Midden in de nacht renden ze de weg over, het woud in. Ze waren met bijna honderd mensen, vertelt Paul Eisfeld van actiegroep Tesla Stoppen. Twee bussen vol, bepakt met touwen, hout, zagen, tenten, hangmatten, slaapzakken en zaklampen, in de koude nacht van 27 op 28 februari. Dit was het begin van een bosbezetting.
Het terrein waarop Tesla zijn Europese fabriek voor elektrische auto’s wil uitbreiden, dertig kilometer ten oosten van Berlijn, is sindsdien de tijdelijke woonplaats van activisten. Autowegen en een spoorweg omringen het. Bos dat er nog staat, moet verdwijnen voor nieuwbouw van de Tesla Gigafactory Berlin-Brandenburg. De Amerikaanse autobouwer wil er 170 hectare bij, om zijn jaarproductie te verdubbelen tot een miljoen auto’s.
De fabriek „is een geschenk uit de hemel” voor Grünheide, volgens burgemeester Arne Christiani. In Brandenburg, economisch niet de meest gezegende deelstaat, nam het bbp vorig jaar toe met ruim 2 procent, aanzienlijk meer dan elders in Duitsland. Jörg Steinbach, deelstaatminister van economie, schrijft die groei toe aan Tesla en daarmee verbonden bedrijven.
Maar niet iedereen is daar tevreden over. Sinds het begin van de bouw van de Gigafactory, in 2020, is de lokale weerstand tegen het bedrijf toegenomen. De groene belofte van Tesla is een illusie, vinden bezorgde omwonenden en activisten. „De schone elektrische auto is een leugen, het is niet de oplossing. We moeten investeren in openbaar vervoer, in plaats van zorgen dat iedereen rond kan rijden in twee ton staal”, aldus Paul Eisfeld (24). Hij studeert „iets met milieubescherming” in Berlijn en heeft zich opgeworpen als woordvoerder van de bosbezetters.
Eisfeld leidt rond op het bezette terrein. In een zithoek wordt iets vrolijks gezongen en speelt iemand piano. Hoe het instrument hier is gekomen, weet hij niet precies. Aan een biertafel maakt een jongen met schrift, boek en grafische rekenmachine wiskundehuiswerk.
Vensterglas
Het begin van de actie was spannend, vertelt Eisfeld. De bosbezetters hadden zich voorbereid met klimlessen in Berlijnse parken, en vooraf boomhutonderdelen getimmerd. „Die eerste nacht moesten we meteen ongezien ons kamp opbouwen, zodat we niet direct al zouden worden uitgezet.” De actievoerders wisten wel dat ze steun hadden vanuit het dorp. „Anders waren we deze bezetting niet begonnen”, vertelt Eisfeld. De kiem van het protest tegen Tesla lag daar, bij Burgerinitiative Grünheide.
Acht hutten bouwden ze die eerste dagen, op vier, vijf, zeven meter hoogte. Niemand die het doorhad. Hoewel: personeel van het nabije kantoor van vakbond IG Metall was wel iets opgevallen, zo bleek later. Waar gingen toch al die zwartgeklede mensen met werkschoenen naartoe?
Gemiddeld zijn er zo’n tachtig bosbezetters aanwezig, schat Eisfeld. Ze delen tenten, hangmatten en boomhutten. Hoe langer hij kijkt, des te meer hutten hij ontdekt in het woud van bomen en spandoeken. Het zijn er zestien. Sommige hebben kozijnen met vensterglas, de daken zijn afgedekt met groen tentzeil. Iemand heeft een visnet hangen met daarin dagcrème, shampoo en tandpasta. De bezetters mogen in elk geval tot 20 mei blijven, heeft de rechter bepaald.
Een paar honderd meter van het actieterrein ligt het spoorwegstation voor Teslapersoneel. Daar, op de route naar de shuttlebus, hebben de activisten een informatiemarkt opgezet. Ze delen er koffie uit, koekjes en folders. „Tesla houdt in de gaten of de werknemers een kijkje komen nemen”, vertelt Eisfeld. „Soms treuzelen mensen hier en nemen ze toch een folder aan.”
Over de komst van de Teslafabriek naar Grünheide (circa 9.000 inwoners) had de gemeente niets te zeggen. De regering van Brandenburg had een zware lobby gevoerd om het bedrijf binnen te halen, en die strijd gewonnen.
Maar over de uitbreiding gaat de gemeenteraad wel. En de bewoners keuren die af, zo bleek in februari uit een niet-bindend referendum: 62 procent stemde tegen. Minister Steinbach (SPD) noemde die uitslag „een aanmoediging voor de gemeente en Tesla om de onbeantwoorde vragen de komende weken te beantwoorden”.
En daar loopt het dus mis, zegt Karolina Drzewo van actiegroep Tesla den Hahn abdrehen (Tesla’s kraan dichtdraaien). „Het gaat niet om onbeantwoorde vragen. Wij komen met dezelfde informatie gewoon tot een andere conclusie.”
Waterprobleem
Waarvoor Tesla die 170 hectare straks nodig heeft? Uitbreiding van het emplacement voor goederentreinen bijvoorbeeld, voor magazijnen en een kinderdagverblijf. Dat laatste, stellen critici, is vooral publicrelationspraat. Wie kan er nu tegen een kinderdagverblijf zijn? Dat is het probleem niet.
Water, dát is een probleem. Brandenburg behoort tot de Duitse regio’s met de minste neerslag en de meeste droogte. Waterbeheerders zien er de vraag telkens stijgen en stellen al waterlimieten op voor huishoudens.
actievoerderPaul Eisfeld We moeten investeren in openbaar vervoer, in plaats van zorgen dat iedereen rond kan rijden in twee ton staal
„Dat juist hier zo’n waterintensieve fabriek moet komen, is onbegrijpelijk”, zegt Steffen Schorcht (63), medeoprichter van Burgerinitiative Grünheide en inwoner van het naast die gemeente gelegen Erkner. De elektro-ingenieur staat naast zijn zwarte Mercedes (van de zaak, niet elektrisch) op de parkeerplaats van de Teslafabriek.
Het is dinsdagmiddag, half zes, werknemers vertrekken. Per Tesla, Suzuki, Volkswagen of lijnbus. „Kijk”, zegt Schorcht, „zij mogen hier op hun werkplek 120 liter water per dag gebruiken, per persoon.” Hij wijst in de richting van Erkner, waar met 11.900 inwoners minder mensen wonen dan bij Tesla werken (12.500). „Ik en mijn vrouw mogen nu elk 105 liter water gebruiken. Als mijn dochters over zijn uit Berlijn, moet ik de rest van de week zuinig doen met water.”
Door lagere productie heeft de Gigafactory afgelopen jaar overigens minder water gebruikt dan had gemogen, 451.654 kubieke meter in plaats van 1,3 miljoen. Of het Tesla lukt om, zoals gepland, in Brandenburg op te schalen van 12.500 naar 22.500 medewerkers, is zelfs de vraag. Deze week maakte het concern bekend dat Tesla wereldwijd een tiende van zijn personeel ontslaat. Wat dat voor de Duitse fabriek betekent, is nog niet bekend. Onduidelijk zijn ook de gevolgen voor de uitbreidingsplannen. Tesla reageert niet op vragen van NRC en andere media. Topman Elon Musk laat via X weten dat het bedrijf zich met de ontslagen „voorbereidt op de volgende groeifase” van het bedrijf.
Milieu-incidenten
De zorg van omwonenden van de Gigafactory wordt extra gevoed doordat de fabriek in een grondwaterbeschermingsgebied staat. De fabriek heeft daar zeker 26 milieu-incidenten veroorzaakt, berichtte het Duitse weekblad Stern. Het gaat om chemische stoffen die in de natuur terecht zijn gekomen, en fabrieksbranden. Tesla geeft er weinig openheid over. Dat baart de omgeving zorgen. Je weet niet wat het voor mensen in de buurt betekent, zegt Schorcht. „We staan hier op een paar honderd meter van een school.”
En dan is er het woud, volgens Elon Musk „brandhout”, bedoeld om gekapt te worden. „Musk heeft gelijk, het is niet bepaald oerbos”, zegt Schorcht. „Maar wat is dat voor een argument? Er is überhaupt bijna geen oerbos meer in Duitsland. Dit bos is belangrijk voor de waterhuishouding van het gebied.”
Voor- en tegenstanders
„In Grünheide tekent zich een tweedeling af”, vertelt Pamela Eichmann, SPD-raadslid en inwoner van Grünheide. Onbegrijpelijk is dat niet, vindt ze, zo’n groot project als dit heeft altijd voor- en tegenstanders. „Maar zo verhard als de verhoudingen nu zijn, zo ver zou het eigenlijk niet mogen gaan.”
Een bevriende moeder belde haar laatst, vertelt Eichmann. De oudere zoon van die vrouw bleek bij Tesla te werken. Dat had ze Eichmann haast niet durven vertellen. „Ja, dan merk je dat men het überhaupt niet meer aandurft dat woord Tesla in de mond te nemen. Mensen zijn bang direct in een conflict te belanden.”
Bij bakkerij Hennig in Grünheide kocht Tesla afgelopen zomer voor 2.000 euro taart. Gewoon, een aardigheidje voor de bewoners die dat konden afhalen. Omkoping?
Een verkoopster haast zich te zeggen dat er geen sprake was van een steunbetuiging aan het bedrijf. „Onze Kuchen is gewoon heel lekker.”
Eichmann was aanvankelijk blij met de komst van de fabriek. Ze is al tien jaar raadslid, en de gemeente kon wel wat aandacht gebruiken. „De regio kan zich nu verheugen op nieuwe ontwikkelingen”, had ze gezegd.
Maar nu, vijf jaar later, moet de gemeenteraad besluiten over de uitbreiding. Nu de burgers tegen hebben gestemd, wordt het bestemmingsplan herzien. De raadsleden moeten dat in mei goed- of afkeuren. Dat is een flinke belasting, vindt Eichmann. Duizenden pagina’s moeten ze verwerken, bij groeiende onrust onder de burgers, en dan gaat het ook nog om een besluit „dat wel tientallen jaren zal doorwerken. Wij zijn allemaal hobbypolitici, we doen dit in onze vrije tijd.”
Jaarlijks overlijden er tachtigduizend Britten aan de gevolgen van roken. Aan longkanker, COPD of aan andere luchtwegaandoeningen. Rokers hebben gemiddeld tien jaar eerder serieuze gezondheidszorg nodig dan niet-rokers. En wie jong met roken begint, leeft gemiddeld tien jaar korter.
Allemaal argumenten voor de Britse premier Rishi Sunak (Conservatieve Partij) om roken voor toekomstige generaties moeilijker te maken. Dit is een van Sunaks persoonlijke doelstellingen en het kan een belangrijk element van zijn politieke erfenis zijn. Dinsdag stemde het Lagerhuis in met zijn wetsvoorstel dat het iedereen geboren op of na 1 januari 2009 voor altijd verbiedt om sigaretten te kopen. Het is waarschijnlijk dat ook het Hogerhuis hiermee instemt.
Premier Sunak keek voor het ontwerp van dit verbod naar Nieuw-Zeeland, waar vergelijkbare wetgeving werd ingetrokken na verkiezingen en een politieke machtswissel. De kans dat zijn plan in het Verenigd Koninkrijk ook op zo’n manier strandt is klein, omdat oppositiepartij Labour ook voor het voorstel heeft gestemd. De wet moet per 1 januari 2027 ingaan en zou dan de strengste anti-rookwetgeving ter wereld zijn – het is uitzonderlijk dat een land de machtige tabakslobby zo duidelijk negeert.
De bedoeling is dat het verbod voor alle vier landen van het VK gaat gelden, dus in Engeland, Wales, Schotland en Noord-Ierland, ook al is de gezondheidszorg officieel een onderwerp waar elk land zelf over gaat. Ook komen er strengere regels voor elektronische sigaretten. Wegwerpvapes gaan in de ban en de vrolijk gekleurde verpakkingen, de smaken en het etaleren van vapes in winkels worden aan banden gelegd. Het aantal kinderen dat vapet in Engeland is de afgelopen jaren verdrievoudigd.
100 pond boete
Iedereen die nu vijftien jaar of jonger is, krijgt nooit meer de kans om legaal sigaretten te kopen. Het roken zelf wordt dus niet verboden. Praktisch gezien stijgt de leeftijd waarop sigaretten kopen is toegestaan steeds met een jaar – nu is dat nog achttien jaar. Winkeliers kunnen ter plekke een boete van 100 pond (omgerekend ongeveer 117 euro) krijgen als ze toch sigaretten verkopen aan iemand die te jong is, boven op een boete van 2.500 pond (2.925 euro) die lokale overheden hun kunnen opleggen.
Lees ook Vapen als hulpmiddel om te stoppen met roken? Engeland hoopt dat het werkt
De Britse regering heeft een impactanalyse laten doen, waarbij onderzoekers een voorzichtige schatting maken van de effecten van de wet. „We erkennen de onzekerheid over de impact die het beleid heeft, omdat zulk beleid nog nergens ter wereld is geïmplementeerd”, schrijven ze. Ze baseren zich mede op onderzoek naar de effecten van een verhoging van de wettelijke verkoopleeftijd van achttien naar 21 jaar. Hun verwachting is dat het aantal rokers van veertien jaar en ouder daalt, van 12,4 procent van de bevolking in 2023 naar 1,5 procent in 2056. Op de lange termijn, vanaf 2044, verwachten ze ook een scherpe daling in het aantal mensen dat overlijdt als gevolg van ziektes die door roken worden veroorzaakt.
De onderzoekers stellen ook vast dat jongeren altijd nog indirect, via-via, aan sigaretten zouden kunnen komen, zoals dat nu ook geldt voor pubers onder de achttien jaar. Alleen wordt dit effect waarschijnlijk verkleind doordat ook het kopen van sigaretten voor iemand anders strafbaar wordt. Tegenstanders wijzen erop dat het plan willekeurige leeftijdsdiscriminatie in de hand werkt: in de toekomst mag bijvoorbeeld een 29-jarige wel een pakje sigaretten kopen en een 28-jarige niet.
Verdeeldheid
De Conservatieve Partij was verdeeld over het wetsvoorstel. Bijna zestig Lagerhuisleden van de fractie – in totaal zijn ze met 347 leden – stemden ertegen. Zij vinden het betuttelend en een te grote inmenging in de privékeuzes van volwassen burgers over hoe ze hun leven leiden. Ze waarschuwden dat hierdoor ook verboden rond ongezond eten of alcohol ineens mogelijk zouden worden.
Onder de critici was Kemi Badenoch, de minister voor handel die geen geheim van haar ambities maakt om Rishi Sunak ooit op te volgen als partijleider. Badenoch noemde het argument van leeftijdsdiscriminatie: „Mensen die één dag na elkaar zijn geboren hebben hierdoor verschillende rechten.” Ook Tories die banden hebben met de vape- en tabaksindustrie spraken zich uit tegen de wet. De tabakslobby probeerde om de wet af te zwakken, zodat alleen de minimumleeftijd van achttien naar 21 jaar zou gaan.
Premier Sunak had de weerstand binnen zijn partij zien aankomen en leek vooraf geaccepteerd te hebben dat hij een deel van de Conservatieven met dit voorstel van zich vervreemdt. Niet voor niets besloot de partijtop vooraf al dat dit een vrije kwestie zou zijn voor hun fractie, dus de Lagerhuisleden waren niet gebonden aan de gebruikelijke partijdiscipline. Toch betekent de tegenstem van tientallen rebelse Lagerhuisleden alsnog een buts voor zijn gezag als partijleider, zeker omdat ook ministers uit zijn kabinet tegen het voorstel stemden.
De Europese regeringsleiders zullen de aanval van Iran op Israël op een top deze week gezamenlijk veroordelen, oproepen tot de-escalatie én hoogstwaarschijnlijk de weg vrijmaken voor nieuwe sancties tegen Iran. Als je dat laatste doet, zegt een bron in Brussel, laat je Israël zien dat het niet alleen staat én bestaat de mogelijkheid dat Israël het Europese besluit laat meewegen in de vraag of en hoe terug te slaan.
Een aantal landen dringt er langer op aan om Iraniërs die betrokken zijn bij de levering van drones aan Iraanse bondgenoten in het Midden-Oosten, zoals de Houthi’s in Jemen of Hezbollah in Libanon, op een sanctielijst te zetten. Anderen in Brussel wierpen tegen dat je behoedzaam moet zijn met straffen omdat het van belang kan zijn niet alle bruggen met Teheran te verbranden.
Eigenlijk zouden de Europese leiders zich deze week vooral buigen over een klassiek EU-thema: concurrentiekracht, in het bijzonder over de interne markt, het kroonjuweel van de Unie. Maar geopolitiek kaapte – weer eens – de agenda. Voordat donderdag de economie aan bod komt, zullen de leiders zich tijdens een diner woensdagavond bezighouden met de internationale crises van de dag: Iran en Oekraïne.
De noodzaak om over Oekraïne te spreken drong zich eind vorige week onverbiddelijk op toen de noodkreten uit Kyiv over Russische overmacht niet langer konden worden genegeerd. President Zelensky, die woensdagavond virtueel aanschuift, zal ongetwijfeld met klem onder de aandacht brengen dat Oekraïne zonder extra hulp uit het Westen met de rug tegen de muur staat. Vorige week vuurde Rusland 11 raketten af op een belangrijke energiecentrale in de buurt van Kyiv. Oekraïne, zei Zelensky maandag, vernietigde er zeven, de overige vier vernietigden de centrale. Oekraïne had niet de capaciteit om ook de resterende raketten neer te halen.
Lees ook Sánchez wil erkenning van Palestina, maar Europa blijft verdeeld
Zeven Patriot-installaties
De Oekraïense roep om zeven Patriot-installaties voor luchtverdediging, leverde welgeteld één Europese toezegging op: Duitsland stelde een systeem beschikbaar. Nederland beloofde extra geld. Premier Rutte spreekt deze woensdag over steun voor Oekraïne met collega’s van Denemarken en Tsjechië op het NAVO-hoofdkwartier. Diplomaten verwachten dat in de marge van het EU-diner ook gesproken zal worden over de concrete levering van luchtafweer.
Zelensky verknoopte Poetins oorlog in Oekraïne afgelopen weekend onmiddellijk met de Iraanse aanval op Israël. Waarom kan het Westen de Iraanse drones wel tegenhouden als ze naar Tel Aviv vliegen en niet als Iraanse drones door Rusland afgevuurd worden op Charkiv?
„De hele wereld ziet wat échte afweer is. Ziet wat haalbaar is”, zei Zelensky zondagavond. „En de hele wereld zag dat Israël zich niet alleen hoefde te verdedigen. De dreiging uit de lucht werd ook geëlimineerd door zijn bondgenoten.”
Lees ook De radicaal-rechtse conferentie in Brussel die niet doorging
Een internationale coalitie van onder andere de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Jordanië hielp Israël bij het afvangen van raketten en drones in de nacht van zaterdag op zondag. De G7-landen veroordeelden zondag de aanval en zeiden klaar te staan voor verdere actie. Sindsdien wordt in de VS en de EU gezocht naar een gepast antwoord.
Het Westen probeert eendrachtig drie boodschappen te communiceren. Israël kan rekenen op steun voor het recht op zelfverdediging, maar wordt in één adem gemaand voorzichtig te zijn met het beantwoorden van de aanval. Iran werd alom veroordeeld en kan rekenen op extra sancties.
Het Westen is in crises als deze snel geneigd om sancties in te zetten. Vraag is wel hoe effectief die kunnen zijn. Iran leeft immers al decennia met westerse sancties.
Nieuwe sancties tegen het Iraanse droneprogramma zouden aansluiten bij een bestaand sanctieregime dat de levering van drones aan Rusland straft. Onderzocht wordt nu of behalve de levering van drones ook de levering van raketten onder het regime gebracht kan worden.
Daarnaast wil men dus de levering aan Iraanse bondgenoten in het Midden-Oosten straffen. Het is overigens al strafbaar om vanuit de EU onderdelen voor drones aan Iran te leveren.
De zwaardere sanctie om de Iraanse Republikeinse Garde als terroristische organisatie aan te merken is juridisch niet eenvoudig en werd door veel lidstaten als té provocatief van de hand gewezen. Een dergelijke stap zou waarschijnlijk een weerwoord van Teheran provoceren en het is juist óók de bedoeling om het conflict te de-escaleren.
Met zijn hand op zijn buik strompelt Gaulekwa Mophuting de spoedeisende hulp binnen van het publieke Tshepong Ziekenhuis in de middelgrote stad Klerksdorp in de provincie Noordwest. Bij binnenkomst neemt hij plaats in de wachtrij voor de medische intake. De jongvolwassen man uit een nabijgelegen township verbijt zijn pijn terwijl hij al kreunend voorover leunt op zijn knieën.
Naast hem zit een tienermeisje met een hoofdwond, ze ondersteunt haar hoofd op een manier die nekletsel doet vermoeden. Achter hem zit een man in een rolstoel, zijn voet is opgezwollen tot bijna onvoorstelbare proporties.
Te weinig ambulances
„De patiënten die we hier krijgen zijn vaak heel erg ziek of hebben ernstig letsel,” vertelt arts Onwabe Titi, die vandaag de leiding heeft over de spoedeisende hulp. „De meeste van onze patiënten zijn arm en omdat er te weinig ambulances zijn, moeten ze met het openbaar vervoer komen. Vanwege die kosten stellen deze patiënten de zorg uit.”
„Ze zijn langzaam”, klaagt Mophuting over de artsen, „Ik heb zoveel pijn, ik kan niet eens praten.” Maar hij heeft geluk, het is op dit moment niet druk op de spoedeisende hulp. Hij hoeft slechts twee uur te wachten.
Niet zoals Ronald Haynes, van beroep beveiliger, die al zeven uur lang, vanaf half zeven ’s ochtends, op een houten bankje in de gang zit voor een afspraak bij de afdeling oncologie. „Dat is hoe het gaat als je geen private medische hulp kunt betalen. Een goede zorgverzekering kost 7.000 rand (350 euro) of meer, dat is meer dan de helft van mijn salaris.”
Op afdeling 10 voor vrouwen met niet-besmettelijke aandoeningen, doet de jonge, net gerekruteerde dokter Hanri van Niekerk haar ronde langs 72 patiënten. „Er is ooit een patiënt van mij overleden, omdat de juiste medicatie niet op voorraad was”, licht Van Niekerk toe. „Als je bedenkt dat die medicatie er wel is, maar in de koelkasten van de private sector ligt, dan breekt mijn hart.”
‘Meest ongelijke land’
175 kilometer verderop in Parktown, een welgestelde wijk van Johannesburg, zit de gepensioneerde Bridget Witney in alle rust te breien. Ze wacht in de chique ontvangstruimte van het Breast Care Centre of Excellence (BCCE) op haar zus die er een behandeling ondergaat. Achter de twee receptionistes hangt een imposant schilderij, ze delen cupcakes uit. „Ik heb er alle vertrouwen in dat de artsen hier mijn zus met de best mogelijke zorg helpen,” stelt Witney overtuigd. „De zorg in Zuid-Afrika is echt heel goed, minstens net zo goed als in Europa. Tenzij je naar een publiek openbaar ziekenhuis moet natuurlijk.”
Zuid-Afrika is het meest ongelijke land ter wereld, volgens de Wereldbank, die de zorg specifiek noemt als belangrijke reden voor die ongelijkheid: 85 procent van de meer dan 61 miljoen Zuid-Afrikanen is afhankelijk van de publieke zorg, slechts 15 procent kan zich de private zorg veroorloven. De overheid betaalt de publieke zorg uit belastinggeld, de private zorg draait voornamelijk op commerciële zorgverzekeringen. Op dit moment heeft meer dan 70 procent van de blanke bevolking zo’n zorgverzekering, onder de zwarte bevolking is dit minder dan 10 procent. Hoewel de publieke zorg bijna acht keer zoveel mensen bedient, zijn de budgetten van beide sectoren nagenoeg gelijk.
De publieke zorgsector kampt met budgettekorten. Die leiden tot gebrek aan medicatie, medisch personeel en soms voedsel voor patiënten. Ziekenhuizen zijn verouderd en hebben niet genoeg capaciteit. Daarnaast zijn de lange wachttijden berucht. Zo moeten patiënten tot vijf jaar wachten op een operatie.
Tot overmaat van ramp heeft het ministerie van Financiën vanwege de kwakkelende economie bezuinigd op de zorgbudgetten. Uit onderzoek van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) blijkt dat de ongelijke toegang tot zorg in Zuid-Afrika de afgelopen vijftig jaar alleen maar is toegenomen. „We hebben een hervorming nodig die de situatie gaat omkeren”, stelt Laetitia Rispel, professor publieke gezondheidszorg aan de Wits Universiteit van Johannesburg. „Er is nog steeds die raciale tweedeling uit de Apartheid, waarbij vooral de zwarte bevolking is aangewezen op openbare gezondheidszorg die bezwijkt onder de druk, terwijl er tegelijk een vitaal privaat zorgstelsel is voor de rijken. Geen land ter wereld kan omgaan met die ongelijkheid.”
Verkiezingen
Het ministerie van Gezondheidszorg werkt al sinds 2011 aan een grootscheepse hervorming via de National Health Insurance (NHI). Na de invoering zal het departement voor Gezondheidszorg voor iedereen alle zorg inkopen uit één fonds dat gefinancierd wordt uit belastingen. Private verzekeringen zijn er dan alleen nog voor zorg die niet via de NHI wordt aangeboden. Volgens het ministerie gaat het nieuwe systeem zo’n 200 miljard rand (9,8 miljard euro) per jaar kosten. In 2020 spendeerde Zuid-Afrika zo’n 25 miljard euro aan gezondheidszorg, 8,6 procent van het bbp. Maar ongeveer de helft daarvan kwam voor rekening van de private sector. Ter vergelijking: in Nederland bedroegen de zorguitgaven in 2020 11,2 procent van het bbp.
De invoering van de NHI-wet is het afgelopen jaar in een stroomversnelling gekomen. Het wetsontwerp is goedgekeurd door het parlement en sinds 6 december ligt het document op het bureau van president Cyril Ramaphosa (van regeringspartij ANC) voor een laatste handtekening. „Ik zoek een pen om het te ondertekenen”, grapte hij hierover tijdens zijn ‘State of the Nation Address’ begin februari.
Met de aanstaande nationale en provinciale verkiezingen op 29 mei is de politieke druk om die handtekening te zetten groot. In de peilingen staat het ANC op flink verlies en zal de partij voor het eerst sinds de invoering van de democratie dertig jaar geleden geen absolute meerderheid halen.
Invloedrijke spelers
Maar de wet is hevig bekritiseerd en stuit op weerstand van invloedrijke spelers. De Nationale Artsenvereniging SAMA heeft bezwaren tegen de wet zoals die nu luidt. Ze krijgt steun van het verbond van ziekenhuizen HASA, verzekeraars en de machtige bedrijfslobby die zelfs dreigt om de wet in de rechtszaal aan te vechten. „De wet is te vaag op punten waar het duidelijk moet zijn”, meent professor Rispel. De regering is van plan de NHI stapsgewijs in te voeren, maar het is bijvoorbeeld nog onduidelijk wie er voor de enorme kosten opdraait. „Maar de grootste fout die de regering heeft gemaakt is om de artsen niet te betrekken bij het opstellen van deze wet, want die kunnen de NHI maken of breken.”
Barend van den Bergh, reconstructief plastisch chirurg van het BCCE is het daarover roerend met de professor eens. „We hebben geen probleem met het concept van de NHI. We willen alleen weten hoe het precies in zijn werk zal gaan en hoe wij als private gezondheidszorg daarin passen”, zegt hij. „In ons land hebben we problemen in ons staatsapparaat”, vervolgt de chirurg, doelend op corruptie en mismanagement. „Dat geeft een hoop onzekerheid, met als gevolg dat er nu een exodus is van medisch personeel dat zijn heil ergens anders zoekt.” Ook veel van zijn patiënten vrezen om diezelfde redenen dat ze straks geen goede zorg meer zullen krijgen.
Schandalen en mismanagement
Het wantrouwen richting de overheid en het gezondheidsdepartement komt niet uit de lucht vallen. Een waslijst aan staatsbedrijven is ten prooi gevallen aan ongebreidelde corruptie en mismanagement. Energiebedrijf Eskom, vrachtvervoerder Transnet en luchtvaartmaatschappij South African Airways zijn daarvan de bekendste voorbeelden.
Lees ook In Zuid-Afrika valt vier uur per dag de stroom uit, en de stap naar groene stroom is verder weg dan ooit
De publieke gezondheidszorg wordt al jaren geteisterd door schandalen. Zo kwam aan het licht dat door corruptie en fraude ruim 17 miljoen euro verdwenen is uit het coronapotje. Klokkenluider Babita Deokaran is in 2021 doodgeschoten nadat ze corruptie met een omvang van zo’n 50 miljoen euro had blootgelegd bij het departement van Gezondheidszorg. „Je kunt ervoor kiezen om te wantrouwen”, zegt Binu Luke, vanuit zijn sobere kantoor in het Tshepong Ziekenhuis waar hij het hoofd van de klinische afdeling is, „maar het gaat om de gezondheidszorg van de hele bevolking. Ik ben ervan overtuigd dat die vooruitgaat als we het budget eerlijker verdelen.” Zijn eigen ziekenhuis heeft met behulp van subsidies uit kunnen breiden.
De meeste patiënten in zijn Tshepong Ziekenhuis weten niet eens dat er een hervorming op handen is. Maar hen is wel duidelijk dat er iets moet veranderen. „Als ze meer dokters en verplegers kunnen aannemen, dan hoeven we niet meer zo lang te wachten in de rij”, zegt de werkloze longpatiënt Peter Lekoma. Voor arts Titi is het heel simpel: „De enige manier waarop de NHI een succes kan worden is als het geld bij ons in de ziekenhuizen terecht komt, zodat we de tekorten kunnen aanpakken.”
Na medisch onderzoek stelt Titi vast dat Mophuting een blindedarmontsteking heeft. Hij krijgt pijnstillers en zal onder het mes moeten om zijn blindedarm te laten verwijderen. Om die afspraak te krijgen zal hij opnieuw in een wachtrij moeten plaatsnemen. De tijd zal leren wanneer er plek is op de operatiekamer.
Ze klinken steeds meer als noodkreten vanaf de frontlijn, de oproepen van Oekraïense politieke en militaire leiders aan het Westen om snel militaire hulp te sturen in de ongelijke strijd tegen Rusland. Door een groot tekort aan munitie en luchtafweer verovert Rusland niet alleen gestaag terrein langs de oostelijke frontlinies, Oekraïne slaagt er tegelijkertijd steeds minder in zijn eigen troepen, de bevolking en de civiele infrastructuur te beschermen tegen luchtaanvallen. Het percentage onderschepte raketten en drones is gedaald tot onder de 50.
Afgelopen weekeinde schetste de Oekraïense commandant der strijdkrachten, generaal Oleksandr Syrsky, een somber beeld van de Oekraïense positie in de oorlog. De situatie aan het front, vooral in het oosten, is vorige week „significant verslechterd”, schreef hij op Telegram. „Dit komt vooral door de aanzienlijke intensivering van de offensieve acties van de vijand na de presidentiële verkiezingen in Rusland.”
In het derde jaar na de grootscheepse invasie van 2022 maakt Moskou volop gebruik van de verzwakte positie van Oekraïne als gevolg van stokkende wapenleveranties. Doordat Amerikaanse munitieleveringen al maanden stilliggen als gevolg van interne politieke strubbelingen in Washington, kampt Oekraïne met een ernstig tekort aan granaten voor de artillerie, die nodig zijn om de Russische opmars af te remmen, maar ook met een tekort aan luchtafweersystemen en -raketten tegen de zware, aanhoudende Russische bombardementen op steden verder van het front.
Warm weer, droge bodem
De gevolgen zijn dagelijks zichtbaar in de Donbas, vooral ten westen van de door Rusland verwoeste – en ingenomen – steden Bachmoet en Avdiivka. Volgens Syrksy maken de Russen bovendien gebruik van warmer en droger lenteweer, dat het mogelijk maakt tientallen tanks en gevechtsinfanterievoertuigen in te zetten om het offensief kracht bij te zetten. De Russen proberen volgens Syrsky doorbraken te forceren richting steden als Pokrovsk, ten westen van Avdiivka, maar ook naar Kostjantynivka, Droezjkivka, Kramatorsk en Slovjansk, die nu nog enkele tientallen kilometers van het front liggen.
Van cruciaal belang daarbij is de plaats Tsjasiv Jar, ongeveer tien kilometer ten westen van het kapotgeschoten Bachmoet. Het stadje, dat voor de oorlog zo’n 12.500 inwoners telde, geldt op dit moment als „hot spot” in de oorlog, zei militair expert Oleksi Melnyk, voormalig luchtmachtofficier, maandag tegen de Kyiv Post. Tsjasiv Jar ligt op een heuvel met een hoogte van zo’n 227 meter en kijkt daarmee uit op het lagere gebied dat de Russen veroverd hebben. Als Oekraïne deze positie verliest, komt voor Rusland de stad Kramatorsk in zicht, die al jaren een logistiek centrum vormt voor de Oekraïense operaties. De Russen, die hun grondoffensief tegen Tsjasiv Jar kort na Kerstmis begonnen, hebben inmiddels de buitenwijken bereikt.
Zondag zei de Oekraïense generaal Syrksy dat de Russische militaire leiding de opdracht heeft gegeven Tsjasiv Jar in te nemen „vóór 9 mei”. Daarmee refereert Syrsky aan de Russische Dag van de Overwinning, waarop Moskou viert dat nazi-Duitsland werd verslagen. President Poetin is er alles aan gelegen de Russische bevolking die dag een militaire trofee te tonen. Met Bachmoet lukte dat een jaar geleden net niet.
Doelwit van het Kremlin
Volgens het Institute for the Study of War (ISW), een Amerikaanse denktank die dagelijks bericht over de oorlog in Oekraïne, geeft een verovering van Tsjasiv Jar de Russen de beste kans om een offensieve operatie te beginnen tegen de steden die een „significante Oekraïense defensieve gordel” vormen in de regio Donetsk. De stad Kostjantynivka ligt slechts een paar kilometer verderop. Verovering van de hele regio Donetsk – die Moskou al heeft geannexeerd – is een van de voornaamste doelen voor het Kremlin.
Elders in het land hebben de Oekraïense strijdkrachten andere grote zorgen. Rond de grote steden en belangrijke infrastructurele werken als elektriciteitscentrales blijkt de Oekraïense luchtafweer steeds vaker onvoldoende toegerust om de Russische aanvalsgolven vanuit de lucht – met drones en raketten – te weren.
Lees ook Russische raketten dringen nu ook door tot Kyiv, energiecentrale verwoest
Vorige week kreeg Kyiv een grote klap te verwerken toen de belangrijke elektriciteitscentrale Trypilska (op zo’n 40 kilometer van de hoofdstad) compleet werd verwoest door een Russische raketaanval. Zelfs in Kyiv, dat als best beschermde stad van het land geldt, is de luchtafweer op dit moment niet meer voldoende. Elders in het land dringen ook steeds meer raketten door het afgebeulde Oekraïense verdedigingsschild.
Ook president Volodymyr Zelensky probeerde de westerse wereld zondagavond in zijn toespraak tot de bevolking nog eens aan te sporen tot actie. „In de afgelopen week zetten Russische terroristen bijna 130 Shahed-drones in tegen Oekraïne; gelukkig konden we de grote meerderheid daarvan onderscheppen”, zei hij. „Meer dan tachtig Russische raketten en bijna zevenhonderd geleide bommen werden ook ingezet. Retoriek beschermt het luchtruim niet. Gedachten beperken niet de productie van terroristenraketten en drones.”
Oekraïense toon verhardt
Volgens hem slaagt Rusland nog altijd in westerse sancties te ontwijken. En Zelensky herinnerde er nog eens aan dat Oekraïne al maanden wacht op „een vitaal hulppakket”, mede omdat het Amerikaanse Congres niet tot een stemming komt.
Het Institute for the Study of War waarschuwde vrijdag dat de tekorten in de Oekraïense luchtafweer, in combinatie met verbeterde Russische aanvalstactieken, ervoor zorgen dat de luchtaanvallen veel meer impact hebben op Oekraïne, met name op de elektriciteitsvoorziening, zonder dat Moskou drastisch meer drones en raketten inzet. „Rusland exploiteert de degradatie van de Oekraïense luchtverdediging die wordt veroorzaakt door aanhoudende vertragingen van westerse veiligheidssteun”, aldus de denktank. „Dit patroon is alarmerend omdat het suggereert dat, zonder snelle hervatting van de Amerikaanse militaire hulp, het Russische leger kan doorgaan met het toebrengen van ernstige schade aan de Oekraïense strijdkrachten aan de frontlinies en aan de cruciale Oekraïense infrastructuur.”
Een van de Oekraïense noodkreten hierover kwam vorige week al van de minister van Buitenlandse Zaken, Dmytro Koeleba, die zei dat Oekraïne probeert op korte termijn zeven extra Patriot-systemen te krijgen. Dat is het Amerikaanse luchtverdedigingssysteem dat de meeste raketten over korte en middellange afstand onderschept. De toon waarvan de topdiplomaat zich bedient is verhard. Zo zei hij onlangs bij een bezoek aan de jarige NAVO: „Sorry dat ik jullie verjaardagspartijtje bederf, maar wie kan geloven dat de machtigste militaire alliantie ter wereld niet zeven Patriot-batterijen kan vinden voor het enige land in de wereld dat elke dag tegen ballistische raketten strijdt”. Tegen The Washington Post zei hij: „Aardige en rustige diplomatie werkt niet meer.”
Of het aan zijn oproep lag of niet, zaterdag maakte de Duitse regering bekend per direct een Patriot-batterij naar Kyiv te sturen. Oekraïne zou nu over drie batterijen beschikken, veel te weinig om het hele land te beschermen.
Diep in een vallei bij de Bosnische stad Foca, omgeven door groene bossen en hoge bergen, glinsteren tientallen houten huisjes van een kayakkamp aan de azuurblauwe rivier de Drina. Maar voor hoe lang nog?
Even verderop worden voorbereidingen getroffen voor de bouw van een waterkrachtcentrale, met verschillende dammen in de rivier. Daar waar nu het kayakkamp ligt, komt een stuwmeer. Het water dat nu nog zo’n vijftien meter onder de huisjes stroomt zal stijgen, zegt Jusuf Kurtovic (53) die – in overall – druk bezig is een balkon te betegelen van een van de huisjes. Het water zal niet alleen de huisjes bereiken, maar daar ver boven uit komen tot aan het parkeerdek, zo’n vijf meter boven het kamp.
„Zeker de helft van de bewoners in deze omgeving heeft direct of indirect werk dankzij het kayaktoerisme”, zegt Kurtovic, die al vijftien jaar het onderhoud doet van dit kamp. De huisjes komen uit zijn handen. „Die banen gaan allemaal verloren. Want we kunnen onze kayakhuisjes alleen hier neerzetten, er is verder nergens een vlak stuk land.”
De regio in het zuiden van Bosnië en Herzegovina kent nauwelijks industrie. Mensen leven er voornamelijk van toerisme of zijn keuterboer. „Iedereen die hier werkt is tegen de komst van de dam”, zegt Kurtovic wijzend naar de voorbijlopende schoonmaaksters, timmermannen en betonleggers.
In Bosnië en Herzegovina heerst een blauwe goudkoorts en het kayakwalhalla langs de Drina wordt daar waarschijnlijk het slachtoffer van. En dat is niet het enige slachtoffer. Ecologen vrezen met einde van de ‘Donau-zalm’, een vis die in de Drina paait. Wetenschappers zetten vraagtekens bij de droogte in het gebied en ngo’s zien schendingen van nationale wetgeving, die niet wordt gevolgd, genegeerd of overtreden. Aan de andere kant wil Bosnië en Herzegovina meer duurzame elektriciteit opwekken en is het al decennia bekend met waterkracht als elektriciteitsbron, terwijl het bergachtige land nog nauwelijks windmolens en zonneparken kent.
Snelstromende rivieren
Waterkracht is voor Bosnië een belangrijke elektriciteitsbron. In 2021 leverde het meer dan een derde van de totale elektriciteitsproductie op van het land. En daarin staat Bosnië en Herzegovina niet alleen. Op de hele westelijke Balkan, dat door het bergachtige landschap veel snelstromende rivieren kent, staan al 1.700 waterkrachtcentrales. Sinds 2022 zijn er nog zo’n 3.300 centrales gepland of al in aanbouw.
Maar wat blijft er over van al die wilde rivieren in de westelijke Balkan?
De meeste commotie is er nu rondom de waterkrachtcentrale in de 346 kilometer lange Drina, de Buk Bijela-dam bij Foca. De plannen voor deze dam zijn er al sinds de jaren zeventig. In de decennia erna werden tientallen huizen opgekocht langs de oever van de rivier. Maar omdat de bouw van de dam uitbleef, keerden sommigen van de bewoners weer terug. Met het risico dat ze binnen enkele jaren toch weer moeten verhuizen.
Want hoewel de bouw van de waterkrachtcentrale nog steeds niet helemaal zeker is, treffen bedrijven al wel voorbereidende werkzaamheden. Rondom Foca wordt al op drie plekken gebouwd. Niet in de rivier, maar ernaast. Zo liggen er wegen langs de oever, is een groot betonnen plateau zichtbaar op de plek waar de centrale moet komen en staan er verderop bakstenen barakken, inclusief een basketbalveld voor de werknemers die de komende jaren de waterkrachtcentrale moeten gaan bouwen.
In 2019 tekenden Servië en de Bosnische Republika Srpska (Bosnië en Herzegovina bestaat uit twee entiteiten: de Federatie van Bosnië en Herzegovina en deelrepubliek Republika Srpska, met beide veel bestuurlijke autonomie) een overeenkomst voor de bouw van drie waterkrachtcentrales in de Drina rondom Foca, voor een totaal van zo’n 400 miljoen euro. Alleen al de Buk Bijela-dam – de grootste van de drie projecten – zal goed zijn voor een vermogen van 93 megawatt. Met de resterende dammen bereikt het totale vermogen 180 megawatt.
Bijna onbestuurbaar
In 2020 stortten bewindslieden van Servië en de Republika Srpska het eerste beton voor de bouw van de centrale. Maar sindsdien is er veel onduidelijkheid over de toekomst van het project.
Allereerst vanwege de politieke situatie. Sinds de bloedige oorlog in Bosnië (1992-1995) is het land bijna onbestuurbaar. Officieel moet de Republika Srpska voor projecten van nationaal belang toestemming vragen aan de Federatie. Maar de commissie die daarover gaat, heeft sinds zijn twintigjarige bestaan nog nooit een besluit genomen.
Daarnaast werken onafhankelijke instanties niet naar behoren, zegt Jelena Ivanic van de ngo Center for Environment in haar kantoor in een buitenwijk van Banja Luka, de hoofdstad van Republika Srpska. „De inspectiedienst van de Federatie wordt niet erkend door die van Republika Srpska”, zegt Ivanic. „Bovendien dienden we onlangs een klacht in over vervuiling in een rivier waar gebouwd werd. De inspecteur kwam pas tien dagen later. Toevallig waren de werkzaamheden toen stilgezet en was de rivier schoon.”
Er is inmiddels geen rivier in Bosnië meer zonder waterkrachtcentrale, zegt Ivanic. En dat heeft gevolgen voor de ecologie. Er zijn vooral zorgen over het voortbestaan van de Donau-zalm, een beschermde diersoort. Vorig jaar bezochten tientallen wetenschappers verschillende rivieren in Bosnië om de stand van de natuur te onderzoeken.
Een andere zorg van Ivanic is de Chinese invloed in Bosnië en Herzegovina, dat geen EU-land is. China investeert veel geld in de waterkrachtcentrales. „Elk investerend land wil er zijn slaatje uit slaan”, zegt Ivanic. „Maar EU-landen respecteren de milieuwetten beter dan de Chinezen. We kennen voorbeelden dat bepaalde projecten werden afgeslagen door de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling vanwege negatieve gevolgen voor de biodiversiteit.”
De strijd van verschillende ngo’s tegen de dam heeft ervoor gezorgd dat de milieuvergunning voor de Buk Bijela-dam is ingetrokken, waardoor de bouwwerkzaamheden ín de rivier stilliggen. De hoop van de ngo’s is nu gevestigd op een nieuwe – strengere – milieuvergunning én buurland Montenegro, dat de bouw van de dam zou kunnen tegenhouden omdat de rivier de Drina uitmondt in de kloof van de Tara-rivier, die behoort tot Unesco-werelderfgoed. Maar Ivanic heeft weinig hoop: „We hebben alle mogelijke rechtsmiddelen uitgeput, ik zie onze kansen somber in.”
Meer zuidwaarts is er toch hoop. In de Vjosa-rivier in Albanië waren over een stuk van 272 kilometer zo’n 45 waterkrachtcentrales gepland. Maar door hevig verzet van bewoners en natuurorganisaties werd de Albanese regering gedwongen om van de rivier een nieuw nationaal park te maken, zodat de Vjosa en haar zijtakken behoed blijven voor industriële bouw. Daarmee werd de Vjosa-rivier vorig jaar Europa’s eerste ‘Wild River National Park’ – waarbij „het beschermen van de natuurlijke biodiversiteit” en het „bevorderen van onderwijs en recreatie” het doel is.
Zelfgestookte rakija
Niet alle bewoners rondom de Buk Bijela-dam zijn tegen de komst van de waterkrachtcentrale. Pal boven de plek waar de voorbereidende werkzaamheden langs de Drina zijn begonnen schaaft Savo Pejovic (71) in zijn tuin aan een houten stok om er een hamer van te maken. Praten over de dam wil hij wel. Maar niet voordat de fles zelfgestookte rakija rondgaat net even na het middaguur. „Slechts 49 procent”, lacht hij.
Zelf werkt Pejovic in de zomer als chauffeur voor de kayaktoeristen. Toch ziet hij heil in de dam. „Die dam levert ook weer banen op, in dit gebied waar helemaal geen perspectief is voor jongeren”, zegt Pejovic. Alle jeugd uit de regio vertrekt, zegt hij. Dat er toerismebanen verdwijnen ziet hij niet zo snel gebeuren. „Zo’n stuwmeer maakt het juist aantrekkelijk voor toeristen.” Al denken ze daar in het kayakdorp anders over, aangezien er geen plek is voor de hutjes en de stroming uit de rivier verdwijnt.
De gevolgen van de droogte in het gebied zijn ook al zichtbaar. Enkele molens hogerop die graan malen met hulp van de stroming in kleine bergbeekjes draaien al niet meer, vertelt Pejovic laconiek. Het enige waar hobbyvisser Pejovic zich zorgen om maakt is de Donauzalm. „Zo lang is ‘ie”, zegt hij, terwijl hij zijn onderarm op tafel legt. „De lekkerste vis van allemaal.” En, ja, zegt Pejovic, die zou zomaar eens kunnen verdwijnen met de komst van de dam.
Dan wordt hij onderbroken door zijn vrouw, die even verderop een schuurtje zwart verft. „Die dam komt er toch nooit”, roept ze. En inderdaad, zegt Pejovic, „al sinds ik klein ben wordt er over deze dam gepraat.” Maar nu de bouwwerkzaamheden toch echt begonnen zijn, is het voor Pejovic duidelijk: die dam komt er. „Mensen die er anders over denken, zoals mijn vrouw, die zijn niet goed bij hun hoofd”, lacht hij en slaat de rakija achterover.
Een jongen in uniform knipt de heggen in de tuin in model. Een ander bezemt het regenwater van afgelopen nacht van het basketbalveldje. In de keuken van de kantine maken een paar stafleden lunch klaar voor het personeel dat de boel draaiende houdt.
Hier in het Hope Hostel, met uitzicht op de groene heuvels van de Rwandese hoofdstad Kigali, zijn de bedden in alle kamers opgemaakt. Op de nachtkastjes liggen nieuwe korans en bidkleedjes te wachten, op de onderste planken liggen badslippers. Al bijna twee jaar staat dit hostel leeg. Het grote wachten is op de aankomst van asielzoekers uit het Verenigd Koninkrijk.
Manager Bakina Ismaël geeft een rondleiding en laat graag zien hoe fijn hij denkt dat hun gasten het hier gaan hebben. Van de tent waar een pooltafel staat en televisies hangen om sportwedstrijden te kijken tot de kantine, waar ze drie gratis maaltijden per dag krijgen. „Maar als ze willen mogen ze ook zelf koken.” Eerder verbleven hier wezen van wie de ouders vermoord werden tijdens de genocide op de Tutsi’s, dertig jaar geleden, maar zij zijn eruit gezet zodra de afspraken met het VK rond waren.
Alleen waarom er nog steeds geen asielzoekers zijn gearriveerd, dat weet Ismaël niet, of dat durft hij niet te zeggen. „Mijn verantwoordelijkheid is om te zorgen dat we er 100 procent klaar voor zijn als ze komen.”
Afschrikken
Deze week neemt het Britse parlement waarschijnlijk een wet aan die mogelijk moet maken wat de regering al twee jaar geleden, onder toenmalig premier Boris Johnson, heeft aangekondigd. Migranten die het wagen om met een rubberbootje vanuit Frankrijk naar het VK te varen, moeten op een vliegtuig naar Kigali worden gezet. Het vooruitzicht van een toekomst in Rwanda moet de migranten in Frankrijk genoeg afschrikken om van de gevaarlijke oversteek van het Kanaal af te zien. Rwanda krijgt in ruil voor het opnemen van de asielzoekers 370 miljoen pond (omgerekend ruim 433 miljoen euro). Plus nog eens 151.000 pond (ruim 175.000 euro) per asielzoeker die echt overkomt.
De uitvoering van dit plan liep vertraging op, door een juridische strijd tussen de asielzoekers en de Britse staat. Totdat in november vorig jaar het Hooggerechtshof het laatste woord had en bepaalde dat uitzetten naar Rwanda niet kon. De rechters concludeerden dat Rwanda geen veilig land is: asielprocedures worden er niet gedegen afgehandeld en de kans is reëel dat asielzoekers alsnog naar een ander, voor hen onveilig land, zouden worden uitgezet.
Maar de regering van huidig premier Rishi Sunak (Conservatieve Partij) liet zich niet tegenhouden. Sunak kwam met een nieuw, omstreden wetsvoorstel, dat bepaalt dat Rwanda wél veilig is. Het voorstel verklaart ook bepaalde mensenrechtenartikelen in bestaande wetgeving tot niet van toepassing en maakt juridische procedures tegen uitzetting lastiger. Asielzoekers die straks naar de rechter zouden stappen, mogen volgens de wet ook geen beroep meer aantekenen omdat Rwanda in algemene zin geen veilig land zou zijn, maar moeten hard maken waarom het er voor hen persoonlijk onveilig is.
Maandag behandelt het Lagerhuis dit voorstel en later deze week stemt waarschijnlijk ook het Hogerhuis ermee in, nadat de Lords vergeefs hebben geprobeerd de wet af te zwakken. Het Hogerhuis stuurde de wettekst de afgelopen maanden steeds terug naar het Lagerhuis, met ideeën voor wijzigingen. Die verwierp het Lagerhuis, waar de Conservatieve Partij een meerderheid heeft, vervolgens weer. Aan dit parlementaire pingpongen komt nu naar verwachting een einde. De regering hoopt dat de leden van het Hogerhuis inbinden, met als redenering dat hun stem minder zwaar weegt omdat zij niet direct door de bevolking zijn gekozen en het Lagerhuis wel.
Vrijheid van meningsuiting
Op de markt in hartje Kigali heeft lang niet iedereen gehoord over de overeenkomst tussen Rwanda en het VK. De vraag roept lege blikken op bij handelaren in winkeltjes die van alles verkopen, van ondergoed tot horloges, van slippers tot handtassen. „Als de twee overheden het hierover met elkaar eens zijn, lijkt het mij prima”, zegt Robert, zijn achternaam houdt hij liever privé. Hij verkoopt elektrische scooters. „Hier geloven we dat de overheid altijd de juiste beslissingen neemt.” Vrijheid van meningsuiting ligt problematisch in Rwanda; wie kritiek op het regime levert, riskeert intimidatie of arrestatie.
Lees ook ‘Rwanda is geen vrij land, en zeker niet voor vluchtelingen’
Voor de markt wacht een groepje brommertaxichauffeurs op passagiers. Eén van hen is chauffeur Jean Baptiste, en met zijn helm nog op zijn hoofd vertelt hij dat het geen probleem vindt als er asielzoekers uit het VK naar Rwanda zouden komen. Blijkbaar hebben de Engelsen andere plannen met hun maatschappij, zegt hij. „Als er veel mensen naar hun land komen, verstoort dat misschien hun eigen plannen. Zeker als het om illegale migranten gaat, begrijp ik het wel.”
Maar dat Rwanda onveilig zou zijn, dat is onzin, zegt Baptiste. „We zijn vrij om te gaan en te staan waar we willen. Volgens mij is het hier veiliger dan in sommige Europese landen.” Baptiste is 32 jaar en hij houdt aan zijn werk gemiddeld 3.000 Rwandese frank per dag over, omgerekend ongeveer 2,20 euro. Daar zijn dan de kosten voor benzine en de afbetalingen voor zijn brommer al van af. „En op een dag heb ik die brommer afbetaald.”
Ongeveer 40 procent van de Rwandezen verdient vergelijkbare bedragen als Jean Baptiste of nog iets minder, volgens gegevens van de Internationale Arbeidsorganisatie ILO. Ondanks de economische ontwikkeling van afgelopen jaren blijft Rwanda een lagelonenland en ligt het percentage inwoners dat in armoede leeft er hoger dan gemiddeld in Afrika ten zuiden van de Sahara. Voorzichtig brengen critici dit ook in tegen de overheidsplannen om asielzoekers te laten overkomen. „Wij leveren nog een strijd voor infrastructuur, elektriciteit, water. Voor scholen en ziekenhuizen. We moeten hier opnieuw over nadenken”, zei Jean Claude Ntezimana, lid van een kleine oppositiepartij, tegen nieuwszender CNN.
Een meerderheid van de Rwandezen werkt in de informele economie, dus zonder officieel contract of als kleine zelfstandige. Ze verkopen hoopjes zelf geteelde groenten of fruit op de markt. Tomaten, wortels of uien. Anderen krijgen een kleine premie voor de verkoop van mobiele data, ze zitten op straat onder een gele parasol van telecombedrijf MTN of een rode van Airtel. Zulk soort werk zou voor asielzoekers die de lokale taal niet goed spreken lastig te doen zijn.
Niemand blijft
Op anderhalf uur rijden van Kigali, in Gashora, ligt een opvangcentrum voor asielzoekers van de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR. Met borden vol friet, linzensalade en schijven watermeloen lopen ze de gaarkeuken uit, de lunch is net geserveerd. De asielzoekers hier komen uit Libië, waar ze in mensonterende omstandigheden leefden nadat ze hun thuislanden Somalië, Soedan of Eritrea hadden ontvlucht vanwege het geweld en conflict daar. Er wonen nu ruim zeshonderd asielzoekers.
Dit centrum, met bungalows voor gezinnen en een laag flatgebouw voor alleenstaande asielzoekers, komt het dichtste in de buurt van een toekomst zoals asielzoekers uit het VK die in Rwanda zouden hebben. Ze krijgen drie keer per dag eten, mogen werken als ze willen en kunnen taallessen volgen.
Tegelijk zijn er grote verschillen met de Britse Rwandadeal. Deze vluchtelingen zijn vrijwillig vanuit Libië overgekomen. Ze krijgen de keuze om hier te blijven en asiel aan te vragen, of door te reizen naar een ander land via het hervestigingsprogramma van de UNHCR. Dan komen ze in westerse landen terecht als Canada, Noorwegen, Frankrijk of Nederlan. Al mogen ze het land niet zelf kiezen, hun asiel daar is gegarandeerd. Sinds het kamp is opgericht in 2019 heeft nog nooit iemand ervoor gekozen om in Rwanda te blijven. Gemiddeld blijven ze hier zes tot negen maanden, terwijl voor de asielzoekers uit het VK de bedoeling is dat ze hun leven in Rwanda gaan opbouwen.
Sinds 2019 heeft nog nooit iemand ervoor gekozen om in Rwanda te blijven
Abdifatah Ahmed vluchtte uit Somalië en woont hier met zijn vrouw, een kindje van twee en een tweeling van bijna één jaar. Hij vindt de opvang in Rwanda „heel erg fijn” en vooral een enorme verbetering ten opzichte van Libië. „Daar durfde ik na zessen de straat niet meer op, hier kun je ’s nachts om twaalf uur nog naar buiten als je wilt. Als me gevraagd zou worden om hier te blijven, zou ik dat geen probleem vinden”, zegt Ahmed. Toch vertrekt ook hij binnenkort, het wordt België. Hij volgt alvast Franse les.
Dromen van Europa
Buiten het asielzoekerscentrum, aan een stoffige straat met een paar cafés en een markt zit Patrick Ruhumuriza met drie vrienden te kletsen. Hij studeert in het noorden van Rwanda, in Musanze, maar hij heeft nu vakantie. Zijn ouders wonen hier in de buurt en hij heeft goed contact met de mensen in het opvangcentrum. „Ik help ze als ze een geit of kip willen kopen voor als iemand een afscheidsfeest wil geven voor hij naar Europa vertrekt.”
De asielzoekers uit het VK zijn hier welkom, zegt hij, want Rwandezen nemen anderen zoals ze zijn. „Door de genocide zijn we extra alert op veiligheid en op het voorkomen van eventuele verdeeldheid in de samenleving.” Tegelijk begrijpt Ruhumuriza heel goed waarom uiteindelijk geen asielzoeker in het centrum van de UNHCR ervoor kiest om te blijven. „Elke Afrikaan wil naar Europa of naar de Verenigde Staten, het is een soort ziekte.” Zelf droomt hij er ook van, geeft hij toe. „De mogelijkheden om te studeren, om geld te verdienen, daar levenservaring op te doen… Het liefst zou ik naar Europa gaan, daar zijn ze minder racistisch dan in de VS.”
Het Rwandese regime houdt zich intussen op de vlakte over de Britse binnenlandse problemen rond de deal. In november reageerde een woordvoerder alleen kort op het vonnis dat Rwanda onveilig is – een „teleurstellende” conclusie „die niet klopt”, zei ze. Als bewijs daarvoor verwees ze naar de opvang van de UNHCR-vluchtelingen in Gashora.
Opnieuw rechtszaken
Gaat komende week het Hogerhuis inderdaad akkoord met Sunaks wetsvoorstel, dan zou het nog vier tot zes weken duren voor de eerste vlucht kan vertrekken, zeggen hoge ambtenaren tegen Britse media. Al is nog onbekend welke luchtvaartmaatschappij de deportatievluchten zou gaan uitvoeren. Luchtvaartmaatschappij Rwandair (helemaal in handen van de staat) heeft een aanbod van de Britse regering volgens de Financial Times geweigerd.
Lees ook Tegenslag voor Sunak bij pogingen zijn omstreden asielplan te redden: Hogerhuis wil uitstel
Hoewel de nieuwe wet expliciet rechtszaken over dit onderwerp verbiedt – wetgevingstechnisch nogal ongebruikelijk – zullen vluchtelingenorganisaties toch asielzoekers gaan helpen om juridische stappen te ondernemen. Ze zullen de wet testen, zowel bij de binnenlandse rechter als bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg. Al heeft premier Sunak gewaarschuwd dat hij „geen buitenlandse rechter” een vlucht zou laten tegenhouden.
Volgens de Britse regering is het aantal migranten dat het VK naar Rwanda kan uitzetten onbeperkt, maar de faciliteiten in Kigali zijn dat niet. Het Hope Hostel in Kigali – „Kom als gast, vertrek als vriend”, staat op een groot spandoek bij de ingang – heeft vijftig kamers, met elk twee bedden. Andere hotels in de stad zijn gevraagd om stand-by te staan voor als er meer vluchtelingen zouden overkomen, maar precieze voorspellingen over aantallen ontbreken. Zou Rwanda duizenden extra inwoners aan kunnen? Natuurlijk, zegt student Patrick Ruhumuriza. „Het zou alleen maar goed zijn voor onze economie, want al die mensen hebben ook spullen nodig. Al die rechtszaken zijn zonde van de tijd. Rwanda ís veilig.”
Vanaf het Corsicaanse dorpje Lumio, op tweehonderd meter hoogte, zie je de Middellandse Zee glinsteren in de baai van Calvi. Je ziet de besneeuwde toppen van de Monte Cinto, de hoogste berg van het Zuid-Franse eiland. Daartussen een heuvelachtig gebied vol terracottakleurige dorpjes en olijf- en citroenbomen. En: opvallend veel gloednieuwe villa’s. Als de voorjaarszon in zee zakt, weerkaatsen de laatste stralen op de luiken die bij vrijwel alle huizen over de ramen zijn geschoven.
Want deze woningen staan het grootste deel van het jaar leeg: het zijn de vakantiehuizen waar de regio Balagne mee vol staat. Op heel Corsica staan relatief veel vakantiehuizen, maar Balagne spant samen met twee andere toeristische regio’s de kroon. Zo is in Calvi, de regionale hoofdstad, 54 procent van alle woningen een vakantiehuis. In Lumio, een dorpje bestaande uit een paar straten en een roze kerk, ligt dat percentage zelfs op 78 procent.
Lees ook Dit bergstadje is het ‘laatste bastion’ van het bedreigde Corsicaans
Het aantal vakantiewoningen is de afgelopen tien jaar flink toegenomen en dat wringt bij eilandbewoners. De 59-jarige wijnhuismedewerkster Dominique Marchetti vertelt aan haar keukentafel in Lumio dat haar dorp onherkenbaar is veranderd. „In de zomer is het hier chaos, door de komst van alle continentaux”, zegt ze doelend op Fransen van het continent die op Corsica op vakantie gaan. „Maar de rest van het jaar is het dorp in winterslaap. Er is niemand op straat, er is nauwelijks iets open.”
Toen Marchetti jong was, vormde Lumio een hechte gemeenschap. „We hadden wel tien bars, en meerdere kruideniers. Religieuze feesten als Pasen vierden we samen. Maar nu wonen hier in de winter nog maar dertig mensen.” Half maart is er één restaurant geopend – de eigenaren kijken onbekenden met een mix van nieuwsgierigheid en wantrouwen aan.
Geen pottenkijkers
Ook badplaats Calvi is uitgestorven. In het centrum zijn vrijwel alle winkels en restaurants gesloten, in een bij vakantiewoningbezitters populaire buitenwijk lopen alleen katten op straat. In een enkele woning is leven te vinden, zoals bij Angèle Fournier (92), Corsicaanse meisjesnaam Acquaviva, een gepensioneerde naaister. Gebarend naar de heuvels rondom haar roze huis met houten luiken zegt ze: „Toen ik hier in de jaren negentig kwam wonen, was dit allemaal maquis”, typisch Mediterraans, doornachtig struikgewas. „Mijn man en ik wilden rust en geen pottenkijkers dus het was perfect. We hadden uitzicht op de zee.” Dat veranderde toen een Bretonse familie na een paar jaar het stuk land pal voor Fourniers huis kocht en daar een huis bouwde. „En daarna is de rest gekomen.” Fourniers huis is nu omringd met villa’s.
„Iemand zoals ik zou met de huidige prijzen hier nooit iets kunnen kopen”, verzucht Fournier. En Marchetti woont enkel in het centrum van Lumio dankzij een erfenis. „Andere Corsicanen trekken hier weg, naar dorpjes in het binnenland of naar het vasteland.” In hun woorden klinken breder gedeelde zorgen: Corsicanen – die doorgaans minder verdienen en een lager opleidingsniveau hebben dan het Franse gemiddelde – zien zich verdrukt op de woningmarkt. Hierbij speelt mee dat huisbazen graag korte contracten afspreken, zodat ze hun woningen in de zomer tegen piekprijzen kunnen verhuren aan toeristen.
inwoner LumioDominique Marchetti In de winter wonen hier nog maar dertig mensen
Ange Santini (72), de burgemeester van Calvi, erkent in zijn statige werkkamer dat de woningmarkt verstoord is. „Sinds 2005, 2010 is het gekanteld” – een reactie op de lage rentes en het feit dat het relatief rustig was op het eiland, waar vorige eeuw nog geregeld aanslagen plaatsvonden van Corsicaanse nationalisten. „Er wonen nog maar weinig geboren Calvais, zoals ikzelf, in Calvi. Hele families zijn verdwenen.”
Anti-Franse leuzen
Het heeft de sfeer veranderd. Niet alleen is er een groter verschil tussen de seizoenen, ook groeit het wantrouwen richting continentaux – dat sinds Frankrijk Corsica in de achttiende eeuw kocht van de republiek Genua sowieso sterk aanwezig was. Zo laten nationalisten geregeld bommetjes afgaan bij vakantiehuizen, of bekladden ze die met anti-Franse leuzen. In Balagne is van geweld geen sprake, maar ook daar is spanning. Zo vertelt makelaar Antoine Suzzoni (42) dat sommige Corsicanen met speldenprikjes hun onvrede tonen. „Dan doen ze onbeleefd, of pikken ze je parkeerplek in.”
Marchetti zegt dat ook zij liever niet heeft dat er wéér een Fransman of buitenlander een huis in haar dorp koopt. „Het probleem is dat veel continentalen geen enkele moeite doen om te integreren. Zij komen twee weken per jaar, of ze blijven in een bubbel met anderen van het continent.”
Lees ook Corsica pakt zó de wapens weer op. ‘Door dit menselijke drama zijn we op een kantelpunt beland’
Makelaar Suzzoni – zoon van een Corsicaanse vader en een Parijse moeder – kent de zorgen, maar hij ziet ook voordelen. „Op Corsica zijn weinig banen; we zijn sinds de jaren zeventig bijna volledig afhankelijk van toerisme” – zo werken veel Corsicanen alleen in het zomerseizoen, ook Marchetti. „En de komst van deze woningen leidt tot banen voor architecten, tuinmannen, technici enzovoort. En die gaan weer eten en slapen in onze restaurants en hotels.” Ook burgemeester Santini noemt deze economische voordelen. En, benadrukt hij, een deel van de vakantiehuizen wordt gekocht door Corsicanen. Hoeveel precies, is onbekend.
Binnen de familie
Ook zijn er maatregelen getroffen om verdere ontwrichting te voorkomen. Zo heeft Santini vorig jaar een belasting op vakantiewoningen met 30 procent verhoogd en zijn er woonprojecten waarbij jonge Corsicanen voorrang krijgen. „We zitten nog maar op 54 procent tweede woningen”, relativeert de burgemeester. „Zo dramatisch is het niet.” Suzzoni sust: „Vergeleken met de prijzen aan de Côte d’Azur valt het reuze mee”.
Marchetti en Fournier bezweren beiden hun huizen binnen de (Corsicaanse) familie te zullen houden. Marchetti heeft onlangs ook de woning van haar oudtante tegenover haar huis kunnen overnemen. „Daarvoor hebben we een lening afgesloten, dus dat was wel een risico. Maar het huis moet onder Corsicanen blijven.” Het is beter voor de sfeer in het dorp. „Corsicanen zijn heethoofden”, zegt ze betekenisvol. „Onze buren willen ook liever geen Duitser of Fransman als buurman.”
Medemenselijkheid is gevaarlijk in de oorlog van Soedan. Soedanese activisten geven hongerslachtoffers te eten in noodkeukens, want voor buitenlandse hulpverleners is het er te gevaarlijk. Maar de strijdende partijen, het regeringsleger van president Abdel Fattah al-Burhan en de paramilitaire eenheid Rapid Support Forces (RSF) van Hemedti, sluiten soms de keukens en arresteren en doden de medewerkers.
Het afgelopen jaar is er veel verloren gegaan in Soedan. De oorlog vernietigt scholen, ziekenhuizen, ministeries, kantoorgebouwen, bruggen en marktplaatsen. En ook de verbintenis tussen mensen gaat kapot: de oorlog leidt tot etnische zuiveringen met naar schatting tienduizenden doden. Dat is wrang, want deze verwoestingsoorlog ontstond vlak na een van de meest vreugdevolle gebeurtenissen in de geschiedenis van Soedan, toen bij een volksopstand in 2019 de autocratische en moslimfundamentalistische president Omar al-Bashir opzij werd geschoven. Maar de revolutie, zoals de Soedanezen die opstand noemen, werd niet voltooid. Het leger weigerde de macht over te dragen aan een burgerbewind en maanden van demonstraties konden de generaals niet bewegen om af te treden. Een conflict binnen de strijdkrachten stortte Soedan in oorlog: Hemedti wilde zijn strijdkrachten niet integreren met de reguliere troepen van Burhan. Daardoor begon Soedan te scheuren; zelden viel een Afrikaans land zo snel uiteen.
Hulpgoederen
De in de puinhopen achtergebleven bewoners worden hongeriger, de voedselzekerheid in Soedan is sinds december aanzienlijk verslechterd. De RSF neemt vrachtwagens met hulpgoederen in beslag en het regeringsleger houdt voedselkonvooien tegen. Ongedisciplineerde soldaten, vooral maar niet alleen van het RSF, terroriseren burgers. RSF-strijders plunderen opslagplaatsen voor hulpgoederen, banken en woonhuizen. Vluchtelingen vertellen over executies, verkrachtingen en vernietiging van ontheemdenkampen.
Soedan was altijd een land van handelaren, maar deze ondernemersgeest sterft onder chaotisch geweld: vrachtwagens komen de talrijke militaire wegversperringen niet voorbij zonder stevig smeergeld te betalen. En onlangs trok het RSF de stekker uit het internet, waardoor de activisten van de noodkeukens geen informatie meer kunnen uitwisselen, het mobiele banksysteem niet meer werkt en de miljoenen Soedanezen in ballingschap geen geld meer kunnen overmaken.
De noodkeukens en hun personeel zijn de parels in de poep
De noodkeukens en hun personeel zijn de parels in de poep. Eerst waren ze de verzetscomités tegen Bashir en het leger, later vormden ze zich om tot noodcomités. Ze begonnen donaties te vragen aan buitenlandse hulporganisaties. Omdat die zelf geen medewerkers meer ter plaatse hadden, reageerden ze aanvankelijk huiverig, want hoe valt te controleren wat er gebeurt met het gegeven geld? „Je kent ze niet, je weet niet wat hun capaciteit en politieke achtergrond is en de strijdende partijen geven geen toestemming om met deze comités samen te werken”, vertelt een hulpverlener. Maar inmiddels gebeurt dat wel en daarmee is een nieuwe horizontale vorm van hulpverstrekking ontstaan, in contrast met de gewoonlijk centraal geleide verschaffing van hulp.
Net als de verzetscomités vóór de oorlog werden bestreden door zowel RSF als regeringsleger, zien de strijdende partijen de noodcomités nu als een gevaarlijke vorm van burger-initiatief. Op 23 maart bijvoorbeeld arresteerde de RSF in Khartoem activisten die voedsel uitdeelden aan duizenden burgers. Soms moeten de noodcomités zelfs stoppen. Zo wijst alles erop dat Soedan afstevent op een enorme humanitaire ramp.
Misschien had het allemaal niet zo uit de hand hoeven lopen, als buitenlandse machten niet zo’n giftige bijwerking gaven. Oorlog kent Soedan sinds zijn onafhankelijkheid in 1956. Rebellieën in de periferie werden niet door het regeringsleger maar door ingehuurde milities uitgevoerd, zoals de Janjaweed in Darfur waaruit de RSF voortkwam. Maar er bestond ook een traditie waarin alle strijdgroepen bleven praten; zoals bij een palaver op de bazaar bleven ze hun geschillen uitonderhandelen. En anders was er wel politieagent Amerika die oplossingen afdwong, zoals bij de afscheiding van Zuid-Soedan in 2011. De VS hebben die invloed niet meer en dat vacuüm is opgevuld door middelgrote staten. Aan de kant van het RSF zijn dat de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), aan de zijde van het regeringsleger is het Iran.
Lees ook Zuid-Soedanezen waanden zich veilig in Soedan. Nu is het ook daar oorlog en vluchten ze terug naar hun eigen, kapotte land
Drones uit Iran
De VAE zijn een hoofdrolspeler. De rijke golfstaat verhandelt het goud dat de familie van Hemedti wint in de Jebel Amer mijnen van Noord-Darfur en levert het RSF wapens via een luchtbrug naar Oost-Tsjaad en vanuit Oost-Libië, waar de bevriende krijgsheer Khalifa Haftar de scepter zwaait. Vermoedelijk werkt het samen met het Africa Corps, de voormalige Wagner Groep, en is het de eindbestemming van het goud uit Moskou. De geleverde drones en het afweergeschut tegen de luchtmacht van president Burhan bleken vaak doorslaggevend bij veldslagen. Het RSF controleert het overgrote deel van de hoofdstad Khartoem, van Darfur en is in opmars in het oosten en zuidoosten van het land.
De spoiler aan de zijde van het regeringsleger is Iran. Sinds dat land drones ging leveren, boekt het regeringsleger gestaag vooruitgang in Khartoems zusterstad Omdurman, maar in de nauwe steegjes en straten richten de drones ontzaglijke schade aan. De kleine overwinningen van de regeringsstrijdkrachten doen Burhan volharden in zijn weigering vredesoverleg te voeren met Hemedti, hoewel hij er militair aanmerkelijk minder goed voorstaat dan zijn rivaal.
Lees ook De macht van Arabische Soedanezen is al sinds de onafhankelijkheid bron van conflict
Een jaar na het uitbreken van de oorlog is het slagveld een stuk diffuser. Eerder telde het RSF honderdduizend man, inmiddels hebben plunderaars uit de hele Sahelregio zich aangesloten en vooral deze nieuwe rekruten worden verantwoordelijk geacht voor de grofste mensenrechtenschendingen. Het regeringsleger telt misschien wel het dubbele van het aantal RSF-strijders, maar het begon de oorlog met weinig gemotiveerde soldaten; het Soedanese leger was onder Bashir uitgehold tot een louter zakenimperium.
Aan RSF-zijde loert het gevaar dat Hemedti zijn toegestroomde rekruten niet in de hand heeft. Aan regeringszijde winnen de moslimfundamentalisten aan invloed. In de Al-Bara bin Malik islamitische brigade zitten prominente voormalige medewerkers van Bashir, van wie sommigen worden gezocht door het Internationale Strafhof in Den Haag. Deze moslimradicalen willen geen vrede, ze willen hun invloed terug.
Op een veld zo droog dat alles wordt bedekt door een laag opstuivend zand, zitten twee mannen op een koffer. In de handen van de een rust een wandelstok, duidelijk door een vakman uit donker hout gesneden. De ander houdt zijn hand onbewogen op een koffer voor hen, een wat gehavend zalmroze exemplaar. Als om te midden van alle andere hopen met ingepakte levens aan iedereen duidelijk te maken: ook deze hoort bij hen.
Dit is zijn beste vriend, zegt Nico Samson Michael Peter (52), de spraakzame van de twee, met een warme glimlach naar zijn buurman met de wandelstok. Ze leerden elkaar kennen in de Soedanese hoofdstad Khartoem, een plek die hier, net over de grens in Zuid-Soedan, als een andere wereld voelt. „In 2014”, verduidelijkt Peter. Het jaar dat beide mannen met hun families precies de omgekeerde weg aflegden, ook toen op de vlucht voor een vernietigende oorlog.
En nu zijn ze weer terug, zegt Peter, een kleermaker, minzaam, zijn hoofd kaal op een lange, grijze sik na. Tut Kuanykow (54), die boven zijn vriend uittorent, knikt slechts. Eerder die ochtend zijn ze met honderden anderen in de laadbak van een vrachtwagen geklommen. Die bracht hen van de grensovergang naar dit tijdelijke kamp, waar ze in de verzengende zon met duizenden anderen wachten op hoe nu verder.
De grens kraakt in Zuid-Soedan. Al maanden stromen er dagelijks onophoudelijk mensen binnen, op de vlucht voor een bloedige oorlog waarin buurland Soedan vorig jaar werd gestort. Op 15 april ontbrandde daar een machtsstrijd tussen twee generaals, Abdel Fattah al-Burhan van het regeringsleger en Mohamed Hamdan Dagalo, ook wel Hemedti, van de paramilitaire eenheid Rapid Support Forces. Met een humanitaire catastrofe tot gevolg.
Al plunderend, bombarderend en verkrachtend hebben de twee partijen ruim 8,5 miljoen mensen op de vlucht doen slaan: de grootste volksverhuizing van dit moment. Zo’n 1,8 miljoen van hen zijn volgens de Verenigde Naties de grenzen overgetrokken. Een groot deel vluchtte vanuit de zwaar getroffen regio Darfur naar Tsjaad. Daar voegden ze zich in al overvolle kampen; hulporganisaties slaan alarm over een dreigende hongersnood.
Ruim 600.000 anderen trokken naar Zuid-Soedan. Vooral via Joda, een stoffig grensplaatsje waar een gerafelde vlag wappert op een verhoogde weg. Op een ochtend in maart wordt de stilte er steeds doorbroken door het geklingel van belletjes van ezels die huifkarren vol families voorttrekken. Naast een grenspost van het leger passeren zij een provisorisch hok met het logo van de VN-organisatie voor migratie. „De poort van vrede”, staat in het Arabisch op een bord. „Welkom in Zuid-Soedan.”
De meeste mensen die hier passeren, zijn wat de Zuid-Soedanese regering eufemistisch ‘terugkeerders’ noemt: mensen als Peter en Kuanykow die het afgelopen decennium juist vanuit Zuid-Soedan naar Soedan waren gevlucht, toen hun eigen land afgleed naar een burgeroorlog. Zij voegden zich bij duizenden landgenoten die daar waren gebleven na een decennialange strijd voor onafhankelijkheid van Soedan.
Lees ook In Soedan woedt een van de ernstigste vernietigingsoorlogen ooit in Afrika
Met die onafhankelijkheid voor Zuid-Soedan in 2011 moest een nieuw hoofdstuk beginnen voor ‘de jongste natie ter wereld’. Maar het duurde niet lang voor – ook daar – een machtsstrijd die hoop de grond in boorde. Het etnisch geweld dat de president en vice-president opstookten, raasde tot 2018 voort en is nooit helemaal gestopt. Miljoenen Zuid-Soedanezen raakten in die jaren ontheemd. Een deel kwam terecht in vluchtelingenkampen in Soedan. Anderen bouwden een leven op in de hoofdstad Khartoem. „Het was goed daar”, zegt Peter.
Tot dat niet meer zo was.
Nu is dit dorre veld waarop hij zit de ‘veilige’ kant van de grens. Maar hier wacht hem en al die andere overstekers weinig meer dan nieuwe onzekerheid. Het Zuid-Soedan dat zij ooit verlieten, is een gebroken land, kapotgemaakt door de oorlog, corrupte leiders en een ingestorte economie. Klimaatverandering en steeds hevigere overstromingen kwamen daar de afgelopen jaren bovenop. En nu dus een vluchtelingencrisis.
Hulporganisaties schatten dat zo’n negen miljoen mensen er dit jaar humanitaire hulp nodig zullen hebben; meer dan 70 procent van de bevolking.
Toch houdt de Zuid-Soedanese regering de deur open. „Mensen rennen weg van oorlog. Ze hebben het recht te worden beschermd”, zegt Albino Akol Atak, Zuid-Soedans minister van Humanitaire Zaken, via een videoverbinding vanuit de hoofdstad Juba. „Te meer omdat we ooit één land waren.” Maar, zegt hij ook: zijn regering was niet voorbereid op deze crisis bij de buren. „Wat nu nog nood is, dreigt een ramp te worden.”
Lees ook De vechtende generaals in Soedan zien zelfs medemenselijkheid als een bedreiging
Etappe IDe grens (Joda)
Het lijkt alsof het huis van Elizabeth Amon (45) is leeggeschud over de verder lege vlakte. Overal staat huisraad. Bedframes, stoelen, een groene plastic wasmand vol kleding, een vrieskist. Tussen al die spullen zit haar familie. Zes kinderen en haar pezige, ietwat kromgebogen moeder op blote voeten en met een rode muts op. Alles wat in het busje paste dat hen de vorige dag vanuit Rabak, in het zuiden van Soedan, de grens over bracht.
Al maanden waren ze toen op weg. Vanuit Khartoem naar Wad Madani, van Wad Madani naar Rabak. Steeds weer kwamen de gevechten dichterbij, vertelt Amon, zelf een Zuid-Soedanese. En nu wachten ze hier. Op de vrachtwagens die even verderop klaarstaan om de honderden mensen die zich met hen hebben verzameld iets verder naar het zuiden te brengen. Een zandstorm zet de horizon in sepiakleuren.
Hun bestemming, voor het moment : Renk. Een stadje uitgestrekt langs de enige semi-verharde weg die hier verder naar het noorden leidt. Een mix van golfplaten, beton en lemen hutten waartussen koeien met lange hoorns grazen en waar de gortdroge struiken zwart zien van de plastic zakjes die de wind overal heen blaast.
Op een oude universiteitscampus werd hier vorig jaar in allerijl een kamp opgezet om iedereen tijdelijk te kunnen opvangen. Maar de paar oude gebouwen en door VN-organisaties opgetrokken tenten waren niet bestand tegen de enorme stroom mensen die maar bleef komen. En lang niet iedereen bleek bereid om vanuit daar weer op bussen te stappen of aan boord te stappen van boten die de Witte Nijl afvaren, verder Zuid-Soedan in, naar minder afgelegen plekken.
Eind december kwam er daarom nog een ‘transit center’ bij, omgeven door hekken en prikkeldraad en behangen met spandoeken die waarschuwen voor cholera en diarree. Al snel barstte ook dat uit zijn voegen. In plaats van de hooguit vierduizend mensen voor wie de twee opvangkampen zijn ontworpen, proberen deze dagen tussen de vijftien- en twintigduizend hier een plekje te vinden.
Voor de nieuwelingen die door bussen en vrachtwagens bij de ingang van het nieuwe kamp worden uitgespuwd, is het zoeken. Tussen de golfplaten gebouwen, onder de lijnen vol wasgoed die als slingers zijn opgehangen. Of langs de hekken waar families met stokken en doeken zelf tentjes hebben gebouwd.
Dit in december gebouwde kamp is al een stuk beter, verzucht een hulpverlener van de hulporganisatie Save the Children, een van de vele internationale niet-gouvernementele organisaties die hier actief zijn. „Maar ik houd mijn hart vast voor als het regenseizoen straks begint.” Niet alleen Renk loopt dan deels onder, ook de wegen waarover vluchtelingen naar elders moeten reizen worden dan onbegaanbaar.
Etappe IIHet opvangkamp (Renk)
Waar moet ze naartoe? Met haar benen voor zich uitgestrekt en haar rug leunend tegen opgestapelde tassen, zit Nya Kima (45) op de grond, haar lijf en hoofd omwikkeld door dezelfde gebloemde stof. De weduwe en moeder van zeven kinderen behoort in ‘TC2’ (transit center 2) tot een van de ‘gelukkigen’. Toen ze in januari aankwam, was er nog wel plek in een van de golfplaten gebouwtjes. Dat deelt ze sindsdien met een familie uit Soedan.
Meermaals is haar sindsdien door hulpverleners gevraagd of ze niet „naar huis” wil. Welk huis, werpt ze dan tegen. Kima komt uit Malakal, de hoofdstad van een van Zuid-Soedans olieproducerende staten en daarmee van oudsher een strategische buit voor strijdende partijen. Ook toen in 2013 Zuid-Soedans burgeroorlog losbarstte.
Van waar zij woonde, is niets meer over, zegt Kima. Haar huis werd geplunderd en in brand gestoken door dezelfde milities die haar man doodschoten en haar met haar kinderen op de vlucht deden slaan. Met welk geld gaat ze weer iets opbouwen? Met het beetje dat ze bezat, betaalde ze hun vlucht uit Soedan. En de paar tientjes, omgerekend, die ze hier bij aankomst ontving als eenmalige steun om eten te kopen, zijn allang weer op.
De groei van opvangkamp Renk in een jaar tijd
Vanachter aaneengeknoopte doeken die als scherm fungeren, klinkt een instemmend geluid. Dan verschijnt het gezicht van Kima’s Soedanese buurvrouw. Ook Hanan Nil (38), haar man en hun negen kinderen zijn hier sinds januari.
Hen werd net als alle Soedanese vluchtelingen gevraagd of ze naar een permanent vluchtelingenkamp in de noordoostelijke regio van Maban wilden gaan. Ook zij weigerden. „We hebben van mensen daar gehoord dat het er nog veel erger is dan hier”, zegt Nil, met een zich vastklemmend kind aan haar been. „Dan blijven we liever.” Bovendien wachten ze op meer familieleden uit Soedan. Waar die zijn, weet ze niet. Nil heeft ze al maanden niet kunnen bereiken. „Er is geen netwerk”, zegt ze. Het regeringsleger en de paramilitairen van de RSF geven elkaar de schuld van deze blackouts.
Maar ook hier is het leven niet makkelijk. „Er is geen eten”, zegt Nil. „Iedereen heeft honger”, vult Kima aan. Omdat de regering wil voorkomen dat deze tijdelijke kampen permanent worden, is de hulp die organisaties hier verlenen beperkt. Zo wordt geen voedsel uitgedeeld, er is alleen dat eenmalige geldbedrag bij aankomst, genoeg voor één week boodschappen . Alleen voor de jongste kinderen en zwangere of net bevallen vrouwen zijn er zakjes met extra voedzame mengsels.
In de praktijk worden deze zakjes, ‘Super Cereal’ en ‘Plumpy’nut’, niet zelden alsnog met het hele gezin gedeeld, zegt Shaun Hughes van het VN-Wereldvoedselprogramma (WFP) in Zuid-Soedan. „Maar dan verliezen ze hun impact.” Is bij het oversteken van de grens ‘slechts’ zo’n 4 procent van de kinderen onder de vijf jaar ondervoed, in de kampen in Renk stijgt dat aantal naar een kwart. Mede door ziektes en een gebrek aan toegang tot water en sanitair. Gemiddeld is er in de kampen één latrine voor ongeveer negentig mensen.
Etappe IIIDe stad (Renk)
Bij de ingang van de ‘voedingsafdeling’ van het enige ziekenhuis in Renk worden op een groot vel met stift de gevolgen van het gebrek aan voedsel bijgehouden: 18 kinderen overleden aan ondervoeding in mei. 21 in juli; 19 in augustus. Dat was tijdens de piek van het regenseizoen, legt een van de artsen uit, als de oogstvoorraad vrijwel op is. Tot in de gang moesten er extra bedden komen, zegt de arts. „We konden het niet aan.”
Vandaag zijn maar zeven van de tien bedden gevuld met moeders met doffe ogen en kleine lijfjes aan hun borst geklemd. Op één na komen ze allemaal uit het opvangkamp. De situatie is nu iets genormaliseerd, vertelt een verpleegster. 04 staat op het vel bij februari geschreven onder het kopje: overleden. Maar ook zij vreest de regens die weer aanstaande zijn.
Niet alleen de speciale voedingsafdeling van het ziekenhuis, bedoeld voor enkel basiszorg en met een handjevol eigen artsen, raakte sinds het uitbreken van de oorlog in Soedan overvol. Ook de eerste hulp, waar vluchtelingen met kogelwonden en botbreuken binnenkomen. En de kraamafdeling. Daar staan de bedden tot in het kantoor van de vroedvrouw. „Iedereen wordt hierheen gestuurd”, zegt zij met vermoeide ogen. „De vrouwen die hier komen, hebben niets. We wikkelen hun baby’s in onze eigen sjaals, soms zelfs in het beddengoed als er niets anders is.”
Zo drukt de oorlog zwaar op Renk. Op de markt zijn alle prijzen gestegen. Terwijl de vraag naar voedsel explodeerde, nam het aanbod door de stilgelegde handel met Soedan juist af. Ondertussen werd het Zuid-Soedanese pond steeds minder waard. Rijst en suiker worden in stalletjes nu in steeds kleinere plastic zakjes verkocht. Anders kunnen mensen het niet betalen, legt een verkoper uit. Ook hij keerde vorig jaar terug uit Soedan en bleef hangen in Renk.
Met alles wat er in Oekraïne en Gaza gebeurt, is Zuid-Soedan heel erg een vergeten crisisShaun Hughes Wereldvoedselprogramma (WFP)
Conflicten tussen de lokale bevolking en de vluchtelingen zijn tot nu toe uitgebleven. Maar de situatie is niet houdbaar, waarschuwt een lokale bestuurder. „We hebben hulp nodig”, zegt ook minister van Humanitaire Zaken Atak. Iedere dag opnieuw vluchten duizend tot tweeduizend mensen de grens over. Onder hen zijn ook steeds meer Soedanezen.
Niet alleen het aantal vluchtelingen en hun onwil bemoeilijken hun verplaatsing naar elders, maar ook geldgebrek. De VN-organisaties IOM (voor migratie) en UNHCR (voor vluchtelingen) regelen de boten en bussen die worden ingezet. Maar zij kampen met enorme tekorten, net als de andere internationale ngo’s hier. „Met alles wat in de wereld gebeurt, in Oekraïne, in Gaza, is het een gevecht om de aandacht, zegt Shaun Hughes van WFP. „Zuid-Soedan is heel erg een vergeten crisis.”
Etappe IVDe haven (Renk)
Sommigen willen wél vertrekken. Op een ochtend eind maart schreeuwt een man vanaf de zijkant van een enorme stalen platbodem instructies naar de vrouwen die met kinderen en tassen in de hand een rij van kleurige hoofddoeken en wapperende rokken vormen. Een voor een stappen ze in de boot om hun lijf daar tegen dat van hun buurvrouw aan te persen, de knieën opgetrokken en een hand voor hun ogen tegen de zon die het staal doet gloeien.
Op de kade, even voorbij een roestige tank die daar sinds de oorlog staat, zoeken anderen nog snel de bosjes riet op om hun behoefte te doen voor hun reis over de Witte Nijl . Hun mannen staan verderop in hun eigen rij klaar. De boot, de eerste van die dag met zeshonderd passagiers, zal de volgende avond aankomen in Malakal. Daar is een VN-kamp en een luchthaven vanwaar ze worden teruggebracht naar de woonplaatsen die ze ooit verlieten.
Niet John Adowk Adyang Ayowk, een timide 19-jarige met een warme glimlach en een handdoekje tegen zweet in zijn handen. Verwassen jeans, rood T-shirt. Zittend op een omgekeerde boot op een nabijgelegen veld tuurt hij naar de weg waar ieder moment de vrachtwagen kan aankomen met daarin zijn moeder, broertjes en zusjes. Zelf werd Ayowk vanuit het kamp in Renk vooruitgestuurd met de mannen. Zijn reis gaat tot Malakal, vertelt hij. Daar wacht zijn vader.
Tien jaar hebben ze elkaar niet gezien. Vanwege de oorlog, zegt Ayowk zacht. Zijn vader is soldaat in het regeringsleger van Zuid-Soedan. Hij stuurde zijn gezin destijds weg, waarna Ayowk, zijn moeder en broers en zussen terechtkwamen in een vluchtelingenkamp in het noordoosten van Soedan. Daar bleven ze al die tijd, tot zijn vader hen een paar weken geleden vroeg terug te komen naar Zuid-Soedan. Er werd daar in het noordoosten van Soedan niet gevochten, verduidelijkt Ayowk. Maar het voelde er niet veilig. En de scholen waren dicht.
Uit de rugtas die de jongen op zijn schoot houdt, haalt hij een papiertje. Zijn cijferlijst. Het enige dat-ie meenam naast wat kleren. Hij heeft veel dromen, zegt Ayowk, zijn ogen op zijn handen gericht. Dokter worden, bijvoorbeeld. „Mijn vader gaat mij helpen.”
vervolgHoe gaan de vluchtelingen verder?
Lees ook De macht van Arabische Soedanezen is al sinds de onafhankelijkheid bron van conflict