België is absurd, daarom gedijde het surrealisme er

Een ogenschijnlijk vredig dorpje, een vrouw leest de krant naast een soort schatkist, daarnaast staat een andere vrouw met een zwierige jurk statig te dansen en links in beeld wordt overdreven theatraal gevochten. Zo ongeveer kan je een geestige en absurde collage van Marcel Lefrancq omschrijven.

Collages hebben sowieso vaak iets humoristisch. Omdat het bijeenbrengen van onverwachte ongelijksoortige elementen een element is van humor, maar ook omdat beelden of voorwerpen een rol moeten vervullen waarvoor ze niet zijn ontworpen of gemaakt. Een collage heeft iets onbeholpens, en dat is nu eenmaal vaak grappig.

Dat geldt zeker voor het eerste voorwerp dat je ziet op de tentoonstelling Histoire de ne pas rire (Geschiedenis van het niet-lachen) in het Brusselse Bozar, dat de ondertitel Het surrealisme in België meekreeg. Die expositie opent met een ‘object-collage’ van Paul Joostens uit 1922. Een stukje metaal, een gaasje en een parelmoeren bolletje: het ziet eruit alsof een olijk jochie je aankijkt en zijn tong uitsteekt. Het is niet zo gek dat een tentoonstelling over surrealisme begint met enkele collages. Dingen die iets doen waar ze niet voor bedoeld zijn, het zou een motto van het surrealisme kunnen zijn.

De reden voor de omvangrijke tentoonstelling is de honderdste verjaardag van het surrealisme. Dat wil zeggen, het was in 1924 dat André Breton zijn Manifeste du Surréalisme schreef, en hoewel dat natuurlijk niet een echt startsein was, reikt het handig de datum aan voor een eeuwfeest. In zijn manifest definieerde Breton de stroming als volgt: „Surrealisme: puur psychisch automatisme om – mondeling, schriftelijk of op welke manier dan ook – de werkelijke werking van het denken tot uitdrukking te brengen. Dictaat van het denken, zonder enige vorm van controle door de rede, los van elke esthetische of morele bekommernis.” Toen hij het schreef, had hij in eerste instantie het schrijven op het oog, dat eenvoudiger „puur psychisch automatisch” is te doen.

De definitie bleek ook bruikbaar voor de schilderkunst. De verbanden in surrealistische kunst zijn vaak associatief, en er is een grote voorkeur voor symboliek, waarbij vrijheid van zowel vorm als inhoud een grote rol speelt. Of dat nu werkelijk helemaal los van esthetische overwegingen ging, kun je je afvragen, want het surrealisme heeft veel vakbekwaam geschilderde werken opgeleverd, waarvan het niet gek is om ze ‘mooi’ te noemen, maar vrijheid in vorm en inhoud speelde inderdaad een grote rol.

Kunst als wegwijzer

België was – na Frankrijk – het eerste land waar het surrealisme werd omarmd (volgens sommigen omdat het land zelf iets absurds heeft). Het plezier van het uitvinden en ontdekken straalt van de werken af.

Vrijheid is een sleutelwoord voor surrealistische kunstenaars. Na de beklemming van de Eerste Wereldoorlog was er aanvankelijk optimisme, en de wens opnieuw te beginnen, waarbij kunst een grote rol kon spelen. Er was een andere, betere, menselijker wereld mogelijk, en de kunst kon daarbij de weg wijzen.

In België was René Magritte een van de eersten die deze uitdaging oppakte, en van hem zijn verreweg de meeste werken te zien. We volgen Magritte vanaf zijn vroegste zoektocht naar een eigen vorm, geïnspireerd door Giorgio de Chirico en Max Ernst: bevreemdende voorstellingen in een realistische stijl.

‘Menselijk lichaam’ is de titel van een schilderij van Magritte. Er is geen lichaam op te zien

In Magrittes beginperiode stond er vaak tekst op zijn schilderijen. ‘Menselijk lichaam’, bijvoorbeeld, staat er bij een afbeelding van een spiegel waarop geen lichaam is te zien. Of ‘Lichaam van een vrouw’, op een schilderij waarin ook al geen vrouw was afgebeeld, louter enkele driehoeken met verschillende kleuren en patronen.

Die vrouwenlichamen zou hij later in overvloed gaan schilderen, en hij niet alleen. Het surrealisme had een sterk erotische component, talrijke naakte vrouwenlichamen bevolken het werk van bijvoorbeeld Magritte, Frits Van den Berghe of Marcel Mariën, die het vrouwelijk lichaam als materiaal gebruikt voor zijn kunst en fotografie. Zo zet hij een beeldje van de Eiffeltoren op een navel. Of hangt hij kersen aan tepels, en dat heet dan De kersentuin.

Er was wel kritiek op die sterkte fixatie op vrouwelijk naakt, de Franse filosoof en schrijver Simone de Beauvoir schreef dat de vrouw in het surrealisme „alles kan zijn behalve zichzelf”. Maar erotiek was ook een manier voor de kunst om zich af te zetten tegen kerk en moraal, De vrijheid van de geest noemde Magritte een schilderij met een grotendeels naakte vrouw die een pijp in haar hand had.

Opvallend genoeg nemen ook sommige vrouwelijke surrealisten die beeldtaal over, zoals Jane Graverol, wier De heilige geesteen -Magritte-achtige sfeer ademt. (Werk van Graverol was overigens te zien op de Biënnale in Venetië van 2022).

Dichter

Van de literaire surrealisten in België is Paul Nougé de meest aanwezige, onder andere met citaten die op de muren zijn afgedrukt. Misschien is het wel mede omdat België een gecompliceerde verhouding heeft met taal, dat er opvallend veel werken zijn met woordspelingen in de titels, of waarin literaire grappen worden gemaakt.

Van Nougé (dichter en communist) komt bijvoorbeeld deze tekst: „Waar kun je het voor gebruiken: een hand, een mond, een oog, een man, een vrouw, een spiegel, een stoel. Het gaat erom wezens, objecten, een functie te geven die anders is dan gewoon.”

Het is de kern van het surrealisme: je kunt altijd op meer dan één manier naar de werkelijkheid kijken. Veel surrealistische werken stellen de kijker voor een keuze, gezichten worden twee keer afgebeeld, deels de mooie buitenkant en anderzijds een vaak absurde binnenkant, zoals in De geheime dubbelganger. Een naakt vrouwenlichaam kan een gezicht zijn (of andersom). Een schilderij verbeeldt oppervlakte of binnenwereld, schoonheid of duisternis, plezier of angst, en die zijn niet altijd uit elkaar te houden.

Le bain de cristal (‘Het kristallen bad’) van René Magritte (1949).
La fôret (‘Het bos’) van René Magritte (1927).

Beeld Photothèque R. Magritte

Ook fotografie werd in het surrealisme met enthousiasme ingezet voor oneigenlijk gebruik. De techniek, uitgevonden om de werkelijkheid neutraal te kunnen vastleggen, werd gretig gebruikt om te verbeelden, te vervalsen, onmogelijkheden te verbeelden, in collages of met licht (waarin Man Ray een meester was).

Tijdens de Tweede Wereldoorlog verplaatste het centrum van de surrealistische activiteiten zich naar Londen en New York, maar vanaf dat moment wordt het allemaal wat minder: het plezier van de ontdekking verdween, en het spel met vrijheid werd minder vrijblijvend, zelfs voor de notoir apolitieke Magritte. Le vrai visage de REX (‘Het ware gezicht van REX’) is een verrassend expliciet politiek werk, gemaakt voor het Comité van Waakzaamheid van antifascistische intellectuelen. Op het affiche kijkt een man in de spiegel, van waaruit Hitler hem aankijkt, een waarschuwing voor het fascistisch gehalte van de zich katholiek noemende partij REX.

Verbeelding

De vrijheid van de verbeelding bleek niet opgewassen tegen de grenzeloosheid van de wreedheid. De ene (Marcel Mariën) werd steeds politieker, de andere (René Magritte) keerde zich juist helemaal af van engagement, en de Belgische groep viel uiteen. Na het overlijden van André Breton in 1966 werd ook de oorspronkelijke Parijse groep officieel ten grave gedragen.

Het einde van de stroming is nog niet het einde van surrealistische kunst. Niet alleen had Dalí nog twintig jaar te leven, bovendien is de beeldtaal van het surrealisme tot de mainstream gaan behoren: in popcultuur en reclame wordt er regelmatig mee gespeeld. De tentoonstelling houdt eerder op, met een geestig en licht vermoeid werk van Magritte, Het verraad van de voorstelling. Hij heeft zijn beroemde pijp in 1952 nog eens getekend, maar met een ander onderschrift: ‘Ceci continue de ne pas être une pipe’ (Dit is nog steeds geen pijp).

Le double secret (‘De geheime dubbelganger’), van René Magritte (1927).
Beeld Photothèque R. Magritte

Histoire de ne pas rire is niet de enige tentoonstelling in Brussel die het eeuwfeest van het surrealisme viert. Op twee steenworpen afstand is in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België de tentoonstelling Imagine! te zien. Hier zijn de werken thematisch gegroepeerd, op een associatieve, poëtische manier. Thema’s als ‘Woudbewoners’, ‘Droom en nachtmerrie’, ‘Chimaera’ en ‘Mentale landschappen’ sturen de blik nadrukkelijker dan de chronologische volgorde. Ook is er meer ruimte voor de grensgebieden, er is werk van Marcel Duchamp, Félicien Rops, Jackson Pollock en Alexander Calder, geen surrealisten pur sang. Van Magritte zijn enkele pornografische tekeningen te zien die hij maakte als illustraties voor George Batailles Madame Edwards. Van Man Ray zijn foto’s te zien die hij maakte als reclame voor zeep, prachtige foto’s overigens.

Het museum voor Schone Kunsten laat minder aan de verbeelding over dan de traditionelere maar ook levendigere tentoonstelling van Bozar waarin de clubjes worden behandeld, de tijdschriften, de vriendschappen en de ruzies. Fijn detail bijvoorbeeld: de ergernis van Breton toen Magritte in 1946 met een eigen pamflet kwam, Le surréalisme en plein soleil (Het surrealisme op klaarlichte dag). Het beviel Breton niets dat er afstand werd genomen van zijn manifest. Zijn ergernis was onnodig: de ironie van het absurde dat juist op klaarlichte dag het best te zien zou zijn, past perfect bij een stroming waarin niets doet waar het voor bedoeld is.