N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Turkije Zeven maanden na de aardbeving in Turkije ziet de zwaar getroffen stad Antakya er nog altijd uit als na een bombardement. In containers en tenten proberen inwoners iets als een leven te leiden. Voor rouw om de doden is nauwelijks plaats.
Een patiëntenpas. Een matras van een ziekenhuisbed. Een doosje medicijnen tegen zenuwpijn (Karbalex, 600mg). De resultaten van een röntgenscan. Een gescheurde doktersjas. Een nepbloem.
Tussen de brokstukken van het staatsziekenhuis van de Turkse stad Antakya liggen overal nog de sporen van vergane levens. Ruim een half jaar later na de aardbevingen van 6 februari is het puin nog altijd niet volledig opgeruimd. Patiëntendossiers en ID-kaarten, compleet met namen en foto’s, blakeren in de zon.
Handan Karacan, een twintigjarige vrouw met donker haar, lag die vroege ochtend op de vijfde verdieping van dit ziekenhuis. Ze was student en pas getrouwd (Karacan is de achternaam van haar man), maar de studie en de liefde verliepen moeizaam. Mentaal ging het zo slecht met Handan, dat haar vader haar had laten opnemen voor psychische hulp. Vier uur voor de aardbeving, rond middernacht, belden de twee een laatste keer met elkaar. Handan klonk bang en zei dat ze weg wilde, zegt haar vader. Hij beloofde haar de dag erop te zullen ophalen. Maar hij heeft zijn dochter, of haar lichaam, nooit meer gezien.
„Hoe kan ik zeker weten dat ze dood is?”, zegt haar vader, Ayhan Balikçi, in zijn tuin in de nabijgelegen stad Samandag. „Ik heb twee weken lang bij het puin gewacht. Is ze verbrijzeld door een graafmachine? Of leeft ze nog? Een paar anderen op die verdieping hebben het overleefd, misschien zij ook. Misschien ligt ze ergens in een coma. Die kans is denk ik één of twee procent. Daar klamp ik me aan vast. Doe ik dat niet, dan schiet ik mezelf dood.”
Balikçi, een 49-jarige man met kalend hoofd en een volle, onverzorgde baard, zit op een matras in zijn tuin. De grond is bezaaid met sigarettenpeuken. Het is snikheet en soms glijden er slangen langs zijn bed, vertelt Balikçi. Toch zit hij hier al maanden, dag en nacht. „Mijn huis is onbeschadigd, maar binnen liggen Handans kleren”, zegt de vader. „Het ruikt er zelfs naar haar. Dat kan ik niet aan, dus blijf ik hier.”
Balikçi zit hier de hele dag te bellen en te sms’en. Niet zozeer met vrienden of familie, die spreekt hij juist steeds minder, maar met de overheid. Eerst belde hij alle ziekenhuizen af met de vraag of zijn dochter gevonden was. Nu doet hij navraag bij instanties die dna-testen uitvoeren op overblijfselen in anonieme massagraven. Het antwoord is volgens hem altijd hetzelfde: „Uw verzoek is doorgegeven aan de relevante autoriteiten. We komen bij u terug.”
„Maar wannéér dan!”, roept Balikçi uit. „Ik snap dat het in het begin langzaam ging, maar we wachten nu al bijna zeven maanden?” Hij laat de eindeloze lijst berichtjes op zijn telefoon zien. „Ze zouden hun verontschuldingen moeten aanbieden”, zegt hij. „Eerst komen ze pas vier dagen na de aardbeving opdagen om mensen te redden. Nu laten ze de families van de vermisten eindeloos in onzekerheid leven. Het voelt als een tweede dood.”
Verwaarlozing
Het gevoel van verwaarlozing drukt zwaar op Hatay, de provincie waar Antakya de hoofdstad van is en die het zwaarst geraakt is door de aardbevingen van februari. Destijds lieten reddingswerkers dagenlang op zich wachten, nu komt ook de wederopbouw veel minder snel op gang dan beloofd. Het historische centrum van de 2.300 jaar oude stad (de Bijbelse naam is ‘Antiochië’) doet nog altijd aan als een platgebombardeerd oorlogsgebied.
Aan rouwen komen veel mensen nauwelijks toe. Ook diegenen die hun geliefden wel een graf konden geven, zeggen veelal dat ze simpelweg te druk zijn met overleven om hun verlies te verwerken. Bovendien is de verwoesting zo allesomvattend, dat mensen niet weten hoe ze opnieuw kunnen beginnen. Sommigen doen ondanks alles een poging, veel anderen zakken weg in een staat van apathie.
Dit alles valt te verwachten na een natuurramp die volgens officiële cijfers aan meer dan 50.000 mensen het leven kostte. Toch strookt de huidige situatie in Hatay niet met de beloftes die de Turkse regering voorafgaand aan de verkiezingen in mei deed. „We zullen Hatay nooit alleen laten”, zei president Erdogan in een toespraak in maart, waarin hij benadrukte dat het puinruimen versneld was en zijn regering binnen één jaar 319.000 nieuwe woningen in heel het aardbevingsgebied zou bouwen. In Hatay alleen al zou diezelfde maand nog begonnen worden met de bouw van ruim 40.000 huizen, twitterde Erdogan.
Die cijfers vallen lastig te controleren. In juni gaf de Turkse minister van Binnenlandse Zaken aan dat er in Hatay (dus ook op het platteland) zo’n 33.000 woningen „zijn aanbesteed” en dat „het bouwproces voortduurt”. Hoeveel huizen er al af zijn, liet hij in het midden. De krant stuitte tijdens een vierdaagse reis door Hatay op prille bouwwerkzaamheden in olijfboomgaarden rondom Antakya, maar niet in de stad zelf. Daar draait alles nog om puinruimen, een proces dat nog jaren kan duren.
Het verwoeste centrum van Antakya
Het zorgt voor desillusie en verbittering. „Ik stem nooit meer op de AKP”, zegt Ibrahim Sinirgeç (48) vanuit zijn kiosk in het verwoeste centrum. Naar eigen zeggen stemde hij zijn hele leven op de regeringspartij, ook bij de laatste verkiezingen, in mei. „Ze belden persoonlijk op en zeiden: de president staat aan jullie zijde, we zullen nieuwe huizen voor jullie bouwen, we zullen jullie alles gratis geven. Dus gaven we ze onze stem, maar sindsdien hoorden we niets meer.”
Sinirgeç verkoopt samen met zijn zoon flesjes water en loten voor de nationale loterij. De negenjarige jongen gaat niet naar school en woont met zijn ouders in een tent. Het gezin moet rondkomen van 7.500 lira (260 euro) per maand, zegt Sinirgeç. Hij kan nauwelijks eten op tafel krijgen, laat staan een nieuw huis kopen. „De regering zegt dat we 500.000 lira (bijna 17.500 euro) subsidie zullen krijgen, maar een huis kost al snel het viervoudige.”
Als de situatie niet verandert, wordt het oorlog hier
Ibrahim Sinirgeç (48)
Rond de kiosk bedelen jonge kinderen om flesjes water. Ze zoeken naar oud ijzer tussen de ingestorte gebouwen. Daar kwamen onlangs nog menselijke overblijfselen onder vandaan, vertelt Sinirgeç. „Een maand geleden kwam nog een hond het puin uit met iemands voet in zijn bek”, zegt hij. „Het is hier een jungle. Er is geen orde, geen wet en geen hulp.”
De vader vreest voor geweldsuitbarstingen. „Als de situatie niet verandert, wordt het oorlog hier. Mensen die geen huis hebben en hun kinderen niet te eten kunnen geven, gaan vroeg of laat in de aanval”, zegt hij. Gevraagd tegen wie het geweld zich zal richten, wordt hij bijgevallen door een klant die net een lot komt kopen. „Tegen de regering en de Syriërs.”
Die Syriërs – de provincie Hatay telde vorig jaar bijna 430.000 geregistreerde Syrische vluchtelingen, zo’n 20 procent van de bevolking – zijn er nog slechter aan toe dan Turkse burgers. „De Turken krijgen containers om in te wonen, wij niet”, zegt Heba, een Syrische vrouw die met haar drie kinderen in een geïmproviseerd tentenkamp langs een autoweg woont. Ze staat voor haar tent, haar kinderen springen om haar heen. „Hier wonen is zwaar in deze hitte. We hebben te weinig water en veel mensen zijn ziek door diarree en schurft.”
Naast het kamp, dat de Syriërs zelf hebben gebouwd, liggen de brokstukken van de appartementen waar de meesten van hen eerst woonden. De vraag is of ze dat in de toekomst weer kunnen doen, en dat komt niet alleen door geldzorgen of de trage wederopbouw. „Onze oude huiseigenaar heeft onze registratie ingetrokken”, zegt Heba. „Dat kan gevolgen hebben voor onze verblijfsstatus.”
De man die de leiding heeft over het kamp, Suphi Hatice, is positiever over de Turkse overheid. „Ze geven ons stroom, water en tenten”, zegt hij. „We hopen alleen dat we naar een containerkamp mogen voordat de winter aanbreekt. Maar ja, heel veel mensen hebben hulp nodig. De regering doet wat ze kan.”
Containerkampen
Hoewel de huizenbouw trager verloopt dan beloofd, deelde de regering volgens officiële cijfers uit de maand juni bijna 260.000 tenten uit en bouwde zij 115 containerkampen met meer dan 100.000 wooncontainers. Ook wordt er gratis voedsel uitgedeeld en legde de overheid ziekenboegen in containers aan ter vervanging van ingestorte of beschadigde ziekenhuizen.
Ondertussen gaat het puinruimen en de sloop van beschadigde gebouwen onvermoeid door. In een verlaten deel van de stad, dicht bij de Orontesrivier, klinken nog na middernacht het gegrom van graafmachines en de doffe dreunen van neerstortend beton. „Eén gebouw kost ons één nacht”, zegt een man die aan de sloop meewerkt en niet wil dat zijn naam gepubliceerd wordt. Hij drinkt een biertje voor zijn auto en rust wat uit, terwijl de koplampen zijn collega in de graafmachine bijschijnen. „We werken dag en nacht voor onze stad.”
„Alles wat je hier ziet, moet tegen de vlakte”, zegt Ali Osman, die overdag met zijn puinwagen door het historische centrum rijdt. Veel gebouwen zijn hier honderden jaren oud. Voor een paar hangt een bord van het Ministerie van Cultuur dat verbiedt het erfgoed zonder toestemming te slopen. Op veel andere huizen en winkels hebben mensen de tekst „niet slopen!” gekalkt, met hun telefoonnummer erbij. Die laatste berichten worden genegeerd, vertelt een andere puinruimer.
„Alles schoonmaken gaat een jaar of vijf duren”, zegt Osman vanachter het stuur van zijn wagen. Op een werkdag van tien uur kan hij zes wagens met puin verplaatsen. Hij verdient omgerekend iets meer dan 400 euro per maand. Dat geld krijgt hij niet van de overheid, maar van een privébedrijf. „In heel Hatay zijn er denk ik tussen de honderd en tweehonderd van dat soort bedrijven aan het werk”, zegt Ali. „De staat kan dit niet alleen aan.”
Deze geprivatiseerde wederopbouw is juist het gevolg van jarenlang AKP-beleid, zegt Lütfü Savas, de burgemeester van de grootstedelijke gemeente Hatay en lid van de grootste oppositiepartij CHP. „Bij een ramp als deze ligt verantwoordelijkheid bij de staat”, zegt hij vanuit zijn kantoor in een expositiecentrum in de heuvels buiten Antakya. „Maar de staat heeft onvoldoende capaciteit, want de AKP heeft staatsbedrijven 21 jaar lang geprivatiseerd.”
De aannemers aan wie de sloop en wederopbouw wordt uitbesteed, willen winst maken. De burgemeester vreest dat ze daardoor minder zorgvuldig zullen omgaan met Antakya’s historisch erfgoed en vervolgens vooral eenvormige, karakterloze flats zullen aanleggen. Om dat te voorkomen, pleit hij voor meer maatschappelijke inspraak bij de wederopbouw en organiseert hij begin deze maand een conferentie met historici, architecten en lokale organisaties. „Ik hoop dat de regering zal luisteren naar hun voorstellen.”
Verkiezingen
Maar de politieke polarisatie is in Turkije zodanig dat de AKP-regering slecht communiceert met oppositiegemeentes. „De regering negeert ons gewoon”, zei Savas in een spraakmakend televisie-interview twee weken voor de aardbevingen, waarin hij vertelde dat Ankara zijn brandbrieven over aardbevingsrisico’s onbeantwoord liet. Sindsdien gaat de samenwerking met enkele ministeries beter, zegt de burgemeester, maar hij vreest dat dit van korte duur zal zijn. „In maart zijn er lokale verkiezingen”, zegt hij. „De regering heeft haast om te laten zien wat ze doet, dus denk ik dat ze snel beslissingen zal doordrukken waar we later spijt van gaan krijgen.”
Maar de keuze tussen snelheid en zorgvuldigheid bestaat niet, zegt dokter Ali Kanatli, hoofd van de Hatay-afdeling van de Turkse Artsenvereniging. „Dat is een schijntegenstelling. Je kunt prima snel én zorgvuldig handelen. Waar het misgaat, is dat de uitvoerders de verkeerde prikkels volgen: ze worden in de eerste plaats gedreven door winst in plaats van het algemeen belang.”
Dat heeft ook gevolgen voor de volksgezondheid, ziet de arts. Om goedkoper uit te zijn, houden veel sloopbedrijven houden zich volgens hem niet aan veiligheidsvoorschriften. Zo besproeien ze ingestorte gebouwen tijdens het slopen lang niet altijd met water en vervoeren ze puin in open wagens. „Dat zorgt voor veel extra stof ”, zegt Kanatli. „Dat bevat asbest, zware metalen en andere chemicaliën waar je astma, kanker, vaatziektes en hersenaandoeningen van krijgt. Ik vrees dat er hierdoor in de toekomst nog veel meer doden zullen vallen.”
Kanatli is al sinds 6 februari non-stop bezig patiënten te helpen. Nu 61 klinieken en 5 ziekenhuizen niet meer operationeel zijn, houdt hij praktijk in een container en reist hij de regio af, op zoek naar patiënten. „Ons grootste probleem is een gebrek aan informatie”, zegt hij. „Omdat er nauwelijks openbaar vervoer is, kunnen mensen ons vaak niet bereiken. We hebben geen idee hoeveel mensen ernstig ziek in hun container of tent zitten.”
Waar Kanatli eerst vooral druk was met amputaties, botbreuken en onderkoelingsverschijnselen, stuit hij de laatste tijd op steeds meer psychische klachten. De meeste van zijn patiënten slapen volgens hem gemiddeld zo’n drie à vier uur per nacht, worstelen met onverwerkte rouw en lijden aan paniekaanvallen. Psychologen zijn er veel te weinig en de emotionele solidariteit tussen mensen onderling neemt snel af. „Mensen vragen niet langer hoe het met de ander gaat”, zegt hij. „Iedereen zit veel te diep in zijn of haar eigen wanhoop.”
Ayhan Balikçi, de vader van de verdwenen Handan, kan er over meepraten. Hij slaapt drie uur per nacht, ziet steeds minder vrienden en heeft nergens zin in, vertelt hij, maar van psychologische hulp wil de gebroken vader niets weten. „Waarom zou ik?”, zegt hij. „Ik wil helemaal niet blij zijn. Mijn leven is voorbij.”
Balikçi is gestopt met het drinken van alcohol, zegt hij, maar veel andere mensen in Hatay zeggen dat drankproblemen gestaag toenemen. Dat zorgt ook voor meer geweld binnen gezinnen, ziet dokter Kanatli, met name tegen vrouwen. Het geeft een andere lading aan de speelse tekst in neonletters die aan de muur van het heropende Zeytin Konagi-café in Antakya hangt: stop thinking, start drinking.
Toch zitten er in dit café ook weer meerdere verliefde stelletjes aan de bar. In Antakya zie je ondanks alles ook veerkracht en de wil om het leven weer op te pakken. Gevluchte inwoners keren weer terug omdat ze hun stad niet in de steek willen laten. Winkels en restaurants openen hier en daar voorzichtig hun deuren. En tussen de ruïnes van de stad worden zelfs weer rijlessen gegeven.
„Het gaat erom dat je een doel hebt”, zegt Süleyman Kosar, de eigenaar van Saymin Et Lokantasi, één van de bekendste restaurants van Antakya. De man met grijze krullen en een oorring in de vorm van een slagersmes staat op een plein voor de overdekte keuken die hij heeft laten optrekken naast het geraamte van zijn restaurant. „We zijn twee maanden na de aardbeving heropend”, zegt hij. „Eerst was ik naar Izmir (een kuststad in West-Turkije) gevlucht, maar ik zat er enorm in de put. Pas toen we terugkeerden en opnieuw begonnen, ging het weer beter. Het was een vorm van therapie.”
Zijn restaurant zit die avond bomvol. Een rij sierheggen scheidt het terras van het puin verderop. Klanten genieten van lamskebab, gegrilde kip en de pittige mezze waarom Antakya in heel Turkije beroemd is. Aan één van de tafels brengt een pas getrouwd bruidspaar een toast uit met een glas raki.
„Als ik oude klanten zie, omhelzen we elkaar”, zegt Kosar. Hij doet er alles aan om de prijzen zo laag mogelijk te houden: een lamskebab met een lading bijgerechten kost omgerekend 3,50 euro. „We willen dat iedereen kan komen, want we weten hoe belangrijk deze plek voor mensen is. Ze komen hierheen om weer even gelukkig te zijn.”
Terugkeren en opnieuw beginnen werkte. Het was een vorm van therapie
Süleyman Kosar eigenaar van één van de bekendste restaurants van Antakya
Een paar tellen
Naast de brokstukken van het ziekenhuis waar Handan vermist raakte, staat een klein, relatief onbeschadigd huis. Er brandt licht. Mustafa Belli (71) en zijn schoonzus Ferdhane Kaplan (53) springen op als ze bezoek zien aankomen. Onmiddellijk zetten ze vijgen, thee en een waterpijp neer. „Je kunt hier blijven slapen”, zegt Belli. „Ons huis is gebouwd van sterk materiaal.” Helaas gold dat niet voor het staatsziekenhuis, vertelt hij. „Zes jaar geleden was er besloten dat het gesloopt moest worden omdat het niet aardbevingsbestendig was, maar dat is nooit gebeurd. Het stortte in een paar tellen in.”
Kan het zijn dat iemands dochter die op de vijfde verdieping lag misschien toch nog leeft? Belli schudt resoluut het hoofd. „Ik was hier dag en nacht”, zegt hij. „Alle levenden en doden zijn gevonden. Die dochter over wie je het hebt, is natuurlijk dood.” Haar familie zou dat moeten accepteren, vindt Belli, die zelf zijn vrouw, zijn zoon en drie kleinkinderen verloor. „Het lot is het lot”, zegt hij terwijl hij aan zijn waterpijp trekt. „Wie is heengegaan, komt niet meer terug”. Maar als hij hoort dat Handans vader niet weet of en waar zijn dochter begraven is, valt Belli stil. „Dat verandert de zaak”, zegt hij. „Als je geen graf hebt, kun je nooit vrede vinden.”
Naamlozen
Langs een autoweg aan de rand van Antakya steken honderden houten planken uit de vlakte. Er staan geen namen op, alleen nummers, oplopend tot 930. ‘De begraafplaats van de naamlozen’, heet deze plek. Van een deel van deze anonieme doden is dna afgenomen, voordat ze begraven werden. Vervolgens wordt er naar een match gezocht met familieleden van vermisten, die eveneens hun dna kunnen afgeven. Zo zijn sommige doden geïdentificeerd: aan hun planken hangen dan naambordjes, een knuffel of een shirt van iemands favoriete voetbalclub.
Ayhan Balikçi gaf al een half jaar geleden zijn dna af, maar hij is nooit gebeld. Als Handan inderdaad dood is, dan is haar dna volgens hem waarschijnlijk niet afgenomen voordat ze is begraven. In zulke gevallen kan de overheid de graven ruimen om alsnog onderzoek te doen.
„Waar wachten ze op?”, zegt Balikci vanuit zijn tuin. „Open de graven, stuur een team forensisch biologen en verlos ons uit deze onzekerheid. Dit kan zo gebeurd zijn, maar ze lijken alles te vertragen. Als ik ze bel, vertellen ze niet eens hoeveel graven ze nog te gaan hebben. Alsof het een staatsgeheim is.”
Eens per maand komt Balikci daarom van zijn matras af en reist hij naar de begraafplaats van de naamlozen. Hij wil zelf kunnen checken hoeveel graven al geïdentificeerd zijn en hoeveel er nog onderzocht moeten worden. „Iedere keer tel ik alle graven”, zegt de vader. „Maar nooit weet ik welke ik moet aanraken.”
De begraafplaats van de naamlozen