Schrijver Julien Ignacio wint met zijn boek Goudjakhals de J.M.A. Biesheuvelprijs 2025, de prijs voor de beste verhalenbundel. „De jury viel unaniem als een blok voor een verhalenbundel die stilistisch sterk en gevarieerd is, vol overtuigende stemmen van levende mensen”, aldus de jury donderdagavond in Amsterdam, bij de uitreiking van de tweejaarlijkse onderscheiding.
Goudjakhals is een boek „dat moeiteloos andere perspectieven, andere plekken, andere tijden oproept, en daarmee tegelijk diep snijdt in de onze, in de ziel van het Nederland zoals we dat vandaag meemaken”, aldus de jury. Ignacio (1969) ontvangt een bedrag van 6.049,45 euro, dat door crowdfunding werd bijeengebracht.
Goudjakhals is Ignacio’s tweede boek en zijn eerste verhalenbundel – of is het een roman? Inhoudelijk biedt het boek een even grote eenheid als verscheidenheid: telkens staat het lot van migranten centraal. Maar in vertelinstantie, vorm en decor verschillen de verhalen sterk van elkaar: van hedendaags en historisch realisme tot sciencefiction. Zo komt het verhaal van een bootvluchteling langs, maar ook van de kunstmatige intelligentie die zich over zijn lot ontfermt. Bijna van novelle-lengte is het verhaal over Zwarte Sjaan, een sekswerker van kleur in zeventiende-eeuws Amsterdam die haar relaas doet in overtuigend plat-Mokums. En het verhaal van een Palestijnse graffitikunstenaar wordt verteld in de vorm van brieven, een interview en een podcast.
De jury noemde het „overrompelend”, „de mate waarin Ignacio vanaf pagina 1 allerlei thema’s aan elkaar verbindt, personages uitdiept […] is meer dan je durft te verwachten van de korte vorm”. In het „funky” Goudjakhals las de jury een „vernieuwend” boek „dat de grenzen van het genre opzoekt”. Vorig jaar ontving Ignacio voor het boek al de eerste Amarte Literatuurprijs, voor een boek dat de grenzen van literaire conventies opzoekt.
Julien Ignacio is literatuurwetenschapper en toneelschrijver en debuteerde in 2018 als romanschrijver met Kus. Hij was ook een van de samenstellers van Dat wij zongen, een bundeling van Caraïbische verhalen en essays. De J.M.A. Biesheuvelprijs, vernoemd naar korteverhalenschrijver Maarten Biesheuvel, werd deze editie voor de negende keer uitgereikt, nu voor het eerst als tweejaarlijkse onderscheiding.
De andere genomineerden voor de prijs waren dit jaar Steff Geelen (De splitsingen), Sanneke van Hassel (Milde klachten) en Jente Posthuma (Heks! Heks! Heks!).
Actrice Julianne Moore plaatste deze week een geschokte post op Instagram. Haar kinderboek Freckleface Strawberry uit 2007, over een meisje dat de sproeten op haar gezicht leert te omarmen in plaats van zich ervoor te schamen, bleek in de Verenigde Staten voor ‘onderzoek’ uit bibliotheken van militaire scholen gehaald, bedoeld voor kinderen van wie de ouders in het Amerikaanse leger werken. Moores boek blijkt op een lijst te staan met boeken die onderzocht worden op de diversiteitsrestricties van Pete Hegseth, de Amerikaanse minister van Defensie.
De verwijdering van Moores boek is het meest recente voorbeeld van de invloed die Donald Trump op de Amerikaanse cultuur probeert te krijgen. Met een executive order maakte Trump een eind aan alle federale programma’s die zich richten op diversiteit, gelijkheid en inclusie. Met grote gevolgen voor de kunstwereld in de Verenigde Staten.
Misschien wel het meest besproken gevolg van dit nieuwe cultuurbeleid is dat voor het Kennedy Center of the Performing Arts. Dit toonaangevend centrum voor de podiumkunsten in Washington krijgt een nieuw bestuur, met Trump zelf als voorzitter. Het centrum, waar onder andere de National Symphony Orchestra en de Washington National Opera hun basis hebben, en waar jaarlijks meer dan 2.000 voorstellingen zijn, was volgens Trump „te woke” geworden.
„Door de geschiedenis heen begrepen autocraten en dictators de kracht van kunst”, schreef Olivia Troye – een nationale veiligheidsfunctionaris in het Witte Huis tijdens Trumps eerste termijn – onlangs in het stuk ‘Erasing Dissent: Trump’s Slow Burn War on the Arts’. Ze verwijst naar Hitler, Stalin, Kim il Sung: leiders die kunstenaars „ofwel het zwijgen wilden opleggen, of ze tot instrument van hun agenda wilden maken”.
Troye vervolgt: „In Trumps tweede termijn zien we vergelijkbare patronen ontstaan. Zijn recente overname van het Kennedy Center en de ban op drag-performances staan niet op zichzelf, ze zijn onderdeel van een bredere, sluwe poging om de Amerikaanse cultuur naar zijn evenbeeld te hervormen.” Ze concludeert: „Dit is onderdeel van een breder concept om de democratie te ondermijnen.”
Dat ‘zwijgen opleggen’ gebeurde ook, bijvoorbeeld, met moderne kunstenaars die in 1937 door het nazi-regime tentoongesteld werden in München. Die kunstenaars verheerlijkten, aldus de nazi’s, „het zwarte ras en hun intellectuele ideaal toont kreupelen en idioten”. Er waren meer bezwaren tegen die moderne kunst: boeren en soldaten werden belachelijk gemaakt en kunstenaars waren uit op het propageren van een cultuurstrijd die een gevaar voor de samenleving vormde, aldus de moraal van de tentoonstelling ‘Entartete Kunst’.
Protest
Het nieuwe beleid in de VS heeft een golf van protest losgemaakt. Nadat Trump zich liet benoemen tot bestuursvoorzitter, hebben meerdere artiesten hun medewerking met het Kennedy Center opgezegd. Shonda Rhimes, de producer van onder meer de series Bridgerton en Grey’s Anatomy, is uit de raad van toezicht gestapt. Actrice Issa Rae, die op 16 maart voor een uitverkochte zaal zou optreden, heeft afgezegd. Operazangeres Renée Fleming, singer-songwriter Ben Folds en anderen zeiden eveneens hun medewerking aan het Kennedy Center op met de mededeling. Deze week werd bekend dat het centrum de jeugdmusical Finn afzegde, waarover de makers zeggen dat die gezien kan worden als een ‘metafoor voor de lhbtq+-ervaring’. „We will not be silenced”, reageerden ze in een Instagram-post.
Honderden kunstenaars ondertekenden ondertussen een protestbrief aan het federale overheidsfonds voor kunst, National Endowment for the Arts (NEA), nadat bekend werd dat het fonds nieuwe voorwaarden stelt aan geld, in lijn met Trumps beleid. Zo wordt geen kunst meer gesubsidieerd die ‘diversiteit, gelijkheid en inclusie’ ondersteunt, of waar wat Trump ‘gender ideologie’ noemt een rol in speelt.
Het NEA draagt bij aan kunst die er anders misschien niet zou zijn, maar de nationale financiering heeft niet hetzelfde gewicht als bijvoorbeeld in Nederland. De NEA verdeelt in 2025 210 miljoen dollar over vijftig staten. Niet-commerciële kunst krijgt in de VS daarnaast subsidie op lokaal en staatsniveau, maar bijdragen uit de private sector en eigen inkomsten zijn belangrijker voor de financiering.
Voor Serafina Palandech, directeur van de Californische kunstorganisatie Sebastopol Center for the Arts, centrum voor community art in Californië, zijn de nieuwe voorschriften onder Trump een reden om afstand te doen van de federale subsidie. Palandech laat NRC weten: „We geloven erin dat kunst zich verzet tegen tirannie, en dat kunst een stem geeft aan de gemarginaliseerden binnen de samenleving. De Trump-regering probeert het narratief van het land te controleren door de kunst in te perken. Deze richtlijnen vormen slechts een kleine stap in een strategie om verzet en oppositie het zwijgen op te leggen. De beurzen voor 2026 zijn gericht op nationalisme en patriottisme. Als ze worden toegekend, moeten kunstorganisaties loyaliteit beloven aan de huidige regering en inclusie-initiatieven en genderinclusiviteit uit de organisatie verwijderen.”
Daar waar er groot geld verdiend wordt met kunst, zou nieuw beleid juist opportuun kunnen zijn. Amerikaanse kunstmarktkenner Magnus Resch, auteur van onder andere How to Collect Art (2024) ziet een mogelijk positieve invloed van Trumps beleid op de markt, schrijft hij NRC. Hij verwacht dat Trumps belastingbeleid voordelig zal uitpakken voor rijke Amerikanen die hun geld daardoor sneller in kunst zullen steken. Tegelijkertijd ziet hij ook een risico: de kloof tussen de bovenkant van de markt en opkomende kunstenaars wordt groter.
Grote verzamelaars zullen profijt hebben van Trump, „maar experimentele kunstenaars kunnen een terugval zien in institutionele en publieke steun, waardoor het moeilijker zal worden voor nieuwe stemmen om zich te ontwikkelen.”
Nieuwe ‘Gouden Ti jd’
Het protest onder kunstenaars neemt niet weg dat er ondertussen een flinke cultuuromslag gaande is. Het eerdere ontslag van de directeur van The National Archives, en de besluiten van Disney, de National Gallery en het Smithsonian Institute om het ‘DEI-beleid’ (waarbij rekening wordt gehouden met diversiteit, gelijkheid en inclusie) niet meer na te volgen, het verwijderen van de woorden ‘queer’ en ‘transgender’ van het Stonewall National Monument dat is opgericht voor de rechten van lbhtqi+-personen: het past in een visie op de ‘Golden Age’ voor de VS, een term die Trump vaak gebruikt. De Amerikaanse kunstkrant The Art Newspaper ziet al deze initiatieven als een poging om uit ressentiment niet alleen de geschiedenis te herschrijven, maar ook een deel ervan uit te wissen.
Trump vindt een deel van de culturele wereld ook aan zijn zijde voor zijn plannen. Zo stelt hij de acteurs Jon Voight, Mel Gibson en Sylvester Stallone aan als ‘speciale ambassadeurs’ van Hollywood. Stallone ziet in Trump een „tweede George Washington”. Deze acteurs moeten Hollywood weer op de kaart zetten, omdat volgens Trump de „afgelopen vier jaar veel van de industrie verloren ging naar het buitenland”.
Ook zijn er plannen voor een ‘National Garden of American Heroes’ , een park met 250 ‘Amerikaanse helden’ waarmee figuren die door de Black Lives Matter Protesten omver waren geworpen weer in ere hersteld worden. Het was een plan dat Trump al in 2020 had, maar dat door Joe Biden werd geschrapt. De 244 namen die Trump openbaar maakte, werden door historici al snel afgedaan als ridicuul en willekeurig. „Geen enkele president kan dicteren wie onze historische helden zouden moeten zijn. Dit is niet het Rusland van Stalin”, schreef de historicus Michael Beschloss, die zich specialiseerde in het presidentschap van de Verenigde Staten.
De door Trump gewenste cultuuromslag krijgt, als het aan hem ligt, ook in de publieke ruimte een gezicht. Het decreet ‘Promoting Beautiful Federal Civic Architecture’ kondigt een plan aan waardoor overheidsgebouwen weer in traditionele stijl zijn.
Ook hier kwam snel kritiek op, deze keer van het American Institute of Architects, waarbij ook wordt opgemerkt dat het aan lokale overheden is om te bepalen wat en waar er gebouwd wordt. Architectuurhistoricus Reinhold Martin (Columbia University) duidde het idee als: „Dit decreet is betekenisloos en een poging om cultuur te gebruiken om witte superioriteit en politieke hegemonie uit te stralen.”
Dit deed hij ook al 2020, bij Trumps eerste poging de architectuur te veranderen. Of de kans op uitvoering bij Trumps tweede termijn nog steeds nihil is, en of de bezwaren überhaupt gehoord zullen worden, is de vraag.
Als je een parttimebaan vindt waarmee je net niet genoeg verdient, is het dan aantrekkelijk een tweede parttimebaan te zoeken? Of kun je beter gaan ondernemen in de resterende uren?
Geen tweede baan
Je eigen parttime-onderneming voeren in de overblijvende uren is zeker een optie, zegt beleidsadviseur Wim Arie van Zelderen van FNV Zelfstandigen. Dat doet zo’n 6,3 procent van de werknemers, aldus cijfers uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2023.
Maar, zegt hij: „Houd er wel rekening mee dat je zo’n 40 procent van je inkomsten moet reserveren voor de belasting. Binnen je reguliere baan maak je immers al gebruik van een belastingvrije som die je werkgever met je salaris verrekent: je loonheffingskorting.”
Ook heb je met een baan naast je parttime onderneming geen recht op zelfstandigenaftrek, startersaftrek en de MKB-winstvrijstelling, waardoor een deel van de winst van kleine en middelgrote ondernemers niet wordt belast.
Van Zelderen: „Je voldoet dan waarschijnlijk niet aan het ‘urencriterium’: de eis om minimaal 1.225 uren per jaar aan je eigen onderneming te besteden.”
Wat overigens ook een mogelijkheid is om je inkomsten te verhogen: met je bestaande werkgever onderhandelen over meer uren, salarisverhoging, of extra onkostenvergoedingen. „Die mogelijkheid wordt vaak over het hoofd gezien.”
Een beetje creativiteit kan bij zulke onderhandelingen helpen. Zo regelde Van Zelderen als jonge vader ooit voor zichzelf een bakfiets van de zaak – en daarmee een kostenbesparing – nadat hij zelf de bijbehorende regeling voor zijn werkgever had geschreven.
Wil je graag meer uren werken bij je werkgever, overval je leidinggevende daar dan niet plompverloren mee. „Vraag je baas of jullie om de tafel kunnen gaan zitten om te praten over extra uren. Zo heeft die de tijd om creatief na te denken voordat jullie echt in gesprek gaan.” En onderschat je kansen op succes niet: „Je werkgever snapt ook dat anders het risico bestaat dat er weer een vacature vervuld moet worden.” Eventueel kun je in overleg ook een soort interne duobaan creëren, door er heel andere taken bij te nemen.
Je kunt eventueel aanspraak maken op de Wet flexibel werken, die werknemers na een half jaar het recht geeft meer uren te gaan werken, tenzij de werkgever zwaarwegende redenen heeft om zo’n aanpassing te weigeren. Van Zelderen raadt echter aan eerst in gesprek te gaan. Niet alleen omdat zo’n zwaarwegende reden vaak bestaat – zoals gebrek aan budget – maar ook omdat „het altijd beter is om in goed overleg samen tot een oplossing te komen”.
Wel een tweede baan
„Wat je ook besluit, uiteindelijk gaat het om het vinden van een balans”, zegt Luc Dorenbosch. Hij is, samen met Mark van Vuuren, oprichter van het bedrijf de baaningenieurs, dat werkgevers helpt banen zó in te richten dat (nieuwe) medewerkers er graag in werken. Samen met Van Vuuren schreef hij het boek Tweebaans Werk: hoe banen combineren voor jouw werken kan. „Je moet natuurlijk rekening houden met een bepaalde ondergrens op financieel gebied, maar daarnaast ook vooral datgene doen waar je de meeste energie van krijgt.”
Volgens statistiekbureau CBS hebben 753.000 Nederlanders een combinatiebaan. Zo’n honderdduizend van hen kiezen voor die constructie om financieel rond te kunnen komen. Dat blijkt uit de antwoorden op een vraag die de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2023 stelt naar de reden meer banen te hebben.
Dorenbosch: „Ongeveer een kwart van de werknemers met meer werkkringen zoekt afwisseling in werkzaamheden of contacten, en nog eens zo’n 139.000 van deze werknemers willen zichzelf kunnen ontwikkelen op meerdere gebieden. Ongeveer eenzelfde aantal wil geld verdienen voor iets extra’s.”
Hoewel de combinatie van twee banen veel kan opleveren, veroorzaakt die ook ‘gedoe’, zegt Dorenbosch: „Als je twee werkgevers hebt, heb je in principe ook twee wekelijkse vergaderingen, en dubbel zoveel mails die gericht zijn aan de hele organisatie. Dat betekent dat je keuzes moet maken. Wederzijdse flexibiliteit – zowel bij werknemer als werkgever – is daarbij onontbeerlijk.”
Wees in ieder geval zelf transparant: „Zadel de ander niet met vraagtekens op. Wees extreem duidelijk over wanneer je voor wie werkt, en ook over wat je daar doet.”
Dat laatste biedt je werkgever ook de mogelijkheid optimaal te profiteren van al je talenten: „Als je bij je ene werkgever als coach werkt, kan je die vaardigheden mogelijk ook bij de andere inzetten.”
Dus
Twee banen combineren kan veel moois opleveren, mits je goed overlegt met beide werkgevers over je weekagenda. Om die twee banen leuk te houden, moet je week niet volgeplempt zijn met een dubbele lading vergaderingen.
Ook ernaast freelancen is een optie – mits je tarief daar hoog genoeg voor is – net als onderhandelen bij je werkgever over meer uren, salaris of vergoedingen.
De meeste moorden die ik nooit heb gepleegd vonden plaats in treinen. Dan zat ik bijvoorbeeld naast een argeloze passagier die achter zijn laptop al smakkend een baguette met kaas wegwerkte zoals een geit een stronk prei opschrokt. Om de baguette zat meestal kraakfolie – en bij elke kraak of smak versnelde mijn hartslag en stroomde mijn bloed alvast naar de relevante spiergroepen.
De vretende forens had niets door. Die hield de blik strak op het scherm, airpods in. Soms een vlugge, wazige blik uit het raam, waarna hij met vettige vingers data in een spreadsheet klopte en het laatste stukje brood in zijn mond duwde. Dan kwam de finale. Eerst de vingers aan de broek afvegen, dan het kraakfolie zorgvuldig verfrommelen, het propje in het stalen prullenbakje mikken en het stalen deksel dicht laten knallen met de pang van een pistoolschot in een zeecontainer.
Op dat punt kookte mijn bloed. Maar moorden deed ik nooit; ik hield het altijd bij een keurig passief-agressief hoofdschudden, met de ogen rollen, opzij kijken met een gezicht vol walging. De medereiziger blikte dan vaak net uit het raam, pakte een tweede broodje. Ook in kraakfolie.
Soms wanneer ik wakker lig van de vreselijke rampen die onze wereld teisteren, denk ik aan het kraakfolie in de trein en dan valt alles mee.
Het is natuurlijk helemaal niet leuk om voortdurend medereizigers te moeten vermoorden, zelfs al is het in gedachten. Vandaar dat ik het een poosje geleden over een andere boeg gooide. Voortaan, als ik weer eens naast een smakkende medepassagier zat, probeerde ik me voor te stellen dat er inderdaad een schranzend geitje naast me zat, een lief vertederend geitje op de kinderboerderij, dat ik zelf voerde. Bij echt heel luid gesmak dacht ik aan een biggetje, een snoezig biggetje dat een waterbakje leeg slobberde. In plaats van mijn medemensen te wurgen, probeerde ik mijzelf te sensibiliseren.
Die trucs had ik uit een recent boek, Misophonia: How to Stop Small Noises from Causing Extreme Reactions, van de Britse psycholoog Jane Gregory. Het gaat over misofonie, van ‘miso’, haat, en ‘fonie’, geluid. Geluidshaat dus. Mensen met misofonie haten niet zomaar geluiden; nee, ze reageren extreem heftig op een specifiek geluid. Sommigen worden gek van gesmak, slikken of kuchen. Anderen worden razend van het uitruimen van de vaatwasser. Ook vaak genoemd: het getik op toetsenborden, een bepaald lachje, het blaffen van eenzame honden, een steeds maar stuiterende basketbal. Beetje zoals een op de tien mensen van koriander walgt, dus. Vandaar de wetenschappelijke term: het Selective Sound Sensitivity Syndrome of 4S.
Een vijfde van de bevolking lijdt eraan volgens Gregory, zelf trouwens ook een misofoon. Als haar man at, zelfs met zijn mond dicht, of als hij zwaar ademde, dan kon ze hem wel schieten. Terwijl ze toch echt van hem hield. Ze kon hem moeilijk vragen te stoppen met ademen. Hem boos aanstaren (met een blik van ‘als je echt van me houdt, zou je me niet zo martelen’) werkte ook niet. Ze ging op zoek naar wat wel werkt en deelt haar ervaringen.
Alleen al de titel van haar boek had me bijna genezen. Ik was niet gek, ik had een syndroom. Ik voelde me aanvankelijk precies zo begrepen alstoen ik een klassieker las over hoogsensitiviteit, The Highly Sensitive Person: How to Thrive When the World Overwhelms You (1997), van psycholoog Elaine Aron. Dat boek begint met een zelftest, en ja hoor, ik was absoluut hooggevoelig. Wat inhield dat ik beter dan anderen subtiele signalen kon oppikken, dat was mijn superpower. Natuurlijk zaten er ook wat nadeeltjes aan – de wereld is al gauw overweldigend – maar de emancipatoire boodschap was: je bent een ‘very special’ mens, ‘born to be among the advisors and thinkers’.
Dus dat zei ik voortaan als ik thuis eens strontchagrijnig overkwam: effe dimme, ik ben een dichter en profeet.
Filter kapot
Zou het haten van specifieke geluiden ook zo’n bijzondere gave zijn? Nee, las ik in het ontnuchterende Misophonia. Mensen die geluiden haten, kunnen niet beter horen dan anderen. Er is juist iets stuk: het filter. Een gezond brein scheidt de betekenisvolle signalen van de ruis. Zonder dat filterwerk zou je heel de tijd het bonken van je hart horen of het klotsen van je maagsappen.
Bij misofone mensen hapert de ingebouwde ruisonderdrukker. Zij kunnen hoofd- en bijzaken niet goed scheiden. Hun ‘innerlijke stokstaartje’, zoals Jane Gregory dat noemt, is van slag. Stokstaartjes zijn gespitst op specifieke geluiden, zoals de wiekslag van een roofvogel, maar misofone stokstaartjes slaan ook alarm als er niets dreigt. Ze koppelen de verkeerde reactie aan een prikkel.
Hoe kom je daar weer vanaf? Wat dus níét helpt, zegt Gregory, is boos kijken naar je man. Integendeel: staren naar de geluidsbron zorgt ervoor dat je het geluid als luider ervaart. Verder is de kans groot dat het een nieuwe negatieve ervaring oplevert – je man boos– waardoor je het geluid nog sterker associeert met iets naars. En er dus nóg meer op gespitst bent. Voor je het weet wordt zelfs de stilte vreselijk, omdat die elk moment doorbroken kan worden door dát geluid.
Wat werkt dan wel? Muziek aanzetten tijdens het eten, zegt Gregory, de liedjes overstemmen het gesmak. Maar ze put vooral uit de cognitieve gedragstherapie. Haar uitgangspunt is dat je niet last hebt van het geluid zelf, maar van het label dat je er ten onrechte op plakt (‘walgelijk’ of ‘vreselijk’). Een geluid is ook maar wat trillende lucht; je kunt je brein zo conditioneren dat je er niet meer zo heftig op reageert. Dat is de theorie.
De buren die stampen op de trap? Het is een vriendelijke groep olifanten
Dan nu de praktijkoefeningen die Gregory meegeeft. Wat bij haar werkte: probeer je man eens liefdevol aan te kijken als hij eetgeluiden maakt, zo train je je brein dat zijn eetgeluid géén alarmerende situatie is. Of: beeld jezelf in dat je man een snoezige puppy is. Collega slurpt thee? Denk aan het satisfying geluid van klittenband lostrekken. De buren die stampen op de trap? Het is een vriendelijke groep olifanten. En als je in de trein zit naast iemand die smakt? Doe alsof jij een filmregisseur bent die juist een luid smakkend acteur wil filmen en blíj́ is met elke smak.
Grappige oefeningen, vond ik. En het werkt natuurlijk een beetje. Sowieso is een vrolijke, fantasierijke insteek altijd te verkiezen boven een koppig vastbijten in ergernis, daar krijg je lelijke rimpels van. Maar de psychologische trucjes deden me ook denken aan die goede oude Stoïcijnse wijsneuzerij over dat je niet gekweld wordt door wat je overkomt, maar door je interpretátie ervan. Die Stoïcijnen werden uiteindelijk zo goed in het zichzelf foppen dat ze zelfs de dood kalm tegemoet traden als een wandeling in het park. Gewoon denken aan een lief puppy.
Uitgeslapen
Dat ultieme foppen van jezelf lukt natuurlijk alleen heiligen, wijzen en sukkels. Mijn ervaring: zodra ik uitgeslapen en volledig stressvrij ben, zou ik van een keffende hond nog best een nachtegaaltje kunnen maken. Maar ja, op zulke topfitte momenten heb ik het fopmachientje niet nodig, want heb ik juist nauwelijks last van geluiden: dan doet het ingebouwde ruisonderdrukkertje het prima. Dan vind ik zelfs het geluid van een slijptol op een schoolbord heel satisfying.
Andersom, als ik moe ben, trek ik doodnormale eetgeluiden van huisgenoten niet. Dan is de accu leeg en werkt het filter niet. En als ik moe ben, ben ik slecht in doen alsof de geluidsbron een puppy is, want jezelf begoochelen kost ook gewoon breincapaciteit.
Dat foppen van je brein is een paraplu die je prima droog houdt, maar alleen bij mooi weer.
Ik ben psycholoog noch Stoïcijn, maar ik heb door schade en schande intussen wel mijn Persoonlijke Ongetoetste doch Ervaringsgebaseerde Hypothese (POEH) over misofonie opgesteld.
Mijn hypothese is dat de meeste mensen helemaal niet misofoon of hoogsensitief zíjn; ze wórden het, tijdelijk, vooral als ze moe zijn. Natuurlijk heeft de een er meer aanleg voor dan de ander – je hebt absoluut een verschil tussen de dichters en de rouwdouwer – maar de meeste mensen zijn nu eenmaal prikkelbaar na slaaptekort.
Illustratie Noor Bronstring
Je zou ook kunnen zeggen: misofonie is een symptoom van een tijdgeest die slecht slapen aanmoedigt, bijvoorbeeld door prestatie- en feestdruk, het wakker houdende licht van schermen, de alcohol. In mijn zelfhulpboek zou staan: ‘ga op tijd naar bed, zuip niet te veel, laat dingen lekker schieten’.
Dat is natuurlijk veel te makkelijk gezegd. En laat naar bed is leuk. Je kunt ook niet zomaar uit de drukte van de tijdgeest stappen. Zulke omgevingsfactoren blijven in de misofonie-lectuur nu grotendeels buiten schot. Het gaat steeds om jouw overtrokken reactie – jouw ‘hersenaandoening’ las ik zelfs – zelden over wat de wereld ons opdringt.
Voorbeeld. Laatst sprak ik iemand die net in de stad was komen wonen. Hij stoorde zich eerst aan rondscheurende auto’s, maar had er iets op bedacht: voortaan beschouwde hij dat voortdurende gevrrrroem als natuurgeluiden die nu eenmaal bij de urban jungle horen, gebrul van panters etc. Dat vond ik bewonderenswaardig. En het werkt heus wel een béétje. Maar ik dacht ook: nog fijner zou het zijn als er überhaupt geen asomobilisten waren en geen racebanen dwars door de stad.
Is mijn walging vanwege de workaholic die niet eens ziet wat ie in zijn mond propt, niet gewoon terecht?
Of geen Schiphol Airports. Geen knallende prullenbakken. En waarom zou verminderde tolerantie tegen mensen die bellen op stadionspeakerstand een aandoening zijn? Is mijn walging vanwege de workaholic die niet eens ziet wat ie in zijn mond propt en die zijn medemens mentaal op mute heeft gezet, niet gewoon terecht? Wat rechtvaardigt het bestaan van kraakfolie? Kortom: moeten we niet in opstand komen, in plaats van onze ergernis weg proberen te conditioneren?
Schraal kapitalisme
Neem het verschijnsel van de knallende treinprullenbak (‘een geluid als een botte schaar die je ziel verknipt’, aldus schrijver Frank Heinen). Op reizigersfora zijn er al jaren vrij consistent klachten over. En de NS geeft al jaren dezelfde, eerlijke antwoorden. Ja, er zou een rubbertje of dempertje onder het deksel geplakt kunnen worden, maar dat raakt dan vies en dat is weer duurder bij het schoonmaken en onderhoud. Geld, kortom. Bij die nieuwste treinen is het prullenbakje helemaal verdwenen: nog goedkoper.
Of neem restaurants. Schraal kapitalisme is ook de reden dat veel restaurants en koffietenten kakofonische martelkamers zijn geworden. Vroeger waren veel etablissementen bekleed met fluweel en pluche, vol kroonluchters, bloemen, absorberende panelen. Nu vind je veel minimalistische, kale industriële interieurs – waar dan een industriële espressomachine je hersens staat te vergruizen. Eerst dacht ik dat het gewoon mode was, en dat speelt vast een rol, maar het heeft ook met winzucht te maken, las ik in The Atlantic (‘How Restaurants Got So Loud’).
Kale ruimtes zijn goedkoper en makkelijk schoon te houden. Bovendien zijn die rondkaatsende geluidsgolven gunstig voor de omzet. Kale zaaltjes klinken al bruisend en energiek zodra er een paar gasten zijn, en dat is wat de mensen kennelijk willen. Lawaai is ook goed voor de drankverkoop. Alcohol dempt geluiden, dus bij herrie drinken mensen meer (waardoor ze luider gaan praten, et cetera).
Misofonie is geen intolerante reactie op een normaal geluid; het is een doodnormale stressrespons op een intolerante, individualistische en graaiende samenleving.
Wat te doen? Ik denk in elk geval nooit meer aan puppies. Ik mijd kakofonische martelkamers. Vermijding is een doodzonde volgens de psychologie; maar ik noem het boycotten, dat geeft cachet, een daad van verzet. In vredige restaurants (vaak Aziatisch) laat ik overdonderende fooien achter.
Ik ben niet gek. Ik zie mijn misofonie als fijnbesnaard meetinstrument, een thermometer voor mijn gemoed. Zodra ik razend word van bellende mensen, weet ik ook wel dat ik vroeg naar bed moet. Sinds ik dat doe, pleeg ik nauwelijks nog moorden. Op tijd naar bed is de oplossing voor bijna alles.
Behalve voor kraakfolie. Er zullen altijd geluiden zijn die je pijnigen, zelfs als je uitgeslapen bent. Weet dan: je bent niet hooggevoelig of teerhartig, de wereld maakt soms een teringherrie.