Bij installatiekunstenaar Rebecca Horn vloeiden mens en dier samen tot een nieuw lichaam

Dichter, uitvinder, kunstenaar en filmregisseur, dat was hoe de Duitse installatiekunstenaar Rebbeca Horn (1944-2024) zichzelf zag. De typering die haar het meest aansprak was die van choreograaf. En daar is wat voor te zeggen: Horn, de choreograaf van ‘kunstmachines’, oftewel machines met een ziel, overleed afgelopen vrijdag op 80-jarige leeftijd. Dat maakte de Moontower Foundation, die haar werk behartigt, maandag bekend.

Horn werd in de jaren zestig en zeventig een opvallende figuur in de performance art die gerelateerd was aan Fluxux, de stroming binnen de kunst die met humor en speelsheid maatschappelijke en culturele conventies bevroeg. Bekend werd Unicorn (1971), het kostuum van een eenhoorn: een medestudent voerde een performance uit met een enorme hoorn bovenop haar hoofd en strepen op het lichaam. Zo toonde Horn de fluïde relatie tussen mens en dier, lopend door het hoge gras. Met vleugels, veren maskers, dunbenige tafels, zilveren schommels en pauweneieren in verschillende werken toont ze haar liefde voor ornithologische zaken. Gecombineerd met het menselijk lichaam kwam ze tot Körperextensionen, waarbij het lichaam als het ware verandert in een ander lichaam.

Het idee om kunstkostuums te maken ontstond midden jaren zestig. Horn werkte in haar beginperiode met glasvezel zonder een masker te dragen, waardoor ze longproblemen kreeg. In 1964 werd ze opgenomen in een sanatorium. Het is het jaar waarin de dan twintigjarige Horn ook haar beide ouders verliest en er voor haar weinig anders op zit dan kostuums te naaien.

Maskers

De liefde voor het kostuum, het masker of de hoofdtooi zou blijven. Pencil Mask (1972) is een fascinerend voorbeeld. In dit werk is het de bedoeling dat iemand een masker opzet, om met de scherpe potloodpunten voor een witte muur te staan en dan op en neer te bewegen. Zo ontstond als het ware een nieuw kunstwerk, een menselijke versie van de ‘metamatics’ van de Frans-Zwitserse kunstenaar Jean Tinguely die in de jaren vijftig machines met potloden willekeurige kunstwerken liet maken. Met een druk op de knop kon een potlood een ‘kunstwerk’ maken. Horn ontdeed de actie van het machinale en liet het hoofd van de mens nieuw werk maken. Tegelijkertijd is het werk een cocon waarmee je je kunt afschermen van de buitenwereld. Dit verlangen zich terug te trekken behield ze haar hele leven.

Vanaf de jaren tachtig maakten de performances plaats voor kinetische machines die het verband tussen mens en dier opnieuw benadrukten. Veren, eieren en metaal werden in beweging gezet, soms surreëel, soms poëtisch of intiem. Of met muziek die bepaald niet altijd lieflijk leek. Als kijker schrik je je rot wanneer je een piano aan het plafond ziet hangen waarvan opeens de klep opengaat en de pianotoetsen naar beneden lijken te vallen, waarna een ‘muziekstuk’ klinkt van snaren die aangedraaid worden.

Even angstaanjagend is Knuckle Dome for James Joyce (2004) waar scherpe messen naar elkaar toe bewegen om elkaar te bedreigen of te steken. Een van haar bekendste werken is Turtle Sighing Tree (1994), een installatie van koperpijpen waaruit schreeuwen en jammerklachten in verschillende talen klinken.

In een interview in 2005 legde Horn aan de Britse krant The Guardian uit dat ze voor de beeldende kunst had gekozen vanwege de Duitse geschiedenis in de 20ste eeuw. „We konden geen Duits spreken, Duitsers werden gehaat. Ik had een Roemeense gouvernante die me leerde tekenen zonder dat ik een taal hoefde te kiezen.”