Bij Squid vraag je je soms af: is dit een rockshow of een hoorspel?

Reality check. Anno 2025 kan een rockshow als volgt verlopen: in stemmig schemerlicht spelen een trompettist en cellist samen een duister, minutenlang durend jazzduet. Als daarna gitaar, synthesizers (op standje kerkorgel) en uiteindelijk bas en drums invallen ontstaat een theatrale ballad met nasaal neuzelende zang. Maar meteen daarna klinkt een dwars rocknummer dat gaandeweg explodeert in een stampende dancetrack waarin iedere overgang en drop wordt gevierd met uitzinnig gejuich. Niemand vindt dat gek. Iedereen mosht.

Zo gaat dat dinsdagavond in de Amsterdamse concertzaal De Melkweg bij de net niet uitverkochte show van de Britse vijftal Squid.

Alles kan, niets is fout en vals bestaat niet, net als op hun derde plaat Cowards. Het is geen indie, (art)rock, jazz, funk, kleinkunst of dance. Het is het allemaal tegelijkertijd.

En zo het gaat steeds vaker: een nieuwe generatie bands (zie ook: Black Country, New Road) trekt zich niets meer aan van vastgeroeste conventies. Voor hen is ieder optreden een bonte avond waarop alles mag. Hoe theatraler en atonaler, des te beter. Voorheen ‘verboden’ instrumenten worden uit het stof getrokken, oude rock-’n-roll-taboes doorbroken. Wat ooit gold als not done is uitgegroeid tot nieuwe norm.

Oorverdovende misthoorns

Anderhalf uur lang tingelen synthesizers op standje klavecimbel of zoemen juist als oorverdovende misthoorns. Gitaristen spelen Arabische toonladders die als kronkelende slangen je oor binnenglippen. Een toeterende stadsheraut slingert zonder ironie zijn opgewekte getoeter de zaal in.

Ook bij Squid is het bonte-avond-gehalte hoog. Het optreden is één grote instrumentenestafette. Zelfs tijdens nummers geeft Laurie Nankivell zijn bas aan gitarist Louis Borlase om zijn trompet te grijpen of zich uit te leven op zijn stalling met koebellen en andere percussie. Toetsenist Arthur Leadbetter speelt ook cello en gitaar. Gitarist Anton Pearson hangt soms boven een orgel.

De enige stabiele factor is voor- (of eigenlijk achter-)man Ollie Judge die als zingende drummer de maat slaat en geldt als het creatieve brein van de band uit Brighton. Een enkele keer gaat hij staan om zijn teksten dramatisch kracht bij te zetten door met zijn stokken vertwijfeld door zijn haren te wrijven of in zijn hart te prikken. Alleen tijdens de toegift durft hij zijn kit te verlaten: terwijl de synth-beats beuken pakt hij eventjes zijn welverdiende shine. Maar toch: zingende drummers, het blijft lastig.

Bliepende synthesizers

Gelukkig is er muzikaal genoeg te beleven. ‘Showtime!’ begint als een tamelijk conventioneel liedje met een wat dwarsig ritme, maar ontspoort al snel. Na Judge’s ongeïnteresseerd gestamelde liefdesverklaring „You could be my footnote” stopt het ritme plotseling en lijkt er een koor te klinken van op tilt geslagen Gameboys. Als die orkaan van bliepende synthesizers gaat liggen beland je in een epische, Jean-Michel Jarre-achtige trip die weer overgaat in dreinende krautrock. En dan – even abrupt als alle brute overgangen – stopt het nummer opeens. Niemand kijkt daarvan op. Applaus. Volgende nummer!

Soms vraag je je af: is dit een rockshow of een hoorspel? Bijvoorbeeld als Judge in het van bloed druipende ‘Crispy Skin’ kannibalisme bezingt en onverschillig opbiecht hoe makkelijk het is om prooien af te slachten: „One hit right between the eyes, it’s become so easy to take a life.” Zodra de opbeurende beat stilvalt, kauwt hij extra langzaam op zijn traag uitgesponnen gruwelijkheden: „Hit them once, not again.”