Boze vrouwen, tragische mannen, dappere volhouders: op festival Cement ontdek je nieuwe stemmen

Kun je kunst maken als je niet over de rand van je eigen hoofd kunt kijken. Aldus Hanneke van der Paardt. Ze is opgeleid als actrice, maar nu al zes jaar „duf”. Na een feest met te veel MDMA ontwikkelt ze een angststoornis. En die gaat niet weg. Het is geen kater. Volgens haar therapeut is het geen trauma, maar ze gelooft hem niet. De jezelf-terugvinden-boeken die ze leest, helpen ook niet.

In Bang confronteert Van der Paardt het publiek genadeloos met de pijn van een stoornis: cirkelgedachten, onmacht, schrikmomenten. Het is een verhaal vol wanhoop en boosheid, maar haar toon is kordaat en beslist. Die keuze kleurt de voorstelling: meer gevoel of een onderstroom van sarcasme zouden haar woorden toegankelijker maken, maar ook meer distantie opleveren. Nu klinkt alles rauw en ongefilterd.

De momenten dat ze de controle even loslaat, in een flauwe glimlach of een schreeuw, zijn daardoor extra krachtig. Maar zelfs als ze uitschreeuwt dat ze haar lichaam geen ramp wil vinden, klinkt daar geen vraag om medelijden in door. Het maakt kijken naar Bang tot een schurende ervaring, van een 25-jarige die geen toneel lijkt te spelen, maar dringend haar verhaal kwijt moet. Zo voelt het als je geen grip hebt op je leven.

Frederico Araujo in ‘Shark’
Foto Joachim Dette

Seksmachine

Het Bossche festival Cement biedt ruimte aan een veelvoud van zulke opmerkelijke, nieuwe stemmen in het theater, die eigenzinnigheid paren aan bijzondere vormen. Een treffend voorbeeld is de volleybalhooghoudproef van de in België werkzame, Braziliaanse acteur en regisseur Frederico Araujo in Shark. Hij houdt eindeloos een bal in de lucht, die opveert van zijn gespreide vingers of gekruiste polsen. Wat je je meteen afvraagt: krijg je geen pijn in je nek van dat almaar omhoog kijken?

Araujo blijkt niet alleen: hij wordt op zijn huid gezeten door een vrouwelijke, Engelstalige voice-over die hem gebiedt dieper door de knieën te gaan en hem provoceert met vragen over zijn bereidheid en geschiktheid, voor het team, voor zijn nieuwe land.

Als ze overgaat op een beoordeling van zijn lichaam, en hem vergelijkt met een seksmachine, sluipen er in het commentaar ook racistische clichés over de fysieke prestaties van mensen van kleur en een nieuwe apartheid. Hoort hij hier wel als hij niet van hutspot houdt, vraagt ze.

Als deze ‘coach’ plots op de vloer verschijnt, en ze niet de oude, witte mevrouw blijkt die ze leek te zijn, is de verwarring compleet. Wat wil ze, en waarom?

Niettemin motiveert het de onvermoeibaar de bal hoog houdende Araujo om tot in detail te vertellen hoe goed het met hem gaat, en hoezeer hij op zijn plek is hier: de plek van zijn keuze. Het is een dapper en optimistisch antwoord op de ondermijning die een migrant ten deel kan vallen. De spanning over de vraag of hij bal alsnog laat vallen, blijft ondertussen onverminderd groot in deze even curieuze als meeslepende demonstratie van lichamelijk en psychologisch uithoudingsvermogen.

Gerben Vaillant in de voorstelling ‘on smoke and airconditioning’.
Foto Lonneke van der Palen

Arthousefilm

Onvergelijkbaar losser is on smoke and airconditioning van Gerben Vaillant en Fleur van den Berg. Hun parade van typetjes en scènes, waarvoor ze zich steeds verkleden, is vrolijk, ironisch, onthecht, bewust onsamenhangend, met snel wisselende muziekjes en geluidsflarden van de derde op de vloer, Timon Persoon. Het geheel heeft de aangename vibe van een trage, lege arthousefilm, waar de diepte in de getoonde oppervlakte zit: het veinzen, het proberen er iets van te maken.

Het publiek wordt direct aangesproken, in ruttiaans Engels, door Van den Berg. Ze zegt dat ze deel is van een plot, maar dat we geen verwachtingen moeten hebben. In een andere scène gooit ze boos een porseleinen beeld kapot en daarna is ze een kauwgom kauwende branie. Vaillant danst verleidelijk of beweegt juist koddig als een kromgetrokken cowboy met pistolen. Terwijl Persoon een holle beat drumt, zingt hij een volmaakte eighties-new-wave-pastiche (denk aan Joy Division). De tekst sluit aan bij wat de personages willen uitstralen: „He takes care of business”.

Zoals de titel belooft, is er veel toneelrook en blaast de windmachine hard. Zo lichtvoetig en vrij kan theater zijn, denk je na een uur. Er is genoeg om op te kauwen, toch kun je met een glimlach naar buiten lopen. Maar dan plakken ze er nog een kwartier aan vast waarin ze praten over twee personages, twee mannen, die grotendeels doen en zijn wat er is gepasseerd, met radiofragmenten over de opkomende aidsepidemie begin jaren tachtig, die alsnog wordt uitgewerkt, in de persoonlijke, tragische ervaring van deze geliefden.

Deze ommezwaai is enerzijds knap geconstrueerd, anderzijds voelt het ook als een wat schoolse uitleg achteraf. Gelukkig heeft de grommende, alles omver blazende windmachine het laatste woord.