Voor de Egyptenaar wordt het brood drie keer zo duur. Leidt dat tot sociale onrust?

Bij een bakker in de drukke volkswijk Ard al-Liwa in Caïro komt ’s ochtends een constante stroom van vers, nog bolstaand pitabrood uit de oven. In Egypte wordt dit nationale, zogeheten baladi-brood al decennia door de regering gesubsidieerd. Deze maand werd de prijs met 300 procent verhoogd.

De eigenaar van de bakker, een man van 42 die niet met zijn naam in de krant wil, is stellig. „Dit brood is het beste en het gezondste brood in Egypte vanwege de voedingsstoffen in het meel.” Hij verwacht niet dat mensen door de prijsstijging minder brood zullen kopen, maar eerder zullen korten op andere levensmiddelen, zoals vlees of fruit.

Brood is een fundamenteel onderdeel van het Egyptische dieet en de cultuur, het wordt doorgaans bij iedere maaltijd gegeten. In Caïro is het een kenmerkend straatbeeld: fietsende broodbezorgers die vanuit de talloze bakkers in de stad door de drukke straten slingeren, op weg naar verkooppunten.

Toen in 1977 de regering de broodprijs verhoogde, brak een opstand uit: de brood-intifada

Brood is een van de producten die door de regering worden gesubsidieerd. Bijna driekwart van de ruim 106 miljoen tellende Egyptische bevolking heeft, op basis van criteria zoals inkomen en bezit, recht op gesubsidieerd brood. Met een pasje kunnen zij vijf pitabroden per gezinslid per dag kopen voor een lage prijs. De bakkerijen die dit type brood verkopen, ontvangen vervolgens een vergoeding van de regering voor de broden die zij hebben verkocht. Vanaf deze maand kost een brood niet langer 5, maar 20 piaster per stuk. Ter vergelijking: 100 piaster is ongeveer 0,020 euro.

Het besluit van de regering komt te midden van een zware economische crisis, gekenmerkt door een devaluatie van het Egyptische pond, torenhoge inflatie, een gebrek aan buitenlandse reserves en hoge schulden. Het verwachte begrotingstekort voor dit jaar is 7,65 procent van het bbp (in Europa is maximaal 3 procent de richtlijn). Naar schatting 60 procent van de Egyptische bevolking leeft tegen of onder de armoedegrens.

Egypte leunt op leningen van het Internationaal Monetair Fonds en moet als voorwaarde grondige economische hervormingen doorvoeren. Al decennia is de aanpak van het kostbare subsidiesysteem een heikele kwestie in Egypte, vanwege de sociale implicaties en mogelijke onrust.

Terwijl de Egyptische regering gaat korten op de broodsubsidie, geeft het miljarden uit aan megaprojecten zoals de bouw van een nieuwe hoofdstad buiten Caïro en wegennetwerken. Volgens critici komt de last van de noodzakelijke economische hervormingen nu bij de armen te liggen.

Graanimport

In de kleine bakkerij van Mustafa (43) in de wijk Sayyida Zaynab is het warm en druk en alles is bedekt met meel. Hier maken ze het wittere siyahi, of ‘toeristenpitabrood’, dat voor 150 piaster per stuk wordt verkocht.

Pitabrood, het zogeheten baladi-brood, is al decennialang gesubsidieerd, maar wordt nu drie keer zo duur.
Foto Mohamed Abd El Ghany/Reuters

Volgens medewerkers en klanten van deze bakker is het gesubsidieerde brood van slechtere kwaliteit. „Dit brood is veel lekkerder”, zegt Mustafa, wijzend naar de oven en opgestapelde zakken meel, afkomstig van het platteland van al-Fayoum, een stad ten zuiden van Caïro. „Ons meel is licht, het gesubsidieerde meel is donker.”

Ondanks deze lofzang op het wittere siyahi-brood bevat het baladi-brood doorgaans meer voedingsstoffen en mineralen. „Het belang voor Egyptenaren om het calorierijke gesubsidieerde brood te verkrijgen, kan niet overschat worden”, zegt onderzoekster Jessica Barnes van de Universiteit van South Carolina. Brood wordt massaal gegeten en is betaalbaar voor de armen. Wanneer er niet genoeg brood geproduceerd zou kunnen worden, is dat voor zowel de regering als de bevolking een „existentiële bedreiging”, zo schrijft ze in haar boek Staple Security (2022), over de politieke, sociale en culturele rol van brood in Egypte.

„Met een almaar groeiende bevolking, moet de overheid ook aan genoeg graan zien te komen”, zegt Barnes. „Dat heeft door de jaren heen regelmatig voor spanningen en problemen gezorgd.” Zo ook na de Russische invasie van Oekraïne. Egypte is, naast de lokale productie, de grootste graanimporteur ter wereld, tot 2022 met name uit Rusland en Oekraïne.

„Na de invasie werden Egyptische boeren gestimuleerd om meer graan te verbouwen en te verkopen aan de regering”, zegt Barnes. „Maar uiteindelijk is de balans tussen binnenlands en buitenlands geproduceerd graan niet significant veranderd.” De regering is zich bewust van het risico dat graanleveranties wegvallen en heeft een wereldwijd netwerk van leveranciers, vertelt Barnes. „Ook gebruikte het geld van internationale leningen om de hoge kosten van het graan te dekken.”

Druk van de IMF

Dat de Egyptische regering juist nu het besluit heeft genomen om de prijs van brood te verhogen heeft volgens Wael Gamal, onderzoeker bij de mensenrechtenorganisatie The Egyptian Initiative for Personal Rights (EIPR), alles te maken met druk van het IMF, waarmee Egypte vanaf 2022 nieuwe overeenkomsten sloot voor 8 miljard dollar aan leningen. Die leningen werden gekoppeld aan grondige economische hervormingen.

„De regering staat onder druk om het begrotingstekort aan te pakken wat betekent dat er flink gesneden moet worden in de uitgaven”, vertelt Gamal in het kantoor van EIPR in een middenklassewijk in Caïro. „Maar het gesubsidieerde brood heeft daar met 1,6 procent van de uitgaven niet eens zo’n groot aandeel in. Ruim 60 procent van de publieke uitgaven gaat naar schuldafbetaling en rente.”

„De timing van de prijsverhogingen is heel slecht”, zegt Gamal. „Door de verschillende inflatieschokken van de afgelopen jaren, Covid, en de devaluatie van het Egyptische pond staan de armste gezinnen in Egypte onder druk.”

De meeste Egyptenaren zijn afhankelijk van brood voor hun dagelijkse calorieën, benadrukt Gamal. „Het percentage Egyptenaren dat in absolute armoede leeft, zal door het besluit stijgen. Het is duidelijk dat de last van de IMF bij de armen komt te liggen, niet bij het bedrijfsleven of de rijken. Het is een politieke beslissing.”

Jaren vijftig: ‘sociaal contract’

Volgens Barnes is het ondanks de kritiek op de Egyptische regering een prestatie dat het subsidiesysteem al decennialang functioneert en dat er degelijk brood wordt geproduceerd voor miljoenen Egyptenaren.

De subsidie op brood in Egypte gaat terug tot de Tweede Wereldoorlog. In de jaren 50 werd het subsidiesysteem onderdeel van president Gamal Abdel Nassers Arabisch socialistische ideologie, waarbij het volk zich van brood en andere basisvoorzieningen verzekerd zag in ruil voor het ontbreken van politieke vrijheden.

Dit ‘sociaal contract’ droeg ook een dreiging met zich mee: bij een gebrek aan brood lag politieke instabiliteit op de loer. Toen de regering van president Anwar Sadat in 1977 de prijs van brood verhoogde, brak een opstand uit – al snel de ‘broodintifada’ genoemd – met tientallen doden en gewonden tot gevolg. Sadat draaide het besluit na twee dagen terug.

President Hosni Mubarak was – tot vorige maand – de laatste die in 1989 de prijzen verhoogde. De laatste jaren heeft de regering zich in allerlei bochten gewrongen om op andere, onopvallender manieren kosten te besparen. Zo werd het gewicht van ieder gesubsidieerd broodje geleidelijk teruggebracht van 160 naar 90 gram.

De afgelopen jaren werden al subsidies teruggeschroefd op elektriciteit, brandstof en water. „Het brood was echt het laatste onderdeel van het subsidiesysteem dat de armen beschermt”, zegt Gamal. Bovendien blijft het waarschijnlijk niet bij deze prijsstijging. Anonieme regeringsbronnen vertelden aan de onafhankelijke Egyptische nieuwswebsite Mada Masr dat er vanaf nu periodieke prijsverhogingen zullen komen.

Ingehouden onvrede?

Het is zeer de vraag of Egyptenaren ditmaal de straat op gaan. ‘Brood, vrijheid, sociale rechtvaardigheid’ was in 2011 de bekendste slogan van de Egyptische revolutie die leidde tot het vertrek van president Mubarak. Eish betekent in het Egyptisch Arabisch zowel brood als leven. De slogan verwees dan ook zowel letterlijk naar het belang van brood in Egypte, als symbolisch naar de dagelijkse strijd om in levensonderhoud te kunnen voorzien na decennia economisch beleid dat de kloof tussen arm en rijk verder had vergroot.

Maar demonstreren is inmiddels bij wet verboden in Egypte. Wie toch de straat op gaat, riskeert arrestatie, zoals onlangs nog gebeurde met demonstranten tegen de oorlog in Gaza en Egyptes banden met Israël.

„Politiek gezien denkt Sisi dat hij het besluit wel kan nemen”, zegt Gamal. „Hij presenteert de broodsubsidie als een slechte economische structuur die hij van zijn voorgangers heeft geërfd. Hij schept er zelfs over op dat hij de leider is die het wel aandurft om de subsidies aan te pakken, denkend aan de toekomst van het land.”

Volgens Barnes is het causale verband tussen brood en sociale onrust te simplistisch, ook al wordt dit vaak uitgedragen door politici en commentatoren. „Natuurlijk draagt het aanpakken van de subsidies politieke risico’s met zich mee, maar de redenen waarom mensen de straat op gaan zijn uiteindelijk complex.”

Tot nu toe blijft het stil in Egypte. „Uiteraard zijn er geen protesten tegen de broodprijzen, of polls die de onvrede daarover uitwijzen, maar de woede is wel degelijk voelbaar”, zegt onderzoeker Gamal. „Deze beslissing komt nog bovenop de bestaande onvrede over de toegenomen stroomuitval en de Egyptische opstelling jegens Gaza.”

In de rijen bij de bakkers in Caïro is van onvrede weinig te merken. Wel dat mensen liever niet het achterste van hun tong laten zien uit angst voor repercussies.

Abdallah (39), de eigenaar van een bakkerij in Sayyida Zainab, zegt dat hij zelf nauwelijks kan rondkomen. Hij staat op de stoep voor de kleine ruimte van zijn bedrijf, voor een kwart in beslag genomen door de oven. „Ik wil trouwen, maar ik verdien niet genoeg om dat te kunnen betalen.”


Niet alle Palestijnen in Gaza zijn blij met Hamas, maar bij wie kunnen ze anders terecht?

Als onderhandelaars over een staakt-het-vuren willen weten of Yahya Sinwar, Hamas’ leider in de Gazastrook, instemt met nieuwe voorstellen, verstrijken er doorgaans enige dagen. Hem even opbellen is er niet bij. Israël zou signalen kunnen onderscheppen en zo zijn locatie achterhalen. Het zou daarna waarschijnlijk proberen Sinwar, architect van de bloedige aanval op Zuid-Israël van 7 oktober, te doden. En dus zoeken boodschappers van Hamas via tal van geheime omwegen hun chef op in een onbekende schuilplaats.

De moeizame communicatie met Sinwar onderstreept de benarde situatie waarin Hamas verkeert. De Qassam-brigades, de militaire vleugel van Hamas, hebben zware klappen opgelopen en er zijn duizenden strijders omgekomen. Hamas-functionarissen zelf houden de tol op 6.000 tot 8.000 gesneuvelden, Israël zei al in maart 13.000 Hamasstrijders te hebben gedood. Daarnaast zijn bij Israëlische aanvallen tienduizenden burgers omgekomen en heeft Israël grotere verwoestingen aangericht in de Gazastrook dan ooit tevoren.

Maar heeft Israël Hamas na ruim acht maanden weten te verslaan? Nee, en ondanks zijn enorme militaire overwicht wijst weinig er op dat Hamas op instorten staat. Sterker nog: ook in gebieden die Israël inmiddels onder controle dacht te hebben, duiken geregeld opnieuw Hamasstrijders op. Tot tevredenheid van Hamas richt de internationale kritiek zich steeds meer op Israël. Hamas, dat anders dan Israël niet dagelijks persconferenties geeft, kan enigszins vanuit de schaduw blijven opereren.

„Hamas is een bijzonder flexibele organisatie die zich in hoge mate kan aanpassen”, schrijft Michael Milshtein, die is verbonden aan het Moshe Dayan Center voor Midden-Oosten studies van de universiteit van Tel Aviv, op vragen van NRC. „Op militair niveau hebben ze snel weten om te schakelen van een semi-conventionele oorlogsvoering naar guerrilla en terreur via kleine cellen.”

Begin dit jaar al zei Jeroen Gunning, hoogleraar Midden-Oosten politiek en conflictstudies aan het Londense King’s College, tegen NRC: „Het is een illusie te denken dat je Hamas militair kunt uitroeien. Hamas is niet alleen een militaire organisatie, het is ook een politieke partij, een enorme sociale beweging en een idee. Dat laat zich niet wegbombarderen. Integendeel: de geschiedenis leert dat het verzet tegen Israël door zulk geweld alleen maar groter wordt.”

Ook de Israëlische legerwoordvoerder, viceadmiraal Daniel Hagari, nam deze week voor de Israëlische televisie afstand van zijn eigen regering, die volhoudt dat Hamas kan worden vernietigd. Ze „strooit het publiek zand in de ogen”, stelde hij. „Hamas is een idee, Hamas is een partij. Die is in de harten van de mensen geworteld. Wie denkt dat we Hamas kunnen elimineren heeft ongelijk.”

Hamas is een idee. Wie denkt dat we het kunnen elimineren, heeft ongelijk

Daniel Hagari
viceadmiraal van het Israëlische leger

Net als andere guerrillaorganisaties heeft Hamas niet alleen het grote voordeel dat de groep het terrein beter kent dan zijn tegenstander maar belangrijker nog is dat het – ondanks of misschien juist wel door het Israëlische oorlogsgeweld – op een zekere mate van steun onder de bevolking kan rekenen. „Het is niet eens dat Hamas zo geliefd is onder de bevolking maar die is te murw gebeukt om de zaken zelf in handen te nemen”, meent Ahmed Fouad Alkhatib, een Palestijnse schrijver en analist die in 2005 uit de Gazastrook vluchtte en politiek asiel kreeg in de VS. „De Gazanen zien op het moment gewoon geen alternatief voor Hamas.” Israël heeft geen eigen civiel bestuur opgezet of geprobeerd een vredesregeling voor de Gazastrook met Arabische staten van de grond te krijgen.

Hoewel Hamas’ prioriteit bij de strijd tegen Israël ligt, resteert er nog altijd een rudimentair civiel bestuur uit de tijd voor 7 oktober, toen het de Gazastrook bestuurde. „Gemeentelijke autoriteiten zorgen bijvoorbeeld nog voor het ophalen van vuilnis en ze zien erop toe dat marktkooplui geen misbruik maken van de situatie door extreme prijzen voor hun producten te vragen”, zegt Khaled al-Hroub telefonisch vanuit Londen. De Hij is hoogleraar aan de Northwestern University in Qatar en publiceert regelmatig over Hamas. „De voorzieningen zijn natuurlijk een stuk minder dan voor de oorlog. Toch blijft Hamas in de ogen van de gemiddelde Gazaan het loket waartoe ze zich wenden als ze een probleem hebben.”

Ook de politie die Hamas had opgezet functioneert hier en daar nog enigszins en biedt burgers soms bescherming. Waar die bijvoorbeeld door Israël is weggebombardeerd, ontstaat een gevaarlijke anarchie, waardoor burgers vaak aan bendes en dieven zijn overgeleverd. Vooral in het noorden van de Gazastrook is dit een probleem.

Stenen tijdperk

In hoeverre de Gazanen Hamas nog steunen, is moeilijk te zeggen. Velen durven niet vrijuit te praten. Er zijn nog opiniepeilingen maar de waarde daarvan is twijfelachtig. Alkhatib, die zelf de afgelopen maanden 31 familieleden verloor: „Stel je die honderdduizenden ontheemden voor die de laatste maanden al vele malen hebben moeten verhuizen en nu in kokend hete tenten zitten zonder voldoende eten en drinken. Dan komt er iemand naar ze toe: ‘Wat vindt u van Hamas?’ Dat moet een agent van Israël of Hamas zijn, denken ze dan. Ze gaan heus niet zeggen: ‘Wow, 7 oktober was zo geweldig. Zij denken: wij zijn terug in het stenen tijdperk en druk bezig met overleven. Hamas interesseert ons nu even niet.”

Hamas wordt in het Westen dikwijls afgeschilderd als een totalitaire groep, die geen dissidente geluiden duldt. Volgens Hroub klopt dit maar ten dele. „Zo zwart-wit lagen de verhoudingen voor 7 oktober niet. Intellectuelen en journalisten konden zich best kritisch uiten over Hamas en soms waren er ook protesten. Relatief gesproken heerste er volgens mij meer vrijheid van meningsuiting onder Hamas in de Gazastrook dan op de Westelijke Jordaanoever [waar de Palestijnse Autoriteit het dagelijks bestuur in handen heeft, red].”

Er is volgens Alkhatib een groep die Hamas nog steeds ideologisch steunt maar er zijn ook mensen die altijd een afkeer van de beweging hebben gehad. „Zo zijn er ook mensen die wel het Palestijnse nationalisme van Hamas steunen maar bezwaar maken tegen de fundamentalistische islam die het wil opleggen. Anderen zijn niet gediend van de manier waarop Hamas zich in het sjiitische kamp van Iran laat trekken. En er zijn natuurlijk ook mensen die op baantjes uit zijn en denken: Hamas is de enige bij wie we daarvoor terecht kunnen.”

Waarom lopen ze niet naar de hel en verbergen zich daar?

Anonieme Gazaan
over Hamas, na Israëlisch bombardement

Het valt intussen op hoe weinig de leiders van Hamas zich bekommeren om het leed van de eigen Gazaanse burgers. Tijdens de veelvuldige Israëlische bombardementen heeft Hamas de honderden kilometers aan ondergrondse tunnels nooit geopend als schuilplaats voor burgers. „Deze tunnels zijn bedoeld om ons (Hamasstrijders) te beschermen tegen vliegtuigen”, verklaarde Mousa Abu Marzouk, een politburo-lid al op 23 oktober vorig jaar tegen Russia Today TV. „Wij vechten vanuit de tunnels. Iedereen weet dat 75 procent van de bevolking van de Gazastrook uit vluchtelingen bestaat en het is de verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties hen te beschermen.”

Militair leider Sinwar, de geharde leider die zelf 22 jaar doorbracht in Israëlische gevangenschap, vergeleek de Gaza-oorlog met de onafhankelijkheidsstrijd in Algerije (1954-1962), waarbij honderdduizenden Algerijnen om het leven kwamen. „Dit zijn noodzakelijke offers”, oordeelde de Hamasleider volgens boodschappen van hem die vorig weekend uitlekten. Aan politiek leider Ismail Haniyeh, die net drie zoons had verloren bij een Israëlische luchtaanval, schreef Sinwar dat hun dood en die van andere Palestijnen „leven zou blazen in de aderen van de natie, tot meerdere roem en eer daarvan.”

Professor Hroub meent dat zulke uitlatingen – als ze al zijn gedaan – niet representatief zijn voor de opvattingen van Hamas. „Marzouk heeft zich naderhand verontschuldigd voor zijn uitspraak en de Hamasleiders spannen zich wel degelijk in om ervoor te zorgen dat de hulpgoederen eerlijk worden verdeeld en de prijzen op de zwarte markt niet uit de hand lopen.”

Alkhatib is veel sceptischer over de opstelling van Hamas. „De Gazanen weten dat Hamas de belangen van de bevolking voortdurend opoffert om aan de macht te blijven. Hamas heeft deze oorlog, die heel goed viel te vermijden, bewust ontketend. En wat Sinwar zegt, stemt volledig overeen met hun gedachtengoed. Zij hamerden er altijd al op dat het zo mooi was om vechtend te sterven en dat dat de Palestijnse zaak zou helpen. Dat is het ethos van Hamas.”

Bijkomende schade

In het verlengde hiervan ligt een andere omstreden kwestie: de bereidheid van Hamas om zich onder de eigen burgers te verschuilen. Volgens Israël en andere critici doen Hamasstrijders dit met opzet, waardoor onschuldige burgers extra veel gevaar lopen als ‘bijkomende schade’ te worden gedood bij Israëlische aanvallen op Hamasstrijders. Voor zulke verdenkingen ontbreken tot dusverre harde bewijzen. „Nee”, zegt ook Hroub, „hoewel er zich enkele van zulke gevallen hebben voorgedaan, is dat geen beleid van Hamas. De strijders hebben immers hun tunnels, waarin ze zich kunnen verbergen.”

Opnieuw is Alkhatib kritischer. „Het is algemeen bekend dat Hamasstrijders zich onder burgers verbergen. Ze geven zichzelf carte blanche om elk deel van de Gazastrook dat ze voor hun gewapende strijd nodig denken te hebben voor hun verzet te gebruiken. Wanneer je tunnelschachten in scholen of kleuterscholen bouwt, weet je dat Israël die misschien zal aanvallen. Maar dat doen ze expres omdat ze denken dat Israël er een slechte pers mee krijgt.”

Westerse media meldden ook dat Hamas soms humanitaire hulpgoederen onderschept voor eigen gebruik, tot woede van Israël. Ook berichtten Financial Times en Le Monde onlangs dat Hamas voor tientallen miljoenen euro’s cash uit bankgebouwen in de Gazastrook had ontvreemd. Israël confisqueerde daarop, uit vrees dat Hamas het voor zijn bewapening zou gebruiken de resterende gelden, ter waarde van 27 miljoen dollar.

Soms verliezen Gazanen hun zelfbeheersing en vervloeken Hamas openlijk. „Waarom verschuilen ze zich tussen de mensen”, klaagde een man die na een bombardement onder het stof zat bij een ziekenhuis tegen een medewerker van televisiezender Al Jazeera. „Waarom lopen ze niet naar de hel en verbergen zich daar.” Zulke uitbarstingen nemen overigens niet weg dat de meesten Israël primair verantwoordelijk houden voor hun misère. Ook speelt mee dat de Gazastrook dichtbevolkt is. Een guerrilla-oorlog in een stedelijke omgeving maakt meestal meer slachtoffers dan op het platteland.

Sommigen, onder wie Alkhatib, zouden liever zien dat Hamas de gewapende strijd tegen Israël helemaal opgaf. „Die heeft ons Palestijnen allemaal niets opgeleverd. Stop die waanzin van het gewapende verzet en begin in plaats daarvan met het opbouwen van een eigen Palestijnse natie.”

Als Hamas had gewild, had het – net als Israël overigens – de wapens allang kunnen laten rusten door akkoord te gaan met een tijdelijk staakt-het-vuren. In dat geval zou de geteisterde burgerbevolking eindelijk enigszins op adem hebben kunnen komen. Hamas accepteert echter alleen een definitief bestand. Hroub heeft daar begrip voor. „Ook bij een tijdelijk bestand zouden ze althans een deel van hun gevangenen (Israël en Westerse landen duiden hen aan als ‘gijzelaars’, red) moeten vrijlaten en daarmee zouden ze hun laatste troef tegenover Israël uit handen geven.”

Een permanent staakt-het-vuren daarentegen zou Hamas kunnen presenteren als een grote overwinning op het machtige Israël. Paradoxaal genoeg is Hamas op dit moment de enige groepering die geloofwaardigheid onder een groot deel van de bevolking geniet, met name op de Westelijke Jordaanoever. De Palestijnse Autoriteit, de voornaamste rivaal die door de meeste Palestijnen wordt geminacht en gehaat wegens zijn samenwerking met Israël en zijn corruptie, komt daar niet bij in de buurt.

Tegelijkertijd is het onwaarschijnlijk dat de Israëliërs, daarin gesteund door de Amerikaanse president Biden, opnieuw een bestuur met Hamas in de Gazastrook zullen tolereren. Maar zelfs als Hamas vernietigd wordt, zoals premier Netanyahu nog steeds hoopt, zou dat niets oplossen, meent de historicus Yezid Sayigh. Hij werkt bij de denktank Carnegie Endowment in Beiroet. „De echte kwestie is de afwezigheid van een antwoord dat voldoet aan de rechten en eisen van het Palestijnse volk, dat in 1948 op de vlucht werd gejaagd en in 1967 onder militaire bezetting kwam en die sinds die tijd altijd onderworpen zijn geweest aan Israëlische controles in elk aspect van hun leven”, schrijft hij in antwoord op vragen van NRC. „Altijd zullen er mensen zijn die voor hun rechten vechten, of dat nu in overeenstemming met het internationaal recht gebeurt of niet.”

Lees ook

Hamas ‘totaal vernietigen’ – kan dat wel?

Een protest in Hebron op de Westelijke Jordaanoever na de moord op Hamas-kopstuk Saleh al-Arouri in Beiroet, 3 januari.


Dat zelfs gematigd Bretagne openstaat voor RN toont hoe riskant Macrons gok is

Net buiten het Bretonse plaatsje Piré-sur-Seiche staat een grote boerderij. Zwart-witte koeien netjes opgesteld in de stal. Als onbekende bezoekers het terrein opkomen, bonken ze nieuwsgierig tegen het hek. Achter een schuur klinkt het geronk van een tractor. Verder enkel het gekwetter van vogels, af en toe het voorbijrazen van een met hooi of varkens gevulde vrachtwagen op de nabijgelegen weg. Het is er rustig. Alleen het door bewoners demonstratief omgekeerde plaatsnaambordje iets verderop verraadt iets van sluimerende onvrede.

Onder de ronkende tractor ligt Éric Lize, de 63-jarige voormalige eigenaar van de boerderij, te klussen aan de motor. „Ik ben eigenlijk met pensioen, maar er is hier altijd werk”, zegt hij terwijl hij zijn zilveren vullingen bloot lacht. Dan komt zijn zoon Vincent Lize (39) op een tweede tractor aanrijden. Hij nam het bedrijf vorig jaar over: „138 hectare grond, honderd koeien, zestig kalveren.” De mannen hebben dezelfde brede werkhanden, dezelfde gebruinde gezichten van het werken op het land.

In het typisch Bretonse dorpje Piré-sur-Seiche (net onder Rennes, 3.000 inwoners) lijkt het goed toeven. Wegen, huizen en bedrijven zijn goed onderhouden. Openbare wc’s zijn smetteloos. Het Bretonse landschap met zijn eindeloze weilanden, kaarsrechte maïsvelden en indrukwekkende boomgaarden ademt rust. Ook in de cijfers doet ‘Piré’ en Bretagne in bredere zin het goed: er is weinig werkloosheid, relatief weinig armoede. Het gemiddelde inkomen ligt hoger dan het Franse gemiddelde, de criminaliteitscijfers lager.

De regio was altijd wars van extremen. Toch heeft ook hier het radicaal-rechtse Rassemblement National voet aan de grond gekregen bij de Europese verkiezingen van twee weken geleden. De radicaal-rechtse en EU-kritische partij van voorvrouw Marine Le Pen en partijvoorzitter Jordan Bardella kon Bretagne-breed op bijna 26 procent van de stemmen rekenen. In Piré was dat ruim 28 procent. Op nationaal niveau haalde het RN 31,4 procent.


Ook Vincent Lize stemde op het RN, zegt hij met zijn handen in de zakken van zijn blauwe overal. Zijn vader, in eenzelfde kledingstuk gestoken, zou dat misschien ook wel hebben gedaan als hij niet op vakantie was geweest. Ze vinden dat Frankrijk „van de rit” is geraakt onder president Emmanuel Macron, op wie beiden jarenlang stemden. Vincent Lize: „Mensen zijn er klaar mee en willen een verandering.” De uitslagenkaart van Bretagne, die in 2019 nog de grotendeels Macron-geel was maar inmiddels bijna volledig radicaal-rechts blauw kleurt, toont dat veel Bretons het met hem heen zijn. De grote vraag is nu of deze kiezers bij de parlementsverkiezingen (30 juni en 7 juli) die Macron onverwacht uitschreef, eveneens tegen Macron en vóór het RN zullen stemmen.

Lees ook

Radicaal-rechts grote winnaar in Frankrijk, Macron schrijft riskante parlementsverkiezingen uit

Aanhangers van de Rassemblement National juichen voor het historisch goede resultaat dat de partij van Marine Le Pen met haar lijsttrekker Jordan Bardella heeft behaald.

Breuk met het verleden

De winst van radicaal-rechts in Bretagne is een breuk met het verleden, zegt Stéphane Perrin-Sarzier (45), de linkse vicepresident van de regio Bretagne. Op zijn borst prijkt een regenboogvlaggetje. „Bretagne heeft altijd een open mentaliteit gehad. Je hoeft niet in Bretagne geboren te zijn om als Bretons te worden beschouwd. En we combineren hier onze identiteiten: je bent Bretons, Frans én Europees”, zegt hij in zijn sobere kantoor in de Bretonse hoofdstad Rennes – aan de muur hangt een grote kaart van de puntige regio. Dit is anders in Franse regio’s met een sterke regionale identiteit zoals Corsica, waar men zich afzet tegen de nationale identiteit.

De Bretonse open blik komt doordat Bretagne lange tijd een emigratieregio was. „Tot aan de Tweede Wereldoorlog was er weinig werk, waardoor het niet makkelijk was om hier te leven. Daardoor gingen Bretons vaak naar andere regio’s om te werken. We hadden niet de kans naar binnen gekeerd te raken.”

Stephane Perrin-Sarzier.
Boer Éric Lize en zijn zoon, Vincent, Piré-sur-Seiche.

Foto’s: Mouna Saboni

Ook is er van oudsher een afkeer van autoritaire partijen, uit vrees dat zij zouden kunnen pogen de lokale identiteit uit te wissen – zoals de Franse staat in het verleden een bedreiging vormde door de Bretonse taal op veel plekken te verbieden.

Vanaf de jaren zestig veranderde Bretagne. „Door het ontstaan van grootschalige landbouw hoefden Bretonse arbeiders de regio niet meer te verlaten. Economisch ging het vooruit, de werkloosheid nam af, we werden een regio van vooruitgang die juist mensen ontvangt.” De open houding jegens anderen bleef en de Europese Unie werd omarmd. Vanwege miljoenensubsidies voor de in Bretagne zo belangrijke landbouw en visserij, maar ook doordat Brussel Bretagne helpt tegenwicht te bieden aan het gecentraliseerde Parijs. „We zitten ver weg van de macht, dus we voelden de noodzaak om ons te verbinden aan Europa.”

Maar de laatste jaren is „een gevoel van déclassement, van sociale achteruitgang, ingetreden”, zegt Perrin-Sarzier. Terwijl de agro-economische boom tot zoveel economische voorspoed leidde, voelen boeren zich de laatste jaren bestraft door zowel Brussel als Parijs. „Landbouw werd voorheen gezien als iets nobels. Maar nu voelen boeren zich gestigmatiseerd door de elites die willen dat ze hun bedrijven transformeren [naar biologische landbouw] of verkleinen en [diesel-]auto’s willen uitfaseren die inwoners van het platteland zo hard nodig hebben vanwege het gebrekkige ov buiten grote steden.” Dat de staat niet aan auto’s moet komen, bleek al eerder. In 2018 was een verhoging van brandstofprijzen om milieuredenen aanleiding voor de maandenlange Gele Hesjesprotesten. En vijf jaar eerder waren Bretons onder de vlag Bonnets Rouges (rode mutsen, hiernaar werden de Hesjes vernoemd) massaal de straat op gegaan om te demonstreren tegen de toen ophanden zijnde invoering van een ecotaks voor wegtransport. „Dit zijn geen mensen die Tesla’s kunnen rijden.”

Daar komt de inflatie van de laatste jaren bovenop. „We hebben niet de werkloosheidscijfers die andere regio’s hebben, maar wel veel mensen met lage salarissen. Zij werken, maar hebben alsnog moeite om hun gasrekening te betalen – dat is vernederend.” Intussen gingen ook publieke diensten achteruit – een trend die overigens al voor Macron ingezet was. Zo zijn in grote delen van Bretagne geen artsen meer beschikbaar en kraakt het onderwijsstelsel onder lerarentekorten. „Het creëert een angstig klimaat.”

Lees ook

Een op de tien Fransen zit zonder huisarts. ‘Het enige wat je hier kunt doen om gezond te blijven, is niet ziek worden’

De apotheker van Plœuc-L’Hermitage laat de apparatuur voor teleconsultatie zien.

Omgekeerde plaatsnaambordjes

In het kalme Piré-sur-Seiche lijkt politiek ver weg. In het dorp hangen anders dan in veel steden geen actieposters waarmee onvrede met Macron geuit wordt. De verkiezingsposters van de Europese verkiezingen zijn al weggehaald en die voor de parlementsverkiezingen zijn nog niet geplaatst. Alleen het omgekeerde plaatsnaambordje is een uiting van boerenontevredenheid: het is de Franse versie van de Nederlandse omgekeerde vlag.

De redenen die RN-stemmers in Piré geven voor hun keuze, valt deels binnen de uitleg van Perrin-Sarzier. Zo zegt Vincent Lize dat de salarissen te laag liggen en is hij boos dat zijn vader niet het minimumpensioen van 1.000 euro ontvangt dat Macron in 2019 aan boeren beloofd had. (Wel is Éric Lize uitgekocht en krijgt hij 900 euro pensioen per maand.)

De 26-jarige schoonheidsspecialiste Manon Kasmi – lange wimpers, pakje Marlboro in de hand – noemt de gestegen prijzen als belangrijkste reden voor haar stem voor het RN: „Alles is duurder geworden, zoals producten en elektriciteit.” Ze denkt dat RN’s plannen om onder meer de btw op eerste levensbehoeften en brandstof te schrappen, zullen helpen. Dat Bardella inmiddels de btw-verlaging in de spreekwoordelijke ijskast heeft gezet en experts zeggen dat de plannen van de partij onbetaalbaar zijn, noemt ze niet.

Andere genoemde redenen passen in het anti-immigratiediscours dat breed wordt gedeeld op sociale media en bij conservatieve media als CNews, inmiddels de meest bekeken nieuwszender van Frankrijk. Zo wijt Kasmi het woningtekort in Rennes aan „buitenlanders die niets doen”. „Als ze hier komen en niets anders doen dan profiteren en de plek van Fransen innemen, vind ik dat ze moeten worden uitgezet.”

Schoonheidsspecialiste Manon Kasmi in Piré-sur-Seiche.
Piré-sur-Seiche, Bretagne.

Foto’s: Mouna Saboni

Vincent Lize begint over „de enorme toename van inbraken” (er is landsbreed inderdaad een toename, die volgt op een forse afname tijdens de coronajaren). Ook hij legt een link met immigranten en vindt dat buitenlandse criminelen harder bestraft moeten worden. „Op het nieuws gaat het steeds over mensen die van alles uithalen en zo weer op straat staan. Die mensen moet je opsluiten of terugsturen naar waar ze vandaan komen.” Lize erkent dat „de media ons misschien wel alleen de ellende laten zien”, maar dat maakt zijn zorgen niet minder. Hij heeft onlangs een slot geplaatst op zijn voorraadruimten met dure benzine.

Ook valt op dat men het RN – dat tot een aantal jaar geleden Frexit bepleitte en ook nu nog beleid voorstaat waardoor Frankrijk allerlei EU-regels zou breken – niet als een bedreiging voor de Europese Unie ziet. Zo zeggen vader en zoon Lize dat „we Europa als boeren nodig hebben” vanwege de landbouwsubsidies. Maar Vincent Lize stelt dat het RN „toch niet zal proberen uit de EU te gaan”. Dat de partij nog altijd eurokritisch is, is voor hem geen probleem: „Ze kunnen niet zomaar alles veranderen.”

Lees ook

Milieuregels? Handelsverdragen? Vergrijzing is het probleem van de Franse boer

President Emmanuel Macron met de prijswinnende Normandische koe Oreillette, afgelopen zaterdag op de Salon International de l’Agriculture in Parijs

De universiteit van Rennes.

Foto’s: Mouna Saboni

Niet-radicale stemmers tonen begrip

Anders dan Piré is Rennes is een plek die politiek ademt. De linkse studentenstad (222.000 inwoners) is gevuld met fietspaden, hippe koffiebarretjes en mannen met oorbellen. Door de hele stad zijn stickers en posters te vinden met antikapitalistische en antiracistische leuzen. RN-kiezers zijn hier niet zomaar te vinden, centrum- en linkse kiezers zonder probleem. Opvallend is het begrip dat zij tonen voor kennissen die wel op het RN stemmen. Zo zegt de 20-jarige psychologiestudent Angeline Dutay op de met anarchistische leuzen bekalkte universiteitscampus dat ze zelf tegen het RN is, maar begrijpt dat haar moeder wél voor die partij is omdat „immigratie een groot ding is”.

Ze heeft gehoord dat immigranten „voorrang op Fransen krijgen bij het vinden van een woning”. Dutay denkt ook dat „de helft van de jeugd RN stemt omdat [partijleider Jordan] Bardella jong is”. „Op TikTok zie ik allemaal berichten over dat hij zo knap en eloquent is.”

De 54-jarige medewerkster van een ngo Laurence Balut, die zelf op een middenpartij stemt, zegt in het centrum van Rennes „heel goed te begrijpen dat mensen worden verleid” door het RN. „Ze zeggen dat ze geld gaan teruggeven aan de Fransen. Mensen hebben dan het idee dat ze elke maand een cheque gaan krijgen.”

Ze noemt verder net als meerdere andere kiezers de toegenomen onveiligheid in Rennes door problemen met drugscriminaliteit als logische reden. „Toen ik twintig jaar geleden hierheen verhuisde, kon je uitgaan wanneer je wilde. Maar nu is er overal drugs en onveiligheid.”

Boerin Anita Collio in Piré-sur-Seiche.
Laurence Balut, Rennes.

Foto’s: Mouna Saboni

Ook Stéphane Perrin-Sarzier van de regio Bretagne zegt dat „we in Rennes en Brest een aantal geweldsincidenten hebben gehad die gelieerd zijn aan de internationale drugshandel, van een hevigheid waar wij niet aan gewend zijn”. Zo werd een buitenwijk van Rennes in maart opgeschrikt door een schietpartij met kalasjnikovs tussen drugsbendes, er vielen twee gewonden. „Het leidt ertoe dat mensen, ook al wonen ze zelf ver weg van de plek waar het gebeurt, het idee hebben dat alles helemaal mis is.”

Ook beginnen zowel radicaal-rechtse als gematigde kiezers over de angst die niet het RN, maar juist radicaal-links hen inboezemt, vooral Jean-Luc Mélenchon, de uitgesproken voorman van de hard-linkse partij LFI. „Hij is een gek”, zegt boerin Anita Collio (54). „Ik ken zijn ideeën niet zo goed, maar hij wil altijd overheersen”, vindt Vincent Lize, zijn vader knikt instemmend. „Hij is te extremistisch. Hij wil niet eens zeggen dat wat Hamas in Israël heeft gedaan [op 7 oktober] terreur is” , zegt Balut. „Mensen zijn echt bang voor hem.”

Balut denkt dat meespeelt dat radicaal-links luid aanwezig is in steden als Rennes. „Ze gaan te ver en de autoriteiten laten het begaan. Er was afgelopen weekend bijvoorbeeld een demonstratie [tegen radicaal-rechts en voor LHBTI-rechten] en nu zit de hele stad onder de graffiti”, zegt ze wijzend naar een muur vol tags variërend van „extreem-rechts is de aartsvijand” tot „ik smijt mijn politieke lesbianisme in jouw vuile smerissenbek” en „queer antifa”.

Lees ook

Macron schrijft nieuwe verkiezingen uit. De Fransen willen vooral weten: pourquoi?

Macron brengt zijn zondag stem uit in de noordelijke badplaats Le Touquet. Foto Hannah McKay/EPA

Macrons plan

De angst voor radicaal-links is er één die Macron graag aanwakkert, te meer daar LFI in aanloop naar de parlementsverkiezingen met meer gematigde linkse partijen optrekt in het Nouveau Front Populaire. De afgelopen dagen noemde de president links-Frankrijk immigrationiste, wat zoiets wil zeggen als ‘dol op immigranten’, en zei hij dat het nieuwe linkse front „absurde voorstellen” steunt zoals het „veranderen van je geslacht bij het gemeentehuis”. De linkse partijen willen de ingewikkelde procedure voor transgenders om hun geslacht in hun paspoort aan te passen versoepelen, iets waar Macron eerder zelf ook voor pleitte toen hij linkse kiezers wilde verleiden.

De president wil zo het beeld neerzetten dat bij de parlementsverkiezingen gekozen wordt tussen radicaal-links, radicaal-rechts óf hemzelf: het redelijke midden. Hij hoopt te profiteren van het systeem bij parlementsverkiezingen; men stemt per district in twee rondes, waarbij de tweede ronde gaat tussen de twee winnaars van de eerste ronde.

Als Le Pen wint kunnen we drie jaar zien wat ons dat brengt

Éric Lize
boer in Piré-sur-Seiche

Alleen is het de vraag of Fransen nog steeds bereid zijn in die tweede ronde op een kandidaat van Macron te stemmen om een front te vormen tegen radicaal-rechts (of radicaal-links). En of zijn kandidaten die tweede ronde überhaupt halen.

De campagne duurt nog een week dus er kan van alles gebeuren. Maar dat men in het van oudsher zo gematigde Bretagne vooral tégen Macron lijkt te stemmen, is een teken aan de wand. En geen kiezer zegt anders te willen kiezen bij de parlementsverkiezingen dan bij de Europese.

De opkomst zal naar verwachting wel hoger zijn, wat invloed kan hebben op de uitslag. Maar vooralsnog tonen de eerste peilingen dat het RN wederom ruim op kop staat. Als de partij doorgroeit, zou ze mogelijk zelfs een meerderheid in het parlement kunnen behalen, wat zou betekenen dat Bardella premier wordt.

Hierop hoopt boer Vincent Lize. „We gaan Macron billenkoek geven. En het is niet zo’n groot risico”, vindt hij. „Want [radicaal-rechts] levert dan niet meteen de president. Maar ze kunnen wel vast veranderingen in gang zetten in de laatste drie jaar onder Macron.” Zijn vader Éric is „nog steeds een beetje bang” voor Marine Le Pen, maar ook hij zegt dat als RN wint, „we tijdens die drie jaar kunnen zien wat ons dat brengt”.

Schoonheidsspecialiste Manon Kasmi heeft haar ogen nog verder gericht, op de presidentsverkiezingen van 2027. Ze wijst erop dat Marine Le Pen bij de presidentsverkiezingen van 2022 tweede werd en een hogere score dan ooit haalde. „Iedereen in mijn omgeving is tevreden. We denken dat ze in 2027 echt zou kunnen winnen.”

Lees ook

Frankrijk kiest met wasknijper op de neus voor continuïteit

De Franse president Emmanuel Macron zwaait zondagavond naar aanhangers tijdens een bijeenkomst op de Champ de Mars in Parijs, na zijn herverkiezing voor een tweede termijn.

Piré-sur-Seiche, Bretagne.
Foto Mouna Saboni


Ghana ís cacao, zegt de cacaoboer – maar voor hoelang nog?

De handen van Nana Adamou Isaka zijn het bewijs. Althans, volgens zijn oudste zoon. Vierentwintig jaar is hij, jonger dan sommige van de dik bebladerde bomen die Isaka met die handen plantte. Als ze weer eens in een discussie vervallen, pakt zijn zoon ze vast en draait de palmen omhoog. Een landschap van groeven en lijnen en ruwe stukken eelt. Kijk hoe kapot ze zijn, zegt zijn zoon dan. En waarvoor?

„Hij vergelijkt zijn leven weleens met dat van anderen”, zegt de cacaoboer. „Maar dat kan ik hem niet bieden.” Zittend op een houten krukje, in een broek vol scheuren en een shirt dat enkele maten te groot lijkt, ziet Isaka (48) het anders. Hij was 25 jaar geleden een van de eersten in dit stukje van centraal Ghana die cacao ging planten. Nu bestaat hun dorp Abofunuso uit een twintigtal huisjes van leem en golfplaten, elk omringd door één of enkele hectaren aan cacao.

Isaka kent niet anders dan een leven opgedeeld in twee seizoenen, twee oogsten. Snoeien, sprayen, plukken, drogen, fermenteren, verkopen. En zo zijn kinderen naar school sturen. Elf zijn het er, bij twee vrouwen. Zelf ging hij nooit naar school. Hij heeft het beste gemaakt van hun omstandigheden, zegt hij. „Maar ik zou mijn kinderen nooit aanraden dit werk te doen.”

De timing leek bijna zo bedacht, vlak voor Pasen. Terwijl de chocolade-eitjes en -hazen in westerse supermarkten schappen vulden, gingen op de wereldmarkt alarmbellen af. In New York schoot de prijs voor zogeheten cacao futures – op de beurs verhandelde contracten voor de aankoop van in de toekomst te leveren cacao, tegen een vooraf afgesproken prijs – naar een record van boven de 10.000 dollar. Een paar maanden eerder was dat nog 3.000 dollar.

Schreeuwerige nieuwskoppen over nu al duurdere paaseieren en straks onbetaalbare chocolade overschaduwden bijna het waarom: er is bijna geen cacao te krijgen. Ghana en Ivoorkust, samen goed voor zeker 60 procent van alle cacao in de wereld, kampen met een dramatische oogst. Gewezen wordt naar El Niño, het weerfenomeen dat in West-Afrika afwisselend zorgde voor extreme regenval en aanhoudende droogte. Maar kenners van de sector waarschuwen dat dit geen uitschieter is.

De gevolgen van El Niño voegen zich bij een storm die al langer woedt. Zeker in Ghana, waar cacao wordt geoogst door honderdduizenden veelal kleine, straatarme boeren met vaak verouderde bomen. Zij worden ook geplaagd door virale ziektes, schimmels en, recenter, illegale goudmijnen die waterbronnen leegzuigen en waarvan de graafmachines in met name west en centraal Ghana cacaoplantages opslokken.

Haalde het West-Afrikaanse land een paar jaar geleden nog een recordoogst met ruim een miljoen ton cacao, sindsdien is de lijn dalende. Dit seizoen, dat loopt van najaar 2023 tot zomer 2024, wordt mogelijk de 500.000 ton niet eens gehaald – veel minder dan vooraf verwacht. Ghana verkeert al in een diepe economische crisis en nu is ook één van ’s lands belangrijkste exportproducten, goed voor zo’n kwart van de exportinkomsten, in gevaar.

Daarmee zijn alle ogen ook gericht op de Ghana Cocoa Board, of Cocobod. Deze overheidsinstantie, die al Ghana’s cacao opkoopt en verhandelt en iedere centimeter van de sector controleert, had al enorme schulden. Nu dreigt Cocobod vooraf gesloten contracten niet (volledig) te kunnen naleven. Persbureau Reuters meldt op basis van interne bronnen dat Cocobod de levering van mogelijk 350.000 ton aan cacao mogelijk moet uitstellen naar de volgende oogst. Ondertussen morren ook de boeren. Want waar blijft die hoge prijs?

Het was altijd simpel, zegt Robert Aidoo, agrarisch econoom aan de Kwame Nkrumah University of Science and Technology in Kumasi, centraal Ghana. „Wie Ghana zei, zei cacao en wie cacao zei, zei Ghana.” Zo ook bij Aidoo thuis. Zijn vader was cacaoboer. Zijn broers ook. „Maar als je nu naar ons dorp gaat en aan jongeren vraagt of ze cacaoboer willen worden, dan zeggen ze nee. Ze zien wat er gebeurt. De toekomst ziet er niet goed uit.”

Zieke bomen

Op de plantage van Nana Adamou Isaka maakt die toekomst een piepend geluid. Hij hoort ze dagelijks, zegt de boer. De graafmachines die aan de andere kant van dit lage bos van cacao een maanlandschap hebben gecreëerd. Overal het geluid van de motoren. Plukjes jongemannen en een enkele vrouw graven gaten, hun lichamen wit van de opgespoten modder. Zo’n twintig minuten lopen scheidt Isaka’s plantage van deze goudmijnen, in Ghana galamsey genoemd.

Goudmijnen in de Kwabeng. Eerst waren hier cacaoplantages.
Foto Francis Kokoroko

Ze zijn nu nog ver weg, zegt de boer. Gelukkig. „Maar ze zuigen al het grondwater weg.” Hoeveel cacao Ghana al is verloren aan mijnpraktijken, is niet bekend. Op zijn minst gaat het om enkele tienduizenden hectaren. Dat is nog zonder de schade aan omliggende plantages mee te rekenen: daar zitten boeren niet alleen met minder, maar ook met vervuild water door de chemicaliën die de galamsay-jongens gebruiken om het goud los te weken.

Voor nu heeft Isaka andere zorgen. Twee jaar geleden verschenen twee Cocobod-medewerkers op zijn plantage. Volgens hen waren zijn bomen ziek. Wat voor ziekte precies, weet hij niet meer. Hoe dan ook: „Ze zouden mijn bomen kappen en nieuwe planten.” Zíjn bomen. En bovenal: zíjn brood. Een nieuwe boom geeft pas na vier jaar vruchten. Isaka gaf ze net geen halve hectare, zegt hij. Als test. Maar de zaden werden te laat geplant, zegt hij. Na de regens. Slechts een enkele boom groeit nu.

Nana Adamou Isaka, in de Ashanti-regio.
Foto Eva Oude Elferink

Toegegeven, Isaka’s oogst is niet meer wat die was. Vroeger haalde hij op zijn vier hectare nog zo’n veertig zakken à pakweg zestig kilo. Bij de laatste oogst waren dat vijf zakken. Het is dat hij ook vee is gaan houden, zegt Isaka. „Anders zou ik mijn familie nooit kunnen voeden.”

Dat blijft de realiteit: terwijl chocoladegiganten miljardenwinsten maken, komen Ghanese cacaoboeren van wie zij deels afhankelijk zijn niet of nauwelijks rond. Slechts zo’n 20 procent verdient een leefbaar inkomen, 40 procent zit onder de armoedegrens, stelden onderzoekers van de Wageningen Universiteit in 2021 vast.

Door de sindsdien opgelopen inflatie (nu 25 procent) en meerdere slechte oogsten is die eerste groep vrijwel zeker nog kleiner geworden, zegt Yuca Waarts, een van de onderzoekers. „De machtspositie van boeren is nul, zowel in Ghana als binnen de internationale handel.” Mede doordat de meesten nog veel kleinere plantages hebben dan Isaka, de cacaoprijzen tot nu toe juist laag waren en er weinig mogelijkheden zijn voor ander werk.

Realistisch

Het maakt de boeren volledig afhankelijk van Cocobod. Dat helpt met herplanten en voorziet hen van gesubsidieerde kunstmest en pesticiden. Althans, dat is de bedoeling. Maar, klagen boeren tegen NRC: als ze al iets krijgen, is het vaak bij lange na niet genoeg. Of het komt te laat, wanneer de regens al zijn geweest. Het voedt het wantrouwen over een organisatie die volgens velen te groot (9.000 werknemers), te politiek en te weinig transparant is.

In een kantoor met uitzicht over de hoofdstad Accra is Fiifi Boafo het daar niet mee eens. Cocobod doet wat het kan om cacaoboeren te helpen, stelt de woordvoerder. Zo verhoogde het in april tussentijds de prijs voor een zak cacao van omgerekend 80 naar 130 euro als reactie op de geëxplodeerde marktprijzen. Zelf verkocht het de cacao van dit seizoen 2023-2024 anderhalf jaar geleden al vooruit via diezelfde futuresmarkt – tegen toen geldende prijzen.

Een cacaovrucht.
Een cacaovrucht met daarin cacaobonen.

Foto’s: Francis Kokoroko

Die contracten zijn getekend, zegt Boafo. Dus de extra kosten zijn voor Cocobod, dat al worstelt met honderden miljoenen dollars aan schuld (volgens sommigen meer) en nu ook met een groot tekort aan cacao. Kunnen ze dat wel betalen? „We moeten wel”, antwoordt hij. „Anders hebben boeren geen geld om in hun boerderij te investeren en worden toekomstige oogsten nog slechter.”

Dit systeem – het grootste deel van de cacao ver voor de oogst uit verkopen – ligt nu onder vuur. Maar volgens Boafo is het nodig om boeren te beschermen tegen prijsdalingen die de cacaomarkt jarenlang tekende. Hopelijk is dit een keerpunt, zegt de woordvoerder. „Toegegeven, 10.000 dollar per ton is aan de hoge kant, maar hopelijk realiseert de industrie zich nu dat prijzen van rond de 2.000 dollar, zoals we die niet lang geleden zagen, óók niet realistisch zijn.”

Om sterker te staan in die prijsonderhandelingen vormen Ghana en Ivoorkust sinds 2019 een alliantie, bedoeld als een soort OPEC, maar dan voor cacao. Maar echt een vuist maken lukt niet. „Onze landen zijn daar te zwak voor”, zegt agrarisch econoom Robert Aidoo. „Saoedi-Arabië betaalt olie met eigen middelen en kan besluiten die een half jaar niet op de markt te brengen. Wij zijn afhankelijk van internationale leningen en boeren die niet zolang kunnen wachten.”

Verleiding

In Sefwi Bekwai, een dorpje uitgestrekt langs een weg in het hart van Ghana’s cacaoregio Western North, voelen boeren zich nog steeds bekocht. Prima, die hogere prijs, maar het is een fractie van wat ze op televisie horen. En met de hoge inflatie verdampt alles meteen weer.

Het zijn moeilijke tijden, peinst Kwaku Adu Ashiam. De horizon waar de 65-jarige gewend is op uit te kijken, is de laatste jaren flink veranderd. Langs de rode zandweg die leidt naar zijn plantage maakten groene cacaobomen plaats voor barre vlaktes waar hier en daar nog stompen van bomen uitsteken. Vier jaar eerder waren Ashiams bomen aan de beurt. Ze waren ziek, zegt de boer.

Een boom die ziek is, gaat dood. Er is geen remedie

Hier heeft die ziekte, die ook in Ivoorkust rondraast, wel een naam: swollen shoot viral disease, of gezwollen scheut, naar één van de symptomen. Heeft een boom het, dan gaat-ie dood – een remedie is er niet. Ashiams hele plantage, vier hectare, raakte geïnfecteerd en moest tegen de grond. Met een zonnehoedje op en een kapmes in de hand gaat hij voor door wat nu zijn plantage is: bomen die tot net boven zijn kruin reiken en waar de eerste, kleine cacaovruchten aan groeien. Het begint te komen, zegt hij.

Kwaku Adu Ashiam, in de Western North Region.
Foto Eva Oude Elferink

Ashiams plantage is één van de zeventig die lokale medewerkers van Cocobod tot nu toe in deze omgeving tegen swollen shoot behandelden, door te kappen en nieuwe bomen te planten. Hun wachtlijst is lang. „Heel lang”, zegt een medewerkster, haar ogen groot, terwijl ze samen met een collega een nabijgelegen veld inspecteert dat net opnieuw is geplant. Op de lijst staat ook Ashiams broer, die twee hectaren heeft. Hun zus, met één hectare, was vorig jaar aan de beurt.

In totaal heeft het virus in Ghana zo’n 590.000 hectare aan cacaoplantages verwoest, zegt Boafo in Accra; bijna een derde van alle cacao.

Daar komen de goudmijnen bij. Die pakken niet alleen land af, maar ook de arbeiders die erop werken: een dagje mijnen levert meer op dan bij boeren. Die laatsten laten zich ook verleiden, zucht Boafo. „Vanwege hun financiële situatie vinden sommigen het lastig nee te zeggen als mijnwerkers geld bieden voor hun plantages.”

Er is weleens zo’n kerel naar hem toe gekomen, zegt Nana Adamou Isaka. Nog voor die een bedrag kon noemen, had de boer hem weggestuurd. Hij wilde het niet horen, zegt Isaka, een veegbeweging makend met zijn hand. „Ik houd van mijn bomen.” Zijn zoon Adamu niet. Die is naar Greater Accra getrokken, waar hij wordt opgeleid tot vrachtwagenchauffeur in de haven. „Cacao is stervende”, stuurt Adamu de verslaggever per WhatsApp.

Isaka neemt het hem niet kwalijk. Hij lacht zijn ogen tot spleetjes. „Ik bid dat mijn zoon mij naar Accra haalt en daar een huis voor mij bouwt.”


Omstreden wet in Taiwan kan China-vriendelijke oppositie meer invloed geven

Deze week buigt het Taiwanese parlement zich opnieuw over een controversieel wetsvoorstel, dat China volgens tegenstanders meer invloed kan geven. De wet vergroot de macht van het parlement, waarin de oppositie – die hechtere banden met Beijing wil dan de huidige regering – sinds januari een meerderheid heeft.

Het volgens critici „ongrondwettelijke” voorstel werd vorige maand zo snel en zonder discussie aangenomen dat dit leidde tot gevechten tussen parlementsleden – en tot grootschalige protesten buiten het parlementsgebouw in Taipei. President Lai Ching-te, die in januari de verkiezingen om het presidentschap won, maar wiens Democratisch-Progressieve Partij (DPP) de parlementaire meerderheid kwijtraakte, stuurde de wet terug naar het parlement vanwege „vage” termen en een „ondemocratisch” proces.

Politicoloog Fang-yu Chen, werkzaam aan de Soochow Universiteit in Taiwan, spreekt van een uitzonderlijke situatie. „Alle discussie over de wet werd afgehouden. Kritische vragen werden geparkeerd, en daarna ging het gelijk naar de stemming.” Terwijl de inhoud van de hervormingen juist veel vragen oproept. Onder de nieuwe wet kan het parlement onder andere onder ede informatie opeisen van militaire, private en andere actoren op straffe van vervolging, en krijgt het ook meer macht om ambtenaren te bevragen en bestraffen.

Volgens Chen is het in principe goed als het Taiwanese parlement meer mogelijkheden krijgt om zelf onderzoek te doen. „Hervormingen zijn nodig, want Taiwans systeem kent nu een vrij zwak parlement, maar dit gaat veel te ver. De parlementsleden zouden opeens aanklagers en rechters worden.”

Lees ook

dit artikel over de nieuwe president van Taiwan

De nieuwe Taiwanese president Lai Ching-te (links) en vicepresident Hsiao Bi-khim (rechts) bij hun inauguratie, maandag in Taipei.

Hechte banden met China

Een kopstuk van de Kuomintang (KMT), de nationalistische oppositiepartij, wordt gezien als de man achter de wet. Al in januari, voor hij aantrad in het nieuwe parlement, kondigde deze Fu Kun-chi aan dat parlementshervormingen zijn eerste prioriteit waren, en dat die als doel hadden om te zorgen dat de regeringspartij „geen bewindslieden zou kunnen vinden”, omdat die door de nieuwe parlementaire controle zouden worden afgeschrikt.

Fu, een zakenman met hechte banden met China, leidde in april nog een delegatie van KMT-parlementsleden op een reis naar Beijing. De KMT profileert zich zo als de partij die wél met China kan samenwerken, en daarmee Taiwan veilig houdt, terwijl regeringspartij DPP – waarmee Beijing niet wil praten – instabiliteit zou creëren door te veel op formele onafhankelijkheidsclaims te zinspelen.

Tienduizenden Taiwanezen demonstreerden op 24 mei in Taipei tegen het wetsvoorstel dat parlementsleden veel macht geeft. „Ze worden opeens aanklagers en rechters.”
Foto Yasuyoshi Chiba/AFP

Volgens de KMT waren de protesten tegen het wetsvoorstel het werk van de DPP, maar deelnemers aan de demonstraties zien dat anders. „Vaak zijn er bij protesten in Taiwan vooral mensen van één politieke kleur aanwezig, maar dit keer was de menigte opvallend divers en van alle leeftijden,” vertelt Tung Shupo (40), die deelnam aan de protesten tegen de parlementshervorming op 24 mei, toen meer dan honderdduizend mensen bij elkaar kwamen in het centrum van Taipei. „Ook als een deel van de menigte door de DPP was gemobiliseerd, gold dat voor veel mensen zeker niet. Zelf ga ik ook alleen maar de straat op als het me echt uitmaakt.” Het gebrek aan transparantie rond de wet had hem boos gemaakt, vertelt hij aan de telefoon: „Als je zoiets belangrijks wil hervormen, moet je het heel duidelijk en zorgvuldig formuleren, en uitgebreid bespreken.”

Ook maakt hij zich zorgen over de rol van China in de oppositiepolitiek van de KMT. „Het is vaak niet zo direct – in de tekst zelf zie je het niet – maar zelf denk ik wel dat je de sporen van China hierin ziet”, zegt de freelancer over het omstreden voorstel. China heeft volgens hem baat bij een verdeeld Taiwan, „en dat kunnen ze op allerlei manieren bereiken”.

Ook volgens ngo-medewerker Tzuwen Lee (48) speelt Taiwans relatie met China mee in deze parlementshervorming. „Om invloed te winnen in Taiwan hoeven we niet perse tot vechten te komen. Het kan op allerlei manieren. Of China deze hervormingen wilde weten we niet, maar duidelijk is dat de Taiwanese politici die dichterbij China staan denken dat het hen helpt.” Zo bestaat de angst dat het parlement met verplichte hoorzittingen over gevoelige zaken als Taiwans defensie de nationale veiligheid in gevaar zou kunnen brengen.

Nieuwe protesten

De verdeelde macht tussen kabinet en parlement zal de komende jaren Taiwans politiek bepalen, verwacht politicoloog Chen. „De oppositie zal alles willen blokkeren, en meer wetsvoorstellen doen die de macht van de centrale overheid inperken.” Zo is er al een wet in voorbereiding die de budgetverdeling tussen centrale en lokale overheden wil aanpassen.

Tegelijk ziet hij de verkiezingsuitslag, waarmee de regerende DPP haar meerderheid verloor, als een kans voor de DPP om haar bestuursstijl te verbeteren. „De laatste jaren stopten ze met communiceren. Ze waren toch aan de macht. Nu moeten ze opnieuw het gesprek aangaan met alle groepen in de samenleving en mensen aan boord krijgen voor hun beleid.”

Tienduizenden Taiwanezen demonstreerden op 24 mei in Taipei tegen wetgeving om het parlement te hervormen. Politici die dichtbij China staan zijn voor de nieuwe wet.
Foto Yasuyoshi Chiba/AFP

Met een campagne tegen de huidige wetswijziging probeert de DPP dat nu te doen. De afgelopen week trok de partij samen met maatschappelijke organisaties het land in om de bevolking, in de woorden van president Lai, van „accurate informatie” over de impact van de wet te voorzien.

Toch zal de wet naar verwachting op vrijdag opnieuw worden aangenomen door het parlement, na twee dagen van discussie waarbij de premier de bezwaren van de regering-Lai zal toelichten. De regering heeft al aangekondigd in dat geval het constitutioneel hof te vragen om de wet te toetsen.

Ook zouden er meer protesten kunnen volgen, verwachten Tung en Lee. De demonstraties van eind mei waren de grootste in Taiwan sinds de Zonnebloemprotesten van 2014. Studenten bezetten toen 22 dagen het parlement waarna de toenmalige KMT-regering een omstreden handelsverdrag met China afblies. Hoewel de impact van de recente protesten minder duidelijk is, vond ngo-medewerker Lee ze ordelijk en goed georganiseerd. „Je zag de ervaring die ngo’s en activisten tien jaar geleden opdeden nog terug.” Bij nieuwe controverses zal die ervaring van pas komen, denkt ze. „We moeten laten zien dat ze niet zomaar alles kunnen maken in ons democratisch systeem.”


‘Bloedrood’ begrotingsrapport kan Belgische formatie versnellen

Op de dag dat informateur Bart De Wever bij de koning verslag uitbracht van zijn eerste week van verkennende formatiegesprekken, werd België op de strafbank gezet voor het schenden van de Europese begrotingsafspraken. Het „bloedrode” rapport, zoals Belgische media schrijven, komt de man die grote kans maakt om de nieuwe Belgische premier te worden, niet eens slecht uit. N-VA-leider De Wever kan toekomstige coalitiepartners onder druk zetten om samen stevige maatregelen te nemen.

België is wereldkampioen lang formeren. Een herhaling van 2010-2011, toen er 541 dagen werd onderhandeld, verwacht nu niemand. De uitslag van de verkiezingen van zondag 9 juni gaven zelfs hoop op een ongekend snelle formatie. Maar ingewikkeld blijft het. Formeren in België is schaken op vier borden tegelijk: er moeten regeringscoalities worden gevormd in Vlaanderen, Wallonië, het gewest Brussel én voor een het hele land.

Lees ook

België kiest voor centrum-rechts, grote opmars Vlaams Belang blijft uit

De N-VA is met Bart De Wever als lijsttrekker de grootste gebleven in Vlaanderen. Hij gaat vanaf maandag op zoek naar coalitiepartners in Wallonië.

In Vlaanderen en Wallonië kwam centrumrechts sterk voor de dag. Vooral in het doorgaans linkse Wallonië was sprake een aardverschuiving. Hier behaalden de liberale Mouvement Réformateur (MR) en middenpartij Les Engagés samen een meerderheid en lijkt een Waalse regering niet al te moeilijk te vormen. De partijen hadden elkaar snel gevonden om over een regeerprogramma te gaan onderhandelen.

Logische combinatie

In Vlaanderen is het minder eenvoudig, maar er is eigenlijk maar één logische combinatie omdat alle partijen, inclusief De Wevers rechtse N-VA, het radicaal-rechtse Vlaams Belang uitsluiten om mee samen te werken. De combinatie die overblijft wordt de ‘raketcoalitie’ genoemd, vanwege de partijkleuren die ook in het raketijsje zitten: het geel van de N-VA, het oranje van de christendemocratie CD&V en het rood van Vooruit.

Waar andere linkse partijen fiks terugvielen, verraste Vooruit met partijvoorzitter Melissa Depraetere (32) als boegbeeld met een goede uitslag. De grote vraag wordt of de twee andere centrumrechtse partijen genoeg te bieden hebben voor Vooruit, vooral op sociaal-economisch vlak – bijvoorbeeld meer geld voor kinderopvang en het ontzien van gezondheidszorg bij bezuinigingen.

Op landelijk niveau bestaat in België breed de wens om een regering te vormen met de partijen die ook in Wallonië en Vlaanderen regeren

Bart De Wever, die tot woensdag voor de federale én Vlaamse regering informateur was, heeft zijn Vlaamse taak nu overgedragen aan zijn partijgenoot en Vlaams minister van financiën Matthias Diependaele.

Op landelijk niveau bestaat in België breed de wens om een regering te vormen met de partijen die ook in Wallonië en Vlaanderen regeren. Daar koerst De Wever ook op. Hier wordt opnieuw cruciaal of het linkse Vooruit echt bereid is mee te gaan doen, terwijl bijvoorbeeld andere linkse partijen hard oppositie kunnen gaan voeren. Juist de rode kaart die België van de Europese Commissie kreeg voor het hoge begrotingstekort van rond de 4,5 procent, speelt De Wever in de kaart. Het vergroot de urgentie voor België om de economie te hervormen en de financiën op orde te brengen. Dat moet name in het economisch zwakkere Wallonië gebeuren. Vlaanderen presteert al beter.

Vergrijzingskosten

Om het federale begrotingstekort van ruim boven de 4 procent terug onder de 3 procent te krijgen, moet België de komende jaren circa 30 miljard bezuinigen of minder uitgeven. Concreet betekent dat onder meer de vergrijzingskosten aanpakken, het uitkeringsstelsel hervormen, werken aantrekkelijker maken of belastingen verhogen. Vooruit is voorstander van een vermogensbelasting maar of de anderen dat in België willen invoeren en, bijvoorbeeld, vermogende Nederlanders uit de grensstreek treffen is nog maar de vraag.

Lees ook

Hemelbestormer De Wever wil laatste kans aangrijpen

N-VA-leider Bart De Wever krijgt na de voor zijn partij goed verlopen verkiezingen van zondag de leiding in de formatie in België.

Naast de economie wordt het Belgische staatsbestel nog een grote hobbel in de formatie. Het nationalistische N-VA is voorlopig al afgestapt van het idee van een onafhankelijk Vlaanderen. De Wevers partij wil de gewestelijke regeringen van Vlaanderen en Wallonië wel meer macht geven. Maar een staatshervorming is enorm ingewikkeld. De verwachting is dat De Wever in deze formatie dit niet tot in detail wil uitonderhandelen maar het de komende twee jaar wil uitwerken. In Wallonië en het gewest Brussel is veel minder enthousiasme over een andere inrichting van België.

Bart De Wever werkt door als de informateur op federaal niveau, al kreeg hij woensdagmiddag nog geen nieuwe opdracht van koning Filip. Hij gaat over een week opnieuw langs. Waarom niet nu al wordt begonnen met de inhoudelijke onderhandelingen wilde hij niet toelichten. Wellicht wordt de Belgische formatie toch weer ingewikkelder dan na de ‘heldere’ verkiezingsuitslag werd ingeschat.

Lees ook

Begrotingsstandje van Brussel komt voor Frankrijk op pikant moment

Eurocommissaris voor Financiën, Valdis Dombrovskis, tijdens de persconferentie over de ‘begrotingszondaars’ Frankrijk, Italië, België, Polen, Slowakije, Malta en Hongarije.


Israël en Hezbollah zinspelen beide op grotere oorlog

Bluffen beide kanten of koersen Israël en Hezbollah echt af op een grotere oorlog, waarin ook andere delen van het Midden-Oosten kunnen worden meegesleept? Vaststaat dat de beschietingen die beiden al sinds oktober vorig jaar op elkaar uitvoeren de laatste dagen aanzienlijk zijn toegenomen. Hezbollah voerde zijn aanvallen op nadat Israël vorige week een hoge Hezbollah-commandant had gedood bij een luchtaanval. Daarop antwoordde ook Israël met nieuwe bombardementen.

Dinsdag lieten de Israëlische strijdkrachten bovendien weten dat „operationele plannen voor een offensief in Libanon” waren goedgekeurd. Dat wil overigens nog niet zeggen dat zo’n offensief er daadwerkelijk komt. In Israël woedt al maanden een discussie of Israël er verstandig aan zou doen om gewapenderhand een einde te maken aan de bedreiging die het zwaar bewapende Hezbollah, een nauwe bondgenoot van Iran, aan zijn noordgrens vormt.

Hezbollah gaf eveneens op dinsdag een video vrij met door drones gemaakte opnames van potentiële doelwitten in de Noord-Israëlische stad Haifa, zoals havengebieden maar ook woonwijken. Het was niet direct duidelijk van wanneer de opnames dateerden. De burgemeester van Haifa, Yona Yahav, sprak niettemin van „psychologische terreur” en eiste een solide verdedigingsplan van de regering voor zijn stad.

Zware klappen

„We komen dicht bij het moment van een besluit over een verandering in de spelregels tegen Hezbollah en Libanon”, verklaarde de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken, Israel Katz, op X, het voormalige Twitter. „In een echte oorlog zal Hezbollah worden verwoest en zal Libanon zware klappen oplopen.”

Analisten wijzen erop dat het een groot waagstuk zou zijn voor Israël om een omvangrijk tweede front te openen. Hezbollah beschikt over veel meer manschappen en een veel groter arsenaal aan raketten dan Hamas. Ook het veel kleinere Hamas heeft Israël na acht maanden vechten nog niet definitief weten te verslaan.

Analisten wijzen erop dat het een groot waagstuk zou zijn voor Israël om een omvangrijk tweede front te openen

Hezbollah-leider Hassan Nasrallah zou woensdag op zijn beurt een toespraak voor de televisie houden over de steeds verder oplopende spanningen met Israël. Hezbollah voert sinds de aanval van Hamas op 7 oktober op het zuiden van Israël beschietingen uit op doelen in Noord-Israël uit solidariteit met de Palestijnen. Tot dusverre hebben Hezbollah en Israël echter een scherpe escalatie weten te voorkomen. Ook Iran, de beschermheer van Hezbollah, lijkt niet uit op een grotere confrontatie. Op hun beurt proberen ook de Verenigde Staten af te houden van verdere escalatie.

President Joe Biden besloot zijn speciale gezant, Amos Hochstein, deze week naar Libanon te sturen om te bemiddelen. „We hebben de laatste weken een escalatie gezien”, stelde Hochstein dinsdag. „En wat president Biden wil doen is een verdere escalatie naar een grotere oorlog vermijden.”

Brand aan de Israëlische kant van de grens na een aanval van Hezbollah.
Foto Gil Eliyahu/Reuters

Ook een woordvoerder van het Pentagon zei dat de Verenigde Staten niet willen dat het conflict tussen Hezbollah en Israël zich verder uitbreidt. Frankrijk probeert de gemoederen aan beide zijden eveneens te kalmeren.

De Amerikaans-Israëlische betrekkingen lijken intussen steeds stroever te worden als gevolg van de Gaza-oorlog en de spanningen tussen Israël en Hezbollah. De Israëlische premier Benjamin Netanyahu publiceerde dinsdag een video waarin hij het „onvoorstelbaar” noemt dat de VS niet alle wapens willen leveren die Israël zegt nodig te hebben om Hamas in de Gazastrook te verslaan.

Ontheemde burgers

De VS hadden onlangs de leverantie van een reeks zeer zware bommen, waarmee eerder veel burgers in de Gazastrook waren gedood, tot nader order uitgesteld. De Amerikanen wilden voorkomen dat Israël die zou inzetten in een offensief bij de zuidelijke plaats Rafah, waar zich op dat moment nog honderdduizenden ontheemde burgers bevonden. Netanyahu zei in zijn video te hebben begrepen van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Antony Blinken dat die bommen alsnog zouden worden geleverd.

Washington reageerde zeer geprikkeld op de kritiek van Netanyahu. Het zegde meteen overleg met een hoge Israëlische regeringsdelegatie over Iran af, terwijl sommige deelnemers daaraan al in het vliegtuig zaten. Ook meldde The Wall Street Journal dinsdag dat de regering-Biden de levering van vijftig F-15 gevechtsvliegtuigen aan Israël tot nader order uitstelt. Dit betekent volgens Amerikaanse woordvoerders niet dat Israël deze vliegtuigen uiteindelijk niet zal krijgen.

Lees ook

Aan beide kanten van de grens zijn de zorgen over de oorlog groot

Farah (11) in het weeshuis van Tebnine.


De wereld afstruinen naar voetballers met Albanese roots

De wedstrijd was verloren, maar de straten in Tirana stonden zaterdag tot ver na middernacht vol met auto’s, toeterend. Metershoge vlaggen staken uit de ramen. De stemming was opperbest, want Albanië was niet afgegaan tegen grote buur Italië, het had het snelste doelpunt op een EK ooit gemaakt en, allerbelangrijkste: het doet mee op een eindtoernooi. Dat is al weken een bron van grote trots in Albanië.

Eén keer eerder plaatste het Albanese elftal zich voor een EK voetbal. Maar aan die kwalificatie kleeft een smet, omdat die te danken is aan de actie van een hooligan. Met een drone en een vlag, met daarop een landkaart waarop Albanië grote delen van haar buurlanden omvat, had hij voor een knokpartij op het veld gezorgd, van spelers én publiek.

Dat leidde tot een forse straf voor tegenstander Servië. Drie punten aftrek. De UEFA besloot bovendien dat Albanië de kansloze wedstrijd reglementair won. Drie punten erbij. Op het einde van de kwalificatiereeks bleek dat genoeg om in 2016 naar het EK te mogen, in plaats van de beter spelende Serviërs.

Het is een voor de Balkan typerend verhaal, vol eenmansheroïek, etnische strijd en de internationale gemeenschap als scheidsrechter. Dit keer is de kwalificatie wél volledig te danken aan het spel van Albanië. Het elftal eindigde bovenaan in de poule, na overwinningen op Tsjechië en Polen en na slechts één verliespartij.

Stevige frustratie

Toch is ook deze kwalificatie verbonden aan cultuur en geschiedenis van de regio en is dit opnieuw een Balkanverhaal, nu met de Albanese diaspora in de hoofdrol. Deze kwalificatie is het verhaal van voetbalspelers die in het buitenland zijn geboren, maar wier wortels in het Albanees sprekende deel van de regio liggen.

Direct nadat hij was aangesteld als bondscoach, begin 2023, vroeg de Braziliaan Sylvio Mendes Campos Júnior naar die diaspora. Albanië had slechts één van de laatste tien wedstrijden gewonnen (tegen Armenië, geen voetbalgrootmacht) en Sylvinho wist dat hij geen wonderen kon verrichten met dezelfde spelers. Waren er geen andere?

De bond bracht hem en zijn assistenten Doriva Guidoni Júnior en Pablo Zabaleta in contact met de videoanalist van de nationale elf, een Italiaan uit het Toscaanse Siena. Hij was al twee bondscoaches eerder aangenomen, door landgenoot Christian Panucci. Die had hem opdracht gegeven alle potentiële Albanese voetballers wereldwijd in kaart te brengen, ze te bekijken en zoveel mogelijk gegevens over ze op te schrijven. Zijn ze rechts-, links- of tweebenig? Hoeveel geslaagde passes geven ze naar voren, naar achteren en opzij? Hoeveel kilometer leggen ze af in een wedstrijd, wat is het aantal gewonnen duels, welke versnelling hebben ze in huis, enzovoort.

Bij de komst van Sylvinho beschikte de Italiaan over een omvangrijke lijst. Maar ook een stevige frustratie: Panucci noch zijn opvolger had ook maar iets met de lijst gedaan. Zes jaar lang, niets.

Gelukkig toonden Sylvinho, Doriva en Zabaleta wél interesse. De drie oud-voetballers, vrienden sinds hun dagen bij clubs als Arsenal, FC Barcelona en Manchester City, gingen er eens rustig voor zitten en bekeken uren aan wedstrijdbeelden met videoanalist Alarico Rossi als gids.

Gigantisch schoolbord

Vooral Sylvinho en Doriva hadden ruimschoots de tijd. Ze waren in Albanië gaan wonen, een land waar ze ondanks hun bestaan als voetbalnomaden nooit eerder waren geweest. Ze keken, om maar wat te noemen, naar wedstrijden uit de Verenigde Arabische Emiraten, om de Macedonische Albanees Taulant Seferi te zien. Ze keken zelfs naar beelden uit India, voor de 32-jarige aanvaller Armando Sadiku.

Intussen schreef Rossi op een gigantisch schoolbord de namen van 150 spelers, verdeeld over drie lijsten. Op de A-lijst stonden spelers die ooit waren uitgekomen voor het nationale team of daar, voor de komst van de Braziliaan, al dicht tegenaan zaten. Op de B-lijst stonden de namen van spelers uit de Albanese competitie met potentie. Sinds het decennialang geïsoleerde land zich in de jaren negentig open had gesteld, waren dat soort spelers zelden tot nooit tot het nationale elftal doorgedrongen; Albanezen nemen hun eigen competitie niet serieus.

Op de derde lijst stonden spelers die zich uit alle delen van de wereld gemeld hadden. Uit patriottisme of omdat ze de kans groter achtten op selectie in het matig presterende Albanese team dan in het nationale team van het land waar ze waren opgegroeid. De meesten hadden nog geen Albanees paspoort, maar allemaal hebben ze een ouder of voorouder die vertrokken is uit de streek waar sinds 1912 het land Albanië ligt.

Hoewel de bevolking van Albanië zo’n 45 jaar lang opgesloten heeft gezeten binnen de landsgrenzen, is de Albanese diaspora enorm. Want al voor de stichting van de stalinistische volksrepubliek Albanië was het een soort traditie om betere levensomstandigheden te vinden elders. Aan de zuidkust van Italië spreken hele dorpen al sinds de zestiende eeuw Albanees.

Na de val van het regime, in 1991, werd die trend versterkt. De beelden van een schip vol Albanese vluchtelingen, in de zomer van 1991, staat bij velen, zeker in Italië, in het geheugen gegrift. In de afgelopen dertig jaar is de bevolking van Albanië gekrompen van 3,1 naar minder dan 2 miljoen inwoners.

De consequenties voor het nationale elftal zijn groot. Van de 37 spelers die in de afgelopen twee jaar speelminuten hebben gekregen, zijn er slechts elf in Albanië geboren. Van die elf is een fors aantal als jongetje naar het buitenland vertrokken. Meerdere internationals zijn in Zwitserland geboren, met ouders gevlucht uit Kosovo. Zelfverklaarde Albanezen, zeker, maar ze zijn zelden of nooit in het land Albanië geweest.

Contact via X

Niet alleen videoanalist Rossi speurt de Europese velden af op zoek naar spelers met Albanese wortels, Albanese voetbalfans doen dat ook. Zo vonden zij Iván Balliu, die de Spaanse jeugdelftallen doorliep. Terwijl hij voor het tweede elftal van Barcelona speelde, namen Albanezen contact met hem op via X. Zijn betovergrootvader, vertelden ze hem, was Albanees. Inmiddels heeft Balliu twaalf caps op zijn naam staan.

Het is ook aan Rossi te danken dat Klaus Gjasula op 33-jarige leeftijd terugkeerde in het nationale team. Hij zat inmiddels op de bank bij Darmstadt 98 en het telefoontje van de bondscoach verraste hem. Sylvinho zocht een lange verdediger om de Polen in de lucht de baas te zijn. In Rossi’s database vond hij wat hij zocht.

Transferwaarde van 1,2 miljoen

De gemiddelde voetballiefhebber zal Kristjan Asllani (21) kennen, op de bank bij Internazionale. Of Berat Djimsiti, in de verdediging van Atalanta. Maar het is alleen aan Rossi’s lijst te danken dat de bondscoach ook ene Jasir Asani vond, de meest waardevolle speler in Albanië’s kwalificatiewedstrijden. Asani gaf cruciale assists en scoorde een prachtig openingsdoelpunt in de belangrijke wedstrijd tegen Polen.

Zijn transferwaarde steeg de laatste maanden van zeven ton naar 1,2 miljoen euro. Ter vergelijking: die van Joey Veerman, speler van PSV, ligt boven de dertig miljoen euro. Die van de 18-jarige Ajacied Jorrel Hato boven de 20 miljoen euro.

Asani stond op Rossi’s C-lijst met spelers die zichzelf hadden gemeld. Toch was hij in Albanië niet volstrekt onbekend. Geboren in buurland Noord-Macedonië, waar zo’n kwart van de bevolking Albanees spreekt, speelde hij enkele seizoenen in Tirana, bij Partizani. De club verhuurde hem in 2020 met een optie tot koop aan het Zweedse AIK. Al na zeven wedstrijden hadden ze daar genoeg gezien; deze kleine, magere Albanees wilden ze niet. Terug naar Tirana. Vandaar vertrok hij naar Hongarije om uiteindelijk in Zuid-Korea te belanden. Daar voetbalt hij nu voor Gwangju FC.

Geen Albanees zag hem nog voetballen. Sylvinho wel. Rossi voerde hem tv-beelden uit Zuid-Korea en de bondscoach besloot van Asani zijn nummer 9 te maken. In maart van 2023 maakte hij zijn debuut in het nationale team, op 28-jarige leeftijd. Waarom niet, moet Sylvinho hebben gedacht: veel slechter dan in de afgelopen jaren was onmogelijk. Asani heeft, zoals dat in de voetbalwereld heeft, het vertrouwen van zijn coach ruimschoots terugbetaald.

„Dit had alleen met Rossi en een geïnteresseerde, onbevooroordeelde buitenlandse coach kunnen gebeuren”, zegt Mendrit Shehu, voetbalverslaggever in Tirana. Waarom? Omdat Asani met zijn nietige postuur en gepijnigde blik niet voldoet aan het beeld van een held op de Balkan? Shehu: „Nee, omdat hij in Albanië heeft gespeeld denken wij hier dat het never nooit iets kan zijn. Terwijl we wisten dat Asani dit soort doelpunten en assists in huis heeft. Maar we konden ons gewoon niet voorstellen dat hij hetzelfde kan tegen teams als Polen of Tsjechië, met echte verdedigers tegenover zich.”

Grote vraag is nu: kan hij het ook tegen Kroatië en Spanje? Tegen Italië viel hij licht geblesseerd uit. Shehu: „Ach, zoveel maakt het niet uit. Hij was de ster van de kwalificatie. Dát was het grote feest. De rest is extra.”

<dmt-util-bar article="4856854" headline="De wereld afstruinen naar voetballers met Albanese roots” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2024/06/19/de-wereld-afstruinen-naar-voetballers-met-albanese-roots-a4856854″>

Japan zet voor zijn ‘groene transitie’ weer in op kernenergie, tot zorg van omwonenden: ‘De kerncentrale weer aanzetten is levensgevaarlijk’

In een klein café, verborgen op de tweede verdieping van een verbouwd woonhuis, heeft een groep activisten zich verzameld. De gemiddelde leeftijd is boven de zestig, typerend voor de sterk vergrijzende regio rond de stad Kashiwazaki, aan de westkust van Japan. „Ik heb tientallen jaren gevochten tegen de komst van de kerncentrale”, vertelt Kazuyuki Takemoto. „Die strijd heb ik verloren, maar de herstart wil ik koste wat het kost voorkomen.”

Toen de eerste reactor van de Kashiwazaki-Kariwa-kerncentrale in 1985 opende, beloofden de nationale overheid en energiebedrijf Tepco, de eigenaar van de centrale, een grote economische boost voor de regio. Het was een succes: geleidelijk breidde de faciliteit zich uit. In 1997 opende de zevende reactor, en daarmee werd het naar capaciteit de grootste kerncentrale ter wereld. In de jaren 2000 werkten er zo’n 6.500 mensen.

Een aardbeving maakte in de zomer van 2007 een einde aan het succesverhaal. Het epicentrum lag enkele kilometers van de kust van Kashiwazaki, en rond de reactoren ontstonden brand en lekkages van koelwater en radioactief materiaal. Volgens Tepco was er geen gevaar voor omwonenden.

Toch duurde het zestien maanden voordat de eerste reactor werd herstart. Uiteindelijk waren vier van de zeven reactoren actief toen een grote aardbeving in maart 2011 het noorden van Japan trof. Een metershoge tsunami kostte tienduizenden levens en veroorzaakte een kernramp in Fukushima, aan de oostkust. Daarna werden alle kerncentrales in Japan stilgelegd.

Alle Japanse kernreactoren werden in 2011, na de ramp bij Fukushima, stilgegegd.

Het landelijke vertrouwen in kernenergie kelderde: uit een peiling van Pew Research Centre in 2012, een jaar na de ramp, bleek dat zeven van de tien Japanners tegen het gebruik van kernenergie waren. Kashiwazaki was geen uitzondering. Desondanks staat Tepco nu klaar om twee van de zeven reactoren te herstarten.

Natuurgeweld

Met een rustige handbeweging schuift activist Tamotsu Honma een krant over de tafel. „Dit artikel heb ik geschreven”, vertelt hij. De gepensioneerde dokter wijst naar de titel op de voorpagina. ‘Vechten tegen de herstart!’, staat er in grote letters. De inhoud is in één zin samen te vatten: „De kerncentrale weer aanzetten is levensgevaarlijk”, zegt Honma.

Mede-activist Takemoto beaamt: „Dit gebied kent vulkanische activiteit en grote aardbevingen.” De lokale bewoners werden herinnerd aan dit natuurgeweld op Nieuwjaarsdag, toen een aardbeving met een kracht van 7,6 het westelijke schiereiland Noto raakte. Tienduizenden huizen stortten in, 282 mensen kwamen om, en modderstromen en opgebroken wegen maakten grote delen van het gebied onbereikbaar. Het epicentrum lag slechts 120 kilometer van de Kashiwazaki-Kariwa-kerncentrale.

„Bij deze beving is er koelwater gelekt uit de reactoren”, vertelt Honma, terwijl zijn mede-activisten teleurgesteld knikken. Tepco zegt in persverklaringen dat er geen stralingsgevaar was. Honma gelooft het niet: „Wij krijgen het gevoel dat er niks is veranderd. Dat Japan ondanks alle rampen geen enkele les geleerd heeft.”

Activisten AkikoTakeuchi (links) en Tamotsu Honma verzetten zich tegen de heropening van de kerncentrale van Kashiwazaki.
Foto Ken Watanabe

Inmiddels zegt de meerderheid van de inwoners van de regio tegen de herstart te zijn. „Maar de overheid denkt dat een nieuwe kernramp onmogelijk is”, voegt Akiko Takeuchi toe. Ze is voormalig ambtenaar bij de gemeente. „Ik heb ontslag genomen om me te verzetten tegen de herstartplannen”, vervolgt ze. „Toen ik daar werkte durfde ik niks te zeggen, maar mijn angst voor een nieuwe ramp is te groot geworden om het nog te negeren.”

Groene transitie

Ondanks de lokale tegenstand lijkt de herstart onvermijdelijk. In december 2021 kondigde premier Fumio Kishida een „groene transitie” aan: Japan moet in 2050 volledig CO2-neutraal zijn. „Daarvoor is kernenergie een noodzaak”, vertelt Jun Arima, professor energiebeleid aan de Universiteit Tokio.

Tijdens de COP28 klimaatconferentie in Dubai vorig jaar was Kishida mede-ondertekenaar van een verklaring die de wens uitsprak de opwekking van kernenergie voor 2050 wereldwijd te verdriedubbelen. In eigen land wil Kishida tegen 2030 zeker 22 procent van de totale energievoorraad opwekken via kerncentrales. Momenteel ligt dat aandeel op 5 procent.

„Het herstarten van de bestaande kernreactoren is niet genoeg om dat te bereiken. Het betekent ook dat de kerncentrales vernieuwd moeten worden met efficiëntere technologie”, verklaart Arima. „Het is nodig om onze energielevering veilig te stellen.”

Volgens het Internationale Energie Agentschap komt 39 procent van de totale energievoorraad uit olie, en 27 procent uit steenkool. Het overige deel bestaat voornamelijk uit aardgas. Momenteel is Japan sterk afhankelijk van import: 90 procent van zijn energie komt uit het buitenland.

Een aardbeving maakte in de zomer van 2007 een einde aan het succesverhaal van de centrale van Kariwa Kashiwazaki. De opwekking lag zestien maanden stil.Foto Noboru Hashimoto/Corbis/Getty Images

Het land wil het aandeel duurzame energie verhogen, maar de structuur van de energiemarkt laat weinig ruimte over voor innovatie. Japan heeft geen nationaal elektriciteitsnet. In plaats daarvan zijn er tien afzonderlijke bedrijven die elk min of meer autonoom opereren in hun eigen gebied en zelf energie opwekken en importeren.

De ontwikkeling van duurzame energie vergt bovendien veel ruimte, die niet overal beschikbaar is. Daarom moet windenergie opgewekt in het winderige noorden of zonne-energie uit het zonnige zuiden door de kabels van vier à vijf energiebedrijven heen stromen voordat het, bijvoorbeeld, Tokio bereikt. Door hun onderlinge concurrentie en slome bureaucratie is dat een duur en langzaam proces. In 2020 kwam slechts 8 procent van de totale energiemix uit duurzame bronnen.

Dat is niet genoeg om het verlies aan kernenergie, dat voor de kernramp een kwart van Japans energiemix uitmaakte, te compenseren. In plaats daarvan worden nu oude kolen- en aardgascentrales weer in gebruik genomen.

De coronapandemie, de afgenomen import uit Rusland vanwege de oorlog in Oekraïne, en de kelderende yen geven extra nastoten. Nu de energieprijzen recordhoogtes bereiken en Japanners tot wel 46 procent meer betalen voor hun energierekening, begint energieveiligheid ook in het publieke debat een centrale rol in te nemen.

In 2023 was voor het eerst sinds de ramp van Fukushima een kleine meerderheid van 51 procent van de Japanners weer vóór kernenergie

Dus slaat de publieke opinie om. Uit een peiling van krant Asahi Shimbun bleek in 2023 dat voor het eerst sinds de ramp van Fukushima een kleine meerderheid van 51 procent van de bevolking weer vóór kernenergie is.

Mede hierom heeft de overheid besloten dat nu het goede moment is om kernenergie als duurzaam te bestempelen en de herstart van kerncentrales een pijler van de beloofde groene transitie te maken. „Daarbij zijn de faciliteiten al gebouwd en de kosten dus gemaakt”, zegt professor energiebeleid Arima. „Dat maakt het de makkelijkste en goedkoopste oplossing.”

Handtekeningen

Tegenstanders maken zich echter zorgen om de veiligheid. „De haast waarmee ze kerncentrales willen herstarten is roekeloos”, vindt activist Honma. „Ze zeggen dat de regels zijn aangescherpt, maar ze zijn nog steeds niet streng genoeg.” Hoogleraar Arima is het daar niet mee eens: „De veiligheidsregels zijn [sinds de ramp van Fukushima] twee, drie keer zo streng geworden.”

De overheid paste de veiligheidsregels inderdaad aan na de beving, vooral met betrekking tot noodenergievoorziening en aardbevingsbestendig bouwen. Bestaande kerncentrales moeten flink verbouwd en verstevigd worden om aan de nieuwe eisen te voldoen. Tegelijk is de overheid andere regels aan het versoepelen: voorheen moesten reactoren na veertig jaar gebruik permanent gesloten worden. Deze regel is recent opgeheven om het makkelijker te maken oude centrales weer in gebruik te nemen.

Lees ook

Onrust door Japans plan om Fukushima-water in zee te lozen

Een Zuid-Koreaanse inspecteur controleert vis die in de buurt van Japan is gevangen op radioactiviteit.

„Het geeft ons geen vertrouwen”, zegt Honma teleurgesteld. Samen met zijn mede-activisten heeft hij daarom een petitie ingediend bij de burgemeester van Kashiwazaki. Ze verzamelden meer dan driehonderdduizend handtekeningen. De actie heeft resultaat. De gemeente en de provincie moeten toestemming geven voor de herstart, maar geen van beide heeft de knoop daarover al doorgehakt.

Het is een verrassende ontwikkeling. De burgemeester van Kashiwazaki, Masahiro Sakurai, liet zich eerder positief uit over de herstart van de kerncentrale. Voor de activisten is de aarzeling van de lokale overheden een laatste strohalm.

Toch is er veel momentum voor een groene transitie gedreven door kernenergie. Tepco zegt dat het op elk moment de eerste reactor in Kashiwazaki kan aanzetten. Zes andere kerncentrales zijn al gedeeltelijk herstart, met nog vier anderen op de planning. Drie gloednieuwe reactoren zijn in aanbouw. „We hebben geen keuze”, zegt hoogleraar Arima. „Het herstarten van de kerncentrales is de enige manier om energiezeker en klimaatneutraal te worden.”


‘Vloeibaar vuur’ aan het front: meldingen van het gebruik van verboden traangas in Oekraïne lopen op

Plotseling klinkt het zachte sissen van een gasgranaat. Rook stroomt de kelder in. Is het gifgas? Traangas? Een rookbom? Komen de Russen binnen? Het zijn de op camera uitgesproken gedachten van een Oekraïense journalist op een van de voorste posities aan het front, onder een woonhuis in een niet nader genoemd dorpje in het oosten van het land.

De mannen hebben geluk. Het blijkt enkel rook, geen gifgas, en de Russen komen niet binnen. Maar na tweeënhalf jaar oorlog staat bij veel Oekraïense soldaten een vergelijkbaar moment in het geheugen gegrift.

Het wordt ‘vloeibaar vuur’ genoemd. Het Oekraïense leger zegt dat Rusland steeds vaker verstikkingsmiddelen gebruikt, zoals CN-traangas (chlooracetofenon) en CS-traangas (chloorbenzylideenmalononitril). Andersom beschuldigt Rusland Oekraïne ook van het inzetten van traangas in de oorlog.

Het gebruik van traangas is in oorlogscontext verboden onder het Verdrag chemische wapens. In sommige andere gevallen mag traangas wel ingezet worden: de oproerpolitie in verschillende landen zet het middel bijvoorbeeld in om mensenmassa’s uit elkaar te drijven.

Traangas maakt ademhalen lastig. Het brandt op de huid. Zweet zorgt ervoor dat het zich verder over het lichaam verspreidt. Dmytro Serhjejenko, vice-voorzitter van de afdeling van de Oekraïense strijdkrachten die het gebruik van chemische wapens moet documenteren, geeft er trainingen over aan militairen. „We leggen uit wat je moet doen als de lucht naar pijn begint te ruiken”, zegt hij. De instructie is simpel: gasmasker op en proberen weg te komen. Maar juist het verlaten van de beschutting brengt een militair in levensgevaar.

Medische assistentie

Het gebruik van traangas neemt volgens de Oekraïense strijdkrachten toe. Vooral sinds eind 2023, toen de frontlinie gestabiliseerd leek en de Russische strijdkrachten opnieuw in de aanval gingen. Vanaf het begin van de invasie tot 4 maart dit jaar zouden er 1.068 aanvallen met traangas zijn geregistreerd. Inmiddels zijn dat er meer dan 2.000. „En dan hebben we het alleen nog maar over wat we konden verifiëren. Veel bewijs is verloren gegaan nadat de Russen posities veroverden”, zegt Serhjejenko. In april werd zeshonderd keer medische assistentie verzocht na de inzet van traangas.

De Verenigde Staten achten ook bewezen dat Russische troepen het nog giftigere en ook verboden traangas chloorpicrine (PS-gas) aan het front van Oekraïne hebben gebruikt. De Amerikanen hebben hierop vorige maand een reeks sancties ingesteld. Militair-onderzoeker Serhjejenko zegt dat Oekraïne twee keer PS-gas gevonden heeft op veroverde Russische posities.

In een uitzending van het Russische staatsnieuws, op 2 mei, was te zien hoe een vogelkersgranaat op een loopgraaf valt.
Still uit televisie-uitzending

De Oekraïense strijdkrachten weigeren echter ondersteunend bewijsmateriaal te leveren voor de Russische inzet van traangas. Een woordvoerder van het leger zegt video’s te hebben van het Russische traangasgebruik, maar deze niet vrij te kunnen geven. De Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW), die in Den Haag zetelt, zegt dat er tot op heden niet genoeg bewijs is voor het gebruik van chemische wapens in Oekraïne.

Maar de getuigenissen over de inzet van traangas langs de frontlinies zijn talrijk. De Russische 88ste brigade gebruikt een K-51 Tsjeremoecha, een zogeheten ‘vogelkersgranaat’, is te zien in een uitzending van het Russische staatsnieuws, op 2 mei. Zulke granaten bevatten gewoonlijk CS-traangas. Dat ruikt zoet, als bloesem of amandel, voordat de geur overgaat in pijn.

Plastic cilinder

„Ze verstoppen zich. We proberen ze uit te roken”, zegt een Russische tankbestuurder in de uitzending. Uitroken in de letterlijke zin, licht de commentaarstem toe. „Ze denken dat gasmaskers helpen. Gasmaskers helpen niet”, glimlacht de brigadecommandant. Op dronevideobeelden is te zien hoe de vogelkersgranaat, een witte plastic cilinder, op een loopgraaf valt en er een witte wolk opstijgt.

Lees ook

VS beschuldigen Rusland van gebruik chemische wapens in Oekraïne

Een jongen pakt een gasmasker tijdens een herdenkingsdag in Kyiv voor de in de oorlog met Rusland overleden kinderen.

Gevraagd of hij ervaring heeft met traangas op zijn positie, antwoordt de Oekraïense beroepsmilitair Pavel, die aan het front bij de plaats Lyman in Donetsk vocht, kortweg „voortdurend”. Ruslan, een oudere militair die dient aan het front iets ten noorden van het stadje Tsjasiv Jar, noemt het heel onaangenaam” als gasgranaten rechtstreeks in de loopgraven worden gedropt. „Ze veroorzaken zwaar braken, veel slijm in de ogen. Jongens moeten naar het ziekenhuis in zulke gevallen.” Foto’s of video’s heeft Ruslan niet. „Er is geen bereik in de voorste linies, mijn telefoon heb ik daar niet.” Beide mannen kunnen als militair enkel met hun voornaam in de krant.

Traangas maakt ademhalen lastig. Het brandt op de huid. Zweet zorgt ervoor dat het zich verder over het lichaam verspreidt

Volgens de Oekraïense militairen die NRC spreekt, werken gasmaskers overigens wel – maar doen zij die pas op als het gas in de loopgraaf verschijnt. Ook zijn ze schaars, vertelt Ruslan. „Veel van onze spullen zijn verbrand toen de Russen het gebied bedekten met fosfor. Het gras is droog en brandt hevig.”

Een arts van een ‘stabilisatiepunt’, een hospitaaltje voor militaire gewonden in de buurt van de stad Lyman, zegt „meerdere” slachtoffers van traangas te hebben gezien. „Op dit moment behandel ik zeker één soldaat wiens luchtwegen zwaar beschadigd zijn door gas.” Iemand die wegens traangas van het front wordt geëvacueerd, krijgt zeven tot tien dagen rust en verzorging.

In een uitzending van het Russische staatsnieuws, op 2 mei, was te zien hoe een vogelkersgranaat op een loopgraaf valt.
Still uit televisie-uitzending

Erg onaangenaam

En dan lijkt traangas nog een relatief ‘mild’ wapen, temidden van de kogel- en granaatregens die militairen in het oosten van Oekraïne dagelijks moeten verduren. Hoofdchirurg Vitali Soebbotin van een ziekenhuis in Kyiv dat militaire gewonden verzorgt, hoort van patiënten ook over de inzet van traangas. „Het gas is erg onaangenaam, maar niet dodelijk. Mijn patiënten vertelden hoe hun broeders gedesoriënteerd raakten en op mijnen liepen, of geraakt werden door kogels of granaatscherven.”

Het Oekraïense leger spreekt van één bevestigde dode als gevolg van het traangas zelf. Een man overleed doordat hij in een kleine gesloten ruimte gevuld met gas bleef.

Lees ook

Voor het eerst in lange tijd dringt Oekraïne Russische troepen terug

In de Oekraïense stad Toretsk, nabij de frontlinie in de regio Donetsk, is de verwoesting goed te zien. Afgelopen winter en voorjaar konden Russische troepen door ernstige Oekraïense munitieschaarste over een breed front terrein veroveren. I

Rusland beweert op zijn beurt dat Oekraïense troepen ook traangas gebruiken aan het front, al levert het daarvoor geen bewijs. Het Russische ministerie van Defensie en de Russische ambassadeur in Nederland laten vragen van NRC onbeantwoord. Ambassadeur Vladimir Tabarin, tevens de permanente vertegenwoordiger van Rusland bij de OPCW, zei in maart wel: „Rusland vindt de tactiek van het Westen om onwaarheden en ongefundeerde beschuldigingen van het gebruik van chemische wapens tegen de Russische Federatie te uiten, onaanvaardbaar.”

Op foto’s gepubliceerd door het Russische ministerie van Defensie zijn alleen zilveren busjes vermeend traangas te zien die aan het front zouden zijn gebruikt, evenals foto’s van de zwaardere Oekraïense Teren-6 traangasgranaat. Van beide beelden is niet na te gaan in welke omstandigheden ze zijn gefotografeerd of waar ze vandaan kwamen.

Het Oekraïense leger ontkent dat het traangas verstrekt aan militairen. Maar het valt niet uit te sluiten dat bepaalde eenheden het wapen op eigen gelegenheid alsnog inzetten. Door militairen aan het front wordt veel geëxperimenteerd met wapens, om hun effectiviteit te verhogen.