N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie Muziek
Poppen & Concertgebouworkest Het Concertgebouworkest speelde een bomvol programma. Behalve Bartóks De wonderbaarlijke mandarijn klonk er ook vijf kwartier nieuwe muziek.
De wonderbaarlijke mandarijn van Bartók, wat is dat eigenlijk voor een stuk? Het heeft een beroemde en pakkende titel en de muziek wordt met enige regelmaat uitgevoerd, maar meestal in de bewerking tot orkestsuite. Is het een opera? Welk verhaal zit erachter? Wie er vrijdagavond bij was in het Concertgebouw zal het vermoedelijk nooit meer vergeten, en dat lag vooral aan de bezielde poppenchoreografie van Duda Paiva, een Braziliaanse danser en choreograaf die al geruime tijd in Nederland werkt.
De wonderbaarlijke mandarijn is een pantomime: het verhaal wordt niet gezongen maar uitgebeeld. Met poppen, in dit geval. En dat gebeurde zó indringend dat je plotseling iedere noot en wending van Bartók snapte. Drie schurken dwingen een meisje om voorbijgangers te verleiden, zodat zij hen kunnen beroven. Een geile grijsaard en een verlegen jongeling – beiden platzak – schoppen ze het podium af. Maar dan maakt de mandarijn zijn entree.
Schitterend uitgelicht schreed de rijke Chinees binnen over het middenpad van de zaal en meteen had hij iedereen in zijn ban. Duda Paiva maakte van de mandarijn (bestuursfunctionaris) een reusachtige en gespierde verschijning – het is geen wonder dat het meisje als een blok voor hem valt, noch dat het de schurken maar niet lukt hem te doden, ook al doorsteken ze hem met een roestig zwaard. Pas als het meisje hem haar liefde schenkt vindt de mandarijn verlossing in de dood.
Verleidelijke poppendans
Drie dansers, Lorenzo Capodieci, Oliver Wagstaff en Yashasvi Shrotriya, vertolkten virtuoos alle rollen, met behulp van poppen die slechts uit een hoofd en lange armen bestonden. Met opgestroopte broekspijpen gaf een van hen het meisje benen bij haar verleidingsdans. De visuele vondsten buitelden over elkaar heen en zorgden beurtelings voor hilariteit en ontroering. Het zou zonde zijn als deze rake voorstelling niet snel nóg eens te zien is.
Het was een lange volle avond, want vóór de pauze had het uitmuntende Concertgebouworkest al vijf kwartier nieuwe muziek gespeeld, waaronder twee Nederlandse premières. Gastdirigent Matthias Pintscher leidde twee delen uit zijn cyclus shirim (2008-2019), een monumentale expressionistische toonzetting van het Hooglied. Bariton Thomas Oliemans maakte indruk als vocale solist, met bezwerende frasen, een soort kalm-smachtende diepte én een mooie falset.
In shir IV trad ook het Groot Omroepkoor aan, aanvankelijk vooral voor zoemende klanktapijten; maar in een adembenemende sequentie, die begon met gefluister, bloeide het op in verrukkelijke harmonieën.
Hoe mooi en opulent gedetailleerd ook, soms zakte de spanning wat weg in deze uitgesponnen shirim-delen. Indrukwekkend van klankverbeelding én vorm was wel de muziek van Nina Senk (1982), een voormalig student van Pintscher. In de eerste drie delen uit haar Concert voor orkest (2019) hield ze strakke regie over borrelende zwavelpoelen van geluid en gewelddadige tektoniek van klankmassa’s. Betoverend hoogtepunt was het verstilde begin van het tweede deel, met een aangestreken harpsnaar en koerende contrabasflageoletten.