Betalen Nederlandse musea te veel voor de kunst die ze aankopen?

Kunstmarkt Het jaarverslag van de Vereniging Rembrandt onthult de aankoopbedragen van museale aankopen. De hoogte van die bedragen roept soms vragen op.

De doorbraak van de Sint-Anthonisdijk bij Amsterdam, van Jan Asselijn, 1651. Kostte het Rijksmuseum in 2015 1,2 miljoen euro, terwijl het een paar maanden eerder voor 760.355 euro bij Sotheby’s was geveild.
De doorbraak van de Sint-Anthonisdijk bij Amsterdam, van Jan Asselijn, 1651. Kostte het Rijksmuseum in 2015 1,2 miljoen euro, terwijl het een paar maanden eerder voor 760.355 euro bij Sotheby’s was geveild.

Foto Rijksmuseum Amsterdam

Vast onderdeel van persberichten bij museale aankopen is de lijst met geldschieters. Een alinea die begint met: „De aankoop is mogelijk dankzij de steun van…” En dan volgen, zeker bij grote aanwinsten, de namen van usual suspects als de VriendenLoterij, het Mondriaan Fonds en de Vereniging Rembrandt, vaak gevolgd door een trits kleinere, minder bekende fondsen. De opsomming eindigt vaak met de ‘anonieme particuliere schenkers’ die een steentje bijdroegen. Tot frustratie van de betreffende fondsen en musea volstaan journalisten meestal met de mededeling dat de aankopen tot stand kwamen „met financiële steun van diverse fondsen”.

Wat musea minder chic vinden is het aankoopbedrag bekendmaken. Dat gebeurt slechts zelden. Het achterhalen van de aankoopsom is alleen eenvoudig als het museum de aanwinst op een veiling kocht. In de meeste andere gevallen kan de nieuwsgierigheid pas veel later worden bevredigd, na publicatie van het jaarverslag van de Vereniging Rembrandt.

De bestaansreden van de Vereniging Rembrandt is musea steunen bij het doen van aankopen. In het jaarverslag legt het bestuur verantwoording af aan de 18.000 leden. Het noemt de gesteunde aankopen (doorgaans een stuk of twintig), het toegekende bedrag én welk deel van de aankoopsom dat bedrag vertegenwoordigt. Het bestuur vermeldt de percentages, omdat de vereniging in principe hooguit 50 procent bijdraagt aan aankopen.

Dankzij de gepubliceerde cijfers is het dus mogelijk om alsnog vast te stellen welke bedragen musea betaalden voor de aankopen waaraan de Vereniging Rembrandt bijdroeg. Een paar aanwinsten van het afgelopen jaar, genoemd in het in juli gepubliceerde jaarverslag: het Stedelijk Museum Amsterdam betaalde 110.000 euro voor Volkswagen Beetle 1980(2018), een sculptuur van het Amsterdamse collectief DRIFT. Kunstmuseum Den Haag herverwierf voor een half miljoen een zeventiende-eeuwse zilveren bekerschroef die het kort daarvoor door restitutie dreigde kwijt te raken. Voor het ‘droomschilderij’ Peinture-poème (1927) van Joan Miró maakte Museum Boijmans Van Beuningen ruim 8 miljoen euro over aan een Zwitserse stichting.

Marktkennis

De aankoopbedragen wekken soms verbazing bij kunstmarktexperts. Houden conservatoren de kunstmarkt wel scherp in de gaten? En hebben musea en fondsen inzicht in marktconforme prijzen? De jaarverslagen van de Vereniging Rembrandt maken het mogelijk op die vragen een begin van een antwoord te geven.

Handelaren schamperen zelden hardop over gebrek aan marktkennis bij musea. Dat schaadt hun eigenbelang. Uitzondering op de regel is Willem Baars, handelaar in moderne kunst en beëdigd taxateur, onder meer vele jaren op de kunstbeurs Tefaf. „Hoeveel voorbeelden van gebrek aan marktkennis bij musea wil je hebben?” vraagt hij.

Baars vertelt over twee Nederlandse musea die tegen elkaar opboden bij een veiling van een werk van Jacoba van Heemskerck. De conservatoren waren vergeten elkaar in te lichten over hun belangstelling. De taxateur noemt ook diverse museale aankopen waarvoor in zijn ogen te veel betaald is. Baars: „De Miró die Boijmans vorig jaar kocht bleef kort daarvoor onverkocht op een veiling bij Christie’s, waar het een laagste richtprijs van nog geen 7 miljoen had. De markt lustte dat bruine schilderij niet. Dan is 8 miljoen zeker twee miljoen te veel betaald.”


Lees ook dit opiniestuk van kunstcriticus Hans den Hartog Jager: Waarom de 8,1 miljoen van het Boijmans voor een nieuwe Miró geen goed idee is

In een column in het Financieele Dagblad pleitte Baars jaren terug eens voor een commissie van kunstmarktexperts die bij voorgenomen museale aankopen adviseert over courante prijzen. Zo’n commissie lijkt hem nog altijd een goed idee.

Gangpadprocedure

Musea doen regelmatig aankopen op grote beurzen. Op de openingsdagen van Tefaf Maastricht, de belangrijkste kunst- en antiekbeurs ter wereld, is het bestuur van de Vereniging Rembrandt daarom present. Als een museum een oogje op een kunstwerk heeft kan à la minute een zogenoemde ‘gangpadprocedure’ worden aangevraagd. Iedere museumdirecteur heeft het nummer van de directeur van de Vereniging Rembrandt in zijn of haar telefoon.

In de jaarverslagen van de vereniging zijn diverse museale aankopen op Tefaf te vinden die kort daarvoor geveild zijn. Zo kocht Museum Rotterdam vorig jaar in Maastricht het schilderij Veemarkt (1659) van Cornelis Saftleven. De Vereniging Rembrandt droeg 47 procent bij van het aankoopbedrag van 372.000 euro. De handelaar in kwestie had het schilderij nog geen jaar eerder op een Zwitserse veiling gekocht. Inclusief opgeld betaalde hij omgerekend 100.000 euro, een fractie dus van wat hij het museum in rekening bracht.

Is het kunstwerk een waardevolle aanvulling voor Nederland? Dan moet je soms bereid zijn te veel te betalen

De winst van de handelaar is minder groot dan het lijkt. Hij heeft tijd en energie gestoken in het schilderij, risico gelopen en kosten gemaakt, bijvoorbeeld voor het schoonmaken van het schilderij. Deelname aan -Tefaf is bovendien duur en over zijn winstmarge moet de handelaar BTW en vennootschapsbelasting betalen. Maar dan nog roept de aankoop door Museum Rotterdam de vraag op: heeft het museum niet zitten slapen? Als het had meegeboden op het schilderij van Saftleven had het naar alle waarschijnlijkheid een minder groot beroep op de fondsen hoeven doen.

Wandtapijt Royal James: The Burning of the Royal James (Later in the Day), geweven naar een ontwerp van Willem van de Velde de Oude. Het Scheepvaartmuseum in Amsterdam betaalde voor twee zulke wandtapijten ruim 2 miljoen euro. Een paar jaar eerder werden ze geveild voor 94.000 euro.
Foto Het Speepvaart Museum

Een krasser voorbeeld dateert van de 2019-editie van Tefaf. Bij de Franses Gallery uit Londen kocht Het Scheepvaartmuseum in Amsterdam twee laat-zeventiende-eeuwse wandtapijten met voorstellingen van zeeslagen naar ontwerp van Willem van de Velde de Oudere. Van het aankoopbedrag van ruim 2 miljoen euro droeg de Vereniging Rembrandt 41 procent bij.

Christie’s bood de wandtapijten een paar jaar eerder in in Londen aan. Kunsthandelaar Simon Franses had geen tegenbieders, mogelijk omdat de tapijten zo vies waren, en mocht zich omgerekend 94.000 euro de nieuwe eigenaar noemen. Na een opknapbeurt bood hij de tapijten op Tefaf aan voor meer dan het twintigvoudige. Hij had geluk gehad, zei Franses na de transactie met het Scheepvaartmuseum. Het museum liet destijds weten het ten tijde van de veiling te druk te hebben met de renovatie van het museum.

Kamervraag

Zo zijn er meer voorbeelden te geven van handelaren die lijken te profiteren van het gebrek aan oplettendheid bij musea. Een zo’n voorbeeld leidde in mei 2015 tot een Kamervraag. Op Tefaf had het Rijksmuseum twee maanden eerder een schilderij gekocht van Jan Asselijn uit 1651, van een dijkdoorbraak in Diemen. Het schilderij kostte het museum 1,2 miljoen euro, terwijl het een paar maanden eerder voor 760.355 euro bij Sotheby’s was geveild. Vera Bergkamp (D66) wilde van toenmalig minister Bussemaker (OCW) weten of het Rijksmuseum het aanbod op de veilingmarkt niet bijhield.

Vereniging Rembrandt-directeur Geert-Jan Janse is zich bewust van de problematiek. „Het is een onderwerp dat ons bezighoudt”, zegt hij.

De vereniging wil musea „enorm aanmoedigen” om op veilingen te kopen, zegt Janse. Het loont volgens hem als musea investeren in goede contacten met veilinghuizen, handelaren en verzamelaars en bijhouden wat op de markt speelt. Tegelijkertijd beseft hij dat grote musea daarvoor beter geëquipeerd zijn dan kleine.

Omdat bij veilingen haast is geboden – tussen de publicatie van een veilingcatalogus en de veiling zelf zit hooguit een maand – beschikt de vereniging voor veilingen over een spoedprocedure. Janse: „Vorige week nog hebben wij die procedure nog in twee dagen de spoedprocedure kunnen doorlopen om een geslaagde aankoop mogelijk te maken op een veiling.”

Maar dat lukt lang niet altijd, zegt de directeur. In de praktijk, zegt Janse, blijkt het voor musea soms toch ingewikkeld om aan een veiling mee te doen. Het lukt niet om de benodigde fondsen bij elkaar te krijgen en/of om voldoende onderzoek te kunnen doen naar de conditie, de toeschrijving en de herkomst van de beoogde aankoop.

Het kan ook zijn dat een kunstwerk pas ná een veiling echt begeerlijk wordt. Janse wijst naar Veemarkt van Saftleven. De ruïne op de achtergrond van het schilderij werd later pas geïdentificeerd als Kasteel Honingen in Kralingen. Janse: „De prijs die uiteindelijk op Tefaf betaald is door Museum Rotterdam weerspiegelt de historische betekenis van dit schilderij voor de stad.”

Lange termijn

Voor de vereniging is de belangrijkste afweging bij het toekennen van steunverleningen de kwaliteit van het begeerde kunstwerk, zegt Janse: „Als vereniging hebben we altijd oog voor de lange termijn. Is het kunstwerk waarvoor geld wordt gevraagd een waardevolle aanvulling voor het Nederlands openbaar kunstbezit? Dat betekent soms ook dat je bereid moet zijn iets te veel te betalen.”

Dat impliceert niet dat de vraag wat een realistische prijs is geen rol speelt voor de vereniging, zegt de directeur. Aanvragen moeten vergezeld gaan van een waardebepaling door een onafhankelijk taxateur. Bij heel kostbare kunstwerken wordt soms een tweede taxatie gevraagd. In het verenigingsbestuur is ook veel expertise over de markt voorhanden, zegt hij.

Was de 175 miljoen die het Rijksmuseum begin vorig jaar betaalde voor De Vaandeldrager van Rembrandt een marktconforme prijs? Janse, met een zucht: „Daar vraag je naar het moeilijkste geval: een schilderij uit de buitencategorie, en ook een steunverlening uit de buitencategorie.” De vereniging droeg 15 miljoen bij, de grootste bijdrage uit de 140-jarige geschiedenis.

Als een museum aanklopt voor een kunstwerk dat vlak daarvoor voor een aanzienlijk lager bedrag is geveild kan dat consequenties hebben, zegt Janse. Bij de steunverlening is het veilingbedrag dan soms leidend. Janse: „Stel het museum vraagt 50 procent van de aankoopsom. Dan geven wij soms 50 procent van het veilingbedrag.”

Van een strafkorting wil hij niet spreken. „Dat vind ik een negatieve benaming. Zie het als een aanmoediging om het veilingaanbod goed te volgen en gebruik te maken van onze spoedprocedure.”

Herkansing

Rijksmuseum-directeur Taco Dibbits is in de loop der jaren anders gaan denken over gemiste kansen op de veiling. „Toen ik in 2002 bij het museum verantwoordelijk werd voor de collectie zeventiende-eeuwse schilderkunst zei ik: ‘Hebben we iets gemist op de veiling? Jammer dan. We gaan niet in de herkansing bij een handelaar.’ Later ben ik het cultureel belang van een object voor de collectie voorop gaan stellen. Met mijn oorspronkelijk houding doen we de bezoeker uiteindelijk tekort.”

Is de dijkdoorbraak van Asselijn, de Tefaf-aankoop waar een Kamervraag over werd gesteld, zo’n voorbeeld? Nee, zegt Dibbits, dat zat anders. Het museum had in de smiezen dat -Sotheby’s het schilderij zou veilen. Collega’s die de kijkdagen bezochten twijfelden over de toeschrijving aan Asselijn. Zelf had Dibbits geen tijd om naar het schilderij te kijken. Hij was te druk met fondsen werven voor een belangrijke sculptuur van Adriaen de Vries die vrijwel tegelijkertijd op de veiling kwam. Het museum bood dus niet op de Asselijn. Dibbits: „Als museum kunnen we zo’n schilderij niet kopen en zeggen: ‘We zoeken later wel uit hoe het zit’.”

Toen Dibbits het schilderij later op Tefaf zag, twijfelde hij geen moment over de toeschrijving: een heuse Asselijn, een enorme aanwinst voor de collectie.

Het Rijksmuseum kocht het beeld van Adriaen de Vries in december 2014 bij Christie’s in New York voor 22,4 miljoen euro. De Vereniging Rembrandt droeg 4 miljoen bij. De dijkdoorbraak van Asselijn verwierf het museum op Tefaf in maart 2015 met steun van andere fondsen, bijna een half miljoen dus boven het bedrag waarvoor het schilderij kort daarvoor was geveild. Dibbits: „Als een kunstwerk van groot belang is voor het museum zorg je dat je het krijgt. Als een werk hoge kwaliteit heeft praat later niemand meer over de prijs.”