Bijtende geschiedenis van het Palestijns-Israëlisch conflict

Recensie Boeken

Israël en Palestina Historicus Rashid Khalidi beschrijft de geschiedenis van de Palestijns-Israëlische strijd in een boek dat tegelijk een aanklacht wil zijn.

Palestijnse mannen lopen langs de muur van de Westoever bij Ramallah.
Palestijnse mannen lopen langs de muur van de Westoever bij Ramallah. Foto Alaa Badarneh / EPA

Ursula von der Leyen, voorzitter van de Europese Commissie, hield in april ter gelegenheid van de verjaardag van de staat Israël een videotoespraak om de ‘75 jaar levendige democratie in het hart van het Midden-Oosten’ te vieren. „U hebt de woestijn letterlijk tot bloei gebracht, zoals ik kon zien tijdens mijn bezoek aan de Negev vorig jaar”, aldus Von der Leyen.

‘De woestijn doen bloeien’ – het is een klassieke zionistische beeldspraak, in lijn met de leus ‘een land zonder volk voor een volk zonder land’. Palestina als terra nullius (niemandsland), gereed voor de ‘heroprichting’ van het Joodse vaderland dat vervolgens werd omgeploegd tot een bloeiende tuin.

Laten we ervan uitgaan dat Von der Leyen werkelijk gelooft in het wonderbaarlijke ontstaansverhaal van het moderne Israël (daar is ze zeker niet de enige in). Dat bewijst in ieder geval het succes van ruim een eeuw zionistische public relations, maar ook: de machteloosheid van de Palestijnen om hun honderdjarige strijd voor het voetlicht te brengen.

Honderd jaar? Ja, want het Palestijns-Israëlisch conflict is ouder dan 1948, toen Israël de onafhankelijkheid uitriep. En o, niet zomaar een conflict, maar in wezen een ‘koloniaal conflict’.

Dat is het vertrekpunt van historicus Rashid Khalidi in De honderdjarige oorlog tegen Palestina. Volgens Khalidi, telg uit een vooraanstaande Palestijnse familie, strijden de Palestijnen al sinds de roemruchte Britse Balfourverklaring uit 1917 (waarin steun werd toegezegd voor een ‘joods nationaal tehuis’ in Palestina) voor zelfbeschikking – een strijd die sindsdien niet is opgehouden.

Rashid Khalidi, werkzaam als professor Modern Arab Studies aan Columbia University, schreef eerder meerdere artikelen en boeken over de Palestijnse kwestie, maar in De honderdjarige oorlog tegen Palestina (ondertitel: ‘Een geschiedenis van kolonialisme en verzet’) is hij veel uitgesprokener en persoonlijker. Een Palestijns j’accuse, waarin Khalidi historische analyse vermengt met zijn familiegeschiedenis.

‘In essentie koloniaal’

In zijn inleiding begint Khalidi met de merkwaardige correspondentie uit 1899 tussen de burgemeester van Jeruzalem Yusuf Diya’ (de betovergrootopa van Khalidi) en Theodor Herzl, oprichter van de zionistische beweging. De burgemeester maakte zich toen al zorgen over de zionistische aanspraken op Palestina, al was de joodse migratie op dat moment maar een schijn van wat het nog zou worden. Het ging hem om de consequentie van het zionistische streven, waarbij hij al vroeg begreep dat daarmee de bevolking die er al woonde plaats moest maken. In zijn reactie stelde Herzl de burgemeester gerust; de ‘niet-joodse bevolking’ hoefde zich nergens zorgen over te maken. Bovendien zou de joodse immigratie het welzijn van het hele land ten goede komen.

Toen al klonk de ‘in essentie koloniale aard van het honderd jaar durende conflict in Palestina’ door, aldus Khalidi. Maar anders dan bij andere Europese koloniale ondernemingen hadden de zionistische kolonisten geen behoefte om de ‘inlanders’ te ‘beschaven’. Van meet af aan was het voor zionisten de bedoeling om de Arabische Palestijnen af te schilderen als passanten, generieke Arabieren die overal wel konden wonen. ‘Een land zonder volk’, niet in de zin dat ze er niet waren, maar dat ze geen intieme band met het land hadden – en dus net zo goed konden verkassen.

De verschillende zionistische stromingen zijn volgens Khalidi magazijnen van hetzelfde koloniale geweer

Een valse voorstelling van zaken, wil Khalidi meteen duidelijk maken. Na de Ottomaanse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog en het Britse mandaat over Palestina begon ook het verzet tegen de nieuwe heersers – en tegen de toenemende joodse immigratie. Het Palestijnse natiebewustzijn moest nog vorm krijgen, maar toen al bleek onder meer via lokale kranten ‘liefde voor het land, een verlangen om de samenleving te verbeteren, religieuze verbondenheid met Palestina en verzet tegen Europees bestuur’. Vergeleken met de zionistische beweging vormden de Palestijnen echter bij lange na niet zo’n sterke en georganiseerde eenheid, laat staan een invloedrijke. Die onderlinge verdeeldheid hekelt Khalidi door zijn boek heen.

Oorlogsverklaring

Over het zionisme is Khalidi beduidend minder genuanceerd. Voor hem maken de verschillende stromingen binnen het zionisme niet veel verschil. De verschillende zionistische stromingen zijn magazijnen van hetzelfde koloniale geweer. In zijn ogen was het zionisme het ‘gekoesterde stiefkind’ van het Britse kolonialisme en had het zionistische project zonder steun van Londen nooit kans van slagen gehad.

Dat bleek al uit de Britse Balfourverklaring, waarin de joodse minderheid reeds soevereiniteit werd beloofd, terwijl de Arabische inwoners (94 procent van de bevolking in 1917) niet eens als zodanig werden genoemd, maar slechts aangeduid als een van de ‘bestaande niet-joodse gemeenschappen in Palestina’. Khalidi beschouwt de Balfourverklaring daarom als een ‘oorlogsverklaring’ aan de Palestijnen. Dat was volgens hem de eerste in een reeks van oorlogsverklaringen zoals hij zijn zes hoofdstukken heeft ingedeeld.

Lees ook: De strijd tegen de zionistische geschiedschrijving over Israël

Rashid Khalidi zegt niets nieuws wanneer hij wijst op de Britse dubbelhartigheid en onderdrukking, de hopeloze verdeeldheid onder de Palestijnen in aanloop naar de VN-resolutie van 1947 over de opdeling van Palestina (‘Tweede oorlogsverklaring’), en de reeds begonnen etnische zuivering van Arabische plaatsen nog voordat op 15 mei 1948 de staat Israël werd uitgeroepen. Zelfs zijn vaststelling dat de Zesdaagse Oorlog van 1967 geen miraculeuze overwinning van het ‘kleine en kwetsbare landje’ op de Arabische buurlanden was, maar een ingecalculeerde preventieve aanval met behulp van Amerikaanse inlichtingen, is allang geen onthulling. Maar Khalidi wil vooral de hardnekkige mythes doorprikken die de marginalisering van de Palestijnen mede mogelijk maakten – en nog altijd in stand houden.

Neem Veiligheidsresolutie 242 (‘Derde oorlogsverklaring’), waarin Israël wordt opgeroepen zich terug te trekken uit de gebieden die het Israëlische leger veroverde in 1967. Voor de ontheemde en bezette Palestijnen betekende die resolutie een dubbele klap. Net als in de twee eerdere ‘oorlogsverklaringen’ werd in de resolutie wederom niet gesproken van Palestijnen (wel over ‘vluchtelingen’), en met de ‘nieuwe’ grenzen werd de Palestijnse verdrijving van 1948 met terugwerkende kracht gelegitimeerd. In de militair afgedwongen status quo kon de Israëlische premier Golda Meïr in 1969 onbeschroomd publiekelijk beweren dat er ‘niet zoiets bestaat als Palestijnen’.

Wat de Israëliërs betreft was de Palestijnse intellectueel in zekere zin net zo gevaarlijk als de guerrillastrijder

Maar de Palestijnen bestáán, en de ironie is dat de Israëlische overwinning in 1967 het Palestijnse verzet alleen maar nog onbuigzamer maakte. De Nakba (de ‘catastrofe’), de gewelddadige verdrijving van meer dan 700.000 Palestijnen in 1948, markeerde een brandpunt voor de collectieve identiteit van de Palestijnen. Na 1967 zag Khalidi in Beiroet een nieuwe opleving van Palestijnse politieke actie die zich onder meer uitte in de literatuur. Schrijvers en dichters die woorden gaven aan het nationale gevoel van verlies en verbanning, maar ook aan ‘de Palestijnse standvastigheid tegenover een angstaanjagende overmacht’. Deze ‘verzetsliteratuur’, zoals de militante schrijver Ghassan Kanafani het noemde, kwam op met de gewapende opstand van Palestijnse bewegingen. De pen en het geweer waren middelen tot hetzelfde doel. Wat de Israëliërs betreft was de Palestijnse intellectueel in zekere zin net zo gevaarlijk als de guerrillastrijder. Zo werd Kanafani uiteindelijk in zijn auto opgeblazen door de Mossad.

De terreurcampagne door Palestijnse groeperingen in de jaren zeventig, zoals de beruchte vliegtuigkapingen, vestigde de aandacht van de wereld op het conflict. De acties haalden weliswaar de voorpagina’s, maar de neveneffecten voor de Palestijnse zaak waren schadelijk. Het roekeloos provoceren van vijanden bracht de militante groepen ook vaak in conflict met de Arabische gastlanden, die te maken kregen met vergeldingen. De Palestijnen werden al behandeld als een verguisd broedervolk. Met het geweld maakten zij zich nog minder geliefd.

Intifada

Toch bleek voor Israël de strijd tegen een vijand zonder leger lastiger dan de oorlogen die het land tot dan toe had uitgevochten met de buurlanden. De Israëlische invasie van Libanon in 1982 (‘Vierde oorlogsverklaring’) leidde weliswaar tot de verdrijving van de PLO, maar kon niet voorkomen dat vijf jaar later de Eerste Intifada uitbrak en het Palestijnse verzet zich nu verplaatste naar de bezette Westoever en de Gazastrook. Met de spontane en voornamelijk geweldloze volksopstand kregen de Palestijnen voor het eerst internationale (dat wil zeggen westerse) bijval. Maar het ontbrak de PLO vervolgens aan voldoende visie en strategisch vernuft om bij de Oslo-akkoorden van 1993 (‘Vijfde oorlogsverklaring’) een pad naar een toekomstige Palestijnse staat af te dwingen. Met de voortdurende militaire bezetting en uitbreiding van illegale Joodse nederzettingen was een levensvatbare eigen staat praktisch uitgesloten. Khalidi, maar ook andere Palestijnse intellectuelen als Edward Said, beschouwden ‘Oslo’ daarom als een vorm van verraad.

Net als de Britten honderd jaar eerder zijn de Amerikanen, met hun onvoorwaardelijke steun aan Israël, eerder onderdeel van het probleem dan van de oplossing

Het provocerende bezoek van extremist en later Israëlische premier Ariel Sharon aan de Tempelberg in 2000 (‘Zesde oorlogsverklaring’) was het startschot van de Tweede Intifada. Collectieve strafexpedities van het Israëlische bezettingsleger en zelfmoordaanslagen door Hamas en Islamitische Jihad (Khalidi heeft het eufemistisch over ‘groepen van het bezette volk’) waren onderdeel van een bloedige geweldspiraal. In het tijdperk van de War on Terror kon Israël in het Westen op beduidend meer sympathie rekenen dan de Palestijnen. Het wrede optreden van de Israëliërs in de Palestijnse gebieden ‘verpletterde […] elk idee dat de Palestijnen nog iets hadden of zouden krijgen dat in de buurt kwam van soevereiniteit of werkelijk gezag over welk deel van hun land ook’. En net als de Britten honderd jaar eerder zijn de Amerikanen, met hun onvoorwaardelijke steun aan Israël, eerder onderdeel van het probleem dan van de oplossing.

Lees ook deze recensie: In de Palestijnse slangenkuil

In de bittere optelsom van verlies van land en mensenlevens ontziet Khalidi overigens de Palestijnen, en met name het Palestijnse leiderschap, niet. Palestijnse leiders maakten sinds de Britse mandaatperiode steeds weer verkeerde inschattingen, ze rekenden op grillige bondgenoten (de keuze van Arafat om zich achter Saddam Hussein te scharen tijdens de Eerste Golfoorlog is volgens Khalidi exemplarisch) en verspeelden zo sympathie van buurlanden.

De honderdjarige oorlog tegen Palestina is een vlot geschreven geschiedenisboek, weliswaar vanuit een vrij eenzijdig perspectief, maar dat is nou net de bedoeling. Khalidi is in zijn morele verontwaardiging overduidelijk partijdig, wat niet bepaald bij een serieuze historicus past, maar misschien zou de schijn van objectiviteit in dit geval alleen maar potsierlijk zijn. Toch worstelt hij met zijn these van Israël als ‘uitzonderlijk koloniaal project’, want waar brengt het de Palestijnen? Het maakt het conflict in theorie minder ‘complex’, maar in de praktijk schiet de Palestijnse bevolking er weinig mee op.

Khalidi erkent zelf dat de Palestijnen niet in een vergelijkbare positie verkeren zoals bijvoorbeeld de Vietnamezen en Algerijnen in hun antikoloniale strijd. Maar dekoloniseren via compromis is een contradictio in terminis, meent hij. De voorgestelde éénstaatoplossing met gelijke rechten voor iedereen die Khalidi in zijn conclusie terloops noemt, komt dan ook obligaat over. Het Palestijnse verzet is legitiem, wil Khalidi vooral zeggen. Al honderd jaar. Maar hoelang die strijd nog moet duren? Die vraag durft hij zelf niet te beantwoorden.