Roxane van Iperen: ‘Ik wilde met dit boek mezelf ontstijgen’
N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Roxane van Iperen Roxane van Iperen schreef met Dat beloof ik haar meest autobiografische werk. Dit boek zat al lang in mij, zegt ze, „en het begon mij in te halen”.
De hoofdpersoon van Roxane van Iperens nieuwste boek, Dat beloof ik, is een meisje van twaalf dat opgroeit in een gruwelijke wereld vol chaos en geweld. In de openingsscène ligt ze in een hondenmand tegen de buik van een Duitse herder die met zijn „naar pens riekende adem” haar nek warm blaast en kijkt ze over de rand de keuken in, waar drie ooms van haar, knorrend van genot, schalen friet en frikandellen zitten leeg te eten, bespoten met curry en mayonaise. Vraagt de jongste aan de andere twee zonder welke saus ze niet zouden kunnen leven. „Mayonaise”, zegt de oudste. Hij slaat zo hard met zijn hand op tafel dat de borden trillen.
Je hoopt dat het meisje, M. heet ze, hier bij haar oma op de boerderij op het Brabantse platteland het ergste al gehad heeft. Je hoopt dat Roxane van Iperen haar boek begonnen is met de diepste diepte in M.’s twaalfjarige bestaan. Maar nee. Al gauw begrijp je dat M. bij haar oma is om bij te komen en even uit de buurt te zijn van haar vader, die haar nachtenlang uit haar slaap houdt en – ja, wat eigenlijk? Wat doet hij met haar? Dat krijg je niet te horen, niet precies.
Je leest wat M. doet als haar vader er weer aankomt. De deur van haar kamer barricaderen, door het raam de tuin in vluchten, zich schuil houden tussen de struiken of in het bos. En hoe ze eraan toe is als hij haar toch gevonden heeft en het weer ochtend is.
Ze had het etui klaargelegd op het uitklapbureautje van de nieuwe boekenkast, die in brokstukken voor haar op de grond lag. Een paar uur eerder had hij M. door de achterwand van de kast heen geslagen. Toen ze weer bijgekomen was had ze een strakblauwe hemel gezien; het was de prullenbak die over haar hoofd was geschoven. Die lag nu in een hoek van de kamer, ingedeukt.
Het is de dreiging waardoor je Dat beloof ik geen moment ontspannen kunt lezen. M.’s vader is, als je de verteller mag geloven, een man die rijk wil worden met slimme handeltjes en soms succes heeft, maar vaker pech en die zijn frustratie op zijn vrouw en M. botviert. Nooit op haar kleine broertje, die niet helemaal in orde is en hele dagen kwijlend met een sleutelbos zit te spelen. M. hoeft niets te doen om haar vader tot razernij te drijven. Dat ze bestaat is voldoende. En haar moeder op haar hoge hakken, de mooiste vrouw van elk nieuw dorp waar ze komen wonen, op de vlucht voor schuldeisers. Haar moeder beschermt haar niet. Ze kijkt wel uit. Ze is doodsbang.
Wie is M.?
Ze heeft in elk geval dezelfde dikke blonde krullen als Roxane. De kinderen uit M.’s zoveelste nieuwe schoolklas gebruiken M.’s hoofd als borstel om de wc schoon te maken. Uit de paar dingen die Roxane van Iperen (47) sinds de verschijning van haar mega-bestseller ’t Hooge Nest (2018) in interviews heeft verteld over haar jeugd kun je opmaken dat er meer overeenkomsten zijn. Ze was thuis „fysiek onveilig” en kreeg de woede van volwassenen over zich heen door er alleen maar te zíjn. Op haar vijftiende werd ze door haar moeder de deur uit gezet. Haar vader, bij wie ze daarna ging wonen, in een dorp in Brabant, zat niet op haar te wachten. In Dat beloof ik heeft ze haar eigen herinneringen verwerkt, dat ontkent ze nergens, ook niet in dit gesprek, afgelopen maandag bij een vegetarische kroket in een restaurant in Naarden-Vesting. Maar vraag je wie M. is, dan blijft het even stil en zegt ze: „Het leuke is dat in alle boekhandels waar ik kom om over mijn boek te vertellen mensen naar me toe komen en zeggen” – ze laat haar stem dalen – „dat zij ook een M. zijn.” Vraag je door, dan vertelt ze dat ze in dit boek „de vrijheid wilde hebben om zichzelf te ontstijgen”, maar vaak terugviel op wat ze het beste kent. Het is zeker zo dat ze in deze roman – ze noemt het boek een roman – „naar zichzelf heeft zitten toe schrijven” en niet van zichzelf af, zoals in haar eerdere werk. En ja, de stress waarin ze opgroeide, de „wereldoorlogen” die zich rond haar afspeelden, „zonder adempauze”, dat is allemaal autobiografisch.
Dat beloof ik, zegt ze, is de steen onder alles wat ze tot nu toe heeft geschreven, het boek dat al heel lang in haar zat en haar „begon in te halen”. Maar meer feiten over haar jeugd delen dan ze tot nu toe heeft gedaan, geen sprake van. Wat, wie, waar, wanneer, vergeet het maar. Zegt zij dat ze rustiger wordt naarmate er meer gevaar is en wil jij weten welk gevaar, dan krijgt je dit: „Ja zeg, ik heb net een heel boek geschreven en dan moet ik nu gaan zitten vertellen wat de gevaren waren toen ik acht was? Als ik dat wil, ga ik wel met een vriendin koffiedrinken. En dat doe ik niet eens.” Je begint te denken dat ze het door die jeugd misschien wel niet kán.
Wat je ook denkt: dat in haar eerdere boeken haar eigen jeugd doorklinkt. Schuim der aarde (2016) gaat over een mishandelde en misbruikte weesjongen op de Braziliaanse sertão, over weesmeisjes die hun geld verdienen met seks, over een politievrouw die zelf geen kind kan krijgen en een pasgeboren baby uit de favela koopt, de sloppenwijk waar geen wetten of regels gelden, behalve die van drugsbendes. ’t Hooge Nest (2018) gaat over twee Joodse zusters die in de oorlog een onderduikadres runnen en nadat ze verraden zijn in Auschwitz terechtkomen. Alsof ze haar onderwerpen erop heeft uitgekozen. De zusters, het verhaal is waargebeurd, zijn na de bevrijding scharminkels van nog geen dertig kilo.
Wat zegt ze zelf?
Dat ze er „oprecht” nooit zo over heeft gedacht. Dat ze altijd vond dat die boeken juist niet over haar gingen. ’t Hooge Nest is de naam van het huis waar ze in 2012 is gaan wonen, in de bossen bij Naarden, met haar man en drie kinderen. Ze ging de geschiedenis ervan uitzoeken en ontdekte wat zich daar in de oorlog had afgespeeld. Voor Schuim der aarde bestudeerde ze de geschiedenis van Brazilië, politiek, literatuur, wetgeving, leefomstandigheden. „Dat bedoel ik met van me af schrijven”, zegt ze.
Ik ging rechten studeren omdat ik dan zeker wist dat ik een baan zou krijgen. Weg van huis, tot ziens allemaal, ik zocht veiligheid
Nu meer mensen tegen haar zeggen dat de overeenkomsten in thematiek nogal opvallen, en dat die thematiek alles met haar te maken heeft, nu begint ze het zelf ook te zien.
Ze doorliep het gymnasium in Sint-Michielsgestel en studeerde rechten aan de Universiteit van Amsterdam. Informatie van haar website. Waarom rechten? „Dan wist ik zeker dat ik een baan zou krijgen. Weg van huis, tot ziens allemaal, ik zocht veiligheid. Ik verzamelde steentjes waarmee ik grond onder mijn voeten kon aanleggen.”
Ze was al met de man met wie ze nog steeds is. Ze kennen elkaar sinds hun zestiende. Hij werd arts en zij advocaat, onder andere bij NautaDutilh, later bij bedrijven. Ze specialiseerde zich in belastingconstructies en duurzame verdienmodellen.
Rond haar dertigste, de oudste twee kinderen waren al geboren, begon het continue gevoel dat „alles over een maand afgelopen kon zijn” te verdwijnen. Er kwam een bodem onder haar bestaan en ze kreeg, zegt ze, het zelfvertrouwen dat ze iets te zeggen had. Ze ging voor het platform Follow the Money schrijven, voor media als Het Financieele Dagblad, Vrij Nederland en De Correspondent, eerst over haar vak, later over goed en kwaad, over schuld, daders en slachtoffers, over de macht van de staat en eigen verantwoordelijkheid, over collectieve verdwazing en waar die toe kan leiden.
In 2021 hield ze in de Nieuwe Kerk in Amsterdam de 4 mei-lezing, waarin ze opriep tot „rouwarbeid”: „afdalen, stil zijn en álle stemmen aanhoren, ook de diepste uithalen van smart en angst”. In datzelfde jaar schreef ze het essay De genocidefax (2021): de fax die op 11 januari 1994 werd verstuurd door Roméo Dallaire, commandant van de VN-vredesmissie in Rwanda. Hij voorspelde nauwkeurig wat daar de komende 36 uur stond te gebeuren, tenzij de VN zouden ingrijpen: de in de koloniale tijd gewekte animositeit tussen de Hutu’s en de Tutsi’s zou ontaarden in een bloedbad. De VN deden niets, rond een miljoen mensen werden met machetes afgeslacht en Roméo Dallaire was lang de enige die bleef zeggen hoe schuldig het Westen hieraan was. Tot diep in de nacht, schrijft Roxane van Iperen, zat ze op National Geographic naar de documentaires erover te kijken en die tijd – ze woonde nog in de Pijp in Amsterdam en haar man had dan dienst in het ziekenhuis – begon ze zich de vragen te stellen die zo belangrijk zouden worden in haar werk. Waarom gaan groepen volstrekt ‘normale’ mensen mee in gedrag dat immoreel of illegaal is? Welke rechtvaardiging vinden ze daarvoor?
Je zou willen dat het meisje M. in Dat beloof ik zich dat al kon afvragen. Waarom gebeurt dit met mij? „Dat beloof ik” is wat ze tegen haar vader zegt als hij aan het einde van weer een lange nacht huilend in haar schoot ligt. O, o, o, wat heeft hij een spijt. M. vraagt of hij kan beloven dat hij het écht nooit meer zal doen. Dat kan hij, als zij belooft hem nooit meer een reden te geven om het te doen. En ja, dat belooft ze. Ze ziet de woede van de vader als háár fout.
Roxane van Iperen vertelt over de leesclubs die haar in 2016 al begonnen uit te nodigen, meteen na haar debuut. Meestal vrouwen – „chique dames” – die soms „slaande ruzie” kregen over de morele dilemma’s waar ze de lezers in Schuim der aarde over laat nadenken. Wie van haar personages zijn het hardst? De weesmeisjes? De klanten van de weesmeisjes? De politievrouw die voor een gestolen baby betaalt? De folteraars van de weesjongen? De weesjongen zelf? Die duwt een jongen van de rotsen omdat die zijn schuilplaats heeft ontdekt. Misschien is het een ongeluk, dat laat de verteller in het midden. Roxane van Iperen: „Zo leuk, al die keurige aardige vrouwen die dan eerst zeggen dat het niet kan bestaan, zo’n brute moord door zo’n jonge jongen. Even later zitten ze tegen elkaar te roepen dat zíj die indringer ook vermoord zouden hebben, want je moet wel als je je schuilplaats anders kwijt bent.”
Hoe heet M. voluit?
Roxane van Iperen: „Dat staat in het boek hè. Eén keer. Haar moeder is in de keuken, draait zich naar haar om en zegt cynisch: „Mona Lisa zit erbij en kijkt ernaar.”
Mona Lisa?
„Een veel te mooie naam die staat voor de totaal onhaalbare verwachtingen die haar ouders van haar hebben.”
