Panama wil af van de gevaarlijke flessenhals waardoor zich de hele wereld perst

De lange houten boot vaart nog geen tien minuten over de kronkelende Chucunaque als de eerste tegenligger opduikt. Een troep brulapen schreeuwt luidkeels naar de boot die langs scheert, met twintig migranten in feloranje zwemvesten aan boord. Het witte schuim van de buitenboordmotor is nog niet weggetrokken als een volgende boot in een oranje flits voorbijschiet. En nog één. En nog één. Dertien boten, twintig migranten per boot. En dat in de eerste kilometers op deze rivier richting de Dariénkloof.

De kloof is eigenlijk een uitgestrekt gebied, vol bergrivieren, steile watervallen, torenhoge bomen en glibberige rotsen. Een gebied dat begint in het noorden van Colombia, waar migranten zich verzamelen en smokkelaars ze tegen betaling door de jungle leiden. Als ze uit de jungle komen, zijn ze in Panama en komen ze uit op deze rivier.

De migranten zijn op weg naar het door de Verenigde Naties gerunde vluchtelingenkamp in het plaatsje Lajas Blancas. Hiervandaan vertrekken iedere paar dagen tientallen bussen, die Panama doorkruisen en de migranten naar de grens met Costa Rica in het noorden brengen. Hun volgende halte op de uitputtende reis richting de Verenigde Staten.

Honderdduizenden migranten trekken jaarlijks door Darién

De route werd de afgelopen tien jaar ontdekt door migranten uit alle hoeken van de wereld. Werd de levensgevaarlijke route vanaf 2014 aanvankelijk vooral platgetreden door vluchtelingen uit ineenstortend Venezuela, inmiddels trekken ook andere Latijns-Amerikanen en migranten uit Bangladesh, China, Somalië en het Midden-Oosten door het gebied, die op Zuid-Amerikaanse landen vliegen waar ze zonder visum heenkunnen. Allen op weg naar de Amerikaanse droom.

Stijgende trend

Langs de rivier, waar op beide oevers gieren bekvechten om een plek in de schaduw, laat de voorbijtrekkende mensenmassa haar sporen na. Overal hoopt het afval zich op: plastic flesjes, schoenen, een Mickey Mouse-rugzakje en veel zwemvesten. Vorige week vonden de oorspronkelijke bewoners van dit gebied nog tien lichamen van verdronken migranten.

Die bewoners zijn Emberá, een volk dat leeft van landbouw en visserij. Zoals meerdere inheemse volkeren in Panama hebben zij autonomie over hun gebied, dat een comarca wordt genoemd en waar traditionele, inheemse leiders de autoriteit hebben. Het gebied van de Emberá is uitgegroeid tot het epicentrum van de migratiecrisis in de Darién. Hier merken ze het als eerste als ergens in Latijns-Amerika crises zijn: van Venezuela tot Haïti tot Ecuador verlaten mensen hun thuisland richting de VS, via de Darién.

Regenseizoen

Naar schatting van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) verdubbelde het aantal migranten dat de kloof in 2023 doorstak tot een half miljoen. Het jaar daarvoor zag ook al een verdubbeling. Er zijn geen aanwijzingen dat die trend dit jaar veranderd is. In de eerste vijf maanden van dit jaar stond de teller al op 170.000, terwijl in dat deel van het jaar altijd relatief minder migranten de oversteek wagen vanwege het regenseizoen, waarin de kloof nog moeilijker begaanbaar is. Harde cijfers over dodentallen ontbreken, omdat lichamen vaak worden achtergelaten in de jungle en autoriteiten geen zicht hebben op grote delen van de route.

Migranten lopen door het oerwoud nabij Najo Chiquito, de eerste grenscontrole van de Panamese provincie Darién, 22 september 2023.
Foto Luis Acosta / AFP

Wel beloofde de nieuwe Panamese president José Raúl Mulino begin juli bij zijn aantreden dat zijn land „niet langer een open pad” richting de VS zal zijn. De regering-Biden wil dit verkiezingsjaar de migratiecijfers aan de Amerikaanse zuidgrens graag zo laag mogelijk houden en zet landen in Midden-Amerika onder druk om de migratie noordwaarts af te knijpen.

Hoe populair de route tegenwoordig ook mag zijn, het blijft een tocht vol gevaren, vertelt Adonis Méndez. De 26-jarige Venezolaan is zijn land een paar dagen na de presidentsverkiezingen van eind juli ontvlucht en is eerder deze dag aangekomen in het Panamese dorp Bajo Chiquito, dat geldt als het belangrijkste tussenstation voor migranten.

„Het is niet alleen de jungle, het zijn de bergen. Vrouwen met kinderen die rivieren en torenhoge watervallen moeten doorkruisen. Als je valt, is het klaar”, zegt de vermoeid ogende Méndez. Om zijn nek hangt een waterdicht tasje, waarin zijn paspoort zit. „Ik heb veel geld betaald voor een veilige doortocht, maar als je dat geld niet hebt, kunnen op deze route de ergste dingen met je gebeuren.”

De ‘kloof’ is eigenlijk een uitgestrekt gebied, vol bergrivieren, steile watervallen, torenhoge bomen en glibberige rotsen

In april schreef Human Rights Watch over de verergerde situatie in de Darién, waar mensensmokkelaars, drugshandelaren en bendes almaar machtiger worden en de rechten van de kwetsbare mensen op grote schaal geschonden worden.

Controlepost

Het schrikt weinig migranten af. Deze dag zijn er zo’n tweehonderd gearriveerd, die zich bij aankomst laten registreren bij een controlepost van de militaire politie. Gewonden gaan naar de tenten van het Rode Kruis en Unicef, vrouwen en kinderen naar een overdekte ruimte waarin tweepersoonstentjes naast elkaar staan opgesteld. Twee militairen houden de wacht. Een bord voor de Unicef-tent wijst families op loketten waar ze een vermist kind kunnen melden.

Een Panamese grensbewaker houdt een man vast tijdens een actie tegen mensensmokkel, in de Panamese provincie Darién, op 7 augustus.
Foto Arnulfo Franco / AFP

De opvang van migranten is een vaste routine voor de inwoners Bajo Chiquito. Tien jaar geleden woonden hier circa tachtig mensen uit drie Emberá-families. Toen begonnen steeds meer migranten, voornamelijk uit Ecuador, Haïti, Colombia en Venezuela, de route te nemen. Op het hoogtepunt ontving het dorp drieduizend migranten op één dag. Het inheemse gehucht is nooit meer hetzelfde geweest.

„De inwoners van dit dorp werden overrompeld door de migratie. Maar al snel beseften ze dat ze er geld mee konden verdienen”, zegt Candido Mezua, een voormalig cacique (traditioneel leider) van de Emberá. Hij heeft familie in Bajo Chiquito en komt er nog vaak.

Astronomisch salaris

Mezua wijst naar de rivier. „Een boot, een motor en een tank benzine. Dat is alles wat je nodig hebt om migranten naar Lajas Blancas te varen. Ze moeten 20 dollar betalen, per persoon. Moet je voorstellen als je drie keer op een dag migranten uit de jungle vaart. Een astronomisch salaris voor iemand uit dit gebied.”

Voor Mezua, een oudere man die zijn woorden zorgvuldig kiest, is het te begrijpen dat de inwoners proberen te profiteren van de migratie. „Maar wat als deze crisis stopt? De jongere generaties weten niet meer hoe ze op het land moeten werken of moeten vissen. Dit is geen economische ontwikkeling, dit is een zeepbel.”

Die bubbel heeft Bajo Chiquito veranderd in een bruisend rivierdorp. Aan beide kanten van de zanderige hoofdstraat staan winkeltjes, waar migranten een uur lang verbinding kunnen maken met internet om familie op te hoogte te houden of hun telefoon opladen. Andere winkeltjes verkopen kleren en slaapmatjes. Twee restaurantjes verkopen arepas (Venezolaanse maïsbroodjes). En de meeste inwoners verhuren de ruimtes onder hun huizen, die op palen zijn gebouwd, aan migranten om er tentjes op te zetten of hangmatten op te hangen.

De inwoners van dit dorp werden overrompeld door migratie. Maar al snel beseften ze dat ze er geld mee konden verdienen

Candido Mezua
oud-leider inheemse Emberá

Martín Chanapi woont zijn hele leven in Bajo Chiquito en heeft het dorp zien veranderen. „Deze mensen komen doodmoe, soms gewond, na een lange tocht hier aan. Wij vangen ze op, wij helpen ze. En zij helpen ons!”

Chanapi wijst naar vijf grote plastic watertanks op een heuvel, die drinkwater leveren aan een groot deel van het dorp. Een investering van Unicef. Hij draait zich om richting hoofdstraat. „We hebben nu ’s nachts verlichting, door de zonnepanelen die de regering hier heeft geplaatst. En zelf bouwen we aan een opvang voor als er meer vluchtelingen komen. Wij zijn er klaar voor.”

Militairen van de Panamese grenswacht bij Asti in de provincie Darién op 16 juli.
Yeison Rojas/AFP
Migranten steken een rivier over tijdens hun tocht door de Dariénkloof, oktober 2022.
Fernando Vergara/AP
Migranten lopen nabij het Panamese dorp Bajo Chiquito, september 2023.
Luis Acosta/AFP

Nieuwe uittocht

De belofte van de kersverse president Mulino om de Dariénkloof te ‘sluiten’, zal een flinke opgave blijken. Hij wil hekken plaatsen en meer grensbewaking naar het onherbergzame gebied sturen. Maar volgens inheemse lokale autoriteiten is het afgrendelen van de Darién juist vanwege de uitdagende geografie zo goed als onmogelijk. Zij voorzien bovendien een nieuwe uittocht van Venezolanen nu het autoritaire regime van Nicolás Maduro zich vastklampt aan de macht.

Lokale leiders onderstrepen tegelijkertijd de negatieve impact van de migratie op de Emberá. „Niemand is bezig met ons. De reden dat Bajo Chiquito drinkwater en elektriciteit heeft, is dankzij de migranten. Niet omdat ngo’s zich zorgen maken over de inheemse bevolking”, zegt Francisco Agapi, leider van de comarca van de Emberá.

Telkens als Agapi praat over de situatie, pakt hij de leuningen van zijn stoel en knijpt erin. „Bewoners willen geen bananen en cassave meer planten, omdat migranten de plantages leeghalen. Ze willen niet meer vissen, omdat het rivierwater vervuild is. En jongeren respecteren de traditionele autoriteiten niet meer, omdat ze nu snel geld verdienen met het transport van mensen en de smokkel van drugs voor de kartels uit Colombia.”

Agapi zegt dat meer lokale leiders moeite hebben met de migratiecrisis. „Op een gegeven moment wilden de andere leiders bomen omhakken en over de rivier leggen, omdat ze klaar zijn met die boten vol migranten. Het voortbestaan van onze cultuur is in gevaar. Veel jongere Emberá zitten in de gevangenis wegens drugssmokkel of ze overvallen migranten aan de grens. En de regering en de ngo’s lijken de migranten juist te helpen, maar de Emberá te negeren.”

Familiekorting

In Bajo Chiquito biedt de komst van migranten met name voor jongeren nieuwe kansen. De 25-jarige Luis Amara heeft vorig jaar een boot gekocht. „Toen migranten twee jaar terug door de regentijd een andere route namen, kwamen hier amper mensen aan. Ik heb mijn boot toen verkocht, maar een jaar later een nieuwe gekocht, omdat de stroom weer op gang kwam”, zegt hij. Zodra migranten aankomen en zijn geregistreerd door de autoriteiten, gaat Amara naar de families toe om ze een tocht naar Lajas Blancas te verkopen.

Een migrant, hij wil niet met zijn naam in de krant, kijkt Amara verbaasd aan als hem familiekorting wordt aangeboden voor die etappe. Twee andere jongens, volgens Amara komen ze uit Bangladesh, happen wel toe. Eén dag wachten in Bajo Chiquito, en ze zullen vertrekken uit de jungle. De Dariénkloof zijn ze dan echt doorgestoken. Nog zes landen te gaan, zo’n zesduizend kilometer, tot de Amerikaanse grens.


China gokte goed op elektrisch rijden – en het Westen verzet zich daar tegen

Liu Wendao (50) maakte in 2020 de overstap naar de elektrische-autosector. Eerder werkte hij in de bouw, nu verhuurt hij elektrische auto’s en beheert hij verschillende oplaadstations voor EV’s (electric vehicles). Vooral een vorig jaar geopende witte oplaadtoren van vijf verdiepingen, een soort parkeergarage met een laadpaal bij elk van de 197 parkeerplekken, is een succes. In de lokale media werd hij aangeprezen als een flinke „upgrade van de laadervaring”.

Binnen het laadstation ronken de snelladers, maar bestuurders hoeven daar niet te wachten. Ze kunnen lunchen in de kantine op de begane grond, de snookertafel ernaast opzoeken of een dutje doen op een van de bankjes. „Ik wil een all-in service aanbieden, waar je je auto kunt opladen, kunt eten, uitrusten en je amuseren”, legt Liu uit, terwijl hij in de kantine een eenvoudige maaltijd van rijst met zeewier nuttigt.

De elektrische-auto-industrie is booming in China. In juli van dit jaar was voor het eerst meer dan de helft van alle verkochte auto’s in het land elektrisch. Vorig jaar kwamen er liefst 8,1 miljoen nieuwe elektrische auto’s op de weg, 60 procent van het wereldwijde totaal. Daarnaast exporteerde China 1,2 miljoen elektrische auto’s. Zo’n 36 procent daarvan ging naar de Europese Unie.

We gaan eraan, Chinese EV’s zijn beter

Amerikaanse autojournalist

Liu’s woonplaats Hefei, een oude fabrieksstad in het oosten van China, speelt een belangrijke rol in de transitie naar elektrisch rijden. De stad deed de afgelopen jaren veel moeite EV-producenten aan te trekken; opkomende nationale merken als BYD en Nio, maar ook buitenlandse autofabrikanten die meer EV’s in China willen maken, zoals Volkswagen. Sinds 2019 verdrievoudigde de autoproductie in de stad, soms ook ‘China’s Wolfsburg’ genoemd, naar de Duitse hoofdzetel van het Volkswagenconcern. „Gemiddeld rolt er in Hefei elke minuut een NEV [new energy vehicle] van de productielijn”, zei een lokale ambtenaar vorig jaar in de staatsmedia.

Ook steeds meer van Hefei’s 10 miljoen inwoners rijden in een auto met de felgroene kentekenplaat waaraan je EV’s in China makkelijk herkent. Het laadstation is een overheidsinvestering, bedoeld om de infrastructuur ervoor te verbeteren. Liu: „Dit soort faciliteiten moet de overheid leveren.”

Sleutelfiguur

Toen een Amerikaanse autojournalist dit voorjaar een Chinese autobeurs bezocht, concludeerde hij: „We gaan eraan, Chinese EV’s zijn beter.” Ook in Europa zijn de kwalitatief goede en relatief voordelige Chinese elektrische auto’s sterk in opkomst – reden voor de Europese Unie er dit jaar importheffingen voor te introduceren om de eigen producenten te beschermen.

Hoe is China zo goed geworden in het maken van elektrische auto’s? Het antwoord daarop begint volgens Ilaria Mazzocco, als expert in China’s industriebeleid verbonden aan het Amerikaanse Center for Strategic and International Studies, in de laatste jaren onder president Hu Jintao, die het land tot 2013 leidde. „Toen zagen we een sterke opleving in het industriebeleid. China wees strategische bedrijfstakken aan, waaronder de productie van elektrische auto’s en batterijen.”

Die industrieën werden volop ondersteund met geld voor onderzoek, subsidies voor bedrijven en investeringen in marktontwikkeling. In veel Chinese steden zijn taxi’s en bussen nu grotendeels elektrisch door de toenmalige subsidies. Grote bestellingen ervan hielpen fabrikanten hun productieproces te verbeteren.

Een sleutelfiguur was toenmalig minister voor wetenschap en technologie Wan Gang, die als ingenieur in de Duitse auto-industrie had gewerkt. Hij zou hebben ingezien dat, waar China in de traditionele autosector achterliep op producenten met een langere staat van dienst, de nieuwe technologie Chinese bedrijven kansen bood om vanaf het begin een innovatieve rol te spelen.

Mazzocco: „Het is belangrijk te benadrukken dat dit ook een gok was. Ze wisten niet of het zou lukken. Zo werkt industrieel beleid.”

Parkeerplaats bij de fabriek van BYD in Hefei, in maart van dit jaar.
Foto Costfoto/NurPhoto via Getty Images

Inmiddels is duidelijk dat de gok goed heeft uitgepakt, en dat diverse Chinese bedrijven de subsidies hebben gebruikt om hoogwaardige technologie te ontwikkelen. Volgens Mazzocco heeft die combinatie tot succes geleid. „Alleen op subsidie en zonder goede technologie was dit niet gelukt, zeker niet in de exportmarkt.”

Op lokaal niveau heeft dit strategische gokken op opkomende industrieën zich in Hefei herhaald. De stad maakte in de vorige eeuw ook al auto’s, maar stond niet bekend als economisch bijzonder succesvol. Totdat het lokale leiderschap overging tot ruimhartige ondersteuning van bedrijven met activiteiten in nieuwe technologieën – een strategie die inmiddels in China bekendstaat als ‘het Hefei-model’.

Het eerste succes voor de lokale overheid was de komst van een producent van lcd-schermen, BOE, die het toen moeilijk had, maar inmiddels een wereldleider is. Recenter ondersteunde Hefei elektrischeautomaker Nio, een start-up die de concurrentie met Tesla zoekt. Het bedrijf verkeerde in 2020 in grote moeilijkheden, maar kreeg een financiële injectie van de stad op voorwaarde dat het er zijn hoofdkwartier en nieuwe faciliteiten zou vestigen. Ook enkele staatsinvesteringsfondsen droegen kapitaal aan, en inmiddels geldt Nio ook als een succesverhaal.

Andere autobedrijven volgden. En met elk bedrijf kwamen ook leveranciers – zoals batterijproducenten – naar de provinciestad. Die heeft zich zo onverwacht ontpopt tot EV-hub, naast bekendere steden als Shanghai en Shenzhen. Hefei kan de bedrijven voeden met bèta-talent uit verschillende technische universiteiten, waaronder de prestigieuze University of Science and Technology of China.

Prijzenslag

Inmiddels voelt Hefei aan als een burcht: een vierkante stadskern omringd door uitgestrekte industrieterreinen. In een van die nieuw industrieparken krijgt NRC een rondleiding in een enorme showroom van Nio, dat zich specialiseert in luxe EV’s. Veel Chinese klanten willen een goed geoutilleerde auto, met een stijlvol interieur, die goed kan communiceren met hun telefoon.

„Een gevoel van luxe en technologie zijn heel belangrijk”, vertelt Nio-medewerker Emma Hai, terwijl ze een SUV met aubergine-kleurige bekleding laat zien. „Het gaat niet alleen om een goede airco of stoel, maar om hoe de auto met alles integreert. Begrijpt deze auto mij of niet?”

Buiten de showroom demonstreert een medewerker een battery swap-station. Volautomatisch wordt daar in een paar minuten de lege batterij onder een Nio vervangen door een opgeladen exemplaar. Het bedrijf heeft veel in die technologie geïnvesteerd, als alternatief voor het relatief langzame laadproces van EV’s.

Het lukt in Europa nooit om te produceren zoals wij dat in China doen

Ke Jun
ingenieur bij BYD

Wat noordelijker staat een fabriek van prijsvechter BYD, China’s grootste EV-producent. Op de nationale markt voor elektrische auto’s, waarop liefst honderd Chinese merken actief zijn, is een harde concurrentieslag gaande. Met het dalen van de prijzen groeit de populariteit van de auto’s. De Qin Plus, het bestverkochte model van BYD, kost in China inmiddels zo’n 13.000 euro. Terwijl in Europa elektrische auto’s nog vaak flink duurder zijn dan benzineauto’s – de goedkoopste BYD kost er zo’n 35.000 euro – zijn in China de meeste elektrische auto’s nu goedkoper dan hun benzine-equivalent.

Volgens Ke Jun (27), ingenieur bij BYD, leidt de prijzenslag tot torenhoge werkdruk. Na een dienst van twaalf uur, inclusief drie uur min of meer verplicht overwerk, zit hij om 21.00 uur ’s avonds met twee collega’s te eten in een winkelcentrum naast het uitgestrekte fabrieksterrein. „We doen alles om de kosten te drukken. Zoveel mogelijk schaalvergroting. Zoveel mogelijk automatisering.” Andere werknemers lopen in hun blauwe uniformen bellend en etend rond.

De ingenieurs beginnen zelf over BYD’s expansie. Het bedrijf maakt inmiddels onder meer auto’s in Thailand, Brazilië en Hongarije. Zo zit het dichter bij de buitenlandse afzetmarkten, en wapent het zich tegelijk tegen importbeperkingen. Ke: „Het buitenland is nu heel belangrijk voor ons. Op de binnenlandse markt houdt het een keer op.” Wel hebben ze twijfels over de productiviteit van die nieuwe fabrieken. „Het lukt in Europa nooit om te produceren zoals wij dat hier doen. De rechten van jullie arbeiders zijn beter beschermd en jullie hebben veel meer vakantie.”

Nieuwe vragen

Volgens de EU ondervinden Europese automakers „oneerlijke concurrentie” van de Chinese EV-sector. Voorzitter van de Europese Commissie Ursula von der Leyen sprak van een markt vervormd door „kunstmatig lage prijzen”, veroorzaakt door de Chinese overheidssubsidies.

Maar wat in China precies gebeurt, is volgens analist Mazzocco onduidelijk. Zo ontbreekt het aan goed inzicht in de productieketen. Zij erkent dat de Chinezen erg lage prijzen hanteren. „Maar we weten ook niet wat de prijs van een EV zou moeten zijn.” Wel is duidelijk dat de Chinese EV-sector overproductie kent. „Noem het overcapaciteit, of een teveel aan investeringen – dat gebeurt nu eenmaal als zo’n enorm land groen industrieel beleid voert.”

De eerste Qin Plus DM-i sedan rolt in juni 2022 van de assemblagelijn in Hefei.
Foto VCG/VCG via Getty Images

De Chinese dominantie in de EV-sector werpt volgens de analist „nieuwe vragen” op over de ontwikkeling van groene industrie. Goede en goedkope elektrische auto’s dragen immers bij aan het bereiken van klimaatdoelen. Vorige maand nog zei viceminister van Financiën Liao Min tegen het Amerikaanse nieuwsagentschap Bloomberg News dat China „landen wereldwijd” helpt „hun doelstellingen voor broeikasreductie in 2030 te behalen”.

Tegelijk zijn westerse landen bezorgd over hun eigen autoindustrie. Om die te beschermen, voerden de Verenigde Staten in mei een heffing van 100 procent in op elektrische auto’s uit China. De EU stelde vorige week extra importheffingen vast van 17 tot 36,3 procent. Daarover stemmen de lidstaten dit najaar.

China slaat nu terug; het doet onderzoek naar subsidiëring van Europese producten als varkensvlees en zuivel. Dat kan leiden tot heffingen die ook Nederlandse exporteurs kunnen raken. Daarnaast prepareren Chinese autobedrijven zich op extra investeringen in Europa.

Hartjesballonnen

Ook in Hefei komt de Europese heffing ter sprake. Een „tweesnijdend zwaard” noemt autoverhuurder Liu de Europese tarieven. „Voor jullie autobedrijven zijn de Chinese EV’s misschien een uitdaging, maar zo werkt handel. Deze maatregelen hebben ook economische gevolgen voor jullie consumenten.”

Autodealer Wang Ming in Hefei vindt dat Europa niet uit angst voor concurrentie goede producten moet weigeren. Bovendien, Europa heeft zelf bijgedragen aan het succes van de Chinese elektrische wagens: „Europeanen hebben veel relevant onderzoek gedaan, en de robots in onze autofabrieken zijn vaak van Europese makelij.”

Hij wijst naar de elektrische terreinwagens in zijn showroom, die versierd zijn met hartjesballonnen en teddyberen. „Probeer ze gewoon eens uit.”


Tain–l’Hermitage gaat met zijn tijd mee, maar blijft afhankelijk van de gevaarlijke N-weg

Tain–l’Hermitage ligt er mooi bij. Vanaf het kapelletje op een met wijnranken gevulde heuvel is het uitzicht over het dorp, dat ondanks zijn beperkte inwonersaantal (zo’n zesduizend) een ville (stad) heet, prachtig. Het in de Drôme en aan de Rhône gelegen ‘Tain’ staat vol lage woningen met oranje daken. Aan de andere kant van de rivier ligt het iets grotere Tournon-sur-Rhône, waar het departement Ardèche begint.

Het ruikt er naar droge naaldbomen, geurige oleanders, naar zomer. In de smalle straatjes van het oude deel is het rustig, je hoort je eigen voetstappen. In het centrum worden die geluiden overstemd door een oneindige stroom auto’s, vrachtwagens en campers die door het dorp denderen.

35 jaar geleden was NRC ook in Tain–l’Hermitage, en schreef de krant over de overlast van de dertigduizend vrachtwagens die het dorp toen per etmaal passeerden via de N-weg 7. Ook lagen er plannen voor een wegomleiding. „Zoals u ziet is die er niet gekomen”, zegt de kwieke locoburgemeester Danielle Lecomte (80) 35 jaar later in het aan de N7 gelegen stadhuis – de auto’s razen voorbij.

Er waren inderdaad ‘plannen’, zegt Lecomte – zij was destijds de jongste gekozen vertegenwoordiger op het stadhuis en is er inmiddels de oudste. „We hebben onderzoek gedaan naar de mogelijkheden, de kosten en de gevolgen. Toen kwam de conclusie al snel dat een déviation niet mogelijk is.” Er moest een tunnel gegraven worden onder de wijnheuvel, maar een logische plek voor de uitgang werd niet gevonden. „Toen hebben we het plan laten varen.”

Overlast blijft

Niet dat de overlast is verdwenen. „Mensen klagen over de geluidsoverlast en de vele verkeersongelukken die door de Nationale plaatsvinden. Dit jaar hebben we nog geen doden gehad”, zegt Lecompte terwijl ze op haar houten bureau klopt. „Maar sommige jaren verliezen we meerdere inwoners.”

In 2011 was het Lecomte die voor het stadhuis een doodgereden stel trof – „vreselijk”. Datzelfde jaar kwam een oudere vrouw om. „Ik had haar nog zo gezegd dat ze niet moest oversteken tijdens de spits.” De ongelukken leiden steeds weer tot discussies over de noodzaak van de N-weg, tot spanningen. „Mensen komen een beetje in opstand, sommigen komen verhaal halen op het stadhuis.”

Lees ook

God heeft ons de wijn geschonken, het is dus geen vergif

God heeft ons de wijn geschonken, het is dus geen vergif

Er worden steeds meer maatregelen getroffen. „35 jaar geleden kon je de N7 nauwelijks oversteken”, zegt ze – ook NRC schreef dit in 1989. „Maar inmiddels hebben we stoplichten en zebrapaden.” Ook zijn er hekken en betonblokken geplaatst en is in juli de maximale snelheid in bijna heel Tain verlaagd naar 30 kilometer per uur. „Helaas houdt nog niet iedereen zich daaraan.” Hoeveel vrachtwagens het dorp nu passeren weet Lecomte niet; ze gokt: „Minder dan dertigduizend per etmaal.”

De maatregelen zijn voor de veiligheid, maar passen ook in de trend waarin meer ruimte komt voor duurzame mobiliteit, zegt geograaf Étienne Faugier, die voor de Université Lumière Lyon 2 onderzoek doet naar toerisme en infrastructuur en opgroeide in Tournon-sur-Rhône en Tain. „Het plaatselijke toerisme was gericht op automobilisten op doorreis naar de kust, maar sinds begin 2000 probeert de gemeente ook bezoekers aan te trekken die op een meer duurzame manier reizen”, vertelt hij tijdens een wandeling door de dorpen.

Uitzicht op Tain vanaf de wijnranken in 1989 en in 2024.

Foto Sabine Greppo

Op de oever van de Rhône staat Faugier even stil. „Dit fietspad, de Via Rhôna, is aangelegd om fietsers aan te trekken” – het in 2020 voltooide pad loopt van het Zwitserse meer van Léman tot de Zuid-Franse kust. „Ook is er meer ontwikkeld rondom het treinstation om treinreizen aantrekkelijker te maken.” Reizigers stuiten na het uitstappen meteen op een restaurant, een wijnhuis en een uithangbord voor een zogenoemde Wine & Ride-tour op de fiets. Op loopafstand bevindt zich het in 2013 geopende chocolademuseum.

Er wordt inderdaad meer gefietst – op de fietspaden komen af en toe mountainbikers en families voorbij. En toeristen blijven gemiddeld langer hangen. „In het verleden kwamen de meesten één nacht, nu is dat gemiddeld vier of vijf dagen”, zegt Lecomte. Dat wil niet zeggen dat les Tanois ook hun geliefde auto hebben ingeruild voor tweewielers. Faugier: „Het dagelijkse verkeer laat zich minder makkelijk veranderen.”

Lees ook

Bij de alcoholvrije slijterij: ‘Je moet het niet vergelijken met wijnen die twintig jaar in eikenhouten vaten gerijpt hebben’


Water en wijn

Ook de functie van de Rhône is veranderd. Waar men de rivier in het verleden het liefst de rug toekeerde, zijn er nu hippe restaurants op de kades en op boten, ook worden bootjes verhuurd aan toeristen. „En er komen cruiseschepen langs die vooral Amerikaanse toeristen langsbrengen die het Franse plattelandsleven willen ontdekken” – half augustus zwerven overal plukjes toeristen die via koptelefoons horen over de geschiedenis van Tain. Het maakt dat de rivier, die NRC in 1989 omschreef als „stil en vervuild”, nu een belangrijke rol speelt in het dorp.

De belangrijkste toeristische trekpleister van Tain-l’Hermitage is en blijft de wijn. De drank is overal

Maar de belangrijkste toeristische trekpleister is en blijft de wijn. De drank is overal: op de eindeloze wijnranken op de heuvel die op het dorp uitkijkt – ertussen staan in Hollywood-letters de namen van de grote wijnfamilies Jaboulet en Chapoutier – tot de Wine & Ride, het treintje langs de wijnranken en de proeverijen die je overal kunt doen. Bij restaurants staan bij de lunch op iedere tafel glazen rood.

Het is niet voor niets: de Hermitage is een van de betere Franse wijnen, een favoriet van zonnekoning Lodewijk XIV en schrijver Alexandre Dumas, en deze wijn is ook altijd al een publiekstrekker geweest. Maar niet eerder werd het wijntoerisme zo uitgebuit als nu. Dit is ook bittere noodzaak: de wijnconsumptie in Frankrijk neemt al decennia af en klimaatverandering bemoeilijkt de productie, waardoor andere inkomsten voor wijnbouwers van harte welkom zijn.

Lees ook

‘Ik drink vijf dagen per week na werk een apéro.’ Waarom de wijncultuur in Frankrijk zo diep zit

‘Ik drink vijf dagen per week na werk een apéro.’ Waarom de wijncultuur in Frankrijk zo diep zit

Wijnmaker Philippe Jaboulet in zijn wijnkelder
Foto Sabine Greppo

Familieruzie

Er is meer veranderd in de wijnwereld van Tain–l’Hermitage. De familie Jaboulet is na de premature dood van patriarch Gérard Jaboulet in 1997 ruziënd uit elkaar gevallen, vertelt Philippe Jaboulet (73) in zijn wijnboerderij net buiten Tain. „Er is een familievete ontstaan tussen mij en mijn drie neven met wie ik het bedrijf voerde. Ik wilde doorgaan, de anderen gingen voor het geld.” Het bedrijf Maison Paul Jaboulet Ainé werd, tegen Philippe Jaboulets zin, in 2006 verkocht aan wijnmaakster Caroline Frey uit Bordeaux, die vier domeinen beheert.

De gebeurtenis doet Philippe Jaboulet – een man met een witte snor en twinkelende ogen – zichtbaar pijn. Je merkt het aan dat hij zichzelf meteen voorstelt als „de vijfde generatie van Paul Jaboulet Aîné”. Aan dat hij meermaals benadrukt dat geen van zijn familieleden werken in de nieuwe organisatie Paul Jaboulet Aîné. Aan dat hij het wijnmaken niet achter zich kon laten: na de verkoop vroeg hij zijn zoon Vincent Jaboulet (41) uit Australië terug te keren naar Tain. Samen openden ze Domaine Philippe et Vincent Jaboulet.

Het verschil met Paul Jaboulet Aîné is groot. Het domein van vader en zoon Jaboulet is bescheiden van omvang (zo’n 30 hectare tegenover 110 van Paul Jaboulet Aîné). Ze ontvangen niet in het toeristische centrum van Tain maar op tien minuten rijden van het stadje, verstopt achter de autoweg. Philippe en zijn zoon Vincent hebben ruwe werkhanden en dragen vrijetijdskleding en slippers. Ze bieden proeverijen aan en af en toe een bezoek aan hun wijnkelder, maar verder zijn toeristische activiteiten niet ontwikkeld.

Een groep toeristen bezoekt het chocolademuseum. En langs het centrale plein in Tain loopt de N7, met daarop veel vrachtverkeer.

Foto’s Sabine Greppo

Bij Paul Jaboulet Aîné is alles groter en gelikter. Netjes opgemaakte medewerkers zijn in polo’s met de bedrijfsnaam gestoken, in een hip restaurant in hartje Tain kunnen bezoekers de wijnen proeven. Het is ook mogelijk om bij zonsondergang een borrel te organiseren in een pop-upcafé bij de kapel, in handen van het wijnhuis. „Dat is altijd binnen een paar dagen volgeboekt”, glundert medewerkster Laetitia Terry.

Het zijn de uitlopers van de nieuwe wind die binnen het bedrijf waait sinds de overname in 2006. „Het was makkelijker om te moderniseren en processen te verbeteren toen we geen rekening meer hoefden te houden met de voorkeuren van alle leden van de familie [Jaboulet]”, verklaart chef de culture Sébastien Baillon. Ook de manier van produceren gaat met zijn tijd mee: de wijn van Paul Jaboulet Aîné wordt biodynamisch verbouwd. Domaine Philippe et Vincent Jaboulet ging ook minder milieubelastend produceren en heeft het label Haute Valeur Environnementale – dat de ruimte biedt om nog wel gericht bepaalde pesticiden te gebruiken.

De meeste Jaboulets praten niet meer met elkaar, vertelt Philippe Jaboulet. Zijn zoon Vincent zegt verbeten dat ze „niet voor het geld hadden moeten kiezen”. Wel worden ze nog vaak door elkaar gehaald: leveranciers van Paul Jaboulet Aîné komen geregeld op het domein van Philippe en Vincent terecht en ook bezoekers halen de wijnhuizen door elkaar. De huizen proberen zich van elkaar te onderscheiden door te wedijveren over wie de échte Jaboulet-wijn maakt: Philippe Jaboulet blijft onderstrepen dat „wij de echte Jaboulets zijn”, terwijl bij Paul Jaboulet Aîné wordt benadrukt dat hun wijn al eeuwen verbouwd wordt op hetzelfde terroir .

Natacha Bobichon en haar man Patrick hebben een bakkerij in Tain
Foto Sabine Greppo

Wat de twee huizen nog wel met elkaar verbindt, is de N7. Over die weg zijn de wijnbouwers en andere winkeliers in Tain anno 2024 eigenlijk opvallend positief. „De N7 brengt ons klanten”, zegt Natacha Bobichon (60), die met haar man een kleine bakkerij uitbaat aan de N7. „Automobilisten parkeren de auto en komen een broodje halen, soms komen vrachtwagenchauffeurs kort naar binnen voor een pain au chocolat als ze voor een rood licht staan.”

Zonder de weg zouden winkeliers in Tain–l’Hermitage „dood” zijn, zegt Bobichon. Ze kan het weten: eerder werkte ze in een ander dorp waar de N7 ook dwars doorheen liep maar waar die op een gegeven moment is omgeleid. „Daarvóór waren het gouden tijden voor ons. Maar sinds de omleiding is het dorp verlaten. Dus ik ben blij dat hij er nog is – en aan de vervuiling en het lawaai wen je heus wel.” Ook Philippe Jaboulet is blij dat de autoweg er nog ligt. „Zonder de nationale 7 zouden de mensen ons allang zijn vergeten.”

Lees ook

Rioolwater moet Zuid-Franse wijnranken redden

Frédéric Vrinat, directeur van het wijnmakerscollectief Cave de Gruissan in een opslagruimte van zijn wijnkelder in het centrum van het Zuid-Franse Gruissan.


Vredesoverleg in Genève over Soedanese burgeroorlog levert weinig op

Een handjevol vrachtwagens met noodhulp ging eind vorige week bij het Tsjadische stadje Adré de grens over naar Soedan, de eerste interventie in een van de grootste humanitaire crises ter wereld. Dit kleine succesje volgde op vredesbesprekingen in Zwitserland, overleg dat verder geen doorbraak teweegbracht in de anderhalf jaar oude burgeroorlog.

Bij het in Genève door de Verenigde Staten georganiseerde overleg werd een akkoord bereikt om drie routes in door hongersnood geplaagde gebieden open te stellen. Die bij Adré aan de grens met Tsjaad moet over verscheidene frontlinies voedsel afleveren bij het kamp Zamzam, met meer dan een half miljoen honger lijdende inwoners. Het is een zeer kleine bijdrage voor een enorme ramp. „Wat in Genève gebeurt, heeft geen enkel effect op ons lot”, zegt een advocaat uit Adré, waar honderdduizenden Soedanese vluchtelingen bivakkeren in al even nijpende omstandigheden als in Soedan zelf.

Voedselhulp is een politiek en militair instrument voor de strijdende partijen geworden. De paramilitaire militie Rapid Support Forces (RSF) heeft de macht over alle grensovergangen in westelijk Soedan. Toch gehoorzaamden de VN maandenlang aan het gebod van president Abdel Fattah Burhan om de grenspost niet voor een humanitaire operatie te gebruiken. De achterliggende gedachte is dat voedselhulp aan gebieden waar de RSF de macht over heeft, de militie legitimiteit verschaft. Bij eerdere oorlogen met rebellen in de afgelopen halve eeuw in Soedan was de tactiek van het regeringsleger ook al om de bevolking van rebelse gebieden uit te hongeren.

Veilige route

In het westen van Soedan is het regeringsleger nog nauwelijks aanwezig, de meeste strijd tegen de RSF wordt gevoerd door voormalige rebellengroepen die in 2020 vrede sloten met de overheid. „Rond Adré heeft de RSF het voor het zeggen, dezelfde RSF die ons met etnische zuiveringen tegen Afrikaanse bevolkingsgroepen uit Soedan verdreef. Ook in de vluchtelingenkampen terroriseren ze ons”, zegt de advocaat, die anoniem wil blijven [zijn naam is bekend bij de redactie].

Elders in Soedan is de nood het grootst in en rond de hoofdstad Khartoem. Daarvoor, zo is in Genève afgesproken, zal een veilige route voor voedselhulp worden gecreëerd vanuit Egypte. Verder oostwaarts moet een corridor komen vanuit Port Sudan, de havenstad waarnaar president Burhan en zijn regering zijn uitgeweken.

Het overleg in Genève werd gecompliceerd doordat de strijdende partijen in Soedan versplinterd zijn geraakt

De strijdende partijen in Soedan zijn versplinterd geraakt en dat maakt een grote voedseloperatie uiterst onzeker. Groepen die vechten onder de banier van de RSF of het regeringsleger opereren autonoom, plunderen, terroriseren en verkrachten. Centrale controle is vaak afwezig. Aan regeringszijde winnen de moslimfundamentalisten, eerder aan de macht onder de in 2019 afgezette president Bashir, aan invloed. Zij weerhielden president Burhan ervan naar Genève af te reizen.

Lees ook

Rebellen Soedan nemen regionale hoofdstad in, hebben nu grootste deel van het land in handen

Soedanezen op de vlucht vanuit Sennar na een aanval van de Rapid Support Forces (RSF) op het nabijgelegen Jebel Moyain, komen vrijdag aan in het oostelijke Gedaref.

Die onderlinge verdeeldheid maakte het overleg in Genève daarom vanaf het begin gecompliceerd. Een RSF-delegatie kwam opdagen, maar bleef in een ander hotel dan waar het overleg plaatsvond. Met het regeringsleger was telefonisch contact en er reisde zelfs tevergeefs een Amerikaanse delegatie af naar Caïro voor overleg met aanhangers van Burhan.

Duistere redenen

„Iedere keer dat Burhan stappen richting vrede zet, krijgt hij onmiddellijk te maken met tegenreacties van politieke krachten in zijn coalitie die duistere redenen hebben om deze oorlog te verlengen”, zei Tom Perriello, onderhandelaar namens de VS. „Ze hebben deze oorlog nodig, met al het onvoorstelbare lijden, zodat ze de macht kunnen terugwinnen die het Soedanese volk hen nooit vrijwillig zou geven.”

Bereiding van voedsel in de keuken van een opvangcentrum voor ontheemden in de oostelijke Soedanese stad Gedaref, op 20 augustus.
Foto Ebrahim Hamid / AFP

Het regeringsleger, gesteund door Egypte, Iran en Turkije, wil eerst militair de overhand krijgen voordat het een vredesdialoog aangaat met de RSF, dat wordt gesteund door onder meer de Verenigde Arabische Emiraten. „We gaan niet naar Genève, we zullen honderd jaar lang vechten”, zei Burhan zaterdag. Op 31 juli werd een mislukte moordaanslag op de president gepleegd, mogelijk door fundamentalistische hardliners in zijn coalitie.

De regering van Burhan ontkent dat er honger is in Soedan. Meer dan de helft van de 45 miljoen inwoners van het land heeft dringend noodhulp nodig. Meer dan tien miljoen mensen zijn ontheemd, volgens cijfers van International Organization of Migration, bijna twee miljoen van de ontheemden vluchtte naar buurlanden Tsjaad, Egypte en Zuid-Soedan. Voedselzekerheidsexperts schatten dat tegen het einde van het jaar 2,5 miljoen mensen van de honger kunnen sterven. Zware regenval belemmert momenteel het vervoeren van voedsel.

Lees ook

Meer dan 130 doden bij damdoorbraak in Soedan

Trucks in de modder na de damdoorbraak in Soedan.


Christen-democraten in Saksen proberen opmars van radicaal-rechts te stoppen met populisme

In de smalle straatjes rondom een middeleeuwse burcht viert het Saksische stadje Leisnig zijn ‘Burcht- en stadsfeest’. Er hangen dieren aan het spit boven een vuurtje, een vrouw zit achter een spinnewiel, een man produceert iets onbestemds van leem. Bovenal lijkt het feest voor veel van de achtduizend inwoners de ideale gelegenheid voor een paar dagen larpen: mensen zijn verkleed als ridder, monnik, non of middeleeuwse jonkvrouw.

De eregast op het feest is de Saksische minister-president Michael Kretschmer (CDU). In Saksen zijn op 1 september deelstaatverkiezingen, net als in het naburige Thüringen, en voor Kretschmer is het geen makkelijke race. Kretschmers CDU staat in de peilingen iets achter de radicaal-rechtse Alternative für Deutschland (AfD), die met 32 procent de grootste lijkt te worden. Om het tij te keren reist Kretschmer al maanden kriskras door de deelstaat om met burgers te praten. In Saksen wordt gegrapt dat hij iedere leghen in de regio al eens heeft geaaid. Maar zo lieflijk gaat het er meestal niet aan toe.

Zodra Kretschmer op het kerkplein in Leisnig verschijnt, stapt een veertiger met rode haren op hem af en schreeuwt de minister-president in het gezicht: „Waarom sluit u de grenzen niet nu meteen! Rot op!” Dat is het startsignaal voor een groep van zo’n dertig mensen om Kretschmer te omsingelen en te beschimpen. „Volksverrader, volksverrader”, scandeert de groep. „U maakt alles kapot!”, brult een forse man met de tekst ‘Kämpfen für Europa’ op zijn T-shirt.

‘Buitenlanders eruit’

Kretschmer (1975) wordt vaak belaagd en bedreigd. Begin 2021 stonden boze burgers vanwege de coronamaatregelen in zijn voortuin, waar Kretschmer net stond te sneeuwschuiven. Ondanks de agressieve toon van de demonstranten probeerde hij het gesprek aan te gaan. Op Telegram circuleren doodsbedreigingen aan zijn adres. Een journalist van Die Zeit noteerde hoe het zoontje van Kretschmer angstig aan zijn vader vroeg: „Hoe was je dag? Ben je weer uitgejouwd?”

Als Kretschmer het podium heeft bereikt, hebben de demonstranten fluitjes in hun mond waarmee ze de woorden van de minister-president overstemmen. Een jonge vrouw zingt: „Deutschland den Deutschen, Ausländer raus”. [Duitsland voor de Duitsers, buitenlanders eruit]. Anderen brullen: „Wat is er met Solingen! Dit is óók een stadsfeest!” Kretschmers bezoek aan Leisnig valt twee dagen na de aanslag in Solingen, waarbij op een stadsfeest drie mensen werden gedood door een man die ervan wordt verdacht banden met IS te hebben.

Lees ook

Aanslag bij stadsfeest in Solingen versterkt vrees voor acties van geradicaliseerde islamitische jongeren

Duitse agenten brengen de verdachte van een mesaanval in Solingen zondag van een helikopter naar een rechtbank in Karsruhe.

Op de bierbanken voor het podium zitten voornamelijk oudere geïnteresseerden. Veel van hen schudden ontzet het hoofd over het fluitconcert. Een paar mensen manen de demonstranten tot stilte. „We kunnen toch nog wel samen naar onze Landesvater luisteren!”, roept een vrouw, met een typisch koosnaam voor minister-presidenten. Maar nee. Er wordt geduwd en getrokken, een vrouw in een middeleeuwse jurk en een man in ridderkostuum proberen zich staande te houden tussen de demonstranten. De politie komt tussenbeide.

De aanvoerders van het protest zijn lokale politici van de partij de Freie Sachsen, vertellen omstanders. De Freie Sachsen is een extreem-rechtse partij die onder meer een ‘Säxit’ wil: Saksen als autonome staat, terug naar een soort constitutionele monarchie, de grenzen dicht, „handboeien” voor de verantwoordelijken van de coronapolitiek en een verbod voor de CDU. De Freie Sachsen werden groot door de organisatie van coronaprotesten overal in de deelstaat.

Ideologische verhuizing

De twee mannen van de Freie Sachsen hebben hun kinderen bij zich, en zien er uit als doorsnee vaders. Maar dat ze met hun gezin in Leisnig landden is geen toeval. Christian Fischer, de man met het rode haar, komt oorspronkelijk uit Nedersaksen, en was daar actief in de neonazistische partij de NPD (Nationaldemokratische Partei Deutschlands). Hij is een van de grondleggers van de ‘Initiative Zusammenrücken’, die mensen met extreem-rechts gedachtengoed ertoe oproept om zich zoveel mogelijk in één regio te vestigen om slagvaardiger te kunnen zijn in de lokale politiek en in het overtuigen van andere geïnteresseerden.

Fischer zelf kwam met zijn gezin naar Leisnig, vertelt hij in een filmpje op Telegram, omdat scholen in Oost-Duitsland „witter” zijn en hij niet wilde dat zijn kinderen op een school met „40 procent buitenlanders” zitten. Bovendien, meent Fischer in het filmpje, lijken mensen in Oost-Duitsland „ontvankelijker” voor extreem-rechtse ideeën. In de video wordt Oost-Duitsland consequent ‘Midden-Duitsland’ genoemd: bij extreem-rechts is het échte Oost-Duitsland het gebied in Polen en Tsjechië dat voor de Tweede Wereldoorlog nog bij Duitsland hoorde.

Ook de andere aanvoerder in het protest tegen Kretschmer, Lutz Giessen, is om ideologische redenen naar Leisnig vertrokken. „Hij woont hier pas een paar jaar”, zegt een man met een groene das hoofdschuddend. Giessen komt oorspronkelijk uit Berlijn en is zeker vijftien keer veroordeeld voor mishandeling en voor het gebruik van nazi-symboliek. In juni werd hij voor zijn partij in het regioparlement van Mittelsachsen gekozen. De hoogste bestuurder van de regio Mittelsachsen kondigde onlangs zijn vertrek aan omdat hem het werken onmogelijk werd gemaakt, met name door de Freie Sachsen.

Getergde indruk

Dat de sfeer zo gespannen is in Saksen verklaart Michael Kretschmer na afloop van zijn optreden in Leisnig zo: „Mensen hebben al tijden het gevoel dat er iets moet veranderen, vooral wat migratie betreft maar ook qua energiepolitiek. En er gebeurt te weinig.”

Mensen hebben al tijden het gevoel dat er iets moet veranderen, vooral wat migratie betreft maar ook qua energiepolitiek. En er gebeurt te weinig

Michael Kretschmer
minister-president Saksen

De belangrijkste thema’s deze verkiezingen zijn voor Kretschmer thema’s waar hij niet over gaat maar die in Berlijn worden beslist. Kretschmer maakt dan ook een getergde indruk in zijn poging om eigenhandig de AfD uit de regering te houden.

Michael Kretschmer (met wit overhemd), minister-president van de deelstaat Saksen, en voormalig kunstschaatser Katarina Witt bij een rally met oude auto’s in Zwickau, 15 augustus.
Foto Jens Schlueter/AFP

Hij kiest een koers waarmee hij zich van de Berlijnse regering van SPD, Groenen en FDP onderscheidt, ook al regeert hij zelf in Dresden ook met SPD en Groenen. Zo wil Kretschmer Duitse wapenleveranties aan Oekraïne stopzetten, spoedige vredesonderhandelingen tussen Oekraïne en Rusland en het liefst weer Russisch gas importeren. Het aantal migranten dat naar Duitsland komt wil hij decimeren, onder meer door grenscontroles en snellere uitzetprocedures. Ook is hij een fel tegenstander van een verbod op verbrandingsmotoren en andere klimaatmaatregelen.

In het conservatieve, en enigszins Rusland-minnende Saksen lijkt Kretschmer bereid om ver mee te buigen met de wensen van zijn kiezers. Zijn critici vinden dat hij, in zijn poging om kiezers van de AfD terug te winnen, in populisme vervalt. Zelf vindt hij dat je nu eenmaal niet de „stemming in de bevolking” kunt negeren als je regeert.

Bündnis Sahra Wagenknecht

In de peilingen staat Kretschmers CDU op 30 procent, de AfD op 32 procent. De nieuwe, links-conservatieve partij van Sahra Wagenknecht, BSW, staat in Saksen op 15 procent. De SPD en de Groenen staan op respectievelijk 6 en 5 procent. Zowel Kretschmer als Wagenknecht stelt niet met de AfD samen te zullen werken, wat een AfD-regering onwaarschijnlijk maakt. Maar als SPD en Groenen inderdaad zo slecht scoren bij de verkiezingen, moet de CDU mogelijk met BSW in zee.

BSW staat bovenal voor vrede met Rusland, en eist een wapenstop. Daar gaat de deelstaat niet over, en in zoverre is dat programmapunt van BSW, net als bij de CDU, dus een loze belofte. Maar een coalitie van CDU en BSW kan wel degelijk de Berlijnse politiek destabiliseren. CDU-voorzitter Friedrich Merz kan zich een openlijke ruzie met de afdelingen in Saksen en Thüringen niet veroorloven als hij bij de Bondsdagverkiezingen volgend jaar kanselier wil worden. Dat geeft Kretschmer veel macht, en zeker als hij afhankelijk wordt van coalitiepartner BSW kan hij Merz de duimschroeven aandraaien om Oekraïne-hulp te verminderen. Bovendien zou ruzie binnen de CDU in het komende verkiezingsjaar alleen maar koren op de molen zijn van de landelijke AfD.


Tienduizenden oude bommen maken van Salomonseilanden een echt mijnenveld

De geur van Maeverlyn Pitanoes kokoscake hangt in de smalle steegjes van een buitenwijk van Honiara, de hoofdstad van de Salomonseilanden. Ze staat in haar keuken, een losstaand houten gebouwtje op palen pal aan het water, en legt hout op de oven die van een olievat is gemaakt.

Pitanoe (53) heeft hoge jukbeenderen en een gladde huid. In haar opgestoken haar draagt ze een tropische bloem. In contrast met haar jeugdige voorkomen strompelt ze rond in de kleine, rokerige ruimte. Het mengen van het deeg gaat moeizaam, want van haar linkerhand mist ze drie vingers. Op haar arm heeft ze lange, gekartelde littekens. Op haar rechterbeen heeft ze een diep litteken van haar heup tot haar scheenbeen.

Pitanoe raakte gewond door een bom die jarenlang onopgemerkt in de tuin van vrienden lag, en op een middag ineens explodeerde. „Het is al bijna drie jaar geleden, maar ’s nachts lig ik nog steeds vaak wakker van de pijn.”

Maeverlyn Pitanoe (53) raakte zwaargewond toen een onontdekt oud explosief uit de Tweede Wereldoorlog ontplofte.
Foto Zahyid Namo

Het zijn oorlogswonden van een conflict dat zich op de Salomonseilanden afspeelde toen Pitanoe nog niet was geboren en waar de lokale bevolking niets mee te maken had. Op de eilandengroep ten noordoosten van Australië liggen nog tienduizenden niet-ontplofte explosieven, overgebleven uit de Tweede Wereldoorlog. Regelmatig komen ze onverwacht tot ontploffing.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog vochten de Verenigde Staten en Japan hier de bloedige Slag om Guadalcanal, vernoemd naar het grootste en dichtstbevolkte eiland. Japan had het gebied, dat toen nog een Brits protectoraat was, begin 1942 ingenomen om de zeeroute tussen de Verenigde Staten en Australië te blokkeren. Aanvankelijk waren de geallieerden vooral bezig met het gevecht tegen nazi-Duitsland en kon Japan het gebied zonder weerstand innemen.

Maar vanaf augustus dat jaar arriveerden duizenden Amerikaanse mariniers en begon een maandenlange uitputtingsslag op het hete, tropische eiland. Tegen de tijd dat het de geallieerden begin 1943 lukte om de Japanners te verjagen, waren zo’n dertigduizend militairen omgekomen en meer dan duizend vliegtuigen en schepen vernietigd. Operation Watchtower was een van de eerste overwinningen van de geallieerden op Japan.

Op een berg met uitzicht op hoofdstad Honiara staat het Amerikaanse oorlogsmonument ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de slag. Een beschrijving van de veldslagen is gegraveerd in grote marmeren stenen. Ieder jaar wordt hier de slag herdacht. Maar tijdens die herdenking wordt nauwelijks gesproken over wat de strijdkrachten achterlieten.

Mijnenveld

Voor lokale bewoners zoals Maeverlyn Pitanoe is het land letterlijk een mijnenveld. Voor het eerst in lange tijd is ze terug op de plek waar ze getroffen werd door de bom, een uitgestrekte tuin met een paar grote mangobomen. Pitanoe heeft een witte bloem geplukt die ze nerveus ronddraait in haar verminkte hand. Ze wijst de plek aan waar de barbecue stond. Door de hitte kwam de bom tot ontploffing.

De explosie kostte Pitanoe drie vingers. Ze ligt nog steeds vaker wakker van de pijn.
Foto Zahyid Namo

„Ik kan me de explosie niet herinneren, alleen het sissende geluid van de bom staat me bij. Voor ik het wist, lag ik meters verderop op de grond. Toen ik mijn armen omhoog hield, hing mijn vel los tot aan mijn middel. Ik zag alleen mijn botten.” Even later werd ze wakker in het ziekenhuis. „Mijn zoon was zo snel mogelijk gekomen toen hij hoorde wat er was gebeurd. Maar na één blik op me, ging hij weer weg. Hij kon de aanblik van mijn open wonden niet aan.”

Ternauwernood overleefde ze de explosie, maar haar twee vrienden niet. Een van hen overleed ter plekke, de ander bezweek een week later in het ziekenhuis aan zijn verwondingen. „Hij lag niet ver van mij vandaan. Ik kon hem horen schreeuwen van de pijn.”

Ik kan me de explosie niet herinneren, alleen het sissende geluid van de bom staat me bij

Maeverlyn Pitanoe
slachtoffer explosief

De autoriteiten schatten dat de oude explosieven gemiddeld twintig doden per jaar veroorzaken, al denken deskundigen dat het aantal veel hoger ligt door onderrapportage. Ook het aantal gewonden laat zich moeilijk in kaart brengen.

Dat komt doordat de oude explosieven worden gebruikt om mee te vissen. De verroeste bommen worden uit elkaar geschroefd en met het kruit wordt een provisorische bom gemaakt waarmee vissen worden opgeblazen. Omdat de levensgevaarlijke praktijk verboden is, vanwege de grote schade die de bommen aanrichten aan de vissen en het koraal, gaan slachtoffers niet naar de politie of het ziekenhuis. Door armoede voelen sommige mensen zich genoodzaakt dit soort risico’s te nemen.

De eerste decennia na het einde van de oorlog was er zo goed als geen aandacht voor de rommel die is achtergelaten. Inmiddels hebben de Verenigde Staten en Japan toegegeven verantwoordelijk te zijn, maar nog steeds zijn de initiatieven van deze landen om de oude explosieven op te ruimen beperkt.

In plaats daarvan heeft Australië de afgelopen jaren het voortouw genomen door de lokale politie op te leiden en te helpen met het opruimen van de explosieven. De politie van de Salomonseilanden heeft een speciaal team van ruim dertig agenten die worden ingeroepen als ergens een explosief wordt gevonden. Sinds 2011 zijn er bijna vijftigduizend explosieven gevonden. Toch wordt nog veel gemist: het team gaat niet actief op zoek, maar komt alleen in actie als er een melding gemaakt wordt.

Naar schatting liggen er alsnog zeker honderdduizend explosieven verspreid over de Salomonseilanden. De meesten liggen op Guadalcanal, maar ook op tientallen andere eilanden zijn explosieven achtergelaten. De lokale politie heeft niet de mankracht of de middelen om te reageren op meldingen die vanaf andere eilanden worden gedaan. In september komen tweehonderd Australische militairen voor drie weken naar het land om explosieven onklaar te maken.

Niet graven

Tobias Hewitt werkt voor de non-profitorganisatie HALO Trust, die landmijnen en bommen in kaart brengt in heel de wereld. Sinds een jaar probeert hij met een team van 26 mensen het aantal onontplofte explosieven op de Salomonseilanden in kaart te brengen. „Het gaat alleen om de explosieven die op de oppervlakte liggen, we graven niet naar bommen. Als we iets vinden, geven we het aan bij de politie. Zij hebben een team dat de explosieven veilig verwijdert”, zegt hij. Door erosie komen bommen regelmatig naar boven, maar de duizenden exemplaren die dieper in de grond liggen worden nu niet meegeteld.

De organisatie is actief op de Salomonseilanden dankzij een subsidie van één miljoen dollar (omgerekend 900.000 euro) die de Verenigde Staten in 2022 beschikbaar stelden. Onlangs kwam daar nog eens omgerekend 2,3 miljoen euro bij, waardoor het team tot juli 2026 actief kan blijven. „Dit is de eerste keer dat het probleem echt in kaart wordt gebracht”, zegt Hewitt. Zowel de VS als Japan hebben informatie gedeeld over de locaties van gevechten die hier hebben plaatsgevonden, zodat er gericht gezocht kan worden.

Amerikaanse bommen lagen in 1944 op een vliegveld op het eiland Bougainville om te worden ingezet in de strijd tegen Japan.
Foto AP

Niet alleen de explosieven zijn een ongewenste nalatenschap van de Tweede Wereldoorlog. Ook de wrakken van 111 schepen die zonken tijdens de Slag om Guadalcanal liggen al meer dan tachtig jaar te roesten op de zeebodem. De schepen hadden duizenden liters olie aan boord. Sommige wrakken lekken olie in het water, maar het vermoeden is dat er nog heel veel opgesloten zit in de romp van de schepen. Men is bang voor een gigantische milieuramp als ook deze olie vrijkomt. Tot nu toe is er nog niets gedaan om de wrakken op te ruimen.

Duidelijk is dat er onvoldoende financiële hulp is om de monsterklus te klaren. Volgens deskundigen duurt het in dit tempo nog tientallen jaren voordat alle oude explosieven zijn verwijderd. Sinds 2011 hebben de VS omgerekend ruim 6,1 miljoen euro bijgedragen aan het opruimen van de explosieven. Japan heeft onlangs ruim 710.000 euro gedoneerd aan het land. Australië heeft de afgelopen jaren ruim 9 miljoen euro bijgedragen. Volgens deskundigen is het slechts een druppel op een gloeiende plaat.

Andere prioriteiten

Ook de regering van de Salomonseilanden zelf investeert weinig in het opruimen van de oude explosieven. Het ontwikkelingsland is erg instabiel en er is een prangend tekort aan onder meer gezond voedsel en medicijnen. De dreiging van onontplofte bommen wordt gezien als ondergeschikt aan de andere problemen waar het arme land mee kampt.

Slachtoffers en nabestaanden staan er alleen voor. Er is geen financiële hulp van de overheid, betrokken landen of hulporganisaties. De ontploffing heeft Pitanoes leven, net als dat van veel andere slachtoffers, ingrijpend veranderd. Ze was docent aan een universiteit, maar moest haar baan opgeven omdat ze het fysiek niet meer aan kon. Nu maakt ze lunchpakketten en kokoscake, die ze voor een klein bedrag verkoopt. Het is een worsteling om rond te komen. „Ik krijg geen hulp van de overheid, of wie dan ook.”

Ze wil andere slachtoffers helpen en een onderwijsprogramma maken dat jongeren waarschuwt voor de explosieven. Maar vanwege haar verwondingen ontbreekt het aan energie en geld om haar droom waar te maken. „Ik wil dat de landen hun puinhoop komen opruimen. Ze komen hier oorlog voeren, en wat is onze beloning? Het gaat ten koste van onze levens.”


In de Amerikaanse woestijnstad Phoenix is het zo heet dat je op de stoep een ei kan bakken

Na een paar bloedhete weken op straat en onveilige nachten in een bushokje hebben Romeo Ibarra (49) en zijn vrouw Sharon (43) een nachtje in een hotel geslapen. Hij voelt zich goed: hij is gedoucht, geschoren en heeft een schone, beige korte broek en vers T-shirt aan. „Vandaag zie ik er niet uit als een dakloze”, zegt hij met een grijns. De rugzak en drie tassen aan zijn voeten, vooral gevuld met flessen water en koelvesten, verraden dat hij dat wel is.

Met Sharon en tientallen anderen zonder onderdak heeft hij verkoeling gevonden in de centrale bibliotheek van Phoenix. Er is pizza, besteld door de hulpverleners van de gemeente, en belangrijker, er is water en airconditioning. „Het is buiten zo gloeiend heet dat je op de stoep een ei kunt bakken”, zegt Romeo. De bestrating is zelfs zo gevaarlijk dat erop gaan zitten of vallen brandwonden kan veroorzaken.

Phoenix is een van de snelst groeiende steden in de Verenigde Staten. Toen president Theodore Roosevelt in 1911 de naar hem vernoemde dam in de staat Arizona opende, voorspelde hij dat er dankzij irrigatie ooit misschien wel 100.000 mensen in deze woestijnvallei zouden kunnen wonen. Inmiddels zijn het er vijf miljoen. Eindeloos uitgestrekte laagbouw in het dorre landschap zonder bomen, met grote bruggen over opgedroogde rivieren. Mede mogelijk gemaakt door de uitvinding van airconditioning, ook begin twintigste eeuw, die massabewoning van de zuidelijke staten mogelijk maakte.

Water wordt schaarser en de temperaturen hoger. Het voelt alsof Phoenix, vernoemd naar de mythische vogel die telkens uit zijn eigen as herrees, verbrandt. „Waarom wonen mensen hier?”, vraagt Romeo Ibarra, die nooit ergens anders gewoond heeft, zich soms af. „Hoe lang kán dat nog?”

Het is een zorg die niet alleen daklozen, maar ook politici en beleidsmakers, huizenbezitters op plekken zonder grondwater of waterleiding en boeren met droge, zilte grond en beleidsmakers hebben. Allemaal voelen zij de consequenties van het barse en veranderende klimaat.

Zengende hitte, hoge huren

In juli liep de temperatuur op tot 48 graden Celsius. Medio augustus tikt de thermometer 44 graden aan. De nachten zijn drukkend: het koelt zelden af tot onder 30 graden. Elk jaar bezwijken in Phoenix honderden mensen aan de hitte. Ouderen die het misschien bij mildere temperaturen wel zouden volhouden. Armen die wel een dak boven hun hoofd hebben, maar geen geld voor airconditioning in bijvoorbeeld hun stacaravan. En de kwetsbaarsten: mensen die op straat leven, al dan niet verslaafd.

Romeo Ibarra raakte in 2018 ook al eens dakloos, vertelt hij. „Toen heb ik een tent opgezet voor een beetje schaduw.” Maar dat wordt niet meer getolereerd. Afgelopen jaar heeft de gemeente The Zone opgedoekt, een jaren oud tentenkamp dat vijftien blokken in de binnenstad besloeg. Een deel van de duizend bewoners is elders gehuisvest. „We zien echter dat mensen in veel rapper tempo dakloos raken dan dat instanties ze kunnen onderbrengen”, vertelt hulpverlener en activist Amy Schwabenlender, die een opvanglocatie runt. „Het probleem wordt alleen maar groter.”

Romeo en Sharon kwamen recentelijk op straat te staan, nadat hij ruzie had gekregen met zijn zwager, bij wie ze met zijn twee jongste kinderen inwoonden. De tieners konden ze in de buurt bij familie onderbrengen, maar voor hen was geen plek. Zelf iets huren „is onbetaalbaar geworden”, zegt Sharon. „Een paar jaar geleden konden we een tweekamerwoning huren voor 1.000 dollar (ruim 900 euro), nu kost dat 3.500 dollar. En twee maanden borg vooraf.” Een goedkope hotelkamer kostte ze vannacht 100 dollar – een cadeautje van haar moeder.

De hoge inflatie in de VS komt grotendeels door gestegen woonlasten. Phoenix staat vol met bouwkranen. Met belastingvoordelen zijn allerlei waterslurpende chipfabrikanten aangetrokken, inclusief een vestiging van het het Nederlandse ASML, dat chipmachines maakt. Terwijl er kritiek is dat de stad te veel bouwt, waarvoor onvoldoende grondwater is, klinkt tegelijkertijd dat er te weinig betaalbare woningen zijn in de groeiende metropool. Sharon: „We hebben hier de prijzen van Californië met de salarissen van Arizona.”

Fentanyl

Tot voor kort hadden Romeo en Sharon allebei een fulltime baan, als kok. Maar Sharon werkt in de keuken van een school die haar steeds maar voor een schooljaar in dienst neemt en niet doorbetaalt in de vakantie. „En hij heeft het aan zijn rug”, zegt ze over Romeo, die arbeidsongeschikt is geworden. „Wat het leven op straat nog zwaarder maakt”, zegt hij.

Waar hij nu hij opnieuw dakloos is geworden het meest van geschrokken is, is niet de hitte maar de fentanyl, de verwoestende, synthetische opioïde die uit Mexico gesmokkeld wordt. „Dat had je een paar jaar geleden niet. Mensen gaan echt helemaal kapot aan the blues”, zo genoemd omdat het soms in blauwe pilvorm verkocht wordt.

Zelf heeft hij ooit aan de drank en cocaïne gezeten. Sharons gehavende gebit verraadt dat ook zij ooit verslaafd was, aan chrystal meth. „Achttien jaar clean”, zegt ze. „Met een terugval tijdens covid.” Ze vindt de fentanyl „eng spul”, waar ze van afblijft. „Maar ik heb wel begrip voor deze mensen om mij heen”, zegt ze in de koelruimte van de bibliotheek, waar meerdere mensen slecht aanspreekbaar zijn en met hun ogen draaien. „Dat ze het gevoel hebben dat drugs hen helpen overleven, terwijl het ze dichter bij de dood brengt. Zeker in deze omstandigheden.”

Rose Carroll vangt ezels op in een dorp net buiten Phoenix. Daar is water zo duur dat ze de ezels niet wast.

Rio zonder water

Het zijn niet alleen de daklozen in Phoenix die lijden onder het klimaat. Watertekorten zijn een vaak dreigend en soms al tastbaar probleem. Het grondwaterpeil daalt, in Phoenix, maar vooral daar net buiten. Arizona mag, op last van de federale regering, minder water putten uit de Colorado-rivier. Het huidige stadsbestuur zet in op het opvangen en recyclen van gebruikt water. Een miljardenplan van de vorige Republikeinse gouverneur om zeewater uit de Golf van Californië in Mexico te laten ontzilten en via een pijplijn van ruim driehonderd kilometer, heuvelop, naar Phoenix te pompen, is door zijn Democratische opvolger op een laag pitje gezet.

In een noordoostelijk randdorp, misleidend genoeg Rio Verde (groene rivier) geheten, is het water al verdwenen. Toen Rose Carroll (68) na een baan in Alaska in de warmte met pensioen wilde, vond ze aan een zandpad vlakbij de bergen een huis met wat land, maar zonder waterleiding. „De oude waterput produceert alleen chocolademelkbruine smurrie met arsenicum”, zegt ze. Water werd hier met een vrachtwagen naartoe gebracht en in aluminium tanks opgeslagen, voor 1 cent per liter. Dat ging al decennia goed, zeiden makelaars in de buurt, „dus geen reden om je zorgen te maken”.

Totdat de buurgemeente waar de commerciële watertruck z’n waar inkocht, plots waterexport aan banden legde. Waardoor het water van verder weg moest komen en de prijs vorig jaar opeens omhoogschoot tot 3,2 cent per liter. „Het is zo’n essentiële levensbehoefte waar je niet veel over nadenkt, totdat die wordt afgeknepen.” Zoals een duiker onder water rekent op zijn zuurstoffles, zijn Carroll en haar buren afhankelijk van hun watertruck. Zij ook niet alleen voor zichzelf, maar ook voor zo’n dertig afgedankte en mishandelde ezels die zij opvangt op haar land. Die verbruiken op een hete dag wel 2.650 liter.

Na de crisis vorig jaar is de prijs weer iets gedaald, naar 2 cent per liter, maar dat betekent dat de ezels niet meer gewassen worden en Carroll voor zichzelf bezuinigt op douchen en de wc doortrekken. „Ik denk na over elke druppel.”

Een dakloze man tapt water. De temperatuur liep tijdens een hittegolf deze zomer een maand lang elke dag op tot meer dan 43 graden.

Foto Reuters

Groene golfbaan

Water is in Arizona altijd politiek geweest, maar ook een universeel goed waarover compromissen gesloten moeten worden. Heftige polarisatie in de staat maken dat steeds moeilijker. Republikeinen roepen dat Democraten landbouw en woningbouw willen inperken. Democraten beschuldigen Republikeinen ervan water tot handelswaar te maken waar de rijken aan kunnen verdienen.

Waterbesparing is niet ieders prioriteit. Bij Carroll in de buurt staat de golfbaan er in hartje zomer groen bij. Verderop wordt een nieuwe omheinde villawijk uit de grond gestampt, zonder garanties dat er voldoende grondwater is voor de aanstaande bewoners. Intensieve landbouw, bijvoorbeeld de teelt van alfalfa, bestaat nog steeds in de vallei.

„Die ezels zijn woestijndieren, die redden zich wel tijdens hitte en droogte”, zegt Carroll. „Het zal mijn tijd wel duren, maar blijft het hier leefbaar voor mensen?”

Dat is ook de vraag die zich vorige zomer opdrong in Phoenix, toen maar liefst 645 mensen door de hitte omkwamen, grotendeels op straat. Het tentenkamp in de stad werd leeggeveegd en er werden meer, maar onvoldoende, opvangplekken gecreëerd. Daklozen krijgen koelvesten uitgereikt, er zijn in de stad watertappunten aangelegd en koelruimtes ingericht.

Die in de bibliotheek, waar Sharon en Romeo Ibarra vandaag voor het eerst hun heil hebben gezocht, is zelfs 24 uur per dag open. Voorlopig slapen ze hier, op metalen stoelen, tussen tientallen andere mensen die nergens anders kunnen schuilen voor de hitte. „Ik hoop dat we binnen een paar weken terecht kunnen in een echte opvang en daar dan sparen om de borg voor een huurwoning, of zelfs maar een kamer, te betalen”, zegt Romeo.

Hij is er optimistischer over dan zij. Wel maakt hij zich op dit moment een beetje zorgen over de bezwete buitenlandse interviewer. „Drink je wel genoeg water?”, vraagt hij. „Stay hydrated!


Zijn hindoes veilig in Bangladesh? Angst en nepnieuws zijn moeilijk te ontrafelen

Het voorportaal van de woning van Shama Mondal in de Bengaalse hoofdstad Dhaka is kort en klein geslagen. Het huisje, in een buurt waar volgens bewoners „zo’n dertig” hindoegezinnen wonen, werd aangevallen door een menigte van tientallen mensen, volgens het gezin Mondal vanwege de tempel in de woning. De nis met het altaarbeeld van de hindoegodin Devi is niettemin ongeschonden. Shama gaf in een video op Facebook „islamisten” de schuld van het geweld.

Dit soort berichten maakt dat student Bono Choudhury niet onbevangen geniet van de omverwerping van de autocraat Sheikh Hasina, die op 5 augustus onder druk van massale protesten het land ontvluchtte. „Eerst vierden we feest over het vertrek van Hasina, we waren zo blij. Maar binnen een paar uur zagen we al de eerste berichten op sociale media, die ons angst aanjoegen.” In de hal van Dhaka University zet hij zijn boekentas op de grond – voor dit gesprek moet hij even zitten. Zijn vriend Shanjay Das (21) knikt. Hij wil wel wat explicieter zijn: „We hebben een soort gezegde dat een patroon in Bangladesh beschrijft: ‘Als een regime verandert, branden de huizen van hindoes’. Dat is gechargeerd. Maar het is óók waar we bang voor zijn.”

Beide jongemannen studeren aan de Dhaka University, maar de studentenprotesten die leidden tot de val van Hasina maakten ze mee in hun geboortesteden, in het noorden en oosten van het land. „Bij ons was het minder agressief dan in de hoofdstad, maar wij waren natuurlijk woedend over wat het regime de studenten hier heeft aangedaan”, zegt Choudhury over het politiegeweld dat de toenmalige premier op demonstranten afstuurde.

Ze vierden de val van Hasina met hun vrienden, maar nu worstelen de economiestudenten met een controversieel en moeilijk te ontrafelen onderwerp, dat in de nasleep van de politieke omwenteling de kop heeft opgestoken: zijn religieuze minderheden veilig in het overwegend islamitische land, dat nog moet kalmeren onder de interim-regering?

Islamitische vrijwilligers bewaken de hindoeïstische Dhakeshwari tempel in Dhaka.
Foto Rajib Dhar/AP

Antirevolutionair

In de afgelopen weken kwamen berichten naar buiten over geweld tegen hindoes en vernieling van hun eigendommen en gebouwen. Het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten noemt in een voorlopig rapport ook de beschadiging van enkele gebedshuizen in het land.

We hebben een soort gezegde in Bangladesh: ‘Als een regime verandert, branden de huizen van hindoes’

Shanjay Das
student

Dergelijk geweld tegen religieuze minderheden – in Bangladesh vormen hindoes ongeveer 8 procent van de bevolking van 168 miljoen, gelovigen van andere religies (zoals christenen en boeddhisten) samen 1 procent – werd door de studenten achter de succesvolle protestbeweging met klem veroordeeld. Toen de door Hasina’s regering aangestuurde politie na haar val niet meer functioneerde, vormden jongeren in het hele land burgerwachten, die zich opstelden voor hindoetempels of ’s nachts patrouilles liepen door de straten met veel bewoners uit minderheidsgroepen.

Lees ook

Vertrek van gehate premier Hasina van Bangladesh leidt tot hoop maar ook tot chaos, Nobelprijswinnaar leidt interim-regering

Demonstranten hijsen de nationale vlag bij de bestorming van het paleis van de vertrokken premier, in de hoofdstad Dhaka op 5 augustus.

Student Choudhury nam zelf deel aan zo’n bewakingsgroepje, en kent moslimvrienden die dat ook deden. „Dat waardeer ik zeer van ze, dat zij zich voor onze veiligheid inzetten. Maar wat ik lastig vind, is dat alle aandacht dáár naar uitgaat, en mensen daarmee verwachten dat mijn zorgen al weg zijn. Terwijl: mag ik niet gewoon mijn angsten uiten?”

Dat leidt tot ontzettend moeilijke gesprekken met hun vrienden, zeggen de twee hindoestudenten: de anderen vinden dat hun alertheid afdoet aan dit revolutionaire moment in Bangladesh. Of, nog scherper, dat ze zich antirevolutionair opstellen. „Gast! Ik heb met je meegestreden!” roept Das verontwaardigd.

Priesters in een hindoeïstische tempel in Dhaka.
Foto Indranil Mukherjee/AFP

Spanningen

Zulke twijfels over de loyaliteit van hindoes komen voort uit diepe historische breuklijnen in Bangladesh, die terug te voeren zijn tot voor de onafhankelijkheid van Bangladesh. Het land maakte zich in 1971, na een bittere taalstrijd en onafhankelijkheidsoorlog, los van Pakistan waartoe het als gebied met een overwegend islamitische bevolking sinds 1947 hoorde na de opdeling van de Britse koloniën in Zuid-Azië.

Hindoes golden daarna als belangrijke steunpilaar voor Awami League, de partij van Sheikh Hasina, die wordt gezien als een seculiere partij. Zijzelf greep die verbintenis gretig aan: toen in de jaren 2000 wereldwijd zorgen waren over islamistisch fundamentalisme, gebruikte zij die om haar internationale imago op te vijzelen. Maar ondertussen ventte Awami League de onderliggende spanningen tussen bevolkingsgroepen in de Bengaalse maatschappij politiek uit. En analisten wijzen erop dat haar antiterreurbeleid steeds meer repressie met zich meebracht.

Dit alles maakt het lastig om de achtergrond van de golf van nieuwe berichten over geweld tegen hindoes te ontrafelen. In zijn dorp in het noordelijke district Rangpur bijvoorbeeld zijn voor zover Choudhury weet twee hindoegezinnen aangevallen. Bij één geval ging het om een verstokte Awami League-aanhanger, die partijbijeenkomsten organiseerde. Het andere huishouden, dat pal náást dat partijlid woont, omschrijft de student als „politiek neutraal”.

De Hindu Buddhist Christian Unity Council van Bangladesh richtte een meldpunt op. Medewerkers turfden sinds een dag voor Hasina’s vertrek zeker 250 incidenten van geweld tegen religieuze minderheden, vertelt voorzitter Rana Das Gupta. „Op basis van mediaberichtgeving en slachtoffers die ons belden.” De interreligieuze raad wil dat de interim-regering die sinds twee weken aan de macht is, snel optreedt. Daarna moet er een „gestructureerde bescherming van minderheden” komen. In de inventarisatie zijn de hindoestudenten die omkwamen door het politiegeweld tegen de protesten, niet opgenomen.

Beeld van protest op 9 augustus tegen gewed tegen religieuze minderheden.
Foto Luis Tato/AFP

Ruzie om land

Verreweg de meeste meldingen kwamen uit rurale gebieden. Als NRC vraagt welke incidenten in hoofdstad Dhaka bekend zijn, wijst de raad de weg naar het huis van het gezin Mondal. Daar hebben buren in de tussentijd geholpen het puin te ruimen. Mohammad Babu houdt ’s avonds nog de wacht, vertelt hij. Volgens hem werden andere hindoes in deze buurt niet aangevallen. Hij heeft een andere lezing over de gebeurtenissen dan Shama Mondal: „Volgens mij is het de aanvallers te doen om land. Zij wilden profiteren, terwijl iedereen feestvierde over de val van Hasina. De Mondals wonen hier al lang, maar er zijn eerder ruzies geweest over wie de eigenaar is van dit perceel.”

Zelf is Babu moslim: „Maar dat maakt mij allemaal niet uit. Ik wil het hier veilig houden, ik woon met mijn gezin al jaren naast deze mensen.”

Veel incidenten van religieus geweld die op sociale media werden gedeeld, hadden een context van andere lokale disputen, concludeerden factcheckers van de BBC en persbureau AFP. Bengaalse en internationale media spreken na bestudering van die beelden van politiek geweld. Maar de hindoe-christelijk-boeddhistische raad vindt dat onderscheid, dat ook de huidige regeringsleider Mohammad Yunus gebruikte, „totaal onbehulpzaam”. De organisatie stelt een „gedubbelcheckte lijst” met alle incidenten in het vooruitzicht, die de interim-regering volgens voorzitter Gupta zal dwingen het probleem van religieus geweld serieuzer te nemen.

Nepnieuws

Professor Din Mohammad Sumon Rahman, docent mediastudies aan de private University of Liberal Arts Bangladesh, betwijfelt of zo’n lijst duidelijkheid zal verschaffen. „In de context van Bangladesh, na al die jaren, is het haast onmogelijk om ‘politieke’ en ‘religieuze’ motivaties te ontwarren”, zegt hij.

Sumon Rahman geeft leiding aan FactWatch Bangladesh, dat zich onder meer in samenwerking met Facebook bezighoudt met het verifiëren of ontkrachten van nepnieuws. „De bevolkingsgroepen zijn zo lang tegen elkaar opgezet, er is zoveel wantrouwen. Je kunt niet debunken hoe mensen zélf incidenten interpreteren”, stelt hij.

Juist daardoor valt nepnieuws in vruchtbare aarde. Net als de angst en onzekerheid die hindoes voelden in de onoverzichtelijke machtswisseling greep zulke desinformatie terug op „confirmation bias”, stelt hij.

Hij is onomwonden: „Bepaalde partijen hebben er profijt van om moslims in Bangladesh af te schilderen als enge islamisten.” Zo kunnen Hasina en Awami League aantonen dat haar beleid rust bracht voor het land. Het is ook een schrikbeeld buiten Bangladesh. Veel desinformatie bleek afkomstig van social media accounts in India, waar rechtse en hindoe-nationalistische influencers de angsten aanwakkerden onder het eigen Indiase publiek.

Bepaalde partijen hebben er profijt van om moslims in Bangladesh af te schilderen als enge islamisten

Din Mohammad Sumon Rahman
docent mediastudies

Studenten Bono Choudhury en Shanjay Das zagen de berichten over bedreigde Bengaalse hindoes snel veranderen. Aantallen werden overdreven, zeggen ze, de toon werd sensationeel. Das: „Verschrikkelijke geruchten over genocide tegen hindoes, etnische zuiveringen, groepsverkrachtingen… Dat is allemaal niet waar. Natuurlijk had dat als bedoeling om ons uit elkaar te drijven, en om Bangladesh zo zwak te maken.”

„Zuid-Azië komt snel in een greep van zulke haat tussen gemeenschappen”, besluit Das. „Daar moeten we vanaf.” De twee hindoestudenten voelen zich op hun universiteit, de bakermat van de nieuwste machtswisseling in Bangladesh, niet bedreigd. Maar de frictie die hun angst over mogelijke incidenten oproept, herinnert de twee wel op een ongemakkelijke manier aan hun positie als minderheid. Choudhury besluit: „Het zou goed zijn als onze zorgen worden erkend – gewoon, als iets dat speelt in de maatschappij. Dat is eigenlijk heel simpel, en dan kan de eenheid van de revolutie weer hersteld.”


Jenny Erpenbeck beschrijft alleen de zonzijde van de DDR

Jenny Erpenbeck was tweeëntwintig jaar oud toen de Muur viel. Die avond van 9 november 1989 bracht Erpenbeck met vriendinnen door, en vervolgens ging ze vroeg naar bed. „Door het wereldgebeuren ben ik heen geslapen”, schrijft ze in een essay van 2013. In het stuk lijkt Erpenbeck daar niet rouwig om, het klinkt meer alsof ze het liefst nog een paar dagen met de dekens over haar hoofd was blijven liggen. Ze had geen haast om van de nieuw gewonnen vrijheid gebruik te maken. „Plotseling werd er veel over vrijheid gesproken,” schrijft ze, „maar met dat woord […] kon ik weinig.”

Schrijver Jenny Erpenbeck (1967) heeft altijd ambivalente gevoelens gehouden over de implosie van de DDR waar ze opgroeide. „De vrijheid”, vervolgt ze in het stuk van 2013, „had een prijs, en de prijs was mijn gehele leven tot dan toe.”

Door die weemoedige blik op de DDR worden de boeken van Erpenbeck in haar thuisland een stuk gereserveerder ontvangen dan internationaal. In mei van dit jaar won Erpenbeck, samen met vertaler Michael Hofmann, de International Booker Prize voor de roman Kairos (2021), haar boek over een ontrafelende liefdesrelatie tegen de achtergrond van het ineenstortende socialisme. Eerder kreeg Erpenbeck ook al een voorloper van die prijs voor in het Engels vertaalde fictie, de Independent Foreign Fiction Prize van 2015, voor haar roman Een hand vol sneeuw (2012). Literair criticus James Wood tipte Erpenbeck in 2017 in The New Yorker voor de Nobelprijs voor Literatuur, onder meer voor haar roman Gaan, ging, gegaan (2016).

Ook in Duitsland is Erpenbeck een beroemde en belangrijke schrijver, maar ze wordt niet zo jubelend onthaald als in het buitenland. Literair criticus Helmut Böttinger, die onder andere voor Deutschlandfunk en de Sueddeutsche Zeitung schrijft, zegt: „Erpenbeck krijgt zeer goeie kritieken en de oplages zijn hoog. Maar het valt op dat ze nog niet een van de grote Duitse literatuurprijzen kreeg.”

Veel van de details uit haar jeugd die Erpenbeck in haar non-fictie beschrijft, teksten die zijn gebundeld onder de titel Kein Roman (2018), komen terug in haar romans. De eerste jaren woonde Erpenbeck in de Oost-Berlijnse wijk Pankow, die ook wel bekend stond als de wijk van de SED-partijbonzen. Later woonde ze in een flat aan de Leipziger Strasse in het centrum van Berlijn, en vervolgens schuin tegenover het Deutsche Theater in de Albrechtstrasse. Alle drie de adressen waren vlak bij de Berlijnse Muur. Voor kinderen, schrijft Erpenbeck, boden de straten die op de Muur doodliepen en waar dus geen verkeer doorheen kwam een uitgelezen mogelijkheid om te rolschaatsen. Vanaf haar schoolplein, schrijft Erpenbeck, las ze de tijd af van de digitale klok bovenop het Axel Springer gebouw, „die klok in de andere wereld”.

De familie waarin Jenny Erpenbeck opgroeide behoorde tot de DDR-elite. Haar grootvader Fritz Erpenbeck was een van de grondleggers van de DDR, na zijn tijd als communist in ballingschap in de Sovjet-Unie, en daarna een van de hoogste cultuurpolitici van de socialistische staat. Naar Fritz is een straat in Pankow vernoemd. De grootmoeder van Erpenbeck, Hedda Zinner, was een bekend schrijver en actrice. Erpenbecks vader, John Erpenbeck, is natuurkundige en romancier, haar moeder was vertaler en arabist aan de Humboldt Universiteit.

In een van de stukken in Kein Roman schrijft Erpenbeck nostalgisch over de ruïnes in het Oost-Berlijn van haar jeugd. Over het Neue Museum, waarvan nog maar de helft overeind stond en waar je via de takken van een berk toch nog de standbeelden op de tweede verdieping kon bezichtigen. Over de ruïne van de Dom, waar Erpenbeck op date ging tussen brokstukken en onkruid. Over de zwaar door bommen getroffen wijk Prenzlauer Berg, waar bleek dat de onderste verdiepingen van een huis nog best bewoonbaar waren, ook als de bovenste waren weggeblazen. Erpenbeck schrijft: „Dat de ruïnes daar stonden, kostte destijds niets. […] De tijd stond stil. Niemand sprak over geld”.

Na de val van de muur, dat spreekt vanzelf, ging het ineens heel veel over geld, zeker in de beleving van Erpenbeck. Voor de woningen, die in de DDR door de staat aan de burgers beschikbaar waren gesteld, moest soms ineens het driedubbele aan huur worden betaald zodra het huis privaat eigendom werd. De braakliggende grond in het centrum van Berlijn, de speelplaats van Erpenbecks jeugd, werd na 1989 rap verkocht, doorverkocht en doorontwikkeld. Of, anders verwoord door hoofdpersoon Richard in Gaan, ging, gegaan: „Met niets kun je de geschiedenis makkelijker laten verdwijnen dan wanneer je geld de vrije loop laat.”

De weerstand tegen een meer door geld en consumptie gedreven samenleving had Erpenbeck al meteen in november 1989. De Bondsrepubliek bood de nieuwe burgers allemaal een welkomstgeschenk van 100 Duitse mark aan, om te kunnen proeven van de West-Duitse markteconomie. Erpenbeck, net als veel van haar romanpersonages, weigerde het geld op te halen. „Ik ben geen bedelaar”, zei ze daarover in een interview dit voorjaar in The New York Times. En elders: „Ik was rijk op een andere manier, door de intellectuele traditie en de mensen om me heen.”

Een zwembad met spelende kinderen vlakbij Stettiner Bahnhof in Oost-Berlijn, 1958.
Foto Gert Kreutschmann/Ullstein Bild

Katharina, de hoofdpersoon in Kairos die enige biografische overeenkomsten vertoont met Erpenbeck, vraagt zich af in de eerste weken na de val van de muur: „De vrije consumptie komt op haar over als een rubberwand die de mensen scheidt van de verlangens die hun persoonlijke behoeften te boven gaan. Is zij straks misschien ook alleen nog maar een klant?”

Gevraagd naar de internationale lof voor Erpenbeck, wijst schrijver en essayist Anne Rabe (Wismar, 1986) op andere recente successen van Oost-Duitse auteurs in het VK en de VS. Vorig jaar werd Beyond the Wall van Hoyer, over het alledaagse leven in de DDR, een bestseller in het VK. In Duitsland waren de kritieken vrijwel zonder uitzondering vernietigend. Begin 2023 verscheen ook een eerste Engelse vertaling van Brigitte Reimanns (1933-1973) Geschwister, oorspronkelijk gepubliceerd in 1963. In de roman haalt hoofdpersoon Elisabeth Arendt, die overtuigd is van het socialisme, haar broer over om in de DDR te blijven in plaats van te vluchten. Arendts geloof in de staat is wel te begrijpen, schreef de recensent van de Times Literary Supplement: „Reimanns heldin vult haar door de staat gefinancierde werkdagen met schilderen en naar jazz luisteren, ’s avonds drinkt ze schnapps en vraagt ze zich af of ze verliefd moet worden op Joachim.” Vijftig jaar na Reimanns dood beleefde Siblings een Engelse revival.

Rabe: „In het Angelsaksisch taalgebied wordt literatuur die de DDR verheerlijkt nogal kritiekloos ontvangen. In zo westers gevormde landen wordt het idee van een alternatief voor het kapitalisme nu eenmaal gretig omarmd. Maar als het alternatief dat wordt geschetst een illusie is, zoals bijvoorbeeld bij Reimann, dan is het als kritiek op het kapitalisme niet serieus te nemen.”

In Erpenbecks Kairos is het Oost-Duitse kunstenaarsleven al net zo benijdenswaardig als bij Reimann. Hans, de vijftiger met wie de nog geen twintig jaar oude Katharina een affaire begint, wordt door de staat betaald, schrijft romans en af en toe een hoorspel voor de radio. Hij dineert met Katharina in de beroemdste restaurants van Oost-Berlijn, luistert naar muziek uit zijn platencollectie, drinkt schnapps en citeert Bertolt Brecht. Hij verhuisde ooit uit overtuiging van West- naar Oost-Duitsland, en uit inmiddels wat milde kritiek op het systeem, maar gelooft er onverminderd in.

Jenny Erpenbecks roman Kairos werd door Armin Petras bewerkt tot een toneelstuk voor het Staatstheater Cottbus.
Foto Frank Hammerschmidt/DPA

Criticus Böttinger: „Erpenbeck weet heel goed het bohemienleven in Oost-Berlijn te vangen. Het kunstenaarsmilieu in de DDR had een heel ander referentiekader dan dat in West-Duitsland.” Böttinger noemt als voorbeeld Brecht maar ook componist Hanns Eisler, die in Kairos vaak wordt aangehaald en die het DDR-volkslied componeerde, ‘Auferstanden aus Ruinen’. Hij wijst naar theatermaker Heiner Müller, die Erpenbeck zelf assisteerde, toen zij begin jaren 90 operaregisseur in wording was. „Die culturele wereld uit de DDR is goeddeels verdwenen”, zegt Böttinger. „Maar dat kunstenaarsleven was slechts aan een heel geprivilegieerd deel voorbehouden. En het stoort veel voormalige DDR-burgers dat Erpenbeck niet op haar eigen bevoorrechte situatie lijkt te reflecteren.”

In de romans van Erpenbeck lijkt het een overkoepelend Oost-Duits voorrecht om zich niet met banale dingen als geld en de huur bezig te houden, maar met muziek, poëzie, theater en dagvullende affaires. Politieke gevangenen, heropvoedinginstellingen en repressie spelen bij Erpenbeck nauwelijks een rol.

Historicus Ilko-Sascha Kowalczuk, die onder meer een veelgeprezen biografie van DDR-leider Walter Ulbricht schreef, is een fel criticus van Erpenbeck. „In haar romans wordt een beeld van de DDR geschetst zoals dat nooit heeft bestaan, en gedaan alsof de burgers van de DDR historisch uniek waren. Maar wat me het meest ergert is dat ze een Westen schetst dat verschrikkelijk is, dat onvrij is, waar de mensen allen maar consumptieartikelen achterna rennen en verder te dom zijn om aan iets anders te denken. Het verbaast me dat lezers in het westen dat allemaal slikken als zoete koek. Een vreemd soort zelfhaat die misschien typisch is voor liberale democratieën.”

Katharina, tenminste, heeft in Kairos geen goede eerste ervaring in het westen. Bij een bezoek aan familie in Keulen belandt ze in een seksshop, die scepsis over de kapitalistische ‘vrijheid’ oproept: „ […] Hier, op de bodem van de vrijheid, ziet ze tieten en pikken en pruimen, ze ziet stijven en kutten, ziet dikke gevallen, geile tongen, ziet vocht uit eikels opwellen, ziet vocht dat op billen, op borsten, in monden wordt gespoten, op oogleden en tongen, ziet slijm, sperma, spuug en pis, ziet stront.”

De neiging bestaat om de dictatuur van het alledaagse DDR-leven te scheiden

Anne Rabe
essayist

In interviews heeft Erpenbeck vaak gezegd dat ze overtuigd is van de noodzaak voor een alternatief voor het kapitalisme. Dat alleen zou haar in Duitsland niet per se op kritiek komen te staan, wel dat het alternatief bij Erpenbeck steeds weer de DDR uit haar bevoorrechte jeugd is. Böttinger ziet daarin ook een literair mankement: „Tot haar eigen positie heeft Erpenbeck te weinig distantie. In echt grote literatuur lopen de politieke en esthetische laag niet zo uiteen.”

In het Duitse debat over DDR-literatuur en over Erpenbeck gaat het ook over wie het narratief over de DDR bepaalt. Voor veel van oorsprong West-Duitsers was de DDR simpelweg een dictatuur, en zeker in de jaren na de val van de muur was er niet bijzonder veel belangstelling van West-Duitsers in wat er nog meer te melden viel. Die desinteresse, en de manier waarop Oost-Duitsland van de ene dag op de andere werd ingelijfd in de BRD, steekt nog altijd veel voormalige DDR-burgers en wordt vaak genoemd als een reden waarom de radicaal-rechtse partij Alternative für Deutschland (AfD) zo sterk is in de Oost-Duitse deelstaten. In Thüringen, Saksen en Brandenburg zijn in september verkiezingen en in peilingen ligt de AfD in alle drie deze deelstaten aan kop.

In reactie op het vaak platte West-Duitse beeld van de DDR vinden veel Oost-Duitse burgers het nodig de mooie kanten van het leven van toen te benadrukken, soms zozeer dat het romantische beeld de overhand krijgt. „De neiging bestaat om de dictatuur en het alledaagse leven in de DDR van elkaar te scheiden”, zegt schrijver Rabe. „Om te doen alsof het alledaagse leven onberoerd bleef door die dictatuur. Natuurlijk kon je in de DDR ook mooie dingen beleven, en werden mensen ook verliefd en zo. Maar het principe van een autoritair systeem is dat het het leven van alledag doordringt.”

Een opvallend terugkerend motief in de boeken van Erpenbeck is een autoritaire en veeleisende geliefde. In Kairos verlangt vijftiger Hans dat Katharina een kort rokje aantrekt. Volgens hem kan hij zich dan extra verheugen op hun afspraakje. Als Katharina afwijkt van Hans’ voorschriften, straft hij haar. Is de hoopvolle, maar teleurgestelde geliefde bij Erpenbeck een metafoor voor de DDR-machthebbers? Is de vrouw die geen kort rokje aan wil, de dissidente burger die gestraft moet worden? Als dat Erpenbecks DDR-kritiek is, dan is die voor veel Duitse lezers en critici te ijl.


Het Britse dorp Ashleworth is ook 35 jaar later bang voor nieuwkomers: Engelsen uit de stad

Het fijnste aan een stad vindt Simon Sugarman dat je er weer uit kunt vertrekken. „Het is lekker om na een paar dagen drukte hier terug te komen. Het tempo ligt langzamer bij ons.”

Sugarman is de eigenaar van The Hub in Ashleworth. Het is een café, postkantoor, supermarktje in één en The Hub is precies de goede naam; de plek is de spil van het dorp. Ongeveer vijf jaar bestieren hij en zijn vrouw de zaak nu, nadat ze de boel overnamen van Pat Riach. Oh kijk, zegt Sugarman, Pat zit net buiten op het terras koffie te drinken met twee vriendinnen. Zij was 35 jaar lang de eigenaar, en de dorpswinkel was al meer dan honderd jaar in handen van haar familie.

Ashleworth is een dorp met iets meer dan zeshonderd inwoners in het noorden van Gloucestershire, een graafschap met groene heuvels en veel akkerbouw in het westen van Engeland, tegen de grens met Wales aan. Hier kun je langs de kant van de weg uitgestalde bakjes pruimen en doosjes eieren kopen. Of mest: een flinke zak kost 1 pond (omgerekend ongeveer 1,15 euro). Het geld graag contant in het koekblik op tafel doen.

Veel inwoners van het dorp zijn dol op The Hub. Ze zijn er trots op dat hier in Ashleworth nog wél een postkantoor open is, terwijl die in de dorpen verderop zijn gesloten. Ouderen kunnen hier hun pensioen contant opnemen. Simon Sugarman verkoopt verder groenten en fruit, lavendelplantjes en fuchsia’s. Op donderdagen krijgt hij vlees binnen van lokale boeren, op vrijdagen verse vis. Op het pleintje voor het café staat een ouderwetse rode telefooncel die nu dienst doet als gratis boekenkast.

Toch is het niet vanzelfsprekend dat ze open blijven, zegt Sugarman. Zijn vrouw en hij gaven vijf jaar geleden allebei hun baan op in het vertrouwen dat The Hub genoeg zou opleveren, maar vorig jaar is zijn vrouw toch weer begonnen met bijklussen als zelfstandige in de informatietechnologie om de rekeningen te kunnen betalen. „Onze kosten zijn vrij hoog. We gebruiken vooral veel elektriciteit.” En de meeste inwoners doen toch hun grote boodschappen bij een grote supermarkt in Gloucester of Cheltenham. „Wij moeten kiezen wat we op voorraad hebben. We zijn bijvoorbeeld gestopt met de verkoop van sigaretten. Te duur.”

Deze weg leidt naar Ashleworth vanuit Hasfield, een dorp even noordelijker gelegen. In 1989 waren er verkiezingen voor het Europese Parlement en was James Scott-Hopkins de kandidaat van de Conservatieve Partij in het kiesdistrict van Ashleworth.

Foto’s Frans van Klaveren en Jamie Murray

De townies komen

Verstedelijking, zorgen over uitbreiding en de verhoudingen tussen nieuwelingen en oude bewoners hebben nog altijd invloed op het leven in Ashleworth. Dat is weinig anders dan vijfendertig jaar geleden, toen de kop boven de reportage in NRC Handelsblad was: „De townies komen: ‘Ik kén niet eens meer iedereen in Ashleworth’.

Sinds 1989 is het aantal inwoners van Ashleworth met enkele tientallen gestegen. En de bewoners hier zijn gezonder dan de gemiddelde Brit. Ze zijn ook rijker en ouder dan gemiddeld – en vaker autochtoon dan gemiddeld. De criminaliteit ligt lager en de tevredenheid met de eigen buurt is hoger.

Verstedelijking, zorgen over uitbreiding en de verhoudingen tussen nieuwelingen en oude bewoners hebben nog altijd invloed op het leven in Ashleworth

De twee pubs die het dorp rijk was, The Queen’s Arms en The Boat Inn, zijn inmiddels gesloten en omgebouwd tot woonhuizen. Twee straten bij The Hub vandaan worden een paar rijen nieuwe huizen gebouwd, ze zijn van rood baksteen en hebben een garage. „Deze groep huizen maakt deel uit van een gastvrije, hechte gemeenschap”, staat in de advertentie van de projectontwikkelaar. Voor een vrijstaand huis met drie slaapkamers is de vraagprijs 385.000 pond, omgerekend ruim 450.000 euro.

Het citaat uit de kop van het artikel 35 jaar geleden was van de moeder van Pat Riach, die toen net de dorpswinkel aan haar had overgedaan. Dochter Pat ervoer ongeveer hetzelfde, nadat zij de winkel doorverkocht in 2019: „Ik mis vooral de mensen en het overal van op de hoogte zijn.” Al woont ze nog pal achter The Hub en zegt iedereen op het terras haar gedag.

De nieuwe huizen en hun bewoners zijn het probleem niet, zegt Riach ook. „De infrastructuur van het dorp moet óók meegroeien, en dat gebeurt niet.” Ze bedoelt zowel de wegen als sommige publieke voorzieningen: „We hebben nu bijvoorbeeld het geluk dat we vrij snel bij de huisarts terecht kunnen als er iets is. Maar er komen straks vast geen extra artsen bij, dus hoe moet dat?”

En de bewoners beneden in het dal, aan de rivier Severn, hebben steeds vaker problemen met de afvoer van regenwater. Riach: „Overstromingen waren uitzonderlijk en kwamen zo eens in de zeven jaar voor. Toen werd dat elke vijf jaar, toen elke drie jaar. Nu gebeuren ze drie tot vier keer per jáár.”

Een paar jaar geleden stond de kerk onder water met Kerst. Een andere keer moesten de mannen uit het dorp een kudde varkens redden. Eén van de oorzaken is klimaatverandering, zeker. Maar de bouw van nieuwe huizen op de uiterwaarden, stroomopwaarts, heeft er waarschijnlijk meer mee te maken. „Ze hebben er ook waterkeringen bij gebouwd, waardoor het water sneller onze kant op komt. Met een beetje regenval is het woesjjjjj.”

De St. Andrew en St. Bartholomew kerk ligt even buiten het centrum van Ashleworth en staat op de Engelse lijst van nationaal erfgoed.

Foto’s Frans van Klaveren en Jamie Murray

Meehelpen is belangrijk

Die avond hebben de dames van vrouwenvereniging Women’s Institute van Ashleworth hun maandelijkse bijeenkomst. Zo’n zeventien vrouwen hebben zich verzameld, dit keer in een grote perenboomgaard net buiten het dorp. In de avondzon krijgen ze uitleg over perry, een speciaal cider gemaakt van peren.

Na de hapjes – zelfgemaakte sandwiches met eiersalade, quiche en kleine koude worstjes – loopt voorzitter Jennifer Fenech de agendapunten langs. Wie heeft zin om zich bezig te houden met de schoenendozen met spulletjes voor arme kinderen? En wie wil in september de maandelijkse gratis gemeenschapslunch organiseren in het dorpshuis? „We zijn een paar van onze servetten kwijtgeraakt”, meldt iemand anders uit het bestuur. „En ik doe voortaan een uitleg bij de waszak, want de servetten hoeven helemaal niet gestreken te worden.”

Het punt met nieuwkomers, zegt Funnel, is dat die vaak minder betrokken zijn. In Ashleworth betekent dat bijna altijd Engelsen uit de stad

Vrijwilligerswerk doet ertoe in Ashleworth, vertelt één van de WI-leden, Veronica Funnel. „Ik ben hier ongeveer 23 jaar geleden komen wonen, dus ik ben nieuw in het dorp”, zegt ze met een lach. Ze zit in de boekenclub van hun Women’s Institute, organiseert hun tripjes naar het theater en is één van de vrijwilligers voor de kerk. „Zaterdag hebben we een bruiloft. Ik ben al bij de repetitie vrijdag en ik zorg ervoor dat zaterdag alles goed loopt. Het neemt een grote hap uit mijn dag.”

Het punt met nieuwkomers, zegt Funnel, is dat die vaak minder betrokken zijn. „Ze hebben een bepaald beeld bij wonen in een dorp. Ze denken, we nemen een hond en dat is het. Bijdragen aan het dorpsleven gebeurt vaak niet.” Buitenlandse migranten zijn er overigens niet in Ashleworth: hier betekent ‘nieuwkomers’ bijna altijd Engelsen uit de stad.

Simon Sugarman is sinds 2019 eigenaar van The Hub: postkantoor, dorspwinkel en café in één.
Foto Jamie Murray

Stank van mest

Ook de oude dame Anne Turner, ze werd 90 jaar in februari, is verknocht aan Ashleworth. Ze vertelt een anekdote die andere bewoners even graag aanhalen: „Er was eens een dame uit de stad die hier kwam wonen en heftig klaagde over de stank van de mest bij de buren. Vanwege haar gezanik verhuisde die boerderij naast haar uit het dorp.” Of dat laatste ook klopt? Het aantal kleinschalige boerderijen in Ashleworth en omstreken is afgenomen, maar die trend is in heel Engeland gaande.

Vijfendertig jaar geleden was Turner de hoofdonderwijzeres van de christelijke basisschool in het dorp. De school bestaat nog steeds en zo middenin de zomer zijn er klussers bezig om de lokalen op te knappen. Boven de deur hangen citaten uit de Bijbel. „Matteüs 7.12: Behandel anderen zoals jullie door hen behandeld zouden willen worden.”

Er is plek voor vijftig kinderen, maar vaak schommelt het aantal leerlingen maar rond de twintig en is het spannend of de school open kan blijven. Ook in haar jaren dreigde sluiting, vertelt Turner, in het jaar dat ze maar negentien leerlingen had: „De ouders deden geweldig hun best en plaatsten een advertentie in de lokale krant waarin ze beschreven wat een fijne school het is.” Opschaling biedt hier uitkomst. Het schoolhoofd nu heeft drie scholen onder zich, in meerdere dorpen. En wie weet, met wat nieuwe leerlingen uit de nieuwbouw in het dorp erbij zal de school waarschijnlijk overleven.

Foto Jamie Murray