Barbra Streisand haalt haar gelijk in haar autobiografie: een antwoord op alle roddel en kritiek

Voor sommigen is ze vooral actrice: dat markante gezicht met priemende ogen uit het romantische The Way We Were (met Robert Redford, 1973), het muziekdrama Yentl (1983) of de comedy Meet The Fockers (2004). Maar voor de meeste mensen is zij een stem: warm, krachtig, met een bereik van drie octaven en een zeldzaam vermogen om uit elk liedje de verhalende essentie te halen. „I am a woman in love, and I’d do anything to get you into my world…”

Barbra Streisand vertolkt gul onze diepste gevoelens, en dat al meer dan zes decennia – jaren waarin ze haar projecten zorgvuldig selecteerde en tussendoor lange stiltes inlaste, waardoor ze altijd een zweem van mysterie en exclusiviteit behield. Verhalen over Streisand waren er intussen genoeg: ze zou een drammer zijn, extreem perfectionistisch, in de greep van een verlammende podiumvrees en verslaafd aan creatieve controle.

Het definitieve antwoord op dat vaak behoorlijk laatdunkende geroddel verscheen vorige week: My Name is Barbra, een turf van een autobiografie. Dit is Streisand totaal en helemaal. Wie hoopt haar boek van meer dan duizend pagina’s op beroemde namen te kunnen scannen om de rest ongelezen te laten komt bedrogen uit: een namenregister ontbreekt. De nu 81-jarige zangeres, actrice en regisseur werkte tien jaar af en aan haar levensverhaal en laat geen detail achterwege, van plaatopname tot camerastandpunt tot lievelingsgerecht (rijstpudding in New York, scones in Engeland). Het boek werd door Robert Neugarten, Barbara Lampe en Theo van der Ster vaardig in het Nederlands vertaald, in een prettig leesbaar, vaak erg grappig parlando. De lichte stijl verraadt de werkwijze van de auteur: Streisand kan niet typen en sprak haar herinneringen in, „vaak in bed”, zoals ze tv-host Stephen Colbert vertelde.

Bij Streisand is het alles of niets, en dit is haar alles: haar visie, haar gelijk, haar antwoord op al die keren dat ze „moeilijk” genoemd werd, „veeleisend”, een „control freak”. Geen van die epitheta ontkent ze: ze is een vakidioot, haar neiging om in elke situatie licht en geluid te willen aanpassen grenst aan het absurde – zelfs in een restaurant herschikt ze het kaarslicht. De vraag is echter of diezelfde eigenschappen bij een man ook zo’n negatieve bijsmaak zouden hebben gekregen, met name in de filmindustrie, waar vrouwelijke regisseurs tot de dag van vandaag een kleine minderheid vormen.

Gezag

Streisand tilde drie keer zelf een film van de grond: Yentl (1983), The Prince of Tides (1991) en The Mirror Has Two Faces (1996). Vooral Yentl, naar een kort verhaal van Isaac Bashevis Singer over een joods meisje uit het begin van de twintigste eeuw dat zich als man verkleedt om te kunnen studeren, was een commercieel en artistiek succes – maar voor Streisand bleef het lastig om haar gezag op een filmset te laten gelden. Ze had best meer films willen maken, maar het was elke keer een uitputtingsslag – en de negatieve publiciteit over haar maakproces hielp niet.

„Een man is krachtig, een vrouw drammerig”, vatte ze het in 1992 samen in een vaak geciteerde speech. „Een man is compromisloos, een vrouw is een kenau. […] Hij toont leiderschap, zij is bazig. Hij is toegewijd, zij geobsedeerd. Hij is vasthoudend, zij meedogenloos.” Wat dit betreft had haar boek op geen beter moment kunnen verschijnen: in de publieke perceptie van Hollywood is sinds #MeToo nogal wat verschoven. De tijd is nu pas rijp voor een vrouwelijk weerwoord.

Als kind liet Streisand zich de mond al niet snoeren. Ze groeit op in een flat in Brooklyn als Barbara Joan: een scharminkel met een jong overleden vader, een kille moeder en een oudere broer die zich weinig van haar aantrekt. Barbara (de tweede ‘a’ schrapt ze als beginnend artiest) leert al heel jong op zichzelf te staan en vindt verlossing in het theater en de bioscoop: zelf zal ze later ook een beroemd actrice worden, dat „wéét” ze gewoon. Dat ze goed kan zingen is bijvangst – zanglessen vindt ze onzin en stemoefeningen doodsaai. Op haar achttiende doet ze mee aan een talentenjacht in een gay club, en vanaf dat moment gaat het razendsnel: haar zelf samengestelde liedjesprogramma wordt een hype, er volgen lyrische recensies, tv-optredens, een platencontract en een hoofdrol op Broadway, in de nieuwe musical Funny Girl.

Wilde rit

Die rol – losjes gebaseerd op het leven van comédienne Fanny Brice – is Streisand op het lijf geschreven, en levert haar een eerste top-10-hit op: People, een van de evergreens die fans nog altijd als eerste met haar associëren. De repetities zijn een wilde rit waarin co-regisseur Jerome Robbins tot het laatst kleine aanpassingen doorvoert, maar de première wordt voor Streisand een desillusie: ze voelt zich gevangen nu ze achttien maanden lang precies hetzelfde zal moeten doen, voor een publiek dat soms al juicht als ze opkomt.

Bovendien keert haar tegenspeler zich tegen haar: Sydney Chaplin is zo beledigd als ze hun affaire voortijdig afbreekt dat hij haar op het podium begint te treiteren door haar binnensmonds uit te schelden. Zo ontstaat haar legendarische plankenkoorts.

Streisand tijdens de opnamen van Yentl, die film waarin ze acteerde, en die ze regisseerde en produceerde.
Foto MGM UA Entertainment

Streisands liefde voor improviseren en haar totaalvisie op elke scène waar ze in zit, blijft mensen – mannen, met name – bij al haar volgende projecten irriteren. „Mevrouw neemt gewoon de regie over. Hou liever je kop en laat de regisseur regisseren!” brult acteerveteraan Walter Matthau haar toe op de set van Hello Dolly! (1969). Matthau en regisseur Gene Kelly blijken ook nog bevriend met Sydney Chaplin: tel uit je winst. „Ik had de jongensclub tegen me in het harnas gejaagd”, concludeert Streisand. Ze zou het nog vaak doen.

My Name Is Barbra had allicht korter gekund – in het laatste deel zakt het wat in, als Streisand’s sterrenstatus is gevestigd en ze zich verliest in opsommingen van prijsuitreikingen, reisjes en alweer een magische avond met de groten der aarde: de Clintons, Madeleine Albright, mode-ontwerper Donna Karan, Prince Charles.

Na de ontmoeting met acteur James Brolin komt ook haar turbulente liefdesleven in rustig vaarwater. De twee zijn sinds 1998 getrouwd, waarbij Brolin tot Streisands opluchting tevreden is met een leven als supporter en tweede viool. Het geluk is haar gegund, maar voor het boek is het een beetje saai: juist in ongemakkelijke situaties betoont ze zich een swingende, ondeugende verteller, die kan putten uit een immens reservoir van anekdotes uit een wonderbaarlijk leven.

Kennedy, Elvis, Brel

Zoals die keer dat ze president Kennedy ontmoet en ze hem tegen het protocol in om een handtekening vraagt: „You’re a doll”, bedankt ze hem, en raakt prompt het kaartje weer kwijt. Of dat optreden van Jacques Brel in Marseille: Streisand is fan, maar na afloop verschijnt het Belgische idool geïrriteerd in de deur van zijn kleedkamer, „een biertje in zijn ene hand en een jonge vrouw in zijn andere”. „Ik denk dat hij ons bourgeouis vond”, aldus Streisand, diep teleurgesteld dat Brel niet eens ‘Ne Me Quitte Pas’ heeft gezongen (dat zou ze haar fans nooit aandoen, besluit ze – dus telkens weer ‘People’, eindeloos ‘Happy Days’).

Of haar eerste ontmoeting met Elvis, waarbij ze alleen maar naar zijn gigantische riem kan staren, en dan die keer dat ze hem tijdens het casten van haar versie van A Star Is Born opzoekt in Las Vegas en hij zich verontschuldigt voor het oponthoud: „Ik heb een probleem. Er cirkelt nu een meisje rond in mijn vliegtuig. […] Ze bleef maar praten en praten, terwijl ik me gereedmaakte voor mijn optreden. Ik werd gek van haar.” Elvis blijkt „heel wat zwaarder” geworden, hij is niet meer „op zijn top” – dat past goed bij de mannelijke hoofdrol in de film, maar het komt zakelijk niet rond en de rol gaat naar Kris Kristofferson.

Nog eentje dan. In 1965 wordt Streisand na een optreden tijdens een benefietavond in Mississippi opeens op haar rug gekust: het is Marlon Brando, haar grote filmheld. „Je vernielt mijn fantasie”, flapt ze eruit, maar als ze elkaar weerzien op een feestje in Londen (gastheer: Warren Beatty) belanden ze in een kamer apart en begint een innige vriendschap. „Ik wil je graag neuken”, zegt Brando, waarop Streisand zegt: „Dat klinkt vreselijk.” Ze wil liever met hem naar een museum – te meer daar Brando’s derde vrouw ook op het feest is.

Streisand voelt zich verwant met Brando’s emotioneel verwaarloosde jeugd, zijn intuïtieve manier van werken én de „knobbel in zijn neus”, die zij erfde van haar aanbeden dode vader, „een heel knappe man”. Brando is een van de meest ontroerende passanten uit het boek. Vol mededogen beschrijft Streisand zijn langzame teloorgang.

Minder geduld heeft ze met haar moeder, die her en der opduikt als een nurks, onaardig, maar minstens zo tragisch personage. Diana Rosen kon zelf heel mooi zingen, maar zag haar dromen gesmoord toen ze in bijna-armoede achterbleef na het plotselinge overlijden van haar man Emanuel in 1943. Twee jonge kinderen, slecht betaald werk, een ongelukkig tweede huwelijk – wat moet die vrouw het moeilijk hebben gehad met het komeetachtige succes van haar dochter, die lastpak die het altijd beter scheen te weten.

De volwassen Barbra citeert Diana’s lompe opmerkingen met de verontwaardiging van een gekwetst kind. Ze mag dan Emmy-, Grammy-, Oscar- en Tonywinnaar zijn, het gebrek aan respons van de vrouw die haar opvoedde blijft een gat in haar ziel. Misschien is dat wat haar fans horen als ze weer eens een van Streisands greatest hits-albums opzetten: een eeuwig hunkeren naar liefde.