Bob Dylan is altijd een kruising geweest tussen een bard, een druïde, een clown en een heilige. Zijn eerste stappen op het podium deden denken aan Charlie Chaplin (hij heeft het nog steeds, die elastieken spasmen – let op het voetenwerk). Zijn gitaarspel was ruig en ongeduldig, evenmin opzienbarend als de zeezieke klanken uit zijn mondharmonica. Maar dan die stem! En die woorden!
Dat geldt ook voor A Complete Unknown, een film die nog beter klinkt dan hij oogt. In de film, vernoemd naar een regel uit Dylans anti-burgerlijke lijflied ‘Like A Rolling Stone’, volgen we de jonge Bob na zijn entree in New York, in het voetspoor van zijn idool Woody Guthrie, tot en met zijn geruchtmakende optreden als herboren rocker met elektrische gitaar op het Newport Folk Festival van 1965. Voortaan was hij niet meer sociaal bewogen hip, maar rebels cool.
Sinds de film uitkwam, hebben Dylan-fanaten lange lijsten aangelegd van wat er wel en niet klopt aan de narratieve verbeelding van regisseur James Mangold. Hij krijgt punten voor de kleren, het haar, de straten. Uiteraard tien punten voor de verbluffende Dylan-vertolking van Timothée Chalamet, zowel in zang (gruizig) als in gedrag (onuitstaanbaar). Minpunten voor het overdreven boe-geroep op Newport en de gecomprimeerde chronologie; het ‘Judas’ dat Dylan wordt toegeroepen vanuit het publiek klonk pas een jaar later, in Manchester. En nee, Pete Seeger probeerde niet (de film hint er subtiel naar) met een bijl Dylans geluidskabels door te hakken.
De laatste ‘herinnering’ tekent de dichte mist van mythes waarmee dit opreden van Dylan is omgeven, als een ‘commerciële’ breuk met – of verraad aan – de folkwereld die hem had onthaald en groot gemaakt. Dat ligt een stuk subtieler, maakt muziekjournalist Elijah Wald duidelijk in Dylan goes electric, het inzichtelijke boek waar de film (losjes) op gebaseerd is. In feite sleurde Dylan, die altijd van rock-’n-roll had gehouden, folk de nieuwe wereld van de rock binnen, als een serieuze kunstvorm die een veel groter publiek zou bereiken. De echte revolutie van Newport was niet dat Dylan zo verraste (‘Like A Rolling Stone’ was toen al op de radio te horen), maar dat Pete Seeger en de zijnen opeens zo braaf en oud klonken, als muziek voor bij het kampvuur.
Intussen roept ook deze Dylan-film weer de vraag op: met wie hebben we hier eigenlijk te maken? Een totaal onbekende, die zich in een oogwenk ontpopt tot de Shakespeare van de populaire muziek. En die over zichzelf vooral verzinsels vertelt. Bob Dylan lijkt op Rusland zoals dat ooit werd getypeerd door Winston Churchill: een raadsel, verpakt in een mysterie, in het hart van een enigma.
Transformatie
In een vroege scène in A Complete Unknown doet de jonge Bob, de New Yorkse sneeuw nog aan zijn schoenen, die levenshouding expliciet uit de doeken. Jezelf vinden? Flauwekul, zegt hij tegen zijn prille vriendinnetje Sylvie (Suze Rotolo, wier naam op Dylans verzoek in het script werd veranderd). Je moet jezelf niet vinden maar máken, omsmeden tot „iets anders” – veel interessanter. Dat was wat de jonge Robert Zimmerman (1941) uit Minnesota in New York was komen doen. Zich omsmeden tot iemand anders, tot de nieuwe Woody. Tot ‘Bob Dylan’ (1961).
Dat talent voor transformatie heeft Dylan ook daarna gekoesterd, deels om aan de wurggreep van zijn publiek te ontsnappen, maar zonder twijfel ook omdat hij erin gelooft. In zijn eigen, burleske rolprent Renaldo and Clara (1978) ‘speelt’ Dylan zelf de mysterieuze Renaldo, terwijl de rol van ‘Bob Dylan’ wordt vertolkt door de bierdrinkende rocker-met-cowboyhoed Ronnie Hawkins. In I’m Not There (2007) van Todd Haynes – ook een veelzeggende titel – nemen vijf acteurs en een actrice, Cate Blanchett, de rol van Dylan voor hun rekening. Het recente Rolling Thunder Revue (2019) van Martin Scorsese, gepresenteerd als documentaire van Dylans gelijknamige tournee uit 1975, is doorweven met verzinsels, inclusief romance van de latere actrice Sharon Stone met Dylan.
Het kan nog gekker. In een bizar interview in Rolling Stone liet Dylan in 2012 weten dat hij de „transfiguratie” is van een heel andere Bobby Zimmerman, een Hell’s Angel die in 1961 dodelijk verongelukte, net het jaar dat die andere Zimmerman naar New York vertrok. Op de een of andere manier had de ziel van de ontspoorde motormuis zich genesteld in die van zijn naamgenoot, de aspirant-bard uit Minnesota. Transfiguratie is een theologische term voor de herrezen Jezus die verschijnt aan zijn discipelen (Matthëus17:2: „En hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd”).
Je kunt zo’n Jezus-vergelijking afdoen als megalomane praatjes van een rockster, maar in het geval van Dylan lijkt ze onbehaaglijk gepast. Werd hij tenslotte niet – zeer tegen zijn zin – massaal vereerd als heiland-met-een-mondharmonica, de ‘stem van een generatie’?
En werd hij niet keer op keer verguisd, belachelijk gemaakt en aan het kruis genageld door zijn teleurgestelde volgelingen? Het „Judas!” uit Manchester kwam toen hij daar in 1966 met The Band het publiek epateerde. „Dit is Amerikaanse muziek”, sneerde hij op die geruchtmakende Europese tournee naar het onwennige publiek. Met achter zich een enorme Amerikaanse vlag – niet echt een publieksvriendelijke gimmick ten tijde van de Vietnam-oorlog.
Motorongeluk
Datzelfde jaar was het al voorbij: Dylan – we zien hem aan het eind van A Complete Unknown wegrijden, de toekomst tegemoet – kreeg een motorongeluk, trok zich terug in de bossen bij Woodstock en trad de acht jaar daarna nauwelijks op. Ironie: de man die het symbool werd van de ‘tegencultuur‘ van de jaren zestig, inclusief het Woodstock-festival, was de helft van dat decennium afwezig en legde zich met The Band in de kelder van hun huis toe op weer heel andere eigenzinnige muziek, de kiem van wat nu ‘americana’ heet.
Dat rusteloze, ongrijpbare karakter van Dylan, voortgestuwd door een creatieve explosie de hij zelf nauwelijks begrijpt, krijgt in A Complete Unknown een nogal geforceerd romantische lading, met wie weet een vleugje feministische wraak.
Tegen het eind van de film verbreekt de goedhartige ‘Sylvie’ betraand de relatie met eerzuchtige en onbetrouwbare Bob, die haar spijtig vanachter een hek nastaart. Het is nooit gebeurd (Suze Rotolo was niet op het Newport-festival), en lijkt vooral een lang uitgestelde Wiedergutmachung aan vrouwen van wie Dylan op zijn ladder naar succes profiteerde en die hij vervolgens maltraiteerde en afdankte. Met name de politiek bewuste Rotolo en de gelauwerde zangeres Joan Baez, toen veel beroemder dan hij. Dylans ambivalente relatie met vrouwen – zeg maar zijn misogynie – is onmiskenbaar, maar de Hollywood-moraal wil natuurlijk ook berouw en spijt zien, al is het vanachter een hek.
Daar schuilt iets diep onwaarachtigs in. Dylans dilemma was nooit de keus tussen kunst of het meisje, maar altijd ‘deze kunst of een andere’. Wat de film discreet verzwijgt, is dat ‘Sylvie’ ten tijde van Dylans geruchtmakende elektrische ommezwaai op het Newport Festival allang achter de horizon was verdwenen. Hij had een andere muze achter de hand, Sara Lownds, een voormalige Playboy-bunnie met wie hij zou trouwen en een kroostrijk gezin stichten, ver weg van het rumoer van New York. Zijn latere, traumatische scheiding van Sara zou het gepijnigde album Blood On The Tracks opleveren (1974), dat hoort bij zijn allerbeste werk.
Op de motor of niet, een ‘helse engel’ is deze Robert Zimmerman dus zeker. Een levende en nog steeds werkende legende (de nu 83-jarige Dylan trad vanaf 1988 honderd keer per jaar of meer op). Een artistiek schepsel dat we in deze gelikte, onweerstaanbaar onderhoudende film zijn loopbaan rumoerig op de rails zien zetten, en er even turbulent met één wiel alweer vanaf zien glijden.
Lees ook
de recensie van ‘A Complete Unknown’
