Wat gebeurt dáár in hemelsnaam? Als Tadej Pogacar versnelt in de Zürcher Bergstrasse, op 102 kilometer voor de finish en met nog zeker tweeënhalf uur koers voor de boeg, stoot verdedigend wereldkampioen Mathieu van der Poel zijn Belgische concurrent Remco Evenepoel aan. „Dit is een paniekactie”, zegt hij. „Hij vergooit hij zijn kansen op de wereldtitel.” Van der Poel blijft in het zadel zitten, en ook Evenepoel gaat niet achter Pogacar aan.
„Tja”, zegt Van der Poel na afloop met een grijns. „Hij bewees ons aller ongelijk.”
Bizar, spectaculair, onwerkelijk – een paar woorden waarmee de WK-zege van Tadej Pogacar, zondag in het Zwitserse Zürich, omschreven zou kunnen worden. Nog nooit eerder werd een mannelijke wielrenner wereldkampioen door zó ver van de finish weg te rijden bij zijn belangrijkste concurrenten. Pogacar is een liefhebber van machtsvertoon door lange ontsnappingen, dat weet iedereen in het peloton: hij begon dit seizoen met een vlucht van meer dan tachtig kilometer in de Toscaanse koers Strade Bianche. Maar honderd kilometer?
Met zijn WK-zege bekroont Pogacar een seizoen waarin hij de concurrentie verpulverde en menig wielerwet naar het hiernamaals verwees. Als eerste renner in zesentwintig jaar won hij zowel de Giro d’Italia als de Tour de France – iets dat onmogelijk werd geacht in het moderne wielrennen. En nu is hij de eerste coureur sinds de Ier Stephen Roche in 1987 die na de ‘dubbel’ ook nog eens wereldkampioen wordt. De enige andere renner die hierin ooit slaagde was Eddy Merckx, in 1974.
Masterclass koersinzicht
Een paniekactie was zijn demarrage niet, zei Pogacar na de koers, wel „een domme zet” – wat in zijn universum zoiets betekent als ‘mijn intuïtie volgen’. Zelf wist hij ook „niet precies wat er gebeurde”.
Na zijn ontsnapping was hij in een mum van tijd bij een grote groep koplopers, die al enkele tientallen kilometers vooruit reden. Pogacar werd daarbij geholpen door zijn landgenoot Jan Tratnik, die zich uit de groep had laten afzakken. Een masterclass in koersinzicht na de demonstratie van tactisch onvermogen van de Nederlandse vrouwenploeg op de zaterdag van het WK.
Samen wurmden Tratnik en Pogacar zich door de kopgroep heen en zetten zich aan kop. Bij de volgende beklimming van de Bergstrasse – het WK-parcours van 270 kilometer bevatte zeven lokale rondes in en om Zürich – ontdeed Pogacar zich van de rest van de groep. De enige die nog een tijdje kon volgen, was de Russische Fransman Pavel Sivakov – in het dagelijks leven knecht van Pogacar bij de UAE-ploeg.
De resterende 50 kilometer schommelde Pogacars voorsprong tussen de 45 seconden en een minuut. Hoewel er op het WK gereden wordt zonder radio-apparatuur, was hij de hele koers uitstekend op de hoogte van de tijd, zo vertelde hij na afloop: door de borden van de motorrijders en vanuit de Sloveense ploegleiderswagen die langszij kwam. „En af en toe stond mijn voorsprong op een bidon geschreven die ik kreeg.”
Frustratie Evenepoel
Voor Pogacars achtervolgers viel weinig meer uit te halen. Ze probeerden het nog wel, maar tot een goede samenwerking kwam het niet echt, door onderlinge aanvallen viel de groep in plukjes uiteen. Bij Remco Evenepoel, de koning van de Olympische Spelen en vorige week winnaar van de tijdrit op dit WK, was de frustratie duidelijk zichtbaar: geregeld zwaaide hij boos met zijn handen.
Eventjes leek het nog spannend te worden. In de finale van de koers hergroepeerden de achtervolgers zich – en liep Pogacars voorsprong terug tot ruim een halve minuut. Zou hij dan toch aan het eind van zijn krachten zijn? Na een paar kilometer liep de voorsprong weer op en kon hij de laatste kilometers langs het Meer van Zürich onbedreigd naar de overwinning rijden – al ging het niet meer vanzelf. „Mijn benen deden zo’n pijn dat ik mijn trappers nauwelijks meer rond kreeg.”
Onder de achtervolgers voltrok zich boeiend gevecht om de tweede en derde plaats. Vrijwel alle renners probeerden een keer te ontsnappen: Van der Poel, de Zwitser Marc Hirschi, Ben Healy (Ierland) en de Let Toms Skujins. Uiteindelijk ging het zilver naar de renner die het langst had gewacht met zijn demarrage, de Australiër Ben O’Connor. Mathieu van der Poel sprintte naar brons; Evenepoel moest het doen met plek vijf.
Twee kilo afgevallen
Van der Poel kon goed leven met het verlies van zijn regenboogtrui, zei hij na afloop. Hoewel het parcours minder geschikt voor hem was dan vorig jaar, had hij serieus werk gemaakt van de voorbereiding – onder meer door twee kilo af te vallen. Dat betaalde zich uit: hij kon zich de hele dag meten met de beste klimmers. „Een van mijn beste prestaties ooit”, zo noemde hij de wedstrijd. „Als je Pogacar wegdenkt, deed ik mee om de WK-titel.”
Ook een andere Nederlander beleefde een mooie dag: Bauke Mollema. Hij kon tot ver in de wedstrijd mee met Van der Poel en werd twaalfde. De Groningse veteraan (37), profrenner sinds 2006, beleefde tot nu toe een waardeloos seizoen: door zijn ploeg werd hij voor geen enkele grote ronde geselecteerd. Na zijn gesneefde deelname aan de Tour de France trainde hij een paar weken nauwelijks – om weer in vorm te komen, moest hij in juli lokale Nederlandse criteriums als de Gouden Pijl van Emmen en de Draai van de Kaai in Roosendaal af.
Voelde die twaalfde plek als genoegdoening? Zo ver wilde Mollema na afloop niet gaan. „Maar het is wel lekker na het seizoen dat ik heb gehad.”