Het waren vooral de brieven die hem verrasten, zegt Jaap Cohen, schrijver van de biografie van Theo van Gogh die vrijdag verscheen. Twintig dozen telde het archief van de filmmaker, columnist, presentator en interviewer dat is ondergebracht bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam. Alles leek zo in de dozen te zijn gestopt toen het leven van Van Gogh abrupt eindigde op 2 november 2004. Er zaten schoolrapportjes in, notitieboekjes, medische documenten, contracten. „Het was ongesorteerd in dozen gestopt”, zegt Cohen. „Af en toe kwam ik een sigarettenpeuk tegen. Ik wist niet dat hij zo’n fanatieke brievenschrijver was. Soms schreef hij er wel vijf op een dag.”
Zo had Van Gogh korte tijd een intensieve briefwisseling met schrijfster Connie Palmen, waarin ze openhartig met elkaar van gedachten wisselden. Ook waren er vele brieven van ‘Nok’ en ‘T’. Niemand in Van Goghs vriendenkring die wist wie dat waren. Nok & T, ontdekte hij, waren het kunstenaarsduo Nok Snel en Treesje Bannenberg, met wie Van Gogh aan de praat was geraakt toen zij hun hond uitlieten in Park Frankendael in Amsterdam. Jarenlang correspondeerden ze over intieme zaken, vooral over de rol die moeders hadden gespeeld in hun levens. Zo schreef Van Gogh: „Mijn moeder begon een verhouding met een vriendje van me toen ik zestien was. Een en ander resulteerde in een abortus.” Van Gogh vertelde hen ook dat hij zelf seks zou hebben gehad met zijn moeder.
Jaap Cohen (43) studeerde nog geschiedenis toen Mohammed B. Theo van Gogh in de Linnaeusstraat in Amsterdam van zijn fiets duwde en vermoordde. In 2015 promoveerde Cohen cum laude op De onontkoombare afkomst van Eli d’Oliveira. Een Portugees-Joodse familiegeschiedenis. Theo van Gogh kende hij niet persoonlijk, al had de moord wel gevolgen voor zijn familie. Zijn vader, Job Cohen, van wie twee grootouders waren vermoord in een vernietigingskamp van de nazi’s, werd door Van Gogh omschreven als ‘een NSB’er van nature’. Als burgemeester van Amsterdam moest Job Cohen op de avond van de moord een boze en verdrietige menigte van twintigduizend mensen toespreken op de Dam. „Er is vandaag een Amsterdammer vermoord”, zei hij. En over Van Gogh: „Hij maakte met veel mensen ruzie – ook met mij. En dat mág in dit land!”
In De bolle Gogh, een verwijzing naar de woorden waarmee Van Gogh zijn brieven vaak ondertekende, schrijft Jaap Cohen: „Ik zag mijn vader een menigte toespreken met een getergde blik in zijn ogen, een blik die ik niet vaak had gezien.” Zeven jaar werkte hij aan het boek, waarvoor hij 150 mensen interviewde, onder wie de ouders en de zussen van Van Gogh.
De moord op Van Gogh, zegt Jaap Cohen, is samen met de moord op Pim Fortuyn in 2002 en de aanslagen van 11 september 2001 een van de drie gebeurtenissen aan het begin van de 21ste eeuw waarvan iedereen die toen meerderjarig was nog weet wat hij deed op het moment hij ervan hoorde. „Ik werd wakker ge-sms’t door een vriendin: ‘Theo van Gogh is vermoord!’. Met een uitroepteken. ’s Avonds ben ik naar de Dam gegaan. Ik had het gevoel dat ik daarnaartoe moest. Ik vond het toen, en eigenlijk nog steeds, verbijsterend. Het was een brute daad. Een inwoner van de stad werd ’s ochtends in een drukke straat, waar even eerder kinderen naar school waren gebracht, werkelijk ritueel afgeslacht.” In zijn boek beschrijft hij het gedetailleerd. Eerst loste Mohammed Bouyeri een aantal schoten. Daarna sneed hij de keel van Van Gogh door met een kromzwaard. En ten slotte prikte hij met een fileermes een brief in zijn buik.
Jaap Cohens vader was een van de mensen die na de moord persoonsbeveiliging kregen – in die tijd minder gewoon dan nu. „Maar ik woonde niet meer thuis”, zegt hij. „Dus in die zin heeft de moord geen enorme impact gehad op mijn persoonlijke leven.”
Had u zonder die moord ook een biografie willen schrijven?
„Zonder enige twijfel. Omdat hij zo’n fascinerende persoonlijkheid met zo’n boeiende achtergrond was. Dat is wat me met name intrigeerde, zijn persoonlijkheid. Ik kende hem uit de jaren negentig van tv. Toen had hij bijvoorbeeld een gekke anti-datingshow, De hunkering. Stond hij ineens op een bordes, verkleed als een soort kakmadam macabere liedjes te zingen. Het was nooit saai. In interviews kon hij hele scherpe vragen stellen. Maar dan las ik in de trein zijn columns in de gratis krant Metro, waarin hij probeerde mensen keihard te raken, echt in hun ziel. Ik dacht: hoe kan dit samengaan?”
Theo van Goghs overgrootvader, die ook Theo heette, was de broer van Vincent van Gogh en speelde een belangrijke rol in het leven van de schilder. Zijn grootvader was degene die de collectie van Vincent voor een relatief laag bedrag verkocht aan een stichting, waardoor het Van Gogh Museum mogelijk werd. Zijn oom, die óók Theo heette, werd in de Tweede Wereldoorlog geliquideerd als verzetsstrijder. Een andere overgrootvader is ook beroemd: Floor Wibaut, de machtige wethouder die in Amsterdam hele volkswijken uit de grond stampte. In de familie van zijn moeder, die als meisje in de oorlog koerierswerk deed, wemelde het ook van de verzetsstrijders.
In zijn boek beschrijft Cohen hoe Theo van Gogh door zijn moeder het ouderlijk huis in Wassenaar uit wordt gezet nadat hij zijn laatste schoolexamen heeft gehaald. „Morgen ga je naar Amsterdam”, zou ze hebben gezegd. „Je kijkt maar waar je gaat wonen. Je krijgt een spaarbankboekje mee, en je mag elk weekeinde terugkomen en je vuile was meenemen. Maar ik ben het zat. Ik wil jou hier doordeweeks niet meer zien.”
Van Gogh wordt afgewezen door de filmacademie, maar maakt met vrienden in 1981 toch zijn eerste film, nadat hij met geld van zijn ouders een camera heeft gekocht. Een van die vrienden is Thom Hoffman, die later een bekende acteur zal worden. Thom Hoffman is ook een van de mensen met wie Van Gogh enorm ruzie maakt. In het boek komt Van Gogh naar voren als iemand die royaal en loyaal is in vriendschappen, maar die ook vreselijk tekeer kan gaan als mensen hem teleurstellen. Dat doet hij ook in de vele columns die hij later gaat schrijven.
De 600 pagina’s dikke biografie staat vol anekdotes over hoe Theo van Gogh zich regelmatig echt inspant om mensen te kwetsen. Als het acteursechtpaar Monique van de Ven en Edwin de Vries (die hij beiden niet kent) in de media vertelt over het verlies van hun eenjarige zoontje, schrijft hij daar een boze column over die hij persoonlijk bij hen in de brievenbus doet, om er zeker van te zijn dat ze hem lezen. Maar hij kan ook gul zijn. Als een armlastige buurvrouw geen geld heeft voor een staaroperatie, betaalt hij die.
In 1996 krijgt Van Gogh een Gouden Kalf voor zijn film Blind Date. Maar bij het grote publiek wordt hij vooral bekend door zijn televisie-interviews, met als titel Een Prettig Gesprek. Wie er in Nederland in de jaren negentig toe doet, laat zich door Theo van Gogh interviewen. Pim Fortuyn, met wie hij voor diens dood veel contact heeft, komt verschillende keren langs. Net als Fortuyn richt Van Gogh zijn pijlen steeds vaker op de islam. De profeet Mohammed is bij hem ‘de geitenneuker uit Mekka’.
„Ik denk dat hij een soort instinct had”, zegt Jaap Cohen. „Hij had binnen de kortste keren door waar het bij mensen om draaide. Ik heb vaak mensen gesproken, meestal vrouwen, die zeiden: ‘Toen ik Theo ontmoette heb ik tien minuten met hem gepraat, en na die tien minuten dacht ik dat hij degene was op de wereld die mij het beste begreep.’ In zijn interviews kwam dat talent om mensen snel te doorgronden op een mooie manier naar boven. Daardoor zijn die gesprekken altijd interessant. De keerzijde is dat hij dat talent ook op een andere manier kon inzetten. Hij wist ook precies hoe hij mensen kon raken.”
De oorlog lijkt nooit ver weg bij Van Gogh. Zegt dat iets over hem of over Nederland?
„Allebei, denk ik. In zijn familie werd er natuurlijk veel over gesproken. Als kind gaat hij op 4 mei met zijn vader naar de erebegraafplaats in Overveen waar zijn oom Theo ligt, de verzetsheld, en dan ziet hij zijn vader huilen. Dat maakt veel indruk. Maar de Tweede Wereldoorlog is voor de naoorlogse generatie natuurlijk ook hét morele kader. Hij wist goed: dat kun je inzetten, als je iets met de oorlog doet dan krijg je aandacht. En daar was hij niet vies van.”
In een schotschrift tegen Leon de Winter geeft Theo van Gogh hem de tip een vrolijke familiefilm te maken over een meisje dat in de oorlog tevergeefs de Gestapo belt: „Kom me halen! Kom me halen! M’n dagboek is klaar!” Was het verwijt dat hij antisemitisch was terecht?
„Ik denk het niet. Als je kijkt naar zijn leven dan zie je dat de exploitatie van leed voor hem een groot thema is, niet alleen als het gaat over de Holocaust. Dit is wel een interessant voorbeeld. Een vriendin vertelde hoe dit was gegaan. Hij liet haar dat stuk lezen en dan zegt zij: ‘Het is wel een goed stuk, maar die grap over Anne Frank kan echt niet, die moet er uit.’ En wat doet hij dan? Hij doet er nog een schepje bovenop door twee zieke grappen, over copulerende gele sterren en suikerzieke Joden, die er aanvankelijk niet in staan, toe te voegen. Want hij denkt: o ja, dit raakt mensen. Als je het stuk leest, dan zie je dat die grappen echt zijn toegevoegd, dat ze eigenlijk geen functie hebben in zijn betoog. Het is de rode draad in mijn boek: hij is altijd op zoek naar een reactie, naar contact. En als hij die dan krijgt, gaat hij er nog eens overheen.”
Waar kwam die drang om te kwetsen vandaan?
„Heb je m’n motto gelezen? ‘Men wil bemind worden, bij gebrek daaraan bewonderd, bij gebrek daaraan bevreesd, bij gebrek daaraan verafschuwd en veracht. De ziel huivert voor de leegte en wil tot iedere prijs contact.’ Daar zit, denk ik, wel een kern in.”
Eigenlijk was hij eenzaam?
„Ja, dat is, denk ik, wel een belangrijke verklaring. De vraag is dan natuurlijk: hoe komt het dat iemand zo eenzaam is? Dat is wat je met een biografie probeert te beantwoorden. En dan zijn er verschillende elementen. Genetische elementen bijvoorbeeld: depressiviteit en suïcides kwamen veel voor in de familie. Dan ga je kijken naar schoolrapporten uit zijn lagere schoolperiode, dat zijn kleine psychologische portretjes. Een schoollerares schrijft dat hij een enorm minderwaardigheidscomplex heeft. Dat zijn grote woorden om te gebruiken als iemand negen is. En je gaat kijken naar dingen die zijn gebeurd toen hij jong was. Hij is afgewezen voor de filmacademie, dat is iets wat echt wel impact heeft gehad. En zijn ouders hadden veel ruzie, dat doet natuurlijk ook iets met een kind. Vooral met zijn moeder had hij een complexe en ambivalente relatie.
„Het verhaal dat hij seks zou hebben gehad met zijn moeder kende ik niet. Maar hij vertelde het aan heel wat mensen, vaak een beetje tussen neus en lippen door, zo van: ‘Je moet ook eens met je moeder naar bed gaan, ik kan het je aanraden’. Ook in films en columns heeft hij er wel naar verwezen, als je goed gaat kijken en luisteren. En in briefwisselingen heeft hij er een aantal keer gedetailleerd over geschreven. Ik worstelde daar mee. Natuurlijk is het ongemakkelijk. Maar omdat hij er zelf zo’n groot belang aan hechtte, vond ik wel dat ik er iets mee moest. Je kunt niet een biografie van iemand schrijven en daar dan geen aandacht aan besteden.”
Is het waar?
„Ik weet niet of het waar is. Zijn moeder ontkent het. Wel bevestigt ze dat er één keer iets is gebeurd met een vriend van hem, toen hij al het huis uit was. Het zou kunnen dat hij zich dat verhaal heeft toegeëigend, omdat hij geen passieve omstander wilde zijn. Ik weet ook niet of het belangrijk is, of het wel of niet is gebeurd. Het gaat erom dat het voor hem blijkbaar van groot belang was en dat hij ermee heeft geworsteld.”
Was er geen moment waarop u dacht: dit is meer het terrein van een psycholoog dan van een historicus?
„Ik wilde ook geen expliciete psychologische analyses maken. Ik draag gegevens aan, op basis van bronnen. De lezer kan zich daar zelf een oordeel over vormen. Ik heb overigens wel een psychiater gesproken, Aleks Korzec. Die had therapeutische gesprekken met hem gevoerd, maar ze hadden geen behandelrelatie. Daarom voelde hij zich wel vrij om met mij te praten. Die bespeurde psychopathische kenmerken. Dat heb ik vermeld.”
Ik vond de briefwisseling tussen Theo van Gogh en Connie Palmen een hoogtepunt van het boek. Was het dat voor u ook?
„O, daar was ik heel blij mee. In die verhuisdozen vond ik brieven van haar, en toen dacht ik: het zou geweldig zijn als ik ook de brieven had die hij aan haar heeft geschreven. Toen ik anderhalf uur met haar had gepraat, zei ze: ‘Misschien heb ik nog wel iets.’ Dat vond ik geweldig van haar, want er staan ontzettend persoonlijke, intieme dingen in. Alle verschillende kenmerken van zijn karakter komen samen in die briefwisseling. Hij kon zich heel erg ontfermen over mensen, vrouwen vooral, als ze het moeilijk hadden. Ze schreven elkaar in het halve jaar nadat Ischa Meijer was overleden, toen Connie echt in een hele moeilijke fase zat. In een van die brieven schrijft ze dat ze een hele groep vrienden om zich heen heeft. En toch richt haar aandacht zich op hem. Hij troostte haar, was geïnteresseerd, schrijft haar mooie ontroerende brieven. Ze hebben gesprekken over taal, over films. Maar als Connie hem in een paar zinnen heel goed karakteriseert, dan doet hij de deur dicht. Dan voelt hij dat ze te dichtbij komt. En dan schrijft hij een snoeiharde brief terug, vol steken onder de gordel, waarmee hij haar echt probeert te raken.”
Wat was het dan dat hem zo raakte, denkt u?
„Ze heeft kritiek op het feit dat hij zo makkelijk vijanden maakt. Waarom wil je altijd kwetsen, vraagt ze, wat is dat nou, vraagt ze. Na die brief komt het niet meer goed.”
Wat is alles overziend de nalatenschap van Theo van Gogh?
„Hij was een van de beste tv-interviewers die we hebben gehad in Nederland. En met zijn extreme standpunten over de islam heeft hij ook het debat beïnvloed. Je zou hem de popularisator van het rechtspopulisme kunnen noemen. Wat ik veelzeggend vind, is dat hij begin jaren 2000 in een tv-commercial van Albert Heijn speelde. Dat geeft aan dat hij toen echt een soort nationale knuffelbeer was geworden.”
Heeft het werken aan deze biografie u iets geleerd over Nederland?
„Oei, dat is een hele grote vraag.”
Over uzelf dan.
„Als je zo’n persoonlijkheid ziet, dan ga je onherroepelijk nadenken over jezelf. Daarom vind ik het ook interessant om biografieën te lezen. De verhalen over hoe hij met vrienden zijn eerste films maakte, deden me denken aan de tijd dat ik zelf in een band speelde, en hele discussies kon hebben over een baslijn of een drumgeluid. Dat is wat goede films en boeken doen: ze laten je reflecteren op je eigen leven. Ik ben zelf karakterologisch nogal tegengesteld aan Van Gogh.”
Uw vader was als publiek persoon ook een soort anti-Theo: geen ruzie maken maar thee drinken. U lijkt op uw vader?
„In bepaalde opzichten niet, zo zou ik nooit de politiek in willen, in andere natuurlijk wel. Ik heb bijvoorbeeld niet de behoefte om voortdurend uitgesproken ideeën te ventileren, en ik bekijk zaken graag van verschillende kanten.”
Heeft Theo van Goghs zoon Lieuwe ook meegewerkt aan het boek?
„Hij heeft toestemming gegeven om het archief van zijn vader te gebruiken en ik heb hem een aantal keer gesproken. Maar ik heb hem niet uitgebreid geïnterviewd, omdat dat niet nodig was. Hij was ook nog jong, dertien, toen zijn vader werd vermoord. De laatste tijd is hij aan het doorbreken als kunstenaar en dan wordt hem in interviews steeds weer gevraagd naar zijn vader.”
En als zoon van een bekende vader had u daarom mededogen met hem.
„Ja, ik begrijp heel goed dat hij niet steeds zit te wachten op vragen over zijn vader.”
Heeft de verdere familie het boek al gelezen?
„Ja.”
Hoe reageerden ze?
„Positief. Ze hebben me altijd volledig vrij gelaten in wat ik zou schrijven. Zijn vader, die inmiddels is overleden, zei dat hij begreep dat ik ook moest schrijven over dat verhaal over zijn moeder. ‘Als je ook maar opschrijft dat mijn vrouw dit ten stelligste ontkent’, zei hij. Zijn moeder is te oud om naar Amsterdam te komen voor de presentatie. Zijn zussen komen helaas ook niet, omdat er misschien mensen zijn die ze niet willen ontmoeten. Ze hadden liever gehad dat er pas over twintig, dertig jaar een biografie was verschenen, maar ze begrijpen dat hij een interessant figuur in de Nederlandse geschiedenis is geweest.”
U heeft zeven jaar met Van Gogh geleefd. Was u hem nooit zat?
„Nee, omdat hij humor heeft. Als hij op school zit, geeft een leraar Nederlands hem strafwerk: hij moet een novelle tien keer overschrijven. Daarop stuurt Theo een briefje naar de auteur waarin hij vraagt: ‘Is uw werk bedoeld als strafwerk?’ Een postzegel voegt hij bij. De volgende dag krijgt hij al antwoord: ‘Beste Theo, nee, mijn werk is niet bedoeld als strafwerk Met vriendelijke groet, Harry Mulisch’. Daar heeft de docent niet van terug. Zo zijn er talloze voorbeelden. Ik heb veel gelachen.”