Toen Gert-Jan Bakker in 2016 naar de Circusbuurt in Amsterdam-Noord verhuisde, viel hem bij zuidwestenwind een vreemde geur in de buurt op. „Een zware chemische lucht die, als je naar buiten stapt, in je gezicht slaat.” Bakker vertrouwde het niet en ging op onderzoek uit. Al snel ontdekte hij de bron: rookpluimen van de Amsterdamse kunstmestfabriek ICL. Hij kroop achter de laptop om zijn bevindingen te delen in onlinebuurtgroepen. „Mijn berichten kregen al snel veel reacties en toen wist ik dat ik niet de enige met klachten was.”
De ervaringen van de buurtbewoners varieerden van fysiek ongemak zoals branderige ogen en lichte keelpijn tot psychische klachten zoals stress. Bewonersorganisatie Adem Vrij aan het IJ bundelde hun verhalen in een zwartboek en overhandigde het aan de betrokken wethouder, Reinier van Dantzig (D66).
Niet alleen de kunstmestfabriek in Amsterdam stinkt. In heel het land klagen omwonenden over vieze geuren in hun buurt. In Arnhem komt het door een papierfabriek, in Noord-Brabant zijn het veehouderijen. In vergunningen is soms vastgesteld hoe erg een bedrijf mag stinken, althans hoeveel ‘odour units’ per kubieke meter (de eenheid voor geur) het mag uitwasemen. Maar omdat geuroverlast zo subjectief is – veel subjectiever dan geluidsoverlast – zijn harde geurlimieten vaak ontoereikend. Een bedrijf kan zich netjes aan de regels houden en toch geuroverlast veroorzaken.
Nederland mist heldere, eenduidige regels om stankoverlast vast te stellen. Het uitgangspunt van de beperkte landelijke regels die er wel zijn, is dat er sprake moet zijn van een „acceptabel geurhinderniveau”. Wat dat precies is, bepalen lokale overheden, wat leidt tot een versnipperd beleid. Toezichthouders snakken naar een landelijk kader.
Steeds meer klachten
In Amsterdam steeg het aantal stankklachten bij toezichthouder Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied van 84 in 2018 naar 531 in 2023. Die toename komt niet doordat er meer stank is, maar is een gevolg van oprukkende woningbouw. De afgelopen jaren is er flink bijgebouwd in de buurt van het bedrijventerrein waar ICL gevestigd is, waardoor woningen dichter bij de stank kwamen te staan.
Het probleem leek opgelost toen het bedrijf aankondigde te verhuizen naar dieper in de Amsterdamse haven, ver weg van de bestaande woningbouw. Maar vorig jaar zette de kunstmestfabriek een streep door de verhuizing. Door corona en de oorlog in Oekraïne waren de kosten te veel gestegen en was de verhuizing te duur geworden, aldus ICL. „Als bewoners waren we erg opgelucht toen bleek dat de fabriek ging verhuizen”, zegt Bakker. „Maar nog groter was de teleurstelling toen het niet doorging.”
Wat omwonenden ruiken, stelt de kunstmestfabriek, zijn de zwavelverbindingen die ontstaan bij een chemische reactie van fosfaaterts en zuur. Het bedrijf is bezig met testen om de stank te verminderen. Toch zijn het niet alleen de zwavelverbindingen waar omwonenden last van hebben. De fabriek stoot te veel zoutzuur uit en de GGD vermoedt dat dit de oorzaak is van de keelpijn, branderige ogen en de prikkelhoest die buurtbewoners ervaren. De omgevingsdienst houdt de zoutzuuruitstoot van de fabriek komend halfjaar in de gaten, en bij elke overtreding krijgt het bedrijf een boete van 125.000 euro.
Een boete opleggen voor de geuroverlast is daarentegen niet mogelijk. In de huidige vergunning voor ICL, die stamt uit 2003, zijn geen regels voor geur opgenomen. De omgevingsdienst is nu bezig de vergunning zo te actualiseren dat de geuroverlast wordt aangepakt, maar dat blijkt niet zo eenvoudig. Want hoe bepaal je of een geur overlastgevend is? Eerder gebruikte Noord-Holland daarvoor een panel van leden met een ‘gemiddelde neus’. Panelleden, vaak studenten, kregen in een lab een ballon met lucht uit een specifieke wijk ‘onder de neus’ en bepaalden dan hoe aangenaam de geur was. Maar de methode leverde te uiteenlopende resultaten op en is ingetrokken.
Om dit gat op te vullen, werken ze in Noord-Holland nu tijdelijk met een vaste lijst per bedrijfsactiviteit. Die lijst is gebaseerd op de zogenaamde ‘hedonische waarde’, de mate van (on)aangenaamheid van een geur die een bedrijfsactiviteit veroorzaakt. Zo mag een bakker bijvoorbeeld meer odour uitstoten dan een rioolzuiveringsinstallatie. Maar ook deze methode is niet optimaal omdat die nog steeds vrij abstract is en dus niet uitgaat van daadwerkelijke geuroverlast. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied verwacht dat dit nieuwe beleid helpt om de stankoverlast aanzienlijk te verminderen: „Maar we zouden graag een landelijk kader zien om de geurhinder vast te stellen”, vertelt Juriaan Mellema, teammanager Toezicht & Handhaving van de omgevingsdienst.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data126718279-39ebe7.jpg|https://images.nrc.nl/J5-tdw8I4sCoRtXvejKFbMwsl7Q=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data126718279-39ebe7.jpg|https://images.nrc.nl/vxsIw0c5ynletvuh7Wa8euMVXxY=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data126718279-39ebe7.jpg)
In Arnhem lopen ze tegen dezelfde problematiek aan. De papierfabriek Parenco levert de omgevingsdienst rond de vijfhonderd meldingen per jaar op. Frank te Pas, senior adviseur Lucht en Geur bij de Omgevingsdienst Regio Arnhem, ziet ook gaten in het huidige geurbeleid. „We kijken nu niet naar hoeveel uur mensen worden blootgesteld aan de geur. Dat is natuurlijk vreemd, want de geur van een bakkerij wordt heel anders ervaren door iemand die langsfietst dan iemand die ernaast woont.”
Nieuwe plannen
Naast de beperkte landelijke wetgeving mist de toezichthouder in Brabant, waar vooral veehouderijen voor geuroverlast zorgen, ook duidelijkheid vanuit de lokale overheden: „Voorlopig zijn er geen omgevingsplannen opgesteld door gemeenten, waar de feitelijke geurhinder zou moeten worden gedefinieerd”, zegt Paul Hubers, senior adviseur lucht en geur van Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant. Op 1 januari 2024 is de nieuwe omgevingswet ingegaan en de wet vraagt gemeenten om de geurhinder te definiëren. Met andere woorden: hoe vaak mag het, hoelang, in welke mate stinken? Dat moet worden opgenomen in de nieuwe omgevingsplannen van de gemeenten, maar die laten op zich wachten. De deadline voor Amsterdam staat op 2032.
De omgevingsdiensten werken momenteel aan een landelijke methode om geuroverlast goed te meten, die elke gemeente dan kan overnemen. Het is onzeker of landelijk beleid er uiteindelijk komt. Naar verwachting staat onder meer Femke Wiersma, de landbouwminister van BBB, niet te springen om beperkingen voor de veehouderijen.
In Amsterdam-Noord kijken bewoners reikhalzend uit naar de nieuwe vergunning voor ICL. „We winnen advies in bij experts om ons te helpen met de herziening van de vergunning”, vertelt buurtbewoner Bakker. „Het kost veel tijd en energie, maar we moeten door. De stank gaat niet vanzelf weg.”
Sylvia Vegter is verbonden aan de onderzoeksredactie Live Journalism van De Balie in Amsterdam. Een theatervoorstelling over wonen naast overlastgevende industrie gaat 20 januari in première in De Balie. Meer informatie over speeldata in andere steden vind je op www.debalie.nl
