Natuurlijk, we gaan over muziek praten, maar eerst trekt Arp Frique op verzoek van de interviewer een aantal dozen onder zijn bed vandaan. In zijn huis in Amstelveen heeft hij nergens anders plek voor de enorme hoeden die hij op het podium draagt bij zijn nieuwste, extravagante muziekproject. In de eerste doos zit een gele hoed met een vierkante rand van bijna een meter bij een meter. De tweede is wit, gedragen als een asymmetrisch achthoekig aureool. Er ligt ook nog een felgroene driehoekshoed, die onlangs in modeblad Mirror Mirror stond.
Hij ontwerpt ze zelf. Arp Frique (artiestennaam van producer Niels Nieuborg) begon er een jaar geleden mee en kwam in contact met Marianne Jongkind, de ontwerper die ook hoeden maakt voor het koninklijk huis. Zij tovert zijn kartonnen modellen om tot draagbare hoeden, Instagram zorgt voor de aandacht. Hij heeft nu een aanvraag liggen van modetijdschrift Harper’s Bazaar. „Dat schijnt best iets groots te zijn.”
Het is allemaal leuk, maar de belangrijkste plek voor de hoeden is het podium. De grote hoofddeksels passen naadloos bij de nieuwe gospel-, funk- en discoshow van Arp Frique & The Perpetual Singers. De hoeden zullen deze zomer meekleuren met het koor en de extatisch aanzwellende synthesizers op festivals als North Sea Jazz en op het hoofdpodium van het vermaarde We Out Here van de Britse muziekconnaisseur en dj Gilles Peterson.
Dus van de slaapkamer terug naar de thuisstudio in de woonkamer, waar het album The Gospel of Jesamy, dat deze week uitkomt, tot stand kwam. Tussen de zestien vintage synthesizers neemt ook zangeres Rocq-E Harrell plaats in haar favoriete knaloranje stoel waarin ze al zoveel uren met Arp Frique over muziek sprak. Ze is een vat vol verhalen over Diana Ross, Stevie Wonder en Aretha Franklin met wie ze in de Verenigde Staten Amerika werkte voordat ze in Nederland verzeild raakte.
De twee spreken ook veel over religie, wetenschap en passie. De liedjes over ‘Jesus’ en ‘The Lord’ die ze samen zingen, hebben een verschillende betekenis voor jehova’s getuige Rocq-E en de als arts opgeleide Arp Frique.
Je maakte eerder albums met Surinaamse en Kaapverdische funk en afrobeat. Waarom opeens gospel?
Arp Frique: „Ik kan uren zitten puzzelen op nummers, als een maniak. Dan zing ik het vaak zelf in, bij wijze van proef. Bij de nieuwe nummers hoorde ik direct dat ik veel meer vocalen nodig had. Een groot geluid, vooral voor de live-uitvoering. Ik hou enorm van klassieke gospel, maar als je dat goed wil doen, moet je iemand hebben die echt gelooft wat hij zingt.
„Ik kwam Instagram-filmpjes tegen van Brandon Delagraentiss, een Amerikaanse gospelzanger die blijkbaar gewoon hier in Nederland woont. Toen ik bij zijn koor kwam kijken viel me een vrouw op die zich kleiner maakte dan ze was. Na afloop zei Brandon: ‘Ja, dat is Rocq-E!’. Maar ik had geen idee wie ze was.”
Het zegt iets over de gescheiden werelden waarin ze werken. Rocq-E zingt al sinds de jaren tachtig in Nederland, vooral in theaterproducties en grote shows. Toen ze hier op tournee was met Diana Ross, werd ze verliefd op een man van de Nederlandse fanclub met wie ze een jaar later trouwde. Ze raakte ook bevriend met een andere Ross-fan: Ruth Jacott. En later ook met Gordon. Die twee introduceerden haar in de Nederlandse showbusiness.
In 1978, in Los Angeles, zong ze al met het Love Unlimited Orchestra van Barry White op het huwelijk van Aretha Franklin en acteur Glynn Turman. „Aretha bood aan om ons te managen, maar ze bleek niet zo’n goede manager. She’s a homegirl. Heel anders dan Diana, met wie ik dertien jaar werkte maar die altijd zakelijk en afstandelijk bleef. Aretha gaat gewoon thuis voor je koken. Ze had een witte piano die helemaal onder de nicotinevlekken zat. Maar haar stem… Goddelijk, ik heb er geen ander woord voor.”
Ben je grootgebracht met gospel?
Rocq-E: „Ik kende de oude gospel van mijn oma, maar dat vond ik toen heel ouderwets. Het waren de meiden van het koor van Diana Ross die me echt in de kerkmuziek introduceerden. Ze gaven me cassettebandjes en toen raakte ik geobsedeerd. Maar ik was altijd al heel religieus. Met mijn moeder bestudeerde ik de bijbel en geloof zal altijd een heel belangrijk deel van mijn leven zijn.”
Op dit album staan funk- en discoliedjes met teksten als ‘I’m looking for the Holy Ghost’ en ‘I call on Jesus!’, maar die zijn geschreven door iemand die dat zelf niet gelooft.
Arp Frique: „Dat is niet helemaal waar, ik geloof wel in een creator, ik hang alleen geen religie aan. Maar ik snap je vraag. Gospel betekent letterlijk het verspreiden van de goede boodschap. Er is echt veel aan te merken op de kerk als instituut. Kijk naar de geschiedenis, hoe het gebruikt wordt om mensen te onderdrukken. Ik snap mensen die anti-religie zijn heel goed. Maar als ik liedjes schrijf, wil ik vooral positieve energie overbrengen.”
Je had ook ‘The Lord’ kunnen vervangen voor ‘my baby’, zoals de eerste soulzangers dat ooit deden. Maar je kiest voor expliciete gospel.
Arp Frique: „Het zit er allebei in, ook meer abstracte teksten. Maar inderdaad, er is bijvoorbeeld een nummer over de Holy Ghost, als onderdeel van de heilige drie-eenheid.”
Rocq-E: „Voor mij is dat alweer anders. Jehova’s Getuigen geloven niet in de drie-eenheid. Voor ons is de Heilige Geest de kracht van God.”
Arp Frique: „Oh? Kijk, dat vind ik super interessant. Mij gaat het om de gemene deler: ik weet dat Rocq-E en ik op veel punten min of meer hetzelfde vinden. Voor mij is ‘God’ ook natuur, of de wetenschap. In de details verschillen we.”
Rocq-E: „Het waren juist die expliciete gospelteksten die me hebben overgehaald om mee te doen met dit project. Door deze muziek bereiken we mensen die normaal nooit naar een kerk zouden gaan. Na ons allereerste optreden in een club in Leiden, met allemaal jonge mensen, kon ik urenlang niet slapen. Ze waren zo gretig en enthousiast. Wisten zij wat ze meezongen? Ik denk het niet. Iets in mijn spirit zegt dat het een signaal is om door te gaan met dit project.”
Wat maakt gospel tot zulke extatische muziek?
Rocq-E: „Toch die boodschap. Als ik zo’n liedje zing, is het echt voor God.”
Arp Frique: „Het heeft ook te maken met harmonieën. Als twee mensen in harmonie zingen is dat geweldig, en als er een derde bij komt, krijg je een akkoord. Dat is iets magisch, of ja, goddelijks. Dat lukt alleen als je er echt in gelooft. Er zit een theatrale kant aan gospel.”
Rocq-E: „Precies. En daarom moet je live niet bang zijn om groot uit te pakken. Het maakt mij niet uit of dat met funk, disco en gekke hoeden is. Ik kan niet wachten tot we deze songs een keer met een koor van twintig man kunnen zingen.”
Single ‘Elena’
The Gospel of Jesamy van Arp Frique & The Perpetual Singers komt 28 maart uit.
Met de nodige overdrijving zou je kunnen stellen dat je van Nachtwacht van NITE alleen het deel na de pauze hoeft te zien. Want dat uur balt alles samen wat de voorstelling wil zeggen en geeft alles wat je in het theater hoopt te ervaren. Je wordt ondergedompeld in één lange sterfscène, waarin dans, theater en dans versmelten tot een beeldschoon tableau van menselijke eindigheid. Het is puur natuur: de laatste draai aan de onstuitbare cyclus van het leven.
Een oude vader gaat dood, in zijn bed, met geweeklaag van kinderen. Ze zijn omringd door een in witte gewaden en witte kappen gestoken geestenleger van twintig personen, die swingend en musicerend de dodenreis begeleidt, met een vervoerend requiem dat uitmondt in een funky beat, terwijl een schipper des doods de mogelijke betekenissen en uitingsvormen van de dood opsomt. Deze aanstekelijke fantasie van een stervensuur wordt gevangen in een schitterend toneelbeeld: een langzaam uit de lucht naar de grond zakkend dode-bomenbos, geworteld in grote kluiten aarde.
Bravo. Amen. Einde.
Zag ik ooit een indrukwekkendere sterfscène? Ik kan het me niet heugen. Jack Wouterse is als mooi verweerde verschijning een betreurenswaardige stervende, ook al is daarvoor duidelijk geworden dat hij bij leven allesbehalve een goedhartige man was. De kinderen, broer en zus, Bien de Moor en Sanne den Hartogh, zijn zalig tragikomisch in hun opgekropt verdriet. Kleindochter Sarah Janneh schreeuwt in doorleefd verdriet haar ingewanden eruit. De dansers dragen de dode hoog op handen, op de klanken van het Asko Schönberg ensemble, met weerbarstige trombone, geplukte snaren en percussie.
Traktatie
Het deel voor de pauze is eveneens een visuele traktatie, maar met twee uur ook te lang. In het luxe verzorgingshuis waar de oude vader ligt met zijn vrouw is er een groot team van perfectionistisch ingestelde verplegers en dokteren, die hem tot in het absurde monitoren. Dansers rollen en springen over het bed, waarin hij zijn lijf laat betasten. Gaandeweg begrijpt hij steeds minder van zijn situatie, en als zijn vrouw overlijdt, raakt hij de weg kwijt.
Jack Wouterse maakt die lijdzaamheid en verwarring knap invoelbaar. Hij heeft niet veel tekst, maar als hij een zin uitspreekt dan scheurt hij met zijn diepe stemgeluid de lucht aan stukken.
De twee kinderen hebben almaar ruzie, want de bazige zoon kan niet omgaan met de fysieke dimensies van ziekte, terwijl hij zich ook verzet tegen het pamperen van een vader die hij eigenlijk verafschuwt. De zorg komt neer op de toch al bijna overspannen zus. Tussen hen in dwarrelt de kleindochter, die wel oprecht oog heeft voor haar opa. Die compassie verpakt ze ook in liedjes, waarbij Sarah Janneh laat horen hoe goed ze kan zingen.
Er zit veel herhaling in dat eerste deel, in terugkerende scènes met de verpleging en het geruzie, en daardoor gaan die twee uur nogal slepen. Waarbij de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het niet hielp dat het bij dit bezoek ontoelaatbaar warm en benauwd was in de Rotterdamse Schouwburg. Na de pauze was de zaal gelukkig koeler en wel leefbaar.
Uiteindelijk komen lijden, wanhoop en acceptatie allemaal bij elkaar. Niet voor het eerst weet regisseur Guy Weizman een aangrijpend verhaal te vertellen in een theatrale vorm die met dans en muziek één geheel wordt. De laatste, treurige levensdagen, het ongemak bij familie, voorbij het verzet tegen de dood raken, de angst voor het grote niets afschudden: in Nachtwacht krijgen die complexe emoties magnifiek gestalte.
Nooit was de ophef over de verdeling van de subsidie door het Fonds Podiumkunsten zo groot. In juli 2024 maakte het fonds bekend welke theater-, dans- en muziekgezelschappen en festivals voor een periode van vier jaar subsidie zouden krijgen. Dat veel gerenommeerde en geliefde makers de steun van het fonds verloren werd alom als onbegrijpelijk en ongelukkig ervaren. Viktorien van Hulst, directeur van het Fonds Podiumkunsten, zag het aankomen. „Vanaf half mei, toen het zich begon af te tekenen heb ik elke dag een als-dit-als-dat-scenario in mijn hoofd afgespeeld.”
Maar berekeningen van andere methodes van toekenning toepassen, leidden niet tot het inzicht dat er een minder pijnlijke uitkomst mogelijk zou zijn geweest. Het aantal aanvragers was overstelpend, het budget nu eenmaal verre van toereikend. Afgewezenen lieten het er niet bij zitten. Er kwamen 66 bezwaarprocedures. Drie met succes. Die organisaties krijgen meer geld dan het fonds ze aanvankelijk toekende. Tien tot vijftien organisaties zullen nog de stap naar de rechter zetten, verwacht Van Hulst.
40 procent van de 127 makers die in de periode 2025-2028 vierjarig subsidie krijgen, kreeg dat de afgelopen periode niet. Er was een groep van 59 instellingen die wel een positief advies kregen, maar toch geen geld, omdat ze minder punten scoorden dan andere. Ze stonden onderin de rangschikking en belandden onder de zogeheten ‘zaaglijn’: het moment dat er geen geld meer over was. Tot de afgewezenen behoorden gerenommeerde ensembles als Wunderbaum, De Warme Winkel en BOG: groepen die de afgelopen jaren bijvoorbeeld werden uitgenodigd door het Holland Festival als gelijken van makers van internationale allure.
Van Hulst: „Mijn voorganger verstuurde, mede omdat het ministerie van Cultuur bij twee rondes het budget alsnog verhoogde, 50 afwijzingen. Wij moesten er 150 sturen.”
De kritiek richtte zich onder meer op onduidelijke uitleg en criteria van het fonds. Op haar kantoor bij het fonds, gelegen in een toren op het Centraal Station in Den Haag, benadrukt Van Hulst dat de procedures correct zijn verlopen. „We zien dat we het goed gedaan hebben, want er is niets gegaan op een manier die niet klopt met de regeling die we hebben gemaakt.” Maar Van Hulst erkent ook dat „het effect is dat een grote groep organisaties, die een publiek hebben dat van ze houdt en die van belang zijn voor podia in het land, niet meer meerjarig ondersteund kunnen worden in de komende periode”.
Op basis van gesprekken met het veld maakt het fonds, voorafgaand aan de start van de procedure, een inschatting van het aantal aanvragen. Dat het er zoveel meer werden, had het niet verwacht. „Bij de afgelopen twee rondes voor meerjarige subsidie, is er telkens geld bijgekomen om degenen die onder de zaaglijn eindigden, toch te honoreren. Daardoor zijn we steeds meer instellingen gaan ondersteunen. Een groot deel van die groepen doet ook weer aan talentontwikkeling. Dus die extra ruimte zorgt uiteindelijk ook voor meer aanvragers.”
Een cruciaal twistpunt was de beslissing van het fonds om de plannen voor de toekomst en niet het getoonde werk centraal te zetten in het oordeel over kwaliteit. Volgens Van Hulst omdat op verzoek van de toenmalige staatssecretaris van Cultuur, Uslu, de afspraak is gemaakt om prestaties uit de coronatijd niet mee te wegen. Maar in de uitgangspuntenbrief van Uslu staat dat de toets van de prestaties van de afgelopen jaren „licht” moet zijn. En er staat: „De inhoudelijke beoordeling daarentegen kan nooit ‘licht’ zijn.”
Van Hulst: „We hebben naar prestaties gekeken als referentie. Om te wegen of plannen aannemelijk waren in het licht van prestaties uit het verleden.”
Hoe zwaar weegt die referentie?
„Wil je dat op een schaal van 1 tot 10? Dat kan ik je niet geven.”
Het fonds probeert elk criterium te kwantificeren. Waarom dit niet?
„Het is geen wiskunde. Het is een intersubjectief gesprek van mensen met kennis van podiumkunsten die een registratie van een voorstelling bekijken en dan beoordelen of het plan een goed beeld geeft van wat een organisatie in de toekomst voor zich ziet.”
Wunderbaum kreeg vorig de prijs voor beste voorstelling in Duitsland. Van de adviescommissie van het fonds krijgt de groep voor artistieke kwaliteit een ‘voldoende’, in de rangorde een zesje. Hoe kan dat?
„De commissie kijkt naar de artistieke kwaliteit van de plannen. Bij Wunderbaum is er waardering voor de prestaties van het gezelschap, maar vraagtekens bij de plannen voor de toekomst.”
Door de nadruk op plannen te leggen, ligt de nadruk nu eerder op de vaardigheid plannen te kunnen schrijven dan op het maken van goede voorstellingen. Is dat eerlijk?
„Met meerjarige subsidies zijn grote bedragen gemoeid. Dan verwachten we dat mensen een goed plan kunnen schrijven. Het gros van de aanvragers heeft ook echt een goed plan geschreven.”
Een van de dingen die voor de buitenstaanders moeilijk te begrijpen is, is de ‘ontschotting’ van de commissies. Kenners van dans, theater, muziek en spoken word zitten samen in een commissie, vanuit de gedachte dat er veel multidisciplinair werk wordt gemaakt en ze elkaar kunnen aanvullen. Het leidt er ook toe dat bijvoorbeeld danskenners over theater en theaterkenners over dans moeten oordelen.
Het voelt alsof de bakker de slager keurt en de slager de bakker. Het fonds vindt dat geen probleem. Waarom niet?
„Met ontschotting hebben we goede ervaringen met commissies in andere regelingen. Daar gaat het best goed met ‘de bakker en de slager’. Wij moeten ervoor zorgen dat er voldoende disciplinekennis in iedere commissie aanwezig is. Een groot aantal zaken kun je ook beoordelen als je verstand hebt van podiumkunsten in de brede zin van het woord.”
Theatermakers werden ook afgerekend op weinig informatie over het verhaal of de spanningsboog van te maken werk. Maar zij zeggen: zo voorbedacht maak je geen kunst. Dat ontstaat in het repetitieproces. Zulke makers worden benadeeld.
„Ik denk dat dat niet waar is, want we hebben heel veel makers gehonoreerd die op die manier werken. Als je weet langs welke lijnen je wilt gaan werken en vertelt hoe je dat repetitielokaal ingaat en met welke thema’s je gaat werken, dan kun je een goed plan schrijven zonder dat je precies weet hoe een voorstelling eruit gaat zien.
Nieuwe makers die nu instromen in de regeling hebben zelf berekend dat zij, met 40 procent nieuwe instroom in elke periode, er over acht jaar weer uit liggen. Is dat een duurzaam systeem?
„We hebben te veel makers die meerdere periodes achter elkaar ondersteund zouden willen worden met rijkssubsidie. Dat is de koude realiteit.”
Als zich gaat aftekenen dat zoveel relevante makers afgewezen worden, maakt u als fondsdirecteur dan nog een integrale afweging om ongelukken te voorkomen?
„Ik heb wel eens aan een collega gevraagd: hoe kan het nou dat dit of dat? Maar dan was er een goed verhaal. Ik kijk of het proces goed is verlopen. Als de directeur de macht zou hebben om hier en daar zelf nog wat te veranderen, dan heet dat willekeur. Al onze aanvragers hebben recht op dezelfde beoordeling. Anders kan ik als een verlicht despoot het geld net zo goed in mijn eentje verdelen.”
Een andere nieuwigheid was een politieke opdracht die de subsidieverdeling flink opschudde: meer regionale spreiding. Het fonds gaf punten voor een standplaats buiten de Randstad, en voor ‘evenredige spreiding’ van de optredens over het land. De precieze norm werd gebaseerd op de door de aanvrager in het plan genoemde aantal uitvoeringen in de regio, als percentage van het totaal aantal uitvoeringen. Een groep die vaker speelt in ‘de regio’ dan een andere groep, maar ook nog vaker in de eigen standplaats dan die andere groep, krijgt daardoor toch minder punten, omdat het aandeel regio kleiner is.
De norm werd dus na het indienen van de plannen bepaald. Gevolg is dat afgewezenen zeggen dat ze met twee optredens in Nijmegen meer, wél subsidie hadden gekregen. Van Hulst: „Daar is een keuze in gemaakt en iedere keuze kun je betwisten. Dat het verschil soms klein is, is pijnlijk en vervelend. Dat snap ik.”
Gaat het fonds dat een volgende keer anders doen?
„Voorheen is besloten dat we niet kijken naar aantallen optredens, op verzoek van het veld, opdat makers zich niet over de kop werken. We kijken naar hoe goed je werk in verhouding verspreid is over het land, ongeacht hoe veel voorstellingen je speelt. Het effect is dat mooie grote tournees niet méér gewaardeerd worden dan kortere tournees. Dat voelt gek. Of dat anders moet, is zeker iets waar wij over nadenken. Maar alles hangt af van wat de politiek wil.”
Zijn er meer regels waarvan je kunt concluderen dat die een volgende keer beter anders kunnen?
„Ik zou het fijn vinden als we de volgende keer op de een of andere manier ook meer, of weer, waarde kunnen toekennen aan het feit dat je een groot draagvlak hebt, aan dat je dus veel mensen bereikt. Dat is nu een gemis, en dat is andere jaren niet zo uitgepakt. Ook voor podia is die uitkomst vervelend, horen we overal.”
De 59ste editie van het grote cabaretfestival Cameretten in Den Haag zal exclusief toegankelijk zijn voor deelnemers die zich identificeren als vrouw of als non-binair. Dit heeft de organisatie van het festival vandaag bekendgemaakt. „We hopen de deuren wagenwijd open te zetten voor vrouwen”, zegt directeur Frank Heijman.
De grootste en langstlopende cabaretwedstrijd biedt nieuw talent een belangrijke plek om zich te tonen. Bekende namen die het festival eerder wonnen zijn onder anderen Paul de Leeuw, Bert Visscher en Daniël Arends. Brigitte Kaandorp en het duo Plien & Bianca staan in een klein rijtje met slechts een paar andere vrouwelijke winnaars.
„De cabaretwereld wordt nog steeds gedomineerd door mannen”, zegt Heijman. Dat blijkt ook uit de statistieken van het festival. Sinds de oprichting in 1966 bestaat 80 procent van de deelnemers uit mannen. Van de 55 mensen die zich vorig jaar aanmeldden, waren er slechts 5 vrouw. En de halve finales van 2024 kenden enkel mannelijke kandidaten. „Dat patroon willen we doorbreken. We hopen dat de komende editie bijdraagt aan het gesprek over de man-vrouwverhoudingen in onze wereld”, zegt Heijman.
Ruimte maken
Door het festival alleen open te stellen voor vrouwelijke en non-binaire deelnemers, wordt mannen de kans ontnomen om zich op het Cameretten-podium te presenteren. Is dat geen voorbeeld van uitsluiting? Heijman: „We zien het niet als uitsluiten, maar juist als ruimte maken. Dat kan niet zonder dat anderen een pas op de plaats moeten maken.”
Ook hoopt de organisatie met deze beslissing een bredere dialoog op gang te brengen, aldus Heijman: „Het is een maatschappelijke kwestie. In directies of besturen is de man-vrouwverhouding vaak net zo scheef. Dat is nooit in balans geweest.”
„Af en toe is het nodig om een bepaalde groep voor te trekken, om verandering teweeg te brengen”, reageert Monique Aalbers, organisator van het Leids Cabaret Festival. Samen met Cameretten en het Amsterdams Kleinkunst Festival vormt het Leids het trio meest relevante talentenwedstrijden in het cabaret.
1 aprilgrap
Aalbers merkt ook dat de man-vrouwverhouding in de cabaretwereld een punt van aandacht is, ook bij het Leidse festival. „Onze aanpak is meer dat we andere evenementen organiseren om aandacht te geven aan vrouwelijk cabaret. Tijdens comedyavonden hebben we speelmomenten voor vrouwelijke cabaretiers ingericht. Dat willen we uitbreiden: meer ruimte voor beginners, en meer speelmomenten. Ook willen we workshops opzetten voor aanstormende vrouwelijke cabaretiers, zodat zij zich meer ‘empowered’ voelen om mee te doen aan ons festival.”
Of ze zelf ook een soortgelijke actie als Cameretten hebben overwogen? „We hebben vorig jaar een 1 aprilgrap bedacht met dezelfde boodschap: alleen vrouwelijke cabaretiers zouden mogen meedoen.” Niet serieus bedoeld dus, maar wel met een vergelijkbare achterliggende boodschap, volgens Aalbers: „Vrouwen moeten zich ook geroepen voelen om deel te nemen.”
Op de vraag hoe het komt dat mannen de cabaretwereld overheersen, lijkt geen eenduidig antwoord te zijn, ziet ook Aalbers: „Het heeft niks te maken met dat mannen meer humor zouden hebben. We hebben briljante vrouwelijke cabaretiers.”
De organisatie van Cameretten heeft voorlopig nog niet verder gedacht dan de komende editie. Heijman: „We zijn nog steeds een festival dat jonge talenten de kans biedt om te bouwen aan een professionele carrière. Daarin zal niks veranderen en ik verwacht dat we dit jaar ook weer een heel mooie lichting zullen afleveren.”