September in the Rain

Bijna alles, zei ik tegen hem, bijna alles is beter in september. Voor alles wat de zomer in het licht gezet heeft biedt september beschutting voor beschouwing. Voor alles wat opnieuw bekeken of opnieuw beginnen moet verslaat september januari; goede voornemens, nieuwe gewoontes. Tieners verlangen naar een zomerliefde maar ik wil de herfst, ik wil beginnen, en opnieuw beginnen, steeds opnieuw beginnen in september. Het zoete besef dat alles nog net mooi is, voor het vaal wordt, voor het kaal wordt, voor het echte donker. Zo vol als alle bomen in blad staan, zo zondoorstoofd alles, zo vol en gerijpt alles. En dan beginnen de bladeren te vallen, net als mijn gedachten laten ze los en verlaten ze de boom die tot dat moment één groot groenschimmig geheel was, om zich afzonderlijk te kunnen laten bekijken. Kijk dit blad, die kleuren, die nerven, die lijnen, zie mijn gedachten, zie ze, allemaal stuk voor stuk.

The leaves are brown and tumbling down, remember that September in the rain.

Het is nu ook daadwerkelijk begonnen te regenen. De deuren staan open en vette druppels spatten uiteen op de plankenvloer van het terras. Hij staat ernaar te kijken. Straks gaan we naar de opera. De zomer was een lange lome mislukking geweest. De hele laatste augustusweek waren we, eenmaal thuisgekomen, in onszelf opgesloten geraakt. Hij met zijn gedachten. Ik met de mijne. Sinds hij vorige week zei dat we even moesten praten samen, die dodelijke onheilstijding, wist ik dat hij vast zat, dat hij er nog middenin zat, in de toestand. We moesten niet praten, nog niet, we moesten wachten op september. Sinds hij zei dat we even moesten praten had ik de uitvoering ervan gesaboteerd.

Mijn vuilniszakgrijze ogen waren het eerste geweest dat hem aan me trof

We hebben elkaar elf jaar geleden ontmoet tijdens een treinreis. In september. Hij zat tegenover me bij het raam en hij las, met een zweem van een glimlach om zijn mond, en ik bekeek heimelijk, en toen meer precies en gaandeweg steeds schaamtelozer zijn gezicht dat ik fijnzinnig en intelligent vond, een gezicht waar ik meteen verliefd op werd. Hij had lange benen en lange armen. Hij had een lijf dat een bepaald comfort uitstraalde, hoe hij zijn benen in de linnen broek over elkaar geslagen had. Zijn polsen uit de mouwen van zijn overhemd. Ik zag hoe hij het boek in zijn handen vasthield. Ik probeerde te zien wat het was. Dat lukte me maar gek genoeg ben ik het nu ineens vergeten, terwijl dat het soort ding is dat ik doorgaans onthoud en waar ik belang aan hecht. We hadden een overstap in Wenen en tijd om samen te gaan eten. Ons voorzichtig begonnen gesprek in de trein kreeg vleugels in het gepolitoerde mahoniehouten interieur van de bistro waar we zaten. Toen ik hem later vroeg wat het eerste aan mij was dat hem trof, zei hij dat het mijn vuilniszakgrijze ogen waren geweest. Zoiets had hij nog nooit gezien. Zoiets moois had hij nog nooit gezien.

„Het blijft de hele avond regenen”, zegt hij nu, met een blik op zijn telefoon „misschien moeten we met de tram gaan.” Goddank, denk ik, gaat alles weer open, begint alles weer, theaters, actualiteitenprogramma’s, werkverplichtingen. Gelukkig is de vormeloze zomermaand voorbij. Als kind maakte het me al gelukkig om de lege bladzijden in mijn nieuwe schriften te aaien en mijn potloden te slijpen, te aaien en te slijpen in september.

In de trein op de gang op de grond hadden we wijn uit kartonnen bekers gedronken en verder gepraat voor we naar onze verschillende couchettes gingen. Hij had voor zijn werk gereisd. We reconstrueerden momenten waarop we elkaar tegen hadden kunnen komen. De namen van de cafés waar we hadden gezeten, waren we vergeten maar we beschreven ze voor elkaar, dachten ze te herkennen, herkenden ze. We hadden op dezelfde dag het museum over de Hongaarse geschiedenis bezocht, House of Terror, we plaatsten de ander nu in onze herinnering als de lange smalle rug voor ons op de trap, als een nog net de hoek omslaande schim in de museumzaal. Ik vertelde dat ik bij mijn broer en zijn gezin had gelogeerd, ik vertelde over mijn broer, maar ik vertelde niet dat ik op de brug had gestaan en naar beneden naar de Donau keek en fantaseerde dat ik voorgoed onder het wateroppervlak zou verdwijnen. Mijn crisis, de vertwijfeling over mijn leven en hoe het ermee verder moest loste op in de verliefdheid. Door met hem samen te zijn, vanaf dat moment in de trein tot dit moment hier in onze keuken met hem samen te zijn, verdween de somberheid die me daarvoor in een gemene greep had gehouden. Alsof het probleem achteraf gezien vooral het alleen-zijn was geweest. Alsof de oplossing was geweest om iemand te vinden die nog nooit zoiets moois gezien had als mijn vuilniszakkleurige ogen. Maar eigenlijk denk ik dat het zo niet zit. Het was niet zo dat zijn komst een leegte had gevuld, dat er een leegte was waar hij precies in paste. Het was eerder zo dat het contact met hem beweging bracht en dat door die beweging alles zich herschikte in mij en een nieuw evenwicht vond. Hij weet er niks van, hij had toen, en altijd, geloofd in mijn zelfredzaamheid, in mijn kracht, in de vastbeslotenheid waarmee ik mijn leven leidde. Hij weet niet dat onze ontmoeting destijds in de trein van Boedapest naar Wenen voor mij een nieuw begin was op existentieel niveau.

IllustratieXF&M

„Wil je ook?” Hij schenkt bier in twee kleine waterglazen. Ik weet niet precies waarom deze zomer zo slecht gevallen was. Het was te heet geweest, we hadden te veel bezoek gehad, van kinderen, van vrienden, we hadden elkaar niet gevonden. Het huis dat we hadden gehuurd was niet goed. Hij had buiten geslapen omdat het daar koeler was, in plaats van in het bed in mijn armen. Als ik in de middagen bestudeerde hoe hij onder de olijfboom in die kleine tuin daar zat, met zijn hand tussen zijn dichtgeslagen boek, een frons in zijn voorhoofd en zijn lippen lichtjes getuit, het gezicht dat hij had als hij nadacht over een probleem, dan stelde ik me voor dat ik het probleem was, dat hij erover dacht om bij me weg te gaan. Terwijl ik naar hem keek op de houten stoel onder de boom in de tuin, met het onophoudelijke krekelorkest, dacht ik na over hoe hij nadacht over het beëindigen van onze relatie. Het maakte me misselijk. Ik dacht er zo veel over na dat ik vergat om na te denken over wat ik zelf wilde.

Hij zet het glas voor me op tafel en zoekt mijn blik. Zijn gezicht is nog steeds schitterend, soms kan ik het ineens weer zien, als iets anders dan een deel van mij, als iets echts, als iets eigens. Hij houdt er niet van hoe de tijd sporen achterlaat op zijn gezicht, maar ik wel, ik houd van de herfst. Moet ik iets zeggen? Ik probeer een glimlach. Toen hij had gezegd dat we even moesten praten had ik gezegd: nog niet, volgende week. Nu is het zover. De negende maand die ooit de zevende maand was. De misselijkheid is terug. Ik grijp zijn hand voor hij zich terug kan trekken. Ik leg die tegen mijn wang. Hij trekt mijn hoofd tegen zijn buik. Ik voel de warmte van zijn lichaam.

„En nu?”, had ik gevraagd op het Centraal Station in Amsterdam.

„Ja nu”, zei hij.

„Hoe eindigt dit?”

„Het begint pas.”

We waren uiteengegaan, om tassen thuis te brengen, wasmachines aan te zetten, planten water te geven, te douchen en andere kleren aan te doen. Ik weet nog dat ik in mijn appartement stond, om me heen keek, naar mijn leven keek als het ware, naar mezelf keek, naar mezelf van voor mijn vertrek, van voor mijn verpopping, naar de vuile sporen van mijn duisternis. Ik pakte mijn tassen niet uit en deed de wasmachine niet aan, ik gaf de planten geen water. Ik waste me en kleedde me om. Daarna wachtte ik tot het avond werd. We gingen eten in De Plantage. Eerst keken we naar de flamingo’s van Artis die je vanaf het binnenplein daar kunt zien. Daarna gingen we naar binnen. Naast ons zat Philip Freriks met een vrouw met donker haar. Ze spraken zachtjes in het Frans. Dat weet ik nog. Daar zei hij het, dat hij nog nooit zoiets moois gezien had als de kleur van mijn ogen.

We trouwden in april. Though spring is here, to me, it’s still September zong ik voor hem, ten overstaan van iedereen.

Nu hier in onze eigen keuken lijkt het me ineens een mogelijkheid, zijn fantasie van onder de olijf. Als het ooit zou moeten gebeuren dan nu, nu we nog net gelukkig zijn, nog net voordat het instort, voor het verdroogt, verdort, kaal wordt, vaal wordt, voor het donker, nu, nu het september is, de beste tijd om opnieuw te beginnen. En de timing is nog in meer opzichten goed. Ik neem aan dat hij deze dingen niet bedacht heeft, zo is hij niet, hij heeft geen oog voor zo’n soort chronometrische perfectie. Op begraafplaatsen ben ik altijd op zoek naar die enkeling die het gelukt is op zijn verjaardag te sterven, zo schoon, zo precies, zo rond. Als wij nu zouden scheiden, dan zou die elf jaar als een eiland in de zee van mijn vertrouwde eenzaamheid liggen. Ik zou voortaan naar dat eiland kunnen kijken van een afstand, als een schitterende parel. Ik zou verlost zijn van de plicht er iets van te maken. Ik zou vrij zijn.

„Liefje”, zeg ik nu tegen hem, „we moeten even praten.”


De nieuwe operachef? Bassem Akiki heeft goede kaarten

Het is april in Kopenhagen als het historische beursgebouw Børsen, dat een paar dagen geleden afbrandde, nog nasmeult. Overal staan verslagen Denen langs afzettingslinten te kijken. Ook in de buurt van Det Kongelige Teater, het Koninklijk Deens Theater waar Bassem Akiki (41) deze week te gast is. Hij dirigeert er Don Giovanni’s Inferno, een recente opera van de Deense componist Simon Steen-Andersen. Steen-Andersen neemt het einde van Mozarts Don Giovanni, de vrouwenverslinder die de hel in valt, als begin. In een ingenieus weefsel van live acteren en zingen, en prachtige absurdistische en duister sprookjesachtige video’s van de cast in de krochten van het gebouw, volgt Steen-Andersen Don Giovanni’s helletocht. De voorstelling bruist van snelle en komische energie. Het moet moeilijk zijn om dat bij elkaar te houden, maar het lukt Akiki, met een clicktrack in zijn oor en camera’s om hem heen, weergaloos.

Akiki kennen we in Nederland al. Hij debuteerde vorig jaar bij De Nationale Opera, als dirigent van Alexander Raskatovs nieuwe opera Animal Farm met het Nederlands Kamerorkest. Hij beviel zo goed, dat zijn naam sindsdien door de wandelgangen zingt: het Nederlands Philharmonisch Orkest, de grote broer van het NKO en huisorkest van De Nationale Opera, zoekt een nieuwe chef. De huidige, zeer populaire Lorenzo Viotti neemt na dit seizoen na drie jaar al afscheid. Bassem Akiki zou sterke kaarten hebben om hem op te volgen. Akiki is geliefd bij musici, geldt als een specialist in 21ste-eeuws repertoire en is groot liefhebber van romantische en laat-romantische opera – een combinatie die goed in de lijn van DNO past. Net als Viotti is hij relatief jong, aan het begin van zijn carrière en vol ideeën, en heeft hij flair. Weliswaar niet op de modellenmanier of skateboardend in een promovideo zoals Viotti, maar wel op een innemende manier. En hij kan kinderlijk enthousiast over priemgetallen vertellen.

Nederlands, Multatuli, Zweers

„Alsof ik ze al jaren kende.” Zo beschrijft Akiki de samenwerking met de musici van het NKO in Animal Farm. Afgelopen februari zag hij ze opnieuw bij een invalbeurt, zijn stille debuut in het Concertgebouw. „Ik weet dat ik vrij goed ben met namen, maar ik had nog nooit meegemaakt dat ik álle namen nog wist.”

Ons gesprek in zijn Deense kleedkamer lijkt bij vlagen op een sollicitatie. Akiki hint volop naar een mogelijk leven in Nederland. Misschien omdat hij meer weet (hij wil niets zeggen over zijn contact met DNO), misschien omdat hij meer hoopt. Hoe het ook zij: hij leert in zijn vrije tijd Nederlands, leest Multatuli („Nu nog in het Engels, hoor.”) en bestudeert de muziek van de hier bijna vergeten Nederlandse componist Bernard Zweers. Vanwege de paar producties die hij dit seizoen in Nederland is, zegt hij.

Akiki werd geboren in een bergdorpje in Libanon. Hij kreeg pianoles, maar muziek was thuis hooguit een hobby. Omdat hij goed was in biologie, stippelden zijn ouders een carrière als dokter voor hem uit. Vooral zijn moeder was enorm teleurgesteld toen hij naar Beiroet vertrok om hobo te studeren, al stelde hij zijn ouders gerust door óók een ‘echte’ studie te gaan doen: filosofie. Dirigeren kwam pas bij hem op door een hoboleraar, inmiddels in Frankrijk, die zag hoe Akiki tijdens de lessen zijn pianobegeleider aanstuurde. Na hobo en filosofie deed hij in Polen eerst een studie koordirectie, daarna orkestdirectie, en dáárna een PhD in muziek. Die laatste haalde hij op zijn dertigste, al had hij zijn eerste opera (La traviata) al gedirigeerd als 24-jarige assistent dirigent van de Wrocław Opera. „Inmiddels zitten mijn ouders bij elke première trots en ingelezen in de zaal.”

Foto Ksawery-Zamoyski

Je hebt de laatste tijd veel 21ste-eeuws repertoire en wereldpremières gedirigeerd. Is dat uit persoonlijke voorkeur, of ben je ooit in die mal geduwd en kom je er niet meer vanaf?

„Daar heeft ons wereldje wel een handje van ja. ‘Deze dirigent is voor barokmuziek en die voor Puccini maar absoluut niet voor Wagner.’ Dat is niet verkeerd, maar wel een beetje vervelend bij het ontwikkelen van een carrière. Ik hou heel erg van 21ste-eeuwse muziek, maar ik ben ook een traditional guy. Verdi, Puccini, Wagner, Strauss, Mahler, Mozart, allemaal mijn goden. Gelukkig is de benadering van al die stijlen uiteindelijk niet eens zo verschillend. Het begint en eindigt altijd bij het leren kennen van een componist, om te zoeken naar diens bedoelingen. Dat is niet makkelijk, want die lagen zitten tussen de noten en je interpreteert ze anders van tijd tot tijd, omdat je ouder wordt, of omdat de wereld verandert. Maar het lukt als ik een componist voor mijn gevoel persoonlijk ken. Stel je voor dat je Puccini dirigeert zonder te weten wat zijn kijk op vrouwen was. Dat gaat niet. Cio-Cio-San in Madama Butterfly, mijn lievelingsopera, snap je beter als je Puccini’s brieven aan zijn moeder leest.”

Nieuwe opera’s trekken lang niet altijd volle zalen. Hoe kijk je daarnaar als ‘wereldpremière-dirigent’?

„Publiek is heel belangrijk, maar je moet wel opletten wat de relatie tussen uitvoerende en het publiek is. Moet een uitvoerende doen wat het publiek verlangt? Je geeft ze het beste wat je kunt, maar ‘het beste’ hoeft niet per se te zijn wat het publiek op dat moment wil zien. Als uitvoerders moet je de smaak van het publiek niet alleen volgen, maar ook creëren. Vergeet niet dat La traviata werd uitgejoeld. Gelukkig luisterde Verdi niet naar zijn publiek. Béla Bartók deed dat wel nadat zijn Hertog Blauwbaards burcht flopte. Nu vinden we het vreselijk jammer dat hij ontmoedigd raakte en geen opera’s meer componeerde.” Akiki breekt het interview af. „Ik wil je wat laten zien.” In de grote zaal van het gebouw staat in grote gouden kapitalen een Deense tekst pontificaal boven het podium: ‘Ei blot til lyst’. „Het betekent: ‘Niet alleen voor je plezier’. Je mag van opera genieten, maar je moet meer uit opera kunnen halen dan plezier.”

Zijn filosofie, gericht op je denken, en muziek, gericht op je gevoel, niet twee uitersten?

Als je Akiki dat vraagt, blijkt wat dat ‘meer’ is dat je uit opera moet kunnen halen. „Welnee, gevoelens kun je evengoed als gedachten logisch analyseren. Het lastige is dat je emoties alleen kunt analyseren als je ze voelt. Componisten zorgen daarvoor. Strauss doet het anders dan Puccini, die het weer anders doet dan Verdi, maar allemaal hebben ze muzikale formules gevonden om je diep menselijke dingen te laten voelen. Die gebruiken ze keer op keer. Bij Puccini klinkt er bijvoorbeeld altijd een lange noot op de basklarinet als een vrouw zingt over de dood of sterft. Dat grijpt je aan. Daar heb je dat ‘meer’ dat je kunt halen uit opera: opera geeft je een plek waar je veilig hele grote emoties kunt ervaren en leren begrijpen. Het bereidt je voor op het moment dat je zo’n grote emotie in je eigen leven tegenkomt. En nee, daar hoef je niet slim voor te zijn, of bijzonder, of een opera-kenner. Je hoeft alleen maar open te staan.

Opera geeft je een plek waar je veilig hele grote emoties kunt ervaren en leren begrijpen

„En ik werk graag met priemgetallen”, zegt hij, nogal uit het niets.

Om dat uit te leggen duikt hij minutenlang enthousiast in getaltheorieën. In zijn vrije tijd blijkt Akiki het liefst bezig met het doorgronden van „het grote enigma van wiskundigen: priemgetallen. Tijdens corona, toen ik alleen thuis zat met m’n hond en papegaai, had ik zo veel tijd voor m’n berekeningen dat ik ontdekte dat je een verband kunt leggen tussen de orde in priemgetallen en de orde in harmonie. Sterker nog, volgens mij kunnen we muziek gebruiken om priemgetallen te snappen. Ik componeer ook zelf, en mijn muziek is tegenwoordig pure priemgetallenmuziek. Het komt neer op twaalf zichzelf herhalende akkoorden. De ‘eeuwige terugkeer’ van Nietzsche dus eigenlijk, hè. Het klinkt trouwens best tonaal.”

Is het synesthesie, zoals mensen die kleuren zien bij tonen?

„Dat is het. Ik zie getallen bij muziek. In wiskunde zijn veel getallen abstract of imaginair. Ze zijn onvoorstelbaar, maar wel te bewijzen in een formule. Een formule is een verhaal. Zo werkt muziek ook. Daarom geloof ik ook niet in het bestaan van ‘absolute muziek’, muziek zonder verhaal. Alle muziek bestaat uit formules, dus uit verhalen, hoe abstract ook. Zelfs bij de muziek van de meest ‘absolute componisten’ vormen zich verhalen in jouw hoofd.”

Gelijkwaardig

Als onderdeel van zijn training bij de Wrocław Opera maakte Akiki achtereenvolgens deel uit van alle afdelingen binnen het operahuis: geluid, kostuums, koor, enzovoort. „Zo leerde ik hoeveel mensen er hard werken en hoe een beslissing van een dirigent hun werk kan verstoren”, zegt hij. „De operawereld wordt tegenwoordig gedragen door regisseurs. Nauwelijks nog door dirigenten. Maar allebei zijn onmisbaar. Als dirigent is het je taak om de muziek te verdedigen, maar dat gaat nu soms met ruzie. Weet je hoe dat komt? Omdat dirigenten zo druk zijn dat ze pas op het laatste moment komen invliegen. De zes weken van het regieproces laten ze over aan een assistent. Dat werkt niet. Dan snap je de bedoeling van de regisseur niet, kom je veel te laat achter problemen, en kun je alleen nog maar politieagent zijn. Een dirigent moet er vanaf het begin bij zijn, zodat je gelijkwaardig met de regisseur kan werken. Daarom doe ik hooguit twee ‘oude’ opera’s of één wereldpremière tegelijk. Ook als ik ergens chef wordt.”

Zijn plannen op de korte termijn: de Derde symfonie van Zweers introduceren in Polen, en zijn eigen opera Amor Fati (een combinatie van Jean Racines Andromaque en Sartres Huis clos) afmaken die besteld was door de Muntopera in Brussel, maar door corona op de lange baan werd geschoven. Vagere wensen zijn meer Franse muziek, Puccini en late Verdi dirigeren, liever nog geen belcanto, maar wel beginnen aan Wagner, en Strauss blijven herhalen. Als het maar traag gaat. Akiki wil een trage carrière. „Als je doelen houdt, blijf je het gelukkigst.”

Zou een aanbod uit Amsterdam op het goede moment komen?

„Absoluut. Amsterdam heeft een geweldige balans tussen respect voor het oude en denken aan het nieuwe en je hebt er de luxe van meer geweldige orkesten in de bak. Er zijn vele manieren om goed te matchen. Die moet DNO afwegen. Met een goeie klik heb je nog niet meteen een huwelijk. Maar ik zou meer dan verheugd zijn.”


Zangeres Numidia : ‘Ze zeiden: als je ooit wat gaat bereiken met je muziekcarrière, eet ik mijn schoen op’

Als kind al leefde zangeres Numidia El Morabet (24) in haar hoofd in een fantasiewereld van grote spectaculaire optredens. Dans! Lichtshow! Een complete Amerikaanse Superbowl Halftime, maar dan nóg grootser. Nu slijpt ze die droom bij: de Ziggo Dome vullen op eigen naam. „Dat iedereen alleen voor jou komt en dat ik er aan touwen zingend mag rondvliegen. Ik train hard, ik wil alles mogelijk maken voor een lange carrière, inclusief salto’s op het podium.”

Alleen, nu dus even niet. Geblesseerd strompelt Numidia op sloffen rond in het kantoor van haar management in Almere. Een ongelukje bij het worstelen in de sportschool. Een nieuwe hobby, lacht de in Venlo geboren zangeres. Ze is een bruisende vrouw die uiterlijk een flinke metamorfose onderging door veel af te vallen. Net als veel andere bekende mensen doet ze al maanden mee met sport- en dieethype Dag Eén. „Ik leer een nieuwe lifestyle aan en sport nu elke dag. Mijn focus is voeding, onder meer heel veel eiwit eten en ja ook wel koolhydraten hoor, je hebt energie nodig. Ik train kracht, een beetje spierballen kweken hè.”

Trots: „Ik lééf gewoon in mijn sportkleding en met een knot op mijn hoofd. Maar ik kan er nu echt mooi uitzien op het podium. Lekker.”

En je houdt shows beter vol vermoed ik?

„Laatst gaf ik mijn eerste eigen show in Paradiso en ik kreeg er geen genoeg van. In het verleden kon ik zó moe worden, werd ik zo’n spaghettisliert. Ik stond nu alleen maar te dansen en springen. En ik doe salto’s achterover. Het is belangrijk dat mijn stem dan nog steeds net zo goed kan presteren.”

Heeft afvallen je manier van zingen beïnvloed? Je spreekstem is ook best hees en laag.

„Nee, dat niet. Ik was eigenlijk al een tijdje een technische zangeres. Mijn stembanden sluiten niet volledig, ik word snel hees. Ik ben ook al eens geopereerd aan een knobbeltje op mijn stembanden. Dus ik moet echt heel strak op mijn techniek zitten. En dan nog die zachte g uit Venlo erbij, haha. Dat helpt ook niet.”

De Nederlands-Marokkaanse zangeres deed tien jaar geleden mee aan Voice Kids. Ze had hiphop-hits als ‘Meli Meli’ en ‘Tout Est Bon’ met Ronnie Flex, Ali B en Boef. In het tv-programma Beste Zangers (2023) zong ze liedjes van andere artiesten en ontdekte ze hoe ze haar popmuziek authentieker kon gaan maken. De cover van ‘Arcade’ van Duncan Laurence zong ze bijvoorbeeld deels in het Nederlands, deels in het Berbers – dat werd een grote hit.

https://www.youtube.com/watch?v=Bnx15sFKKVs

„Als Nederlandse en super-Marokkaanse wil ik laten zien dat het samen kan. Veel mensen begrijpen in ‘Arcade’ niet wat ik zing maar ze voelen me wel en ik zie ze hun telefoon pakken om te filmen. In het Berbers wordt het erg poëtisch. Het gaat over hoe mijn gedachten verdwijnen in de zee, over even geen bodem meer voelen.”

Begin dit jaar was Numidia een favoriet van de selectiecommissie om namens Nederland naar het Eurovisie Songfestival te gaan. Met zanger Douwe Bob en componist Gordon Groothedde had ze een moderne ‘powertrack’ gemaakt met Berberse teksten. „En een grote climax.” Heel anders dan de mooie kleine liedjes die Nederland de laatste jaren stuurde, lacht ze. „Ik had er ontzettend veel zin in. In de laatste selectieronde werd het toch Joost Klein. Ik ben fan hoor, we zijn van dezelfde generatie. Dus ik gunde hem dat van harte.

„De concurrentie was flink. Joost Klein, Ilse DeLange en ik; dat zijn drie verschillende stijlen. Ik geloof ook niet dat de commissie mij afwees, ze waren fan. Maar ik denk dat ze me spaarden. Ik denk echt dat ik nog een keer naar het Songfestival ga.”

Foto Andreas Terlaak

Meld je je weer aan als Nederland toch besluit volgend jaar mee te doen?

„Weet ik niet. Er is daar te veel aan de hand. Ik wil graag gaan als het allemaal op orde is daar, zonder politieke drama’s. Als er negativiteit hangt, word ik zenuwachtig. Ik geloof er namelijk echt in hoe muziek mensen samenbrengt.”

Sinds je deelname aan het programma ‘Beste Zangers’ is er veel voor je veranderd.

„Ik had al hits maar dat programma is mijn doorbraak. Ik kreeg daarna zoveel respect. Je bent een super talent, kom bij ons! Grote artiesten gaven complimenten. Ik heb daarna aan veel televisieprogramma’s meegedaan.

„Toen ik mezelf terugzag, dacht ik: super goed gedaan, maar wat vind ik mezelf niet mooi. Of nou ja, ik had er béter uit kunnen zien. En dan? Dan moet je er wat aan gaan doen. Want het is belangrijk dat je naar jezelf kan kijken met trots en veel liefde.

„Mijn carrière ging met een sprint. Maar er was geen basis. Normaal doen ouders dat voor je, maar ik moest dat allemaal zelf fiksen. Door een nogal turbulente jeugd heb ik alleen maar bij jeugdzorg in groepen gewoond. Als je dan opeens op jezelf woont na je achttiende… Mijn leven was instabiel en toen kwam corona en kwam ik alleen maar aan. Dus het was voor mij, los van het afvallen, gewoon belangrijk dat ik structuur kreeg. Dat ik eens op tijd ging slapen, dat ik gezonder ging eten, meer ging koken.”

Heb je daar hulp bij?

„Met een psycholoog word ik mentaal weerbaarder. En fysiek zoek ik die in de sportschool.”

En correspondeert de buitenkant nu ook een beetje met de binnenkant?

„Ik ben gewoon dezelfde persoon. Maar er is veel te verwerken. Ik ben op mijn zestiende uit huis geplaatst voor mijn eigen veiligheid. Vanwege mijn ouders en de situatie daaromheen. Van de crisisopvang in Venlo ging ik naar een behandelgroep in Zeist waar ik heel lang heb gezeten.

„Voor mij was er nooit hoop. Op de groep en op school zeiden ze allemaal: we weten echt niet waar jij gaat eindigen als je ouder wordt. En als je ooit wat gaat bereiken met je muziekcarrière, eet ik mijn schoen op.”

Wat pijnlijk voor je.

„Het was niet nieuw voor mij. Kijk, als je opgroeit in een situatie waar het niet fijn is dan weet je ook niet beter. Het kwam niet binnen, want je bent het gewend. Het was juist raar als iemand in een keer heel aardig ging doen. Dat vertrouwde ik niet.”

Hoe bleef jij hoopvol?

„Door muziek. Als er ruzie was, ging ik naar mijn kamer, veel posters aan de muur en muziek aan. Dat was mijn eigen veilige wereldje. Ik had zo’n roze bolvormige cd-speler en luisterde Christina Aguilera, Beyoncé, Michael Jackson of hiphop.”

Van je vader, lokaal beroemd in het noorden van Marokko, kreeg je liefde voor muziek mee.

„Ja, jazz en Spaanse flamencomuziek bijvoorbeeld. Hij speelde zelf in de Marokkaanse cross-overband Ijdi, met teksten in het Berbers. Een van zijn nummers was ‘Tmazight’. We zongen het samen graag, dat verbond ons een beetje. Mijn moeder filmde dat en het kwam voor de leuk op YouTube.”

Schaterend: „Ik zat dus gewoon in mijn pyjama! Op vakantie in Marokko kregen we een uitnodiging voor het ‘Beatrix met hart en ziel’-concert in Ahoy. Stonden we ineens op zo’n groot podium. Ik voelde me geboren dat te doen.”

Na mijn show in Paradiso zeiden mensen dat het voelde of ze bij me in de huiskamer zaten. Dat is het mooiste wat je kunt horen

Wat vind je zo lekker op het podium?

„Ik kan het niet uitleggen, mijn drukke ADHD-brein gaat voor het eerst op nul. Ik voel me gehoord en gezien. Het is mijn thuis. Mensen zeiden na mijn Paradiso-show dat het voelde of ze bij me in de huiskamer zaten. Dat is het mooiste wat je kunt horen.”

Zoek je die intimiteit nu extra op in het theater?

„Deze theatertour kwam zo plots. Ineens was er iemand uitgevallen. Ik wil dáár, met mijn band en twee dansers, mensen meenemen in mijn verhaal. Met ook grapjes hoor. Het wordt ook gewoon gezellig. Maar ik zeg je eerlijk, dit is mijn eerste keer, ik weet nog niet zo goed hoeveel ik ga vertellen. Of hoe je binnen de tijd blijft. Als ik echt mijn levensverhaal moet gaan vertellen zijn we over drie dagen nog niet klaar. En we moeten veel muziek maken.”

Kijkt iemand met je naar de opbouw van de show?

„ Ik maak de show met mijn management en mijn bandleider. We gaan letterlijk langs de tijdlijn van mijn leven, van de rottijden tot het afvallen. Super eerlijk allemaal.”

Wat wil je delen uit je jeugd?

„Dat ik uit huis ben geplaatst om een gewelddadige thuissituatie. Ik ga niet zielig doen, maar wel uitleggen wat er aan de hand was. Want dat hoort bij mij.

„Ik heb alle soorten geweld meegemaakt. In huis. Buitenshuis. Fysiek. Verbaal. Ik groeide op in een soort van achterstandswijk in Venlo-Zuid. Je moest er voor jezelf opkomen. Vechten ja. In die wijk moet je wel. En dan thuis weer. Altijd onveilig. Ik zat altijd in mijn overlevingsstand. Traumaverwerking komt nu in vlagen. Dan is wat ik lang heb weggestopt opeens een probleem. Dat doet pijn, met herbelevingen en paniekaanvallen, maar ik durf het nu wel aan te gaan.”

Moeilijk ook, lijkt me.

„Aan alle kanten, maar ik ben open en vind het belangrijk dat jongeren mijn verhaal horen. Ik ben nu ambassadeur van Stichting Het Vergeten Kind. Het enige wat ik niet meer wil, is mijn vader de grond instampen. Dus ik vertel geen details meer. Mijn vader en ik proberen nu onze band te herstellen. Dat moet ik koesteren en beschermen. Kijken wat er nog kan. Met mijn moeder heb ik geen contact meer.”

Hoe is muziek je verwerking?

„Ik werk met gastschrijvers aan liedjes. We zijn keihard bezig met nieuwe muziek en gaan nu gewoon lekker singles droppen. Nederland gaat kennis maken met Numidia, de Nederlandse popzangeres met de Marokkaanse basis.”

En haar persoonlijke thema’s?

„Ja, eigenlijk wel.”

Je aarzelt?

„Weet je, ik durf het. Alleen ben ik nog aan het zoeken. Ik kan heel veel zeggen, maar je wilt niet dat het plat wordt. En ik probeer ook muziek te maken die iedereen kan begrijpen en dat het niet te zwaar en down wordt. Ik wil in de up blijven en op het podium een warm thuisgevoel creëren.”

Misschien de sfeer die je thuis miste.

„Ja, zo’n warme, veilige bubbel.” Ze slikt even. „Als je me nog eens vraagt wat mijn droom is, is mijn antwoord eigenlijk: een veilige thuissituatie met iemand die dicht bij mij staat. Daar ga ik voor zorgen.”


Regisseur Daria Bukvić: ‘Ik wéét dat je de wereld kan verbeteren met theater

Daria Bukvić is terug. En dat is goed nieuws voor de theaterliefhebber. Tweeënhalfjaar geleden deed de artistieke directeur van het Arnhemse Theater Oostpool haar laatste regie (het bejubelde Midzomernachtsdroom), dit najaar maakt ze haar comeback met The Almighty Sometimes.

Wie haar stappen volgt op sociale media, ziet vrolijke foto’s waarop ze het leven weer uitbundig omarmt, na een flinke burn-out in 2022/2023. „2023 was het zwaarste jaar van mijn leven. By far.” Inmiddels werkt ze al bijna een jaar fulltime, maar zonder nieuwe voorstellingen te maken. „Het was beter het directeurschap niet meteen weer te combineren met regies”, zegt ze bij een gesprek op haar kantoor.

Bukvić, geboren in Bosnië en op haar tweede met haar moeder naar Nederland gevlucht, werd in 2021, op haar 31ste, aangesteld als opvolger van Marcus Azzini, die vertrok wegens grensoverschrijdend gedrag. Datzelfde jaar was ze ‘creative producer’ van tv-serie Zina, regisseerde ze de film Meskina, de voorstelling Girls & Boys, en deed ze de co-regie van Hollandsch Glorie.

Haar directeurschap volgde op spraakmakende en onvergetelijke voorstellingen als Nobody Home (verhalen van vluchtelingen), Othello (over racisme) en Melk & Dadels (verhalen van Marokkaans-Nederlandse vrouwen). Steeds kreeg de diverse samenleving zowel thematisch als in de casting de hoofdrol, terwijl de toon licht en humorvol bleef. Na het fabuleuze Girls & Boys en de herrijzenis van Oostpool noemde NRC haar in de zomer van 2022 ‘de kroonprinses van het Nederlands theater’.

Om misverstanden te voorkomen: de burn-out was niet het gevolg van haar torenhoge productie en haar nieuwe baan bij Oostpool. „Ik ben burn-out gegaan omdat mijn moeder ernstig ziek werd. Ik heb tien jaar lang met redelijk gemak 80 uur per week gewerkt. Het was pas toen er privé iets superingrijpends gebeurde dat ik me realiseerde dat ik mijn leven zo had ingericht dat ik geen klappen kon opvangen. Mijn moeder en ik hebben een vrij symbiotische relatie door alles wat we hebben meegemaakt, dus toen zij dreigde te overlijden aan kanker, was me dat te veel.”

Haar moeder was uitbehandeld verklaard in Maastricht, maar werd alsnog geopereerd in Leuven, en gered. Mede door haar dochters aandringen. „Mijn vader en ik zijn nogal assertieve types. Een vrouw met wie we in het asielzoekerscentrum zaten, vertelde dat haar man dezelfde diagnose kreeg in Maastricht, maar in Leuven wel werd behandeld. En nog steeds leeft. Toen hebben we die stap ook gezet. Het was de wildste rit van mijn leven.”

Ze realiseert zich hoeveel geluk ze hadden. „Mijn broer en ik zijn goed opgeleid, dus we beschikken over de taalvaardigheid om een second opinion af te dwingen. Dat is een pijnlijk gegeven, want het voelt als een privilege. Mijn hart gaat uit naar al die mensen, niet alleen met een migratieachtergrond, die daar niet over beschikken. Die niet dit verschil tussen leven en dood kunnen maken. Ik besef dat er daardoor mensen voor niks overlijden. Dat is woestmakend.”

Bukvić is een expressief verteller, met stevige klemtonen en bewegende handen. Maar als ze het belang van haar Bosnische moeder in haar leven schetst, wordt ze emotioneel. „Mijn moeder is het allerbeste in mijn leven. Zij was jong, 22, toen ze mij kreeg. Ze was 25 toen de oorlog in Joegoslavië begon. Ze is alleen met mij gevlucht.” Haar Kroatische vader bleef in eerste instantie achter. „We hadden een eigen zaak en er waren twee families om voor te zorgen. En we dachten snel terug te kunnen.” Het werden jaren in een Limburgs asielzoekerscentrum, van haar tweede tot vijfde – „vormende jaren”.

De ziekte heeft er behoorlijk bij mijn moeder ingehakt, zegt ze. „Verschrikkelijk. Ze hebben ook haar stembanden moeten verwijderen. Terwijl mijn moeder prachtige monologen kon houden. Ze zou de meest fantastische actrice zijn geweest. Om haar in zo’n zwakke positie te zien, is heel zwaar.” Het verhalen vertellen heeft ze van haar moeder, beaamt ze. „En sensitiviteit en zachtheid van mijn vader.”

Voor haar moeder koopt ze altijd al cadeautjes, van bloemen tot weekendjes weg. „Niet omdat ik mijn gevoel met materiële dingen wil uitdrukken, maar ik herinner me de tijd waarin we dat niet hadden. Dus koop ik een Prada-zonnebril voor haar. Het leven heeft ons geprobeerd te naaien. Het heeft ons veel afgepakt: familie, status, geld, ons land, onze identiteit. Maar we hebben het heft in handen genomen en we hebben het teruggenaaid. Zo voelde het toen we voor elkaar kregen dat mijn moeder in Leuven geopereerd kon worden. Dat is leuk aan mijn familie: wij zijn goed in het leven terugnaaien.” Dan hoort ze zichzelf en lacht: „Dit wordt een heerlijk NRC-interview …”

Niet toevallig verbeeldt het stuk dat Bukvić dit najaar regisseert, The Almighty Sometimes, van schrijfster Kendall Feaver, voor een belangrijk deel een moeder-dochterrelatie. In het stuk twist de achttienjarige Anna met haar moeder over de vraag of ze nog de medicijnen moet slikken die ze al vanaf haar elfde neemt, vanwege haar bipolaire stoornis. Haar moeder ziet dat de pillen haar kind helpen. Maar Anna vraagt zich af wie ze eigenlijk is, nadat ze de fantasierijke verhalen terugleest die ze als kind schreef. Is ze eigenlijk niet een wonderkind, wiens genialiteit door pillen is gedempt?

Bukvić denkt dat het publiek veel van de problematiek zal herkennen. „Iedereen kent wel iemand in zijn familie of in zijn omgeving die worstelt met depressie of een andere psychische kwetsbaarheid. Dan weet je hoe moeilijk het is om als betrokkene de balans te vinden tussen liefhebben en zorgen of loslaten en afstand nemen.”

Dat weet ze ook uit eigen ervaring. „Mijn oom, mijn moeders broer, is psychiatrisch patiënt. Jarenlang zag ik hoeveel moeite zij had met iemand die om zich heen slaat én hulp nodig heeft. Wat doe je als een volwassen persoon niet geholpen wil worden?” Het contact met de oom is verbroken. „De vraag is altijd: waar trek je de grens? Dat is: als het ten koste gaat van je gezondheid. Die grens was helaas bereikt. Wat natuurlijk vreselijk verdrietig is.”

Herken je in het stuk iets van je eigen moeder-dochterrelatie?

„Op een omgekeerde manier. Mentale gezondheid is een taboeonderwerp in de Balkan-cultuur. Of het gaat prima met je, of je bent knet-ter-gek! Na het maken van Nobody Home in 2014, waarvoor ik al onze vluchtelingentrauma’s had opgerakeld, raakte ik in een depressie. Ik ben naar een psycholoog gegaan en heb een tijd medicatie geslikt. Dát opbiechten aan mijn moeder, was het engste dat ik ooit heb gedaan.”

Waarom?

„Als kind van migranten probeer je je ouders te ontzien. Je wil ze niet nog meer stress en verdriet bezorgen. En zeggen dat je depressief bent, voelt bijna alsof je zegt: jullie hebben het niet goed gedaan, mij niet genoeg beschermd. Maar ik heb ook die emancipatiedrang, om onze cultuur verder te brengen. En mijn moeder verdiende dat ik eerlijk was. Dus ik heb het verteld. Maar ik heb veel vrienden uit voormalig Joegoslavië die met ditzelfde probleem struggelen. Veel van die generatie, millennials, willen top of their game zijn, voor hun ouders, uit compensatiedrang, ten koste van henzelf.”

Hoe reageerde je moeder?

„Ze schrok. Maar ze reageerde tien keer beter dan ik van tevoren had bedacht. Dat is het ding natuurlijk: veel regels en wetten in een cultuur zijn onuitgesproken. Je pikt als kind een sfeer en een stemming op en interpreteert die.

Mijn leven ging zo: ellende, ellende, ellende, toneelschool, maakbaar, maakbaar, maakbaar, succes, succes, succes. En dan boem

„Als regisseur ben ik iemand die iets aan de werkelijkheid wil veranderen. Het is een soort godscomplex. Maar als je moeder zo ziek wordt, heb je geen grip op de werkelijkheid. Dat is denk ik de reden dat ik burn-out ben gegaan. De maakbaarheid van mijn leven had plots een grens.

„Het is een gezonde wake-upcall. Je moet je voorstellen, mijn leven ging zo: ellende, ellende, ellende, toneelschool, maakbaar, maakbaar, maakbaar, succes, succes, succes. En dan boem.”

Had je toen net als Anna de vraag, bij het slikken van antidepressiva: ben ik nog wie ik was?

„Ik heb me die vraag wel gesteld. Maar ik was er zo slecht aan toe dat ik wist dat er maar één ding belangrijk was en dat was overleven. Er weer uitkomen. Bovendien: ik heb respect voor de generatie van mijn ouders, maar ze laten zich erop voorstaan dat zij al die shit hebben meegemaakt zonder naar een psycholoog te zijn gegaan en zonder pillen. En dus proberen ze ons een beetje te snowflaken. Dan denk ik: waarom zou ik niet gebruik maken van de luxe die de westerse wereld mij kan bieden op het vlak van geneeskunde? Ik heb hulp nodig.

„Dat is ook een reden om dit te vertellen. Ik hoop dat andere migrantenkinderen, of mensen uit voormalig Joegoslavië dit lezen en zich gesteund voelen om te kiezen voor hun mentale gezondheid. Want de trots van onze mensen maakt ons kapot.”

Renée Soutendijk

Ze heeft veel zin om dit alles aan te gaan in haar nieuwe regie. Met haar geweldige acteurs, betoogt ze. Met de 27-jarige Selin Akkulak („hét talent van haar generatie”) als Anna, Maartje Remmers (van Wunderbaum) als haar moeder, Mika de Pee („jong talent”) als vriend en Renée Soutendijk („een levende legende”) als therapeut.

Filmster Soutendijk past in het rijtje tv- en filmacteurs dat Bukvić en haar regisseurs sinds haar aantreden voor voorstellingen van Oostpool wist te strikken: Thijs Römer, Susan Visser, Hadewych Minis, Jim Bakkum, Liz Snoijink. Een in het theater zeldzaam castingbeleid.

Bukvić: „Fijn dat het opvalt. Maar eerst: wij casten de mensen van wie we denken dat ze het beste zijn voor de rol. Het is wel leuk dat acteurs die lang film en televisie hebben gedaan bij ons een comeback in het theater maken. Ook omdat de kwaliteiten van die acteurs soms worden veronachtzaamd. De free publicity die het meebrengt, is meegenomen. Want het is belangrijk vooor ons om nieuw publiek te vinden. Dus ik was dolgelukkig toen RTL Boulevard een item over Jim Bakkum in Showmeister kwam maken.”

Hoe kreeg je Soutendijk zo ver?

„Renée Soutendijk is gewoon komen auditeren. Waanzinnig toch? Het getuigt van een ongelooflijke bescheidenheid. Ik heb acteurs meegemaakt, lang niet van haar statuur, die zeggen: ‘Ik auditeer niet’. Nou, dan heb je aan mij een hele verkeerde. Ik mag toch wel even kijken of jij in de rol past? En of wij kunnen samenwerken?”

Wat wil je met theater bereiken?

„Ik wil de wereld verbeteren. Dat is een antwoord waar ik jaren omheen heb gedraaid. Want ik heb geleerd dat we dat in Nederland hoogdravend vinden. Een beetje vies, een beetje naïef, een beetje dommig. Je bent een moraalridder. Terwijl ik wéét dat je de wereld kan verbeteren met theater. Ik heb het geluk gehad dat er ongelooflijk veel publiekservaringen met mij zijn gedeeld. Van mensen die vrijwilligerswerk zijn gaan doen tot mensen die uit de kast gekomen zijn. Die voor zichzelf hebben gekozen. Die zich door Meskina niet in een relatie laten dwingen op hun 30ste omdat ze bang zijn dat hun cultuur hen anders uitgerangeerd vindt. Hoe verander je de wereld? Door mensen te inspireren om te veranderen.”

Past dat bij je ambitie om in de toekomst in Londen te willen werken?

„Zeker. Londen zie ik toch wel als de Europese hoofdstad van het theater. Ik heb mooie dingen gemaakt die door relatief weinig mensen zijn gezien. Als in Londen iets goed is, dan gaat het naar West End en dan bereik je veel meer mensen. Dat heeft veel meer impact. En dat is toch wat ik wil: impact maken.”


Te romantisch en te vreemd om vergeten te worden

Was het filmduo Powell & Pressburger herontdekt zonder hun superfan Martin Scorsese? Vermoedelijk wel: met name hun Technicolor-films uit de jaren veertig zijn te romantisch, meeslepend en vreemd om echt in vergetelheid te raken. Maar Scorsese’s liefde hielp wel: hij regelde vanaf de jaren zeventig re-releases en retrospectieven, liet hun films restaureren en is nu de vertelstem van documentaire Made in England: The Films of Powell & Pressburger. Het Eye Filmmuseum biedt de komende anderhalve maand de kans om vijftien Powell en Pressburger-films op het grote doek te ontdekken.

Alleen Scorsese’s editor Thelma Schoonmaker (84) is een nog groter fan: zij was zes jaar getrouwd met Michael Powell, die in 1990 op 85-jarige leeftijd overleed. Schoonmaker monteerde vrijwel alle Scorsesefilms en won daar drie Oscars mee – tijdens ons gesprek in februari in Berlijn heeft ze net haar negende Oscarnominatie op zak voor Killers of the Flower Moon. „Mijn tien jaar met Michael Powell waren de gelukkigste van mijn leven”, zegt ze.

Opgegroeid met televisie

Vergeten door de rest van de wereld, liep het toenmalige ‘Nieuwe Hollywood’ in de jaren zeventig weg met Powell & Pressburger: Francis Ford Coppola, Brian De Palma, George Lucas. Omdat ze waren opgegroeid met televisie, legt Schoonmaker uit; met name Scorsese, die als ziekelijk, astmatisch jochie aan de beeldbuis was gekluisterd. Op Amerikaanse tv domineerden toen de Britten. Tot ver in de jaren zestig zag Hollywood televisie namelijk alleen als rivaal, de grote studio’s piekerden er niet over hun films daar te vertonen. Britse studio’s verkochten hun films wel. Schoonmaker: „Dus groeide iedereen op met Britse film. En waren ze als jonge fimmaker verbijsterd dat ze niets meer over Powell & Pressburger hoorden of lazen. Het duo leek van van de aardbodem verdwenen.”

Toen Scorsese in 1974 op het filmfestival van Edinburgh een filmprijs in ontvangst kwam nemen, vroeg hij of Michael Powell die kon uitreiken. Niemand wist wie dat was. Schoonmaker: „Op een borrel in Londen vertelde Michael Kaplan, die voor Stanley Kubrick werkte, dat Powell ergens berooid in een stacaravan woonde. Dat bleek een cottage zonder verwarming in Gloucestershire te zijn.” Scorsese vroeg Powell, toen 69 jaar, iets met hem te drinken en overdonderde hem in de pub met enthousiast geratel en een bombardement van vragen. Powell viel stil, maar schreef in zijn memoires My Life in Movies dat „het bloed opeens weer door mijn aderen stroomde”. Hij liet zich fêteren door de jonge Amerikanen, werd in Los Angeles ‘director in residence’ bij Copolla’s bedrijf Zoetrope. Door hen raakten Powell & Pressburger – die best psychedelisch en ‘far out’ waren – weer modieus en regende het retrospectieven en oeuvreprijzen.

Huiswerk

Eind jaren zeventig was Schoonmaker net de vaste editor van Scorsese geworden. Ze had hem leren kennen bij de montage van concertfilm Woodstock, haar eerste Oscarnominatie. Schoonmaker: „Marty was toen al bezeten van Powell & Pressburger. Hij gaf mij films en video’s mee als een soort huiswerk. Op een zeker moment zei hij: ik heb nu een film die heel anders is dan hun andere werk. Een romantische komedie in zwart-wit, I Know Where I Am Going (1950) Ik ben zo bang dat hij tegenvalt, dan spring ik van het dak! Dus keurde ik hem voor: nope, sorry, weer een meesterwerk, hun meest romantische film zelfs. Snel naar huis, kijken!”

Schoonmakers eerste Powell & Pressburger was The Life and Death of Colonel Blimp uit 1942. Een zonderlinge propagandafilm over generaal Clive Wynne-Candy, een Britse houwdegen die met zijn oubollige denkbeelden over fair play een belachelijk figuur slaat in tijden van totale oorlog. Tot we hem leren kennen en ontroerd raken. Naast zijn melancholieke liefdesleven draait de film om zijn levenslange vriendschap met een ‘goede Duitser’, de militair Theo Kretschmar-Schuldorff. Daar dacht Churchill indertijd het zijne van; hij meende dat Colonel Blimp het Britse leger bespotte en wilde de film verbieden. Zijn vriend, filmproducer Alexander Korda, wist hem daarvan te weerhouden.

The Archers

De film was een groot succes en stelde Michael Powell in staat een eigen filmbedrijf te starten, The Archers. Powell was een gearriveerd lowbudgetregisseur toen hij in 1938 Emeric Pressburger leerde kennen als de scriptdoctor van zijn thriller The Spy in Black. Powell, zoon van een welgesteld hopboer, had het filmvak in de jaren twintig geleerd in de Franse studio van Rex Ingram, gespecialiseerd in exotisch kostuumdrama. Het duo werd onafscheidelijk en deelden vanaf 1943 alle credits: hun films waren ‘written, produced and directed by Powell & Pressburger’. In praktijk schreef Pressburger het script en hielp Powell hem met de spreektaal. Powell was meer de regisseur, Pressburger deed meer montage. De productie deden ze samen.

‘The 49th Parallel’, 1941.

De films van Powell & Pressburger zijn zeer Brits én kosmopolitisch: er wordt vaak onvertaald Duits en Frans door het Engels gesproken. Hun filmteam zat dan ook vol Duitse emigré’s; Emeric Pressburger maakte als Hongaarse Jood naam bij de Duitse UFA-studio voor hij voor Hitler vluchtte en fameus zijn voordeur openliet zodat de SS zijn huis zonder al veel gedoe kon plunderen. De beperkingen die Pressburger in de oorlog kreeg opgelegd – hij moest zich wekelijks bij de Britse politie melden – ergerde Powell.

Hun glorietijd was de jaren veertig, aanvankelijk als makers van niet-haatdragende Britse oorlogspropaganda. Schoonmaker: „De oorlog stimuleerde ze omdat ze beiden enorme idealisten waren. Film was geen handel, maar kunst om mensen te verheffen of de wereld te redden. Ze weigerden alle Duitsers als nazi’s te zien.” Ook hun op de VS gerichte filmhit The 49th Parallel (1941), waar een Duitse duikbootbemanning zich door Canada vecht, bevat een goede Duitser: ex-bakker Vogel, die door zijn fanatieke nazi-commandant wordt geëxecuteerd.

Totale cinema

Vanaf het troostrijke A Matter of Life and Death (1946) werden hun films fantastische, wervelende en elegante Technicolor-spektakels. Powell streefde naar ‘totale cinema’, film die alle kunsten verenigde: literatuur, schilderkunst, toneel, ballet, muziek. Maar ze beperkten zich niet tot operateske extravaganza: Powell & Pressburger maakten in sober zwart-wit ook thrillers, romantische komedies of kitchen sink-drama op topniveau. Zijn oude vriend Alfred Hitchcock zette Powell in 1986 licht vilein op zijn plaats: „He made films that only he could make, and the only films he could make.” Hijzelf was een alleskunner.

Powell & Pressburger regen eind jaren veertig de hits aaneen en wonnen Oscars, maar hun koppigheid en artistiek niveau baarden hun geldschieter zorgen. Met de Britse filmindustrie in de touwen moest het duo zijn heil zoeken in Hollywood en ontdekte daar nog minder armslag te krijgen: producer David Selznick verknipte hun film Gone to Earth . Rond 1956 was het duo zo murw gebeukt dat ze zich lieten inhuren voor een karakterloos oorlogsdrama als The Battle of the River Plate. Niet veel later gingen ze uiteen.

‘Peeping Tom’ van Michael Powell uit 1960.

Foto’s:

Peeping Tom

Michael Powell bleef films maken en ging in 1960 grandioos ten onder met Peeping Tom, een freudiaanse seriemoordenaars-thriller in de trant van Hitchcocks Psycho, maar dan radicaler. Een door zijn vader getraumatiseerde cameraman legt in zijn vrije tijd doodsangst vast: hij film vrouwen in close-up terwijl hij ze doorboort met een aan zijn camera bevestigde banjonet. Film als ritueel geweld, de kijker als medeplichtig voyeur: Peeping Tom was zo visionair en gewaagd dat de Britse filmpers hem in een vlaag van morele paniek volledig de grond in schreef als vuilnis en viespeukerij. Powell was nu persona non grata, al werd Peeping Tom in de Amerikaanse underground een culthit. Maar dat was niet zijn circuit.

Schoonmaker: „Peeping Tom was een dramatisch moment, maar eigenlijk waren Powell & Pressburger na 1945 al uit de mode, toen een Labour-regering aantrad. Dat bracht de welvaartsstaat en meer geweldigs, maar films moesten realistisch zijn en over gewone mensen gaan. Powell en Pressburger roeiden toen al tegen de stroom in met hun hoogst artistieke, diep romantische films. Ze hadden toch succes, omdat ze zo geweldig waren.” In de jaren zestig, toen gruizige cinéma vérité opkwam, leken hun gelikte films dubbel oubollig. Tot een generatie Amerikaanse televisiekids daar anders over dacht.

Schoonmaker: „Ik ontmoette Michael Powell toen Marty (Scorsese) hem in 1978 met Emeric Pressburger naar New York haalde voor een re-release van Colonel Blimp. Emeric hobbelde die avond vrolijk rond om zijn oude vrienden de hand te schudden, Michael stond stilletjes achter in het MoMa. Hij was ver weg, ik weet nu dat hij heel erg verliefd was geweest op actrice Deborah Kerr, die in Colonel Blimp alle drie de vrouwenrollen speelt. Later die avond soupeerden ze bij Marty, ik monteerde in de slaapkamer nog een uurtje aan Raging Bull en schoof toen aan. En viel die avond hals over kop voor Michael Powell, ondanks het grote leeftijdsverschil. Hij was vrij stil en gereserveerd, maar als hij iets zei, droeg dat enorm gewicht.”

Op zijn oude dag trof je Powell als eminence grise aan op de filmset van Scorsese

Op zijn oude dag trof je Powell als eminence grise op de filmset van Scorsese, die toen worstelde met een cocaïneverslaving en een dip in zijn loopbaan. In Made of England vertelt Scorsese over zijn invloed. Dat hij in Mean Streets enorm rood filmde onder invloed van Powell – die hem ironisch genoeg verweet dat zijn film te rood was. Schoonmaker: „Wat Marty verzwijgt: dankzij Michael (Powell) filmde hij zijn boksfilm Raging Bull in zwart-wit. Scorsese en Robert de Niro bezochten na een dag rondrijden in New York de boksschool waar De Niro trainde voor Raging Bull. Michael zei tegen Marty: er is iets mis met die bokshandschoenen. Te rood. Marty besloot toen en daar in zwart-wit te gaan filmen, zoals de boksfilms die hij vroeger met zijn vader zag.”

Powell & PressburgerDrie meesterwerken in technicolor

1946A Matter of Life and Death

‘Glorious technicolor’ was een dure opnametechniek die diep verzadigde, romige kleuren opleverde. In Hollywood werd het na 1922 vooral gebruikt voor kakelbonte musicals en kostuumdrama. Powell & Pressburger stonden voor de smaakvol terughoudende Britse technicolor-school. Hoe meer gedekte kleuren, hoe sprekender rood of blauw daar uitspringt.

In de fantastische zwijmelfilm A Matter of Life and Death stort de Britse piloot Peter neer na een berustend laatste radiogesprek met de Amerikaanse radio-operator June. Door de dichte mist kan een geleidegeest hem niet vinden, zodat Peter levend en wel aanspoelt en June in het echt ontmoet. Komt de dood hem alsnog claimen, dan eist Peter een hemelse rechtzaak: June is intussen buiten haar schuld verliefd op hem en vice versa.

De hemel is in A Matter of Life and Death een modernistisch, bureaucratisch hoofdkantoor in zwart, wit en vooral grijs, te bereiken via een imposante marmeren roltrap. De aardse realiteit is in kleur: een gewaagde omkering van The Wizard of Oz (1939), waar juist de fantasiewereld kleur heeft. Overigens is de film niet per se religieus: alles kan ook een hallucinatie van Peter zijn, die een hersenoperatie ondergaat.

1947Black Narcissus

Een koloniaal verhaal over seksuele rivaliteit in een nonnenklooster hoog in de Himalaya. Een lokale marahadja nodigt de nonnen uit om zijn volk te verheffen vanuit een oude harempaleis vol wulpse wandschilderingen. Al snel broeit het tussen de jonge moeder-overste zuster Clonagh en de labiele zuster Ruth. Inzet is de schavuit Mr. Dean, een voor die tijd vrij schokkend mannelijk sekssymbool met zijn korte broekje, diepe decolleté en weelderige borsthaar.

De oriëntalistische subtekst – een India van kindmensen, bijgeloof, ongeremde emoties en exotische erotiek – is achterhaald, maar Black Narcissus blijft imponeren als meesterwerk van mise-en-scène. Het geheel in de Engelse studio opgenomen India is schitterend artificieel met zijn op glas geschilderde bergtoppen en trompe d’oeil: geen echte afgrond gaapt zo dreigend als de geverfde waarnaast zuster Clonagh elke ochtend haar bel luidt.

Kleur en belichting verbeelden magistraal emoties. De net uitgetreden zuster Ruth die met roodomrande ogen en in rode jurk haar lippen vuurrood stift terwijl het zweet op haar voorhoofd parelt: het was zo suggestief dat de Britse censuur overwoog de scène te knippen als zijnde pornografisch.

1948The Red Shoes

Een tragisch ‘Gesamtkunstwerk’ waarin prima ballerina Victoria Page fataal in de klem raakt tussen haar liefde voor het ballet – belichaamd door de veeleisende balletmeester Lermontov – en voor een componist. Een bijna twintig minuten lange, wervelende dans in het midden van de film – naar een sprookje van Andersen over een meisje dat zich door demonische rode muiltjes dood danst – was ongehoord ambitieus. Maar in zekere zin ook de ondergang van het duo: geldschieter Arthun Rank was er zo zeker van dat het grote publiek zo’n artistieke uitdaging niet aankon dat hij zelfs toen het The Red Shoes een eclatant succes werd de touwtjes aantrok. Minder vrijheid bracht Powell & Pressburger ook minder succes.


Live op Netflix: Mike Tyson, worstelaars en komieken

Een van de leukste Netflix-titels van 2024 is geen serie, film of documentaire, maar een programma in een genre dat nogal is ingekakt: de talkshow. De Amerikaanse komiek John Mulaney werd afgelopen mei een week lang ingezet als presentator van een rechtstreeks programma op Netflix, Everybody’s In LA genaamd. Mulaney, een charismatische ontregelaar die uitstekend kan improviseren, creëerde een chaotische en spontane sfeer tijdens de zes afleveringen die hij maakte. Rode draad in het praatprogramma was Los Angeles, de stad waarin Netflix die week een festival organiseerde met beroemde stand-upcomedians. Die schoven ook meteen aan bij Mulaney, samen met onbekende gasten. Mulaney kreeg alle vrijheid en mocht zich uitleven met absurdisme. Hij voerde met zijn gasten onvoorspelbare onzingesprekken over onderwerpen als palmbomen, helikopters en aardbevingen.

Everybody’s In LA is nog altijd terug te kijken en is, mede door niet echt op de actualiteit in te gaan, maanden later nog steeds leuk. Terwijl dure dramaseries een zo groot mogelijk publiek moeten bereiken, kan een goedkoper praatprogramma zich richten op een niche. Dat maakt het ook mogelijk ook meer risico’s te nemen. Het is een fijne afwisseling van de gelikte reguliere talkshows en ook heel anders dan de eindeloze reeks ‘gesprek van de dag’-praatprogramma’s van de Nederlandse tv.

Mulaney en Netflix zeggen niets over een vaste voortzetting van deze specifieke talkshow, maar het lijkt onvermijdelijk dat de formule (mogelijk in aangepaste vorm) vaker gebruikt zal worden. Een fijn vooruitzicht. En wat in elk geval vaststaat: Netflix en andere streamers gaan steeds meer inzetten op rechtstreeks uitgezonden programma’s. Stand-upcomedy is hier geschikt voor, zo was de eerste liveshow op Netflix een special van komiek Chris Rock waarin hij voor het eerst een uitgebreide reactie gaf op de klap die acteur Will Smith hem gaf tijdens de Oscars in 2022.

Everybody’s In LA

Foto’s: Netflix

Nieuwe aanpak

Lange tijd wilde Netflix de stap naar rechtstreekse programmering niet maken. Langzaam maar zeker begint dat te veranderen. Het past in de strategie om een alles-in-één plek te worden, en niet alleen een platform voor on-demandvideo. Daarmee wordt de implosie van de traditionele tv-zenders – zeker in de VS al ernstig verzwakt door de concurrentie van streamers – verder versneld.

Na de talkshow van Mulaney en andere voorzichtige uitstapjes, waaronder een tenniswedstrijd tussen Rafael Nadal en Carlos Alcaraz, maakt Netflix inmiddels grote stappen. Zo kunnen liefhebbers van de betere culttelevisie vanaf begin 2025 kijken naar de liveshow Raw van WWE (World Wrestling Entertainment). Er is een overeenkomst voor tien jaar met WWE, naar verluidt voor een bedrag van 5 miljard dollar. De gespierde mannen en vrouwen van WWE vechten daarin gechoreografeerde worstelwedstijden uit in de ring, gecombineerd met overdreven, soapachtige verhaallijnen die opbouwen naar grote evenementen met namen als Wrestlemania en Summerslam. In Europa zullen die extra grote shows ook te zien zijn via Netflix. Hier worden de gevechten om de verschillende titels gehouden en komen langlopende vetes tot een einde. De uitkomsten van de gevechten staan vast, maar dat ziet het publiek als een pluspunt: zo krijg je de beste verhaallijnen en spectaculairste ‘wedstrijden’.

Er is een overeenkomst voor tien jaar met World Wrestling Entertainment
Foto Brynn Anderson/ AP

De wedstrijden vinden plaats in grote sportstadions en hebben door het gebruik van vuurwerk en harde muziek ook iets weg van een popconcert. Worstelaars als Hulk Hogan verschenen in de jaren tachtig op MTV, popster Cyndi Lauper verscheen bij de eerste Wrestlemania in 1985.

Later werden worstelaars als Dwayne ‘The Rock’ Johnson, Dave Bautista en John Cena bekende namen die na hun worstelcarrière naar Hollywood trokken om in (actie)films te spelen. Hoogwaardige cultuur? Zeker niet. Maar in de categorie ‘guilty pleasure’ een geinige toevoeging aan het aanbod van Netflix (WWE en Netflix spreken zelf van ‘sports entertainment’). De shows van WWE gaan het hele jaar door en leveren Netflix dus een structurele stroom aan liveprogrammering op. En het is niet het enige stukje ‘sports entertainment’ op de dienst. Zo namen afgelopen week twee grote sterren uit de wereld van competitief eten het tegen elkaar op. Joey Chestnut en Takeru Kobayashi verorberden maandag een heleboel hotdogs.

Het past in de strategie om een alles-in-één plek te worden

Voor serieuzere sport moet je vooralsnog bij andere diensten zijn, zoals HBO Max (met programmering van sportzender Eurosport) en Viaplay (Formule 1 en buitenlands voetbal).

Het volgende grote live-evenement van Netflix vindt plaats op 15 november. Op die dag staat een bokswedstrijd tussen voormalig wereldkampioen Mike Tyson (58) en influencer Jake Paul (27) gepland. Die wedstrijd stond al eerder in het jaar gepland, maar Tyson kampte met gezondheidsproblemen. Paul heeft een relatie met de Nederlandse schaatster Jutta Leerdam en verscheen al eens op de tribune bij een wedstrijd van haar. Gaan we Leerdam op Netflix zien? Het zou zomaar kunnen.


Vrouwen uit Turkije in beeld: „De noodzaak om de levens vast te leggen werd breed gevoeld. Wanneer gaat het nou over hen?”

‘Hos geldiniz, welkom”, zegt Selvet Sükür, terwijl ze de voordeur voor ons opendoet. Ze staat in de deuropening van haar huis in Geuzenveld-Slotermeer, een van de meest westelijke wijken van Amsterdam. Als we onze schoenen in de gang hebben uitgedaan en doorlopen naar de huiskamer, staat er een uitgebreid ontbijt voor ons klaar. Eksimik – een soort cottagekaas met groene pepers. Komkommers, tomaten en olijven. Msemen en börek.

Çigdem Yüksel, zelfportret.

Samen met fotograaf Çigdem Yüksel (35) ben ik op bezoek bij Selvet Sükür, die in 1951 geboren werd in Kiklareli, een dorp in het noordwesten van Turkije. Ze kwam in 1973 naar Nederland. Selvet Sükür is een van de 22 vrouwen die Yüksel portretteerde voor haar project Je moest eens weten. De eerste generatie vrouwen uit Turkije in Nederland, dat vanaf eind september te zien is in het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam.

In de tentoonstelling en in het fotoboek zijn behalve de portretten van Yüksel ook foto’s uit de privé-albums van de vrouwen te zien: gekreukte jeugdfoto’s in zwart-wit, bruiloften, kinderen, een picknick in het park. Daarnaast werden alle vrouwen geïnterviewd – een aantal van hun verhalen is in de tentoonstelling ook in een video te zien.

Sükür vertelt in het Turks en in het Nederlands: „Sinds ik niet meer werk en nu ik ouder word, begin ik de taal soms te vergeten”, zegt ze. Yüksel vertaalt als Sükür de Nederlandse woorden even niet vinden kan. Vier jaar nadat Nederland in 1964 een wervingsverdrag met Turkije had gesloten, werd haar man Sait Sükür in Istanbul gerekruteerd door een selectieteam van de Amsterdamse NDSM-werf. Er hangt een foto van zijn vertrek: vijf jonge mannen die vrolijk de camera inkijken. In de fotolijst zit ook het treinkaartje van toen, ‘groepsreis’ staat erop. Vanaf het Sirkeci-station in Istanboel via Bulgarije en Oostenrijk naar München. Van daaruit verder naar Amsterdam, waar hij en zijn collega’s een onderkomen vonden in een van de 34 witte houten barakken van woonoord Atatürk, op loopafstand van de werf in Amsterdam-Noord.

Toen Sükür haar man in 1973 naar Nederland volgde, kon dat alleen als ze ook aan het werk ging. „Om een verblijfsvergunning te kunnen krijgen, moesten Turkse vrouwen werken”, legt Yüksel uit. Dat gold ook voor Yüksels oma, die in de jaren zeventig met haar kinderen naar IJmuiden kwam, waar haar man al een aantal jaren voor Hoogovens werkte. Haar grootmoeder ging aan de slag in de visfabrieken in de havens. „Ik was veertien toen ze overleed. Pas later begon ik me af te vragen: hoe was dat eigenlijk voor haar, om naar Nederland te komen? Haar familie in Turkije achter te laten? Wat waren haar dromen, hoe vond ze hier haar weg, terwijl ze de taal niet sprak? Taallessen of inburgeringscursussen waren er niet. Elke ochtend liep ze door de duinen naar de fabriek, wat ging er door haar hoofd?”

Istanbul, 1973. Selvet Sükur en haar man op het vliegveld, waar ze worden uitgezwaaid door familie en vrienden voor hun vertrek naar Amsterdam
Privéarchief Selvet Sükür
Amsterdam, 1973. Selvet in Amsterdam Centraal, kort na haar aankomst in Nederland.
Foto Cigdem Yüksel

Derde generatie

Yüksel deed een master journalistiek aan de Universiteit en werkte voor de Volkskrant. Ze maakte meerdere series over afkomst en identiteit: Niet meer zonder jou, 2015; A New Beginning, 2021. In 2017 won ze de Zilveren Camera voor een serie over gevluchte Syrische kinderen in Turkse fabrieken. In 2020 en 2022 deed ze twee keer een onderzoek naar de representatie van moslima’s in de media. „Ik hou me bezig met ons collectief visueel geheugen. Wat voor beelden maken we eigenlijk en hoe bepaalt dat onze blik op de wereld? En wat voegt mijn werk toe aan dat geheugen?”

Lees ook

‘Persfoto’s tonen clichébeeld moslima’

Moslimgezin uit het aanbod van Getty. Het fotobureau streeft naar een representatieve weergave van moslimvrouwen.

Yüksel legt uit hoe ze haar eigen oma en haar eigen moeder niet herkende in de beelden die ze tegenkwam. „In kranten zag ik vrouwen met een bloemetjeshoofddoek die in een lange jas op straat of op de markt lopen. Meestal van achteren en van een afstandje gefotografeerd.” ‘Safarifoto’s’, noemt ze die beelden, alsof de fotograaf een exotische soort observeert, zonder zich daar in te verdiepen.

„Ik kan mijn grootmoeder niets meer vragen”, zegt Yüksel, „maar de tijd dringt voor al die vrouwen die tegelijk met haar aankwamen. Het is deze groep vrouwen met wie mijn verhaal en dat van honderdduizenden andere Nederlanders uit Turkije begint. Ik ben inmiddels de derde generatie. Ik ben hier geboren en opgegroeid. Maar Turkije is ook een deel van mij. Het is van belang om te weten wie onze voorouders waren en wat hun verhaal is. Ook omdat we in een tijd leven waarin de retoriek als het over migranten gaat niet mals is. Dat dehumaniseert en demoniseert mensen. Het woord ‘migrant’ komt steeds meer onder druk te staan. Ik vind het belangrijk een verhaal te laten zien dat recht doet aan de menselijke ervaring van migratie en aan het leven van deze vrouwen.”

Amsterdam, rond 1982: Selvet Sükür op de Vespuccimarkt in De Baarsjes.
Privéarchief Selvet Sükür
Selvet Sükür
Foto Çigdem Yüksel

Door te kiezen voor portretten, intieme familiefoto’s en interviews probeert ze een gelaagd beeld te geven. „Iedereen, ongeacht afkomst, zal zich kunnen herkennen in het leven van deze vrouwen; de complexiteit, de veelzijdigheid, het mens-zijn.”

Sükür vertelt over die eerste jaren, waarin het echtpaar eerst op zolder woonde bij een ouder Nederlands stel en uiteindelijk in 1991 Geuzenveld terechtkwam, inmiddels met vier kinderen. Ze vertelt over haar eerste werkgever, meneer Kommer die een winkel op de Kinkerstraat had en die haar kip in het kerstpakket gaf in plaats van varkensvlees. Ze praat over haar werk als schoonmaakster in het Stedelijk Museum in de jaren tachtig, via de Dienst Was(ch) en Schoonmaak, Bad en Zweminrichtingen (WSBZ) van de gemeente Amsterdam. Voor de kunst die daar hing had ze geen belangstelling, ook omdat het dan al haar derde schoonmaakdienst van de dag was. Om 5.50 uur had ze al de tram gepakt naar de Slavenburg’s Bank, later Le Crédit Lyonnais, in het centrum. En ’s middags poetste ze bij twee scholen in oud-West.

Het emotioneert haar als ze vertelt over die tijd, en hoe ze door al dat werken en die lange dagen de kinderen zo weinig zag toen ze klein waren. „Ze lagen nog in bed als ik de deur uitging en ze sliepen als ik thuiskwam.” Haar man overleed in 2002, haar jongste was toen dertien.

„‘Bir bilsen…’, je moest eens weten, is wat de vrouwen vaak tegen mij zeiden toen ik vroeg naar hun leven”, zegt Yüksel. „Deze vrouwen hebben veel meegemaakt. Van slechte arbeidsomstandigheden tot eenzaamheid en racisme. Liefde en ongelukkige huwelijken. Beknot zijn als vrouw én emancipatie. Ik miste in Nederland een visueel archief van hun leven. Dat heeft denk ik te maken met het ontbreken van een gevoel van noodzaak, van te weinig besef dat deze vrouwen onderdeel zijn van de Nederlandse geschiedenis. De geschiedenis van Sükür en de andere vrouwen mag niet onzichtbaar blijven.”

Amsterdam, 2024: Selvet Sükür met haar kinderen, hun partners en haar kleinkinderen.
Foto Çigdem Yüksel

Bertien van Manen

De dochter van Sükür reageerde op een oproep die Yüksel op sociale media had geplaatst, waarin ze vroeg of de eerste generatie migrantenvrouwen hun verhaal wilden delen. Yüksel: „De noodzaak om de levens vast te leggen werd breed gevoeld. Wanneer gaat het nou over hen?” Behalve via sociale media selecteerde ze daarnaast een aantal vrouwen die eerder, in de jaren zeventig, door fotograaf Bertien van Manen (1935-2024) waren vastgelegd in haar fotoboek Vrouwen te gast.

Sükür benadrukt hoe belangrijk ze het vindt dat jonge mensen de verhalen van de vrouwen nu kunnen zien en lezen. Dat ze weten hoe moeilijk het soms was. Voordat we opstappen laat ze ons nog even de rest van het huis zien, waar op de slaapkamers ook kinderbedjes staan, en waar overal foto’s en knutselwerkjes van de zes kleinkinderen staan. „Het doet soms pijn als ik eraan denk hoeveel ik weg was toen mijn kinderen klein waren. Maar het zijn alle vier goede mensen geworden. Als oma zorg ik veel voor mijn kleinkinderen. De aandacht die ik niet kon geven aan mijn eigen kinderen, geef ik nu aan hen.”


‘Misschien zijn ze in Europa nu pas toe aan mijn werk’, vermoedt de Colombiaanse kunstenaar Beatriz González

Op de achttiende etage van een hoog gebouw niet ver van het Nationaal Museum in Bogotá laat kunstenaar Beatriz González (91) enthousiast het werk zien waar ze nu mee bezig is. Ze houdt het scherm van haar mobiel gericht op een geel doek met daarop een steil, rood vlak waarop de contouren te zien zijn van een persoon die een helling beklimt. Op de grond naast het werk staan kwasten in een glazen pot waar verf vanaf druipt. Verderop een ander kunstwerk waarop verschillende manlijke figuren tegen een groene achtergrond met elkaar discussiëren. Het licht valt naar binnen via de grote ramen van haar ruime studio en geeft het doek een lichte glinstering.

„Ik ben hier elke dag, werk dan een paar uren of ik geef adviezen aan studenten die langs komen”, vertelt González. Glanzend grijs haar valt langs haar gezicht, met een indringende blik kijkt ze naar de camera op de telefoon tijdens ons online videogesprek. „In het weekend neem ik vrij, dan ga ik de natuur in.” Ze glimlacht.

In Latijns-Amerika, zeker in haar eigen Colombia, wordt González al lange tijd gezien als een van de meest toonaangevende kunstenaars van de regio. Ze is een icoon, door wie generaties kunstenaars zijn beïnvloed. Haar lange loopbaan zit op haar 91ste jaar bovendien in een nieuwe fase: ze staat op het punt Europa te veroveren. Tot nu toe was daar weinig interesse in haar werk, zegt ze tijdens het gesprek. „Ik probeerde het al veel langer maar ik denk niet dat ze mijn werk begrepen in Europa. Of misschien vonden ze het gewoon niet mooi”.

Begin oktober opent een overzichtstentoonstelling van haar werk in museum De Pont in Tilburg, Berlijn en Londen staan gepland voor volgend jaar en voor 2026. „Misschien waren ze er nog niet aan toe en nu wel?” González wordt omschreven als de kunstenares van het „Colombiaanse geheugen” en haar stijl wordt wel het Colombiaanse antwoord op popart genoemd. „Ik zie mezelf vooral als schilder en probeer via mijn werk en persoonlijke verhalen vat te krijgen op mijn omgeving en op de tijdgeest. Wat voor naam ik daarop moet plakken weet ik niet”, zegt ze.

Moorden

Haar thema’s hebben betrekking op de decennialange cyclus van geweld en verscheurdheid in het Zuid-Amerikaanse land vanaf de tijd dat ze opgroeide, een periode die bekend staat als La Violencia (Het geweld, periode 1948-1958) toen er een gewelddadige politieke strijd woedde tussen de conservatieven en de liberalen. Ze werkte in die periode met levendige, fellere kleuren. Toen in de jaren zestig een bloedige burgeroorlog uitbrak tussen de Colombiaanse regering, paramilitaire groepen en verschillende communistische guerrillabewegingen zoals de FARC en ELN, en de vele drugsoorlogen, ontvoeringen en alle burgerslachtoffers, die ze bewust meemaakte, verwerkte ze deze thema’s in haar kunst. Kleuren worden somberder in die periode. „In mijn werk vormen gewone mensen, of menselijke taferelen veelal het thema, maar de bodem die eronder ligt, illustreert de situatie in ons land”, zegt ze.

Ik denk dat ze mijn werk niet begrepen in Europa. Of misschien vonden ze het niet mooi

In de jaren zestig maakt ze een serie schilderijen en werkt ze met foto’s die betrekking hebben op misdaden, politieke moorden of crimes passionels. Een van de beroemdste werken uit die tijd is Los suicidas del Sisga (De zelfmoorden van Sisga) die straks ook in De Pont hangt. „Het is nog steeds een geliefd werk van me, en ik weet nog precies hoe ik me voelde toen ik de foto zag van dit koppel in de krant. Ik voelde verbijstering en was geschokt over het verhaal. Ik wilde de passie en de tragiek vastleggen”, zegt ze vanuit haar studio. Het schilderij toont een jong, ontwapenend Colombiaans liefdeskoppel: hij in pak met hoed, zij met sierlijk gedrapeerde witte doek om, terwijl ze innig met hun handen in elkaar verstrengeld een huwelijksboeket vasthouden van witte bloemen tegen een achtergrond van zachte kleuren en oud roze en oranje vlakken.

Foto’s: Luisa Fernanda González

„De foto stond op pagina drie in de krant, het was een wat onduidelijk zwart wit fotootje, het leek een huwelijksportret zo met die bloemen. Maar het kleine nieuwsbericht erbij schokte me. Het bleek om een koppel te gaan dat gezamenlijk zelfmoord had gepleegd door te springen van een dam in de Sisga-rivier.” De foto was zo vaag afgedrukt, zo bleek later, om inkt te besparen. De fotograaf dacht dat het stel ging trouwen en had ze een boeket in de handen gedrukt. Het koppel had op de achterkant van de foto het adres van hun familieleden geschreven. Die ontvingen de foto dagen later, toen ze al zelfmoord hadden gepleegd. Zelfmoord uit liefde om voor eeuwig samen te kunnen zijn? Was het religieuze waanzin? Het werkelijke verhaal werd nooit helemaal duidelijk. Het schilderij werd in eerste instantie geweigerd bij verschillende exposities omdat het te confronterend was, later won González er diverse prijzen mee.

Monumentaal gordijn

Een ander bekend werk dat ook naar Tilburg reist, is het monumentale gordijn Decoración de interiores uit begin jaren tachtig. Het doek-gebaseerd op foto’s van de toenmalige president Julio Cesar Turbay op een feestelijke cocktailparty waar hij vrolijk zingend geniet van alle luxe. Het is volgens González een aanklacht tegen corruptie. „In de periode dat hij aan de macht was, was er veel geweld en corruptie. Het werk laat zien hoe de president de vrolijke schijn probeerde op te houden achter een façade van feestjes terwijl in de straten bloed vloeide en mensen in grote armoede leefden”, zegt ze.

Een ander bekend werk dat ook naar Tilburg reist, is het monumentale gordijn Decoración de interiores uit begin jaren tachtig. Het doek is gebaseerd op foto’s van de toenmalige president Julio Cesar Turbay op een feestelijke cocktailparty, waar hij vrolijk zingend geniet van alle luxe. Het is volgens González een aanklacht tegen corruptie. „In de periode dat hij aan de macht was, was er veel geweld en corruptie. Het werk laat zien hoe de president de vrolijke schijn probeerde op te houden achter een façade van feestjes terwijl in de straten bloed vloeide en mensen in grote armoede leefden”, zegt ze.

Ook in Ceremonia de la caja (2010) verwerkt ze op artistieke wijze de harde realiteit in Colombia. Drie in lichte kleuren geschilderde personen dragen doodskisten tegen een achtergrond van bruin, okergeel en zwarte vlakken. Het is gebaseerd op een plechtige ceremonie die normaliter door de Colombiaanse overheid wordt georganiseerd bij de overhandiging van de stoffelijke resten van omgekomen burgers. Het werk maakt deel uit van een serie werken met als titel sin fin, zonder einde, omdat de tragedie in Colombia volgens González „oneindig”, is. „Ook hierbij werd ik geïnspireerd door een krantenfoto waarop drie vrouwen in het openbaar vervoer op hun schoot kleine kisten hadden met het stoffelijk overschot van hun omgekomen geliefden.” Ondanks het vredesakkoord van 2016 tussen de FARC en de Colombiaanse regering, en een politieke verandering sinds 2022 met het aantreden van de eerste linkse regering van Colombia ziet ze geen echte fundamentele verandering. „Er was veel hoop, maar als ik soms het Congres volg en zie wat er politiek gebeurt dan denk ik: de geschiedenis herhaalt zich, de machtigen zitten er uiteindelijk vooral voor zichzelf.”

De Pont kocht al eerder werken van González en nu volgt dus de solo-expositie. Opvallend is dat ze niet de enige kunstenares is uit Latijns-Amerika die hier pas op hoge leeftijd doorbreekt. In 2022 opende het Frans Hals museum in Haarlem een solo expositie van de Braziliaanse (video) kunstenares Anna Bella Geigner, destijds 90 jaar. Volgens Martijn van Nieuwenhuyzen, directeur van De Pont is er pas de laatste jaren echt interesse in kunst vanuit Latijns-Amerika en andere landen die gerekend worden tot het zogeheten Mondiale Zuiden. „We hebben heel lang over deze kunstenaars heen gekeken, ook als curatoren”, vertelt Van Nieuwenhuyzen, door de telefoon. „Ik denk dat we in het Westen gewend zijn geraakt om op een bepaalde manier naar kunst te kijken. We zijn opgevoed in een specifieke richting en vanuit dat perspectief bepalen we of we iets waardevol vinden of niet. Maar als je je esthetisch kader verbreedt, zie je ineens andere kunstenaars, waar eerder geen ruimte en aandacht voor was.”

Johannes Vermeer

Het is niet de eerste keer dan Beatriz González naar Nederland komt. In de jaren zestig woonde ze bijna een jaar in Rotterdam, waar haar inmiddels overleden echtgenoot, de beroemde Colombiaanse architect Urbano Ripoll, een studiebeurs kreeg. Het was in de tijd van de provo’s en er waren rellen, herinnert ze zich. González kon in een klein studiootje binnen de toenmalige Rotterdamse Academie voor Beeldende kunsten werken. Ze maakt daar twee grote werken die ze geïnspireerd had op het huwelijks van toen nog kroonprinses Beatrix. „Ook verdiepte ik me in Nederland verder in het werk van Johannes Vermeer waar ik een groot fan van ben en waar ik eerder in Colombia ook op was afgestudeerd. In Colombia werd me destijds steeds gevraagd: wat heb je toch met Vermeer, waarom geen Rembrandt? Vermeer was toen nog nauwelijks bekend in Latijns-Amerika, maar voor mij is hij een van de grootste kunstenaars.”

Haar reis naar Nederland om zelf bij de expositie aanwezig te zijn in oktober had ze in eerste instantie afgezegd. Onlangs overleed haar echtgenoot, na een huwelijk van zestig jaar alleen achterblijven valt haar zwaar. „Ik voel me triest en eenzaam. En ik wilde eigenlijk niet gaan, omdat ik nergens zin in heb. Maar mijn zoon heeft me overtuigd. Want hoe bijzonder is het wel niet dat ik nu, negentig plus, dit kan meemaken. En het wordt een wederzien met Nederland, ook daar kijk ik naar uit.”


Dansmaker Dalton Jansen wil ‘delen, connecten en exchangen’

Dansmaker: het is geen titel waar Dalton Jansen (31) erg aan hecht. Bij de Rotterdammer zijn geen harde scheidslijnen te trekken tussen de mens, zijn culturele (Curaçaose) achtergrond, persoonlijke verhaal en maatschappelijk engagement, tussen de kunstenaar, docent en festivalcurator, het jeugdzorgkind en de jeugdzorgwerker, en de verbinder van mensen en communities.

Het maakt Jansen een unieke figuur in het huidige dansveld, reden waarom hij vorige week met de Cultuurfonds Talentprijs Charlotte Köhler werd onderscheiden. „Het is bijzonder hoe hij de ene dag werkt met kinderen, jongeren en amateurs, de andere dag met grote gezelschappen en prijzen wint bij internationale wedstrijden. Hij is maker en verbinder in één.” schreef de jury.

De Charlotte Köhler Prijs is niet de eerste in Jansens prijzenkast. Tien jaar geleden ontving hij als beginnend maker zijn eerste, de Rotterdam Open Podiumprijs, daarna volgden meerdere onderscheidingen. Drie jaar geleden veroorzaakte hij lichte opschudding – en veel sympathie – toen hij bij de uitreiking in Maastricht aankondigde het prijzengeld van de Prijs van de Nederlandse Dansdagen te willen delen met de twee andere genomineerden. Prijzen voor kunst zijn onzin, vindt hij.

Jansen kreeg die onderscheiding voor Birds (2021), een aangrijpende voorstelling over het leven in jeugdzorginstellingen. Iets waar Jansen alles van weet – van zijn twaalfde tot zijn 26ste woonde hij zelf in gesloten en open instellingen. Thuis was hij onhandelbaar en zijn moeder volkomen de baas. Door de komst van haar nieuwe vriend werd hij getuige van huiselijk geweld, waarna uithuisplaatsing volgde. Toen hij op zijn achttiende de eigenlijk geacht werd zelfstandig te gaan wonen, boezemde dat hem zo veel angst in, dat hij liever in de instelling bleef tot hij de stap naar de buitenwereld aandurfde.

Die heftige jeugd heeft hem beschadigd én gevormd tot een empathische, assertieve en kritische kunstenaar voor wie de hedendaagse toverwoorden verbinding, gelijkwaardigheid, diversiteit & inclusie geen afvinkbare hokjes zijn. Het zijn diep gewortelde drijfveren.

Dalton Jansen
Foto Andreas Terlaak

Urban Contemporary

„Bij Dalton komt alles uit zijn buik”, zegt zijn mentor Gerleen Balstra. Zij is, in de woorden van Jansen, de vrouw die hem heeft leren choreograferen. Ze ontmoetten elkaar op de hbo-opleiding Urban Contemporary aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. Jansen had op zijn vijftiende de dans ontdekt, als uitlaatklep en manier om zijn emoties en ervaringen te delen. Vanuit de hiphop ontwikkelde hij zich tot een hedendaags -eclecticus. Op de opleiding zoog hij als een spons alle nieuwe kennis (termen, concepten, theatrale wetten) op, om die direct toe te passen in zijn eerste choreografieën.

Daarmee kwam hij in het vizier van Hildegard Draijer, destijds artistiek leidster van DOX, het Utrechtse huis voor talentvolle jongeren uit verschillende (sub)culturen. Zij was onder de indruk van Jansens sterke, innerlijke drive die zich vertaalde naar een met hiphopelementen, martial arts en tekst verrijkte vorm van hedendaagse dans. Soepel en esthetisch, tegelijk rauw en altijd emotioneel geladen, met dansers die niet uit ‘de trukendoos van de dans’ putten, maar uit waarachtig gevoel. Zelf klopte Jansen aan bij Theater Rotterdam, waar hij stage wilde lopen bij programmeur Dave Schwab. Ook hij herkende een „sterke binnenwereld die eruit moest”.

Zo geschiedde. Bij DOX, Theater Rotterdam en Conny Janssen Danst ontwikkelde Jansen zich verder, wat onder andere resulteerde in Birds en een verontrustende choreografie over huiselijk geweld (Run Quiet, 2022). Bij Theater Rotterdam kreeg hij na het aantreden van de nieuwe artistiek directeur Alida Dors ruimte om te experimenteren en zijn eigen Blackbirds Festival op te richten, met performances, battles, lekker eten en debatten, waarbij Jansen ook vertegenwoordigers van andere dansgemeenschappen en -gezelschappen weet te betrekken.

Rastafaricultuur

In zijn nieuwe voorstelling JAH! duikt hij in de Rastafaricultuur, de cultuur van zijn vader, die hem de Rastafariwaarden harmonie, liefde, vrede en community meegaf. De dansers verbeelden het verhaal dat een vader aan zijn zoon vertelt over de worsteling die hij als zwarte man in ‘Babylon’ (Europa) doormaakte. De zoon, min of meer gemodelleerd naar Jansen, heeft een ander perspectief. JAH! kijkt dan ook verder dan het clichébeeld van dreads, cannabis en reggae, al ontbreken die elementen niet.

Behalve dat alles, organiseert de Rotterdammer met zijn Stichting Blackbirds lessen, workshops en programma’s voor jongeren die in ingewikkelde omstandigheden opgroeien. Ook wil hij een gezelschap oprichten voor dansers met een hiphopachtergrond én een formele dansopleiding, zoals hijzelf en zijn boezemvriend Gihan Koster. Koster ontmoette Jansen op de dansacademie. „Die was best wit, dus als twee jongens met een andere culturele achtergrond trek je vanzelf naar elkaar toe. Ik vond zijn mindset van ‘als je iets wilt, moet je het doen’ toen al heel inspirerend”, zegt Koster.

In zijn nieuwe voorstelling JAH! duikt hij in de Rastafaricultuur, de cultuur van zijn vader

Wat Jansen vooral wil, is „delen, connecten en exchangen” – drie sleutelwoorden uit zijn toespraak bij de aanvaarding van de Charlotte Köhlerprijs. Geen loze woorden: ook dit prijzengeld (20.000 euro) houdt hij niet voor zichzelf; hij denkt na over een goede manier om anderen te laten meeprofiteren.

Het is moeilijk voorstelbaar, maar naast zijn drukke dansagenda draait Jansen drie dagen per week als jeugdzorgmedewerker nachtdiensten bij een instelling in Rotterdam. Omdat hij, zoals hij zelf zegt, iets wil teruggeven aan de jeugdzorg, de dans een te onzekere financiële basis vindt én omdat hij graag contact houdt met de wereld buiten de dansbubbel.

Het feit dat hij zelf jaren in een instelling zat, geeft hem als jeugdzorgmedewerker een meerwaarde, ziet zijn collega Lili Mercera. De jongeren vertrouwen hem, stellen zich open. „Ze voelen dat hij ze niet ziet als cliënt met problematiek a of b, maar als méns.” Bij het creatieproces van Birds vroeg hij hun, en Mercera, om input en feedback: een brug slaan tussen kunst en zorg is één van zijn doelstellingen.

Delen en geven, mensen betrekken, hun gevoelens en ervaringen erkennen en invoelbaar maken, communities bouwen: het loopt als een rode draad door zijn activiteiten. Of, zoals iemand treffend opmerkt: „Dalton heeft geen community, Dalton is een community”