Amerikaanse veiligheidsdienst had ‘communicatieproblemen’ op dag van aanslag op Trump

Op 13 juli, de dag van de mislukte moordaanslag op de voormalige Amerikaanse president Donald Trump, functioneerde de veiligheidsdienst die hem beveiligde niet naar behoren: er waren communicatieproblemen met lokale politieagenten in Butler, Pennsylvania, en een „gebrek aan zorgvuldigheid” onder sommige medewerkers. Dat blijkt uit een intern onderzoek van de veiligheidsdienst, waarvan een deel vrijdag gepresenteerd werd.

Zo was er geen goede radioverbinding tussen lokale agenten en agenten van de veiligheidsdienst. Terwijl lokale agenten de 20-jarige schutter, die later acht kogels in de richting van Trump zou afvuren, in het vizier hadden, wisten beveiligers die bij de Republikeinse presidentskandidaat stonden dat nog niet. „Als ze het geweten hadden, hadden ze kunnen besluiten om Trump te verplaatsen”, zei de nieuwe baas van de veiligheidsdienst Ronald L. Rowe in een persconferentie over de bevindingen.

Door gebrekkige uitleg van de veiligheidsdiensten, wisten lokale agenten niet hoe er precies gecommuniceerd werd, waardoor ze ervan uit gingen dat agenten van de veiligheidsdienst hun berichten ontvingen.

Bij een openbaar verhoor over de gebeurtenissen van 13 juli erkende de toenmalige directeur van de veiligheidsdienst Kimberly Cheatle al dat er veel was misgegaan: de late ontdekking van de schutter noemde ze „grootste operationele mislukking” van de veiligheidsdienst sinds de moordpoging op toenmalig president Ronald Reagan in 1981. Kort erna nam ze ontslag.  


Liveblog


Amerikaanse veiligheidsdienst had ‘communicatieproblemen’ op dag van aanslag op Trump