Je kunt ook boeken schrijven tegen beter weten in – of tegen de klippen op. Zeker als het gaat om het Israëlisch-Palestijnse ‘conflict’ of de genocidale oorlog in Gaza. Twee auteurs met politieke wortels in Israëlisch links, of wat daar nog van over is, doen een dappere poging, de een vanuit historisch perspectief, de ander vanuit de giftige actualiteit.
In Off-White. The Truth About Antisemitism probeert de Britse journalist Rachel Shabi (1973), telg uit een Joods-Arabische familie, de kluwen te ontwarren waarin het begrip antisemitisme is geraakt, een ‘knoestige, almaar groeiende puinhoop’. Shabi schrijft onder meer voor The Guardian, haar eerdere boek Not the Enemy: Israel’s Jews from Arab Lands (2009) werd bekroond. Ook in dit nieuwe boek toont Shabi haar linkse engagement, met als doel het onderwerp antisemitisme te redden uit handen van uiterst rechts, dat het op een perverse manier heeft geannexeerd, en links wakker te schudden. Pervers, omdat juist dit rechts antisemitische antecedenten heeft. Het wentelt zich in filosemitisme om een anti-migratie-agenda door te drukken ten dienste van de ‘Joods-christelijke beschaving’ (een term waar Shabi zich aan stoort gezien de eeuwenlange christelijke Jodenhaat). Israël draagt bij aan de verwarring door kritiek op het land standaard te brandmerken als antisemitisch.
Resultaat: in de onrust om antisemitisme slaat de hypocrisie je in het gezicht. Rechtse ‘vrienden van Israël’ encanailleren zich moeiteloos met gepatenteerde antisemieten. De Hongaarse leider Viktor Orbán voerde een lastercampagne tegen de Joodse miljonair George Soros, online al jaren het mikpunt van Jodenhaat. De grofste antisemieten vindt Shabi onder Amerikaanse christenzonisten, beschreven in het interessantste deel van haar boek. Neem de Texaanse tv-prediker John Hagee, die Israël ziet als ‘klok van God’: eerst moeten de Joden terug naar het bijbelse land, dan keert Jezus weer en zal de Eindtijd aanbreken. De Gaza-oorlog wordt in zijn kringen bejubeld. Een zonderling? Hagee sprak in 2007 op het congres van AIPAC, de grootste Israëlische lobbyclub in de VS en hield in 2018 een toespraak bij de opening van de Amerikaanse ambassade in Jeruzalem.
Linkse vrienden
Maar Shabi spaart haar linkse vrienden niet. In hun strijd tegen ander racisme zijn zij het antisemitisme uit het oog verloren. Ze herkennen het niet eens meer of doen het verwijt reflexmatig af als laster. Die blinde vlek is deels het gevolg van het conjuncturele karakter van Jodenhaat, vergeleken met andere, openlijker vormen van racisme. Joden gelden als ‘westers’ en ‘wit’ (vandaar dat actrice Whoopi Goldberg de Holocaust geen racisme vond, want die was iets ‘tussen witte mensen’). Alleen, dat is voorwaardelijk want volgens Shabi is dit typisch voor antisemitisme: het lijkt weg, tot het plotseling weer opduikt. En dan ben je niet ‘wit’ meer (zie de titel van haar boek).
Dat is wat er gebeurde na de mondiale kredietcrisis (2007-2008), de corona-pandemie (2020-2022) en nu de Gaza-oorlog: anti-Joodse stereotypen en complotdenken zijn helemaal terug.
Ook afkeer van Israël speelt links parten, meent Shabi. Ze deelt de progressieve kritiek op Israël als apartheidsstaat en verdedigt de pro-Palestijnse protesten tegen de oorlog. Tegelijk hekelt ze het simpele gebruik van settler colonialism als slagzin die alles verklaart en schuld en onschuld binair verdeelt. Ze wijst erop dat de Balfour Verklaring van 1917, waarin Londen zich schaarde achter het streven naar een Joods ‘thuis’ in Palestina er kon komen omdat de Joden juist niet werden gezien als witte Europeanen (maar als ongewenste vreemdelingen).
Naast solidariteit met de Palestijnen bepleit ze daarom contacten open te houden met Israëlische en andere Joden die kritisch zijn over de natie, maar zich er niettemin mee verbonden voelen. Ook moet links antisemitisme weer leren herkennen, zeker in eigen kring. Of die aanbevelingen helpen, is maar de vraag, al biedt Shabi’s betoog in elk geval meer dan genoeg aankopingspunten voor een écht gesprek. Lezenswaardig is haar integere en genuanceerde boek hoe dan ook.
Dissidente historicus
Dat geldt ook voor een andere poging om tegen de klippen op lichtpuntjes te zoeken in de duisternis. In Israel Palestine, Federation or Apartheid? probeert de dissidente historicus Shlomo Sand (1946) oude, onconventionele uitwegen uit het conflict nieuw leven in te blazen.
Sand, in Israël controversieel om zijn stelling dat ‘het Joodse volk’ een recent product van het zionisme is, graaft in zijn jongste boek een onderbelichte kant van dat zionisme op: een pacifistische onderstroom die niet aandrong op onderwerping of verdrijving van de Arabische bevolking maar op samenleven in één staat. Overigens meent Sand dat ook pas sinds de jaren vijftig echt sprake kan zijn van een ‘Palestijns volk’. Behalve stedelijke elites zagen de meeste bewoners van Palestina zich begin twintigste eeuw nog allereerst als Arabieren of moslims.
In dit boek presenteert Sand in kort bestek een reeks bekende en minder bekende Joodse denkers en activisten die zich inspanden voor een binationale of federatieve staat. Die waren niet schaars: ‘Bijna alle zionistische groepen hebben ooit binationalisme of federalisme bepleit’ als modus vivendi met de Arabische bevolking’. Met name toen Ottomaans Palestina na de Eerste Wereldoorlog Brits mandaatgebied werd (1920-1948), braken zionisten zich het hoofd over wenselijke en mogelijke nieuwe staatsvormen.
Naast een exclusief Joodse staat deden drie alternatieven de ronde. Het radicaalst: één democratische staat met gelijke rechten voor iedereen, Joden en Arabieren. Twee: een federatie naar Zwitsers, Canadees of Belgisch model, met een centrale regering maar ook regionale parlementen of interne regionale autonomie zoals in Spanje. Drie: een meer losse ‘confederatie’, zoals de Europese Unie, zonder gedeeld burgerschap.
Op de finesses van die voorstellen gaat de historicus Sand helaas niet in, hij is vooral geïnteresseerd in de organisaties en personen die ze uitdroegen. Zoals het Joodse Brit Shalom (‘Alliantie voor vrede’), dat actief was tot 1933. Verwant waren de Liga voor Joods-Arabische Toenadering (1939) en de Palestijnse Communistische Partij (1922), anti-zionistisch en met zowel Joodse als Arabische leden tot scheuring van de partij in 1943.
Sands portretten van kopstukken uit die bewegingen zullen soms een verrassing zijn voor anti-zionisten die er voorlopers in menen te herkennen. Neem Arthur Rippin (1876-1943), een Duits-Joodse jurist en econoom die zich inzette voor gelijkberechtiging van Arabische Palestijnen – maar volgens Sand tegelijk ‘de radicaalste rassentheoreticus van het zionisme’ was. Of Gershom Scholem (1897-1982), beroemd kenner van Joodse mystiek en anti-imperialist maar ook een ‘religieuze chauvinist’. En de beroemde filosoof Martin Buber (1878-1965), volgens Sand een ‘völkische denker’ die contra de seculiere zionisten vond dat Israël juist niet moest zijn ‘zoals alle andere naties’, maar een unieke, religieuze staat moest worden, tot heil van de mensheid.
Vooruitziende blik
Een vooruitziende blik kan sommigen niet worden ontzegd. Hans Kohn (1891-1971), nationalisme-onderzoeker en bestuurder van Brit Shalom, vreesde al vroeg dat het zionisme op den duur een ‘klein, tot de tanden bewapend land’ zou produceren, ‘een broeinest van overdreven nationalisme’. Een Joods Sparta zogezegd – een ideaal voor hard liners als Vladimir Jabotinski die geloofden in het recht van de sterkste, maar een schrikbeeld voor zionistische pacifisten.
Nu een Palestijnse staat achter de horizon lijkt verdwenen, steken die oude staatkundige ideeën opnieuw de kop op bij kritische Israëlische en Palestijnse intellectuelen. Hoe reëel zijn ze? Sand is niet optimistisch. Israël ziet zichzelf onverminderd als thuishaven voor Joden wereldwijd. Palestijnen hameren op het ‘recht op terugkeer’ van alle vluchtelingen uit 1948 en hun nazaten. Die twee wensen zijn onverenigbaar.
Hoe kijken Palestijnse denkers op hun beurt aan tegen de voorstellen die Sand heeft opgegraven? Veelzeggend genoeg is het hoofdstuk daarover een van zijn kortste. Lang hadden Palestijnse leiders geen belangstelling voor federale of bi-nationale constructies omdat het streven naar een eigen staat het doel was (en voor Hamas de vernietiging van Israël).
Inmiddels ligt voor Palestijnse intellectuelen de ‘één-staat-oplossing’ (tussen de Jordaan en de Middellandse Zee) weer prominent op tafel. Maar tot zijn spijt – en tussen de regels door ook wel argwaan – bespeurt Sand in hun publicaties ‘een gebrek aan serieuze aandacht voor de vraag wat er tussen de zee en de rivier moet gebeuren met de huidige en toekomstige Israëlische Joden’. Ook meer gematigde Palestijnse intellectuelen ontwikkelen op dat punt ‘geen serieuze alternatieve strategie’, stelt hij somber vast.
Zelf blijft Sand stug doorgaan. Een binationale staat zou ‘de meer realistische en humane’ optie zijn, schrijft hij. Maar het zit er vooralsnog niet in. Erger, er zijn ‘momenteel geen politieke opties in zicht om een nieuwe ramp te voorkomen’.
Hij hoopt dat hij ongelijk heeft – en dat hoop je met hem.