Bij de audiofiele perfectie van Nine Inch Nails in de Ziggo Dome lopen de rillingen over je rug

Het lijkt zowaar even gezellig te worden in de Ziggo Dome. In het midden van de Amsterdamse concertzaal lijken er twee enorme groene gordijnen heen en weer te wiegen. Ze hangen over de volle breedte van het plafond en veranderen de kille hal in een knusse nachtclub. Alleen: ze bestaan uitsluitend uit licht.

Klik! Weg zijn ze.

Opeens verschijnen er verblindende lichtbundels die samen de spijlen vormen van een kooi waarin alle toeschouwers krijgsgevangenen worden van het onherroepelijke en gitzwarte nihilisme van Nine Inch Nails. De Amerikaanse rockband gaf zondagavond een verbluffende show waarin alles voortdurend veranderde en de muzikanten van podium naar podium hopten.

Excellent beeld en geluid, laat dat maar aan zanger en creatief brein Trent Reznor over. Hij forensde van de grote bühne met vijfkoppige band naar een soort van driemans dj-booth in het midden van de zaal. Onder fonkelende discoballen, brakende rookmachines en felrode stroboscopen beukte hij er samen met de Duits-Iraakse DJ Boys NoiZe (die ook in het voorprogramma stond) een stomende set van ondergangstechno doorheen waarin behalve een bombardement aan beats ook het gevonk van kortsluiting doorklonk.

Zodra de lichten doofden, zag je Reznor – voortdurend op de hielen gezeten door een cameraman – weer dwars door het publiek naar het hoofdpodium sprinten, zijn gitaar omhangen en weer de onheilsrocker uithangen.

Wanhoop en ongemak

Met een overdosis aan audiofiele perfectie pompte hij zijn boodschap van wanhoop en ongemak de zaal in. „You know me: I hate everyone”, waarschuwde hij in ‘Wish’. „Broken, bruised, forgotten, sore; too fucked up to care anymore”, jammerde hij in ‘Somewhat Damaged’. Zijn enige troost in ‘Everyday Is Exactly the Same’ luidde: er is weliswaar geen liefde, maar in ieder geval ook geen pijn.

Als alle hoop is verdwenen, rest alleen nog de vervreemding en daarvoor is het vuilnisbakkenrasgenre waarin Nine Inch Nails metal, industrial, gothic rock, new wave en dance vermengt ideaal. Bij ‘Gave Up’ heb je geen idee meer waar het overweldigende geraas nu precies vandaan komt: zijn het de gitaren, de synthesizers of alles tegelijk?

En vaker lijken schijn en werkelijkheid door elkaar te lopen. Als drummer Ilan Rubin losgaat aan het eind van ‘The Perfect Drug’ – uit de film Lost Highway van de in januari overleden regisseur David Lynch aan wie Reznor het nummer opdroeg – lijkt het alsof zijn trommels uit een draaitafel komen. In de dystopische jazztrip ‘God Break Down the Door’ speelt Reznor weliswaar saxofoon, maar klinken zijn partijen soms pas later, vertraagd, echoënd of juist aanzwellend samengevoegd tot een complete blaaskapel.

Aan het eind van ieder onberispelijk gezongen couplet of refrein weet je dat zijn nasale, ietwat geknepen stem voor de laatste toon toch net even een andere afslag neemt dan je zou verwachten. Ook dat is de methode-Reznor: die knarsende dissonant moet je alert houden. In de afsluiter ‘Hurt’ – extra bekend geworden vanwege de cover door de stokoude en tandenklapperende Johnny Cash – kiest Reznor in tegenstelling tot the man in black juist wél voor een nadrukkelijke wanklank in het laatste woord: „I will find a… WAY.” En lopen de rillingen over je rug.