Brandblusser laat Zeer Zorgwekkende Stof achter

De zaak

Op een bedrijventerrein aan de rand van Lelystad is een van de twee Nederlandse bedrijven gevestigd die oude, afgekeurde brandblussers vernietigen en verwerken. Daarbij kan PFAS vrijkomen, evenals andere gevaarlijke stoffen, en die moeten als ‘Zeer Zorgwekkende Stoffen’ (ZZS) op basis van een Europese verordening al sinds 2007 uit het milieu worden geweerd. Het bedrijf heeft voor de ‘brandblusserdemontagelijn’ sinds 2017 een vergunning van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi- en Vechtstreek (OFGV). Die stelde in 2021 aan de vergunning extra voorwaarden, nadat uit onderzoek van het waterschap was gebleken dat in afvalwater van het bedrijf diverse Zeer Zorgwekkende Stoffen voorkwamen.

Naast de brandblusserverwerker is een producent van textiel voor kussens en bedden gevestigd. De directie van dat bedrijf was bezorgd over de gezondheid van de zestig medewerkers toen ze – na de aanpassing van de vergunning – op het buurterrein schuimvlokken zag dwarrelen. Ze vroeg eind 2022 de OFGV om handhaving. Die wees het verzoek af, waarna Gedeputeerde Staten van Flevoland in hoger beroep beslisten dat meer onderzoek nodig was.

Beide bedrijven lieten onderzoeken doen, waarna de OFGV overtredingen van de vergunning constateerde, de brandblusserverwerker waarschuwde en tot maatregelen verplichtte. Dat veranderde de brandblusserverwerking niet. Daarop spande de textielproducent een kort geding aan. De rechter wees in augustus 2023 de vorderingen af omdat meer deskundigenonderzoek nodig was; daarvoor leent de kortgedingprocedure zich niet.

De uitspraak:
Verbod op verspreiding ZZS

In hoger beroep van het kort geding beslist het gerechtshof dat het ‘vooralsnog’ duidelijk genoeg is dat de PFAS die is gemeten op het terrein van de textielproducent afkomstig is van de brandblusverwerker, in strijd met de vergunningsvoorwaarden. Genomen maatregelen werken niet afdoende. Daarom legt het hof aan het bedrijf een verbod op om ZZS ‘te verspreiden, naar bodem, water en/of lucht’, onder een dwangsom van 10.000 euro, met een maximum van 250.000 euro.

Het commentaar

Lotte Lemmers (De Kempenaer Advocaten) wil als advocaat van de brandblusverwerker niks zeggen over de juridische beoordeling door het hof, want „er zal zeker een bodemprocedure volgen”, waarin de zaak nog grondiger kan worden besproken. Maar ze stelt dat haar cliënt bijdraagt aan de circulaire economie en vraagt zich af „wie deze brandblussers dán moet verwerken. Laten wegroesten op een vuilnisbelt is geen optie en export naar een derdewereldland evenmin.”

Hoe dan ook moet nu de uitstoot stoppen, zegt advocaat Hans Bügel (Helmantel & Bügel Advocaten) van de textielproducent. Daarom is hij blij met de uitspraak van het hof. „De zaak ligt al meer dan twee jaar op mijn bureau. Het gaat om zeer serieuze overschrijdingen van duidelijke vergunningsvoorschriften. Mijn cliënt heeft fors geïnvesteerd in de metingen van de gevaarlijke stoffen. En zaken als PFAS zijn bijna dagelijks in het nieuws. De afwachtende houding van omgevingsdienst, provincie én gemeente is daarom nogal onbegrijpelijk.” Afgezien van het stoppen van de uitstoot hoopt hij nu dat de rechterlijke uitspraak die overheidsdiensten „activeert tot handhaving”.

Afgaand op casemanager Banu Wouters van de OFGV gaat er wel íéts gebeuren: „Dit is voor ons zeker geen stilliggend dossier. We hebben goed contact met beide bedrijven en ook wekelijks contact met organisaties als het waterschap. Er komt nu een onderzoek naar het hele bedrijventerrein en daarbij kijken we niet alleen naar de uitstoot in de lucht, maar ook naar bodem en water.”

Elbert de Jong, hoogleraar privaatrecht en aansprakelijkheidsrecht in Utrecht, plaatst de uitspraak van het gerechtshof in „een bredere trend”. „In steeds meer rechtszaken wordt uitstoot van schadelijke stoffen via de civiele rechter bestreden. Het publiekrecht werkt blijkbaar niet altijd goed, normen zijn niet duidelijk of overheden handhaven de regelgeving niet.” Als voorbeeld noemt hij de zaak tegen Chemours. Daarin bepaalde de rechter afgelopen september dat de Dordtse teflonfabriek verantwoordelijk is voor de schade door PFAS in omliggende gemeenten.

De Jong publiceert over civiele rechtszaken waarin grote aantallen burgers en ngo’s met massaclaims de vervuiling van de leefomgeving door bedrijven proberen te bestrijden. Daarin speelt soms ook de moeilijkheid dat ambtenaren van de regelstellende overheid met informatie achterlopen op mensen van de bedrijven die met de materie werken.

De zaak van de brandblusverwerking ging overigens niet om een massaclaim, maar om verzet van één naburig bedrijf. „Maar ook in de zaken tegen lelietelers begonnen directe omwonenden, enkele burgers, de procedure”, zegt De Jong. Zo verbood de rechtbank in Roermond afgelopen mei dat een lelieteler gewasbeschermingsmiddelen ging gebruiken, op grond van dreigende gezondheidsschade voor omwonenden van de akker.

Door dit soort civiele procedures wordt niet de publiekrechtelijke regelgeving zelf gecorrigeerd. De Jong: „Maar het civiele recht kan wel een zelfstandige rol vervullen naast die van het publiekrecht. Dat is soms ook wenselijk, ter verbetering van het inzicht bij overheidsdiensten, en het kan werken als incentive voor handhaving door overheden, en bedrijven aansporen maatregelen te nemen.”