild, omdat ze het zo zielig voor me vond in mijn eentje. Terwijl ik dat niet zo had ervaren, want ik was blij met de cadeautjes. Het trauma van moeten vluchten, familie achter moeten laten en vrezen dat zij háár moeder heeft teleurgesteld, projecteerde ze op mij. Als volwassene snap ik dat beter en weet ik waar het vandaan komt.”
In de voorstelling wordt Holly opgevoed door twee adoptievaders. „Daarin neem ik de relatie met mijn vader mee: zijn angsten en trauma’s, die hij ook op mij heeft geprojecteerd.” Die trauma’s stammen van zijn verleden als opgejaagde communist, vertelt ze. Hij maakte deel uit van de hoogste rangen van de communistische partij in Turkije, die bruut werd onderdrukt. Zijn collega’s werden opgepakt, gemarteld en gedood of kregen lange gevangenisstraffen.
Haar vader werd opgeleid in Moskou. „Laatst vertelde hij dat hij daar leerde hoe je moet achtervolgen en hoe te herkennen dat hij werd gevolgd. Als ik als kind met hem naar de bioscoop ging, checkte hij automatisch de nooduitgangen en vertelde me hoe we weg konden komen als er wat gebeurde. Dat is toch een vorm van paranoia, die je per ongeluk overdraagt aan je kind.”
Kijk jij ook naar de nooduitgangen in de bioscoop?
„Ja, ik kijk daar wel naar. Ik ben ook een angstig persoon, die heeft gekampt met depressies en een burn-out. Dat is lang geleden al begonnen met pittige paniekaanvallen.”
Verwerk je die ervaringen bij het schrijven?
„In dit stuk beschrijf ik hoe trauma wordt overgedragen van ouder op kind. Het gaat niet letterlijk over mij en mijn ouders. Ik fictionaliseer. Maar Holly is wel iemand die net als ik dingen snel negatief bekijkt en snel in paniek raakt. En mijn vader keert terug in de vorm van een gedisciplineerde samoerai-meester.
„Holly heeft een vriend met wie ze op queeste gaat. Iemand die obsessief op zoek is naar de zin van het leven. Hij creëert kleine waarheden voor zichzelf om door te kunnen leven, zoals ‘Niet naar de horizon turen, gewoon naar je voeten blijven kijken.’”
Gaat dat eigenlijk over jou?
„Dat is zeker een kant van mezelf. Ik probeer te vechten tegen het gevoel dat er geen antwoorden bestaan in het leven, geen waarheid. Nietzsche lezen helpt me daarbij. Hij schrijft dat waarheden met je meegroeien, en dat er daardoor steeds een nieuwe waarheid is.
„Ik dacht ook lang dat ik naar mijn voeten moest kijken. Dat ‘in het moment leven’ de oplossing was. Maar dat maakt het leven te ongestructureerd en richtingloos. En dan is het toch fijn om te dagdromen. Dus ik probeer nu tegelijk een richting voor mezelf te bepalen, én goed in het hier en nu te zijn. Dat leer ik door veel te mediteren en aan yoga te doen. Bij een repetitie zeg ik tegen mezelf: geniet van de acteurs, van het plezier van het maken.”
Dat gaat niet vanzelf?
„Ik moet een knop omzetten. Als ik alleen ben, moet ik moeite doen om mezelf sane te houden. Maar als ik bijvoorbeeld hier binnenloop en een vrolijke ‘goeiemorgen’ krijg, dan ben ik, door die energie, meteen hier.”
Van Holly wordt meermaals gezegd dat ze ‘dark’ is.
„Ik kan in mijn hoofd snel dark gaan. Het wijst op een negatieve gedachtenspiraal, waarbij je in doemscenario’s denkt: ‘Doe ik het wel goed, ben ik überhaupt een goed mens, misschien ben ik een slecht mens, een monster.’ Op die manier. Je denkt jezelf in een kramp. Om dat om te kunnen buigen, heb ik lang therapie gehad.”
Terwijl je van een afstandje bezien almaar carrière maakt.
„Grappig. Ik snap het wel, want zo kijk ik ook naar anderen. Maar zelf heb ik het gevoel dat het nooit klaar is. Je wilt een catharsis, paf, een ontploffing. Dat was het gevoel dat ik als kind had als ik een vondst deed: een fontein van confetti. Maar het leven doet niet aan confetti.”
Holly Goosebumps, door Het Zuidelijk Toneel. Regie, concept & tekst: Ada Ozdogan. Première: 14 maart, De Nieuwe Vorst, Tilburg. Tournee t/m 16 mei. Info en speellijst: hzt.nl
<dmt-util-bar article="4886088" data-paywall-belowarticle headline="Bij Ada Ozdogan krijg je ‘Tarantino in het theater’: ‘Ik hou erg van zijn bullshit -dialogen’” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2025/03/12/bij-ada-ozdogan-krijg-je-tarantino-in-het-theater-ik-hou-erg-van-zijn-bullshit-dialogen-a4886088″>