Anita DeFrantz was een van de eerste invloedrijke vrouwen bij het IOC: ‘Het is een eer om de eerste in iets te zijn, maar het is belangrijker om niet de laatste te zijn’

Anita DeFrantz (71) was vijf toen haar vader, een sociaal werker, haar en haar broer vroeg in de auto te stappen. Het zwarte gezin woonde in Indianapolis, „de meest noordelijke stad in het Amerikaanse zuiden” zoals haar vader het ooit omschreef – en dat was niet als compliment bedoeld.

Het sneeuwde, weet DeFrantz nog. Haar vader wilde iets belangrijks laten zien. En toen stopte hij bij een bord met de tekst: ‘Don’t be here after dark – nigger.’ In haar boek My olympic life: a memoir, uit 2017, noemt DeFrantz de autorit „een van de meest vormende ervaringen in mijn jeugd”.

Die dag werd „een zaadje geplant”, zegt DeFrantz tijdens een Zoom-gesprek vanuit haar studeerkamer in de Verenigde Staten. Door dat zaadje zou ze zich de rest van haar leven uitspreken tegen onrecht. Als advocaat, maar ook in de functies die ze de afgelopen veertig jaar in de sportwereld vervulde: als lid van het Internationaal Olympisch Comité (IOC), als vice-voorzitter van het IOC en als lid van de Commissie voor Juridische Zaken van het IOC – om er een paar te noemen.

Links: Anita De Frantz met FIFA-voorzitter Sepp Blatter in 2010.
Rechts: de olympische medaille-uitreiking in 1976.

Foto’s: Kevork Djansezian/Getty Images, Heinz Kluetmeier / Getty Images

U was heel jong, maar weet u nog wat u dacht of voelde toen u dat bord zag?

„Ik begreep het niet. Mijn ouders probeerden mijn drie broers en mij wel vaker aan het denken te zetten. Tijdens het eten werd er veel gediscussieerd. Vooral mijn moeder vond het belangrijk dat we situaties goed doorgrondden en van alle kanten bekeken. En die situaties dienden zich vanzelf aan. Een paar jaar na die autorit bezochten we een pretpark. Zwarte mensen werden niet geacht pretparken te bezoeken. Toen mijn broer en ik bij de botsauto’s stonden te wachten – mijn vader was een stuk verderop – stapte een man op ons af. Ik dacht dat hij bezorgd om ons was, tot mijn vader erbij kwam staan en de man verdween. Mijn vader vóelde dat we werden lastiggevallen. Weer wat later zat ik in zijn kantoor toen hij vroeg wat ik aan de wereld zou geven als ik een toverstaf had. Een interessante vraag van een volwassene. ‘Eten’, zei ik. ‘Als je niet eet, kan je niet nadenken en als je niet kan nadenken, kan je geen bijdrage aan de maatschappij leveren.’ Als kind heb ik nooit honger geleden, maar kennelijk wist ik dat veel kinderen in de VS zonder eten naar bed gingen.”

Als tweedejaars student maakte u kennis met de roeisport. Na het halen van uw bachelor – u volgde inmiddels een rechtenstudie – vocht u voor een plek in het nationale team. Een jaar nadat dat gelukt was haalde u als captain van de Acht brons op de Spelen van 1976 in Montreal. Maakte u zich toen al hard voor gelijkheid en inclusiviteit?

„In Montreal verbaasde ik me erover dat mannelijke en vrouwelijke deelnemers van hetzelfde land gescheiden sliepen in het olympische dorp. Er waren drie onderkomens voor mannen en één voor vrouwen. Toen ik als vice-voorzitter van het organisatiecomité voor de Spelen van Los Angeles in 1984 de verantwoordelijkheid kreeg voor het ontwerp van het olympische dorp, ben ik me daar meteen mee gaan bemoeien. ‘Die scheiding is belachelijk’, zei ik tegen mijn collega’s. ‘Laat olympische comités weten hoeveel bedden ze krijgen en laat ze zélf beslissen wie waar slaapt. Daar hebben wij niks mee te maken’.”

En?

Ze lacht. „Iemand noemde het ‘een revolutionair idee’. Het plan moest langs het bestuur van het IOC, maar het is uiteindelijk wel uitgevoerd.”

Anita DeFrantz in 1997.
Foto Bob Riha, Jr./Getty Images

Heeft uw roeicarrière u veel gebracht, behalve medailles?

„De Olympische Spelen hebben mij vooral veel gebracht. Omdat menselijke excellentie daar wordt gevierd. Je doet je best als sporter, tegen de besten van de wereld. De uitslag staat voor eeuwig in de boeken. Het is zo bijzonder om deel uit te maken van een gezamenlijk streven naar excellentie. Dat streven is uniek voor het menselijke ras. Heb je ooit dieren aan een startlijn zien staan om over horden te springen? Ik heb alleen mieren over takjes zien klimmen om een plas over te steken.”

Zijn de Spelen ook bijzonder omdat afkomst, huidskleur, inkomen en uiterlijk – zaken die veel mensen bezighouden – ondergeschikt zijn aan sportieve prestaties?

„Dat is zeker waar.”

En konden de sportieve ambities van een jonge vrouw in de jaren zeventig op waardering rekenen?

„Niet altijd, maar dat deed me niets. Mijn ouders leerden me: jaag je dromen na. Laat je niet afleiden door mensen die barrières opwerpen. Zoek uit hoe je barrières omzeilt.”

In de afgelopen decennia wist DeFrantz meerdere barrières te omzeilen, vooral als het om genderongelijkheid ging. Toen ze in 1995 voorzitter werd van de nieuw opgerichte IOC Women in Sport Commission, liet ze onderzoek uitvoeren naar de manier waarop media mannen- en vrouwentoernooien verslaan. De uitkomsten waren „onthutsend”, zegt ze. Media stopten vier keer zo veel geld in mannentoernooien als vrouwentoernooien. Vrouwensport werd in één of twee minuten zendtijd afgedaan.

Maar ook in respect en toon waren de verschillen groot. Commentatoren maakten grapjes tijdens vrouwenwedstrijden. Soms kenden ze de namen van deelnemers niet. Bij de aankondiging van tenniswedstrijden werden mannen met hun achternaam geïntroduceerd en vrouwen met hun voornaam. „Infantiliseren”, noemt DeFrantz het.

Bij het Amerikaanse collegebasketbalkampioenschap werden mannen onder trompetgeschal aangekondigd. „Iedereen was opgewonden over wat deze giganten nu weer zouden laten zien.” Bij de vrouwen werd een filmpje getoond van een speeltuin met glijbaan en schommels. De presentator vertelde dat de moeder van een van de deelneemsters nooit had verwacht dat haar dochter tot zoiets in staat was.”

Wat heeft u met dat onderzoek gedaan?

„Ik ben ermee naar sportzenders NBC, ABC en CBS gegaan. ‘Door mannen en vrouwen gelijk te behandelen kunnen jullie maatschappelijke verandering afdwingen’, zei ik. Aanvankelijk leek er iets te veranderen, maar na een paar jaar vervielen de omroepen weer in hun oude gewoonten. Verandering is niet moeilijk, maar het moet worden aangemoedigd om te beklijven.”

In 1986 werd u IOC-lid, als vijfde vrouw. In 1997 werd u verkozen tot vice-voorzitter van het IOC, als eerste vrouw. Vervult dat u met trots?

„Het is een eer om de eerste in iets te zijn, maar het is belangrijker om niet de laatste te zijn. Ik doe mijn werk naar behoren en hoop zo de weg voor anderen te plaveien.”

Hoe kreeg u dingen voor elkaar in dat mannenbastion?

Ze haalt haar schouders op. „Magie.”

Portret van Anita DeFrantz.
Foto Greg Martin / IOC

U houdt het liever geheim?

Ze schudt haar hoofd. „Door consistent te zijn en een beroep te doen op logica. Zo van: ‘We willen dat meer mensen gaan sporten, maar dat lukt alleen als je iedereen gelijk behandelt.’ Mensen hebben niet dezelfde levenservaring. De kunst is van elkaar te leren.”

U zag uw collega’s als mensen, niet als mannen en vrouwen. Het zou een les van uw moeder kunnen zijn.

„Zo heb ik het nooit bekeken, maar ja, inderdaad.”

U beukt niet tegen het glazen plafond?

„Ik heb geleerd me meer bewust te zijn van wat zich om mij heen afspeelt. Als kersvers IOC-lid werd ik voor het eerst uitgenodigd voor een diner. Honderd gasten waren over tien tafels verdeeld. Van mijn tafel was ik het enige IOC-lid en de enige vrouw. Ik stond te wachten bij mijn stoel en merkte dat mijn disgenoten ook stonden. Pas toen ik ging zitten, ging de rest zitten. Inwendig lachte ik. Werd mij zoveel macht toegedicht?”

Waar bent u na al die jaren van besturen het meest trots op?

„Dat ik deel uitmaakte van een team dat voor meer gelijkheid heeft gezorgd. Ik zeg ‘meer’ omdat we er nog niet zijn. Er staan deze zomer in Parijs evenveel onderdelen voor vrouwen als mannen op het programma, maar het aandeel vrouwelijke coaches blijft ver achter bij de mannen [13 procent op de vorige Spelen, in Tokio]. En ook de media-aandacht voor vrouwensport buiten de Spelen om valt in het niet bij die voor mannensport. Waar ik wel heel blij mee ben, is de aanstelling van een vertrouwenspersoon in het olympisch dorp. Als sporters denken misbruikt te worden door hun coach, kunnen ze zich daar melden. Zo proberen we het net te sluiten rond coaches die zich aan grensoverschrijdend gedrag schuldig maken. Nog te vaak weten die de dans te ontspringen.”

Mensen hebben niet dezelfde levenservaring. De kunst is van elkaar te leren

Tot slot: het vraagstuk rond seksediversiteit verdeelt de topsport al langer. In veel sporten moeten vrouwen met een hoge testosteronspiegel medicijnen slikken om aan vrouwencompetities mee te kunnen doen. Hoe staat u erin?

„Wedstrijden moeten veilig en eerlijk zijn, maar er zijn ook mannelijke sporters met veel testosteron. Ik ben geen wetenschapper, maar één ding weet ik wel: het IOC zal nooit medische gegevens van sporters delen met derden, zoals hardloopster Caster Semenya is overkomen. Ik ben absoluut geen voorstander van wat World Athletics doet: atleten met een hoge testosteronspiegel voorstellen om oestrogeen te slikken. Alsof je iemand vraagt troebel water te drinken.”

Is het immoreel?

„Ik weet niet of ik zo ver wil gaan, maar ik sluit het niet uit.”