Toen ze een jaar of dertien was, liet Nemonte Nenquimo vier kerngezonde kiezen trekken. „Ik loog dat ik enorme tandpijn had”, vertelt de inheemse vrouw uit het Ecuadoriaanse deel van het Amazonewoud. In een junglehutje beitelde een oudere dorpsgenoot daarop vier tanden – met grof geweld en zonder verdoving – uit haar mond. „Het voelde alsof er in mijn hoofd een vuur ontbrandde, maar ik sloot mijn ogen en zette door”, herinnert ze zich een kwart eeuw later. „De drie maanden erna kon ik amper kauwen. Mijn moeder kon alleen planten voor me koken. Mijn ouders waren zo boos op me.”
Nenquimo groeide de afgelopen jaren uit tot een van de bekendste milieuactivisten van Zuid-Amerika, vooral nadat ze met haar Waorani-volk in 2019 een rechtszaak won tegen nieuwe olieboringen in hun territorium. Het Amerikaanse tijdschrift TIME nam haar een jaar later op in zijn tophonderd van invloedrijkste mensen ter wereld en onder anderen filmster Leonardo DiCaprio ging haar strijd voor de Amazone steunen. De baanbrekende uitspraak wordt gezien als belangrijk precedent voor inheemse volkeren die hun gebied willen beschermen tegen buitenstaanders die uit zijn op oliewinning, mijnbouw of houtkap.
De jonge Nemonte had juist nog een grote fascinatie voor alles wat van buiten het regenwoud kwam, beschrijft ze in haar woensdag te verschijnen autobiografie Dochter van de Amazone. Dat ze zichzelf vrijwillig aan een martelgang onderwierp voor haar gebit, kwam door de evangelische zendelingen in haar jungledorp. Deze Amerikanen hadden rechte, spierwitte tanden, zij had een spleetje tussen de bovenste voortanden. „Ik wilde ook van die mooie, glanzende tanden”, vertelt Nenquimo op het kantoor van Hatchett, haar internationale uitgever in Londen. Dan gooit ze haar hoofd in de nek, spert haar mond open en wijst de implantaten aan die ze heeft moeten laten zetten. „Twee missen er nog. Het is al zo lang geleden, maar ik heb nog altijd zo veel spijt.”
In haar boek geeft Nenquimo vele voorbeelden van hoe de komst van ‘de Beschaving’ het bestaan van de Waorani overhoop heeft gehaald. Eeuwenlang weerde het geïsoleerd levende volk indringers door hen dood te spiesen met hun meterslange speren van palmhout. Maar midden jaren vijftig krijgt één zendelinge na meerdere mislukte pogingen toch voet aan de grond, waarna in haar kielzog buitenlandse oliemaatschappijen het woud betreden. Die doen niet alleen kunstgebitten cadeau aan oudere Waorani, maar delen ook pannen, hakmessen, brood, rijst en cola uit. De nomadische, zelfvoorzienende gemeenschap wordt stap voor stap de westerse geldeconomie ingezogen.
Niet vlooien in de kerkbankjes
Het gemak waarmee een deel van de Waorani zo in een paar decennia eeuwenlang beproefde gebruiken en rituelen opgeeft, verklaart Nenquimo uit de materiële aantrekkingskracht van ‘de Beschaving’. Als kind meed ze aanvankelijk de kerk. „Omdat ik er rechtop moest zitten, je de hele tijd stil moest zijn. Van de predikant mochten de oma’s ons tijdens de dienst niet controleren op haarluis. Terwijl ik het juist zo fijn vond om gevlooid te worden.”
Maar als zevenjarige kijkt ze ook enorm op tegen haar leeftijdgenootje Stephanie, dochter van de Amerikaanse predikant in haar dorp. Het meisje draagt altijd mooie jurken en nieuwe rubberlaarzen, en belooft haar ooit mee te nemen naar haar thuisland Amerika. In de hoop bij haar in het gevlei te komen, laat Nenquimo zich uiteindelijk dopen in de rivier. Pas na die bekering tot het christendom krijgt ook zij een hemelsblauwe jurk en roze haarspeldjes, en mag ze bij Stephanie pannenkoeken komen bakken op een gasfornuis.
De zendelingen mogen denken dat ze de inheemsen, ‘wilden’ in hun ogen, daadwerkelijk bekeren of ‘redden’ met het verkondigen van hun Blijde Boodschap; Nemonte Nenquimo weet inmiddels beter, zegt ze. Zodra de evangélicos wegtrekken en geen cadeautjes meer kunnen uitdelen, verdampt het geloof, ziet ze in haar thuisdorp Nemonpare. „Het is als het huis dat ze er bouwden. Dat is nu oud en staat op instorten. Niemand gaat op zondagen nog naar de kerk, iedereen gaat gewoon weer naar de waterval, op jacht of vissen.”
In haar cultuur is er geen kerk, legt ze uit: „Er bestaat wel een God van het universum, die we moeten respecteren. Via die God hebben we water, de aarde, planten, dieren, medicijnen. We moeten die God dankbaar zijn voor het geven van vruchten, van wijsheid en van onze dromen. Maar een Jezus, die geboren is zoals de Bijbel zegt, met zijn kruis en zijn bloed, die bestaat niet in mijn cultuur.”
In haar ervaring effent het zendingswerk het pad voor de oliemaatschappijen en andere buitenlandse bedrijven. Gekerstende, ‘beschaafde’ inheemsen verzetten zich immers niet tegen het slaan van nieuwe boorputten of openstelling van het bos voor economische exploitatie.
In haar boek noemt ze dit ‘de tong van de boa’. Als die slang met zijn tong flitst kan hij elk dier betoveren, waardoor het zwak wordt en gevangen kan worden. Haar grootvader legde dit als volgt aan haar uit, schrijft ze: „‘Voor ons hier in het bos is de wereld van de witte man de tong van de boa. Het laat ons onze zintuigen verliezen, kleintje’.”
Hoe krachtig dit wapen was, maakte haar opa zelf mee toen er onder de Waorani een opstand broeide tegen de Amerikaanse zendelingen als wraakactie voor een grote uitbraak van polio, een ziekte die met hen meekwam. Nenquimo: „Heel veel Waorani, ook mijn familieleden, werden ziek of overleden toen. Maar mijn grootvader niet: die sliep gelukkig liever niet in het dorp, maar met de honden bij de rivier. Mijn grootvader en mijn ooms wilden toen de missionarissen doden. Ze bereidden zich voor op oorlog, hadden hun lansen al klaar.”
Reeds bekeerde Waorani-vrouwen van een andere clan hielden hen tegen. „Zij zeiden dat God al van hun plannen wist, dat Hij daarom iedereen ziek maakte, de benen van de mensen verlamde en hen koorts gaf.” De polio was een straf van God voor hun oorlogsplan. „Zo werden ze geïntimideerd om niet aan te vallen. En ze geloofden het. Het was heel verdrietig.”
Misbruikt op de missiepost
Bijna haar hele jeugd is Nenquimo in de greep van de tong van de boa. Ze loopt weg van haar familie, belandt op een missiepost verderop in het woud, waar de missionaris haar seksueel misbruikt. Voordat ze – zoals vele slachtoffers voor haar – zwanger kan raken, wordt ze door hem naar een missiepost in Quito gestuurd, de hoofdstad van Ecuador hoog in het Andesgebergte.
Uiteindelijk keert ze als twintiger terug naar de jungleregio, maar niet naar het Waorani-territorium zelf. Ze vestigt zich zoals meer jongeren van haar volk in een sloppenwijk in Shell, een begin jaren veertig door de gelijknamige Nederlands-Britse oliemaatschappij gesticht stadje aan de rand van het woud. Het is in die zoekende periode dat Nenquimo in contact komt met Waorani-vrouwen die zich al verzetten tegen de oliewinning. Niet langer met speren, maar met petities, rechtszaken en demonstraties. Zo daalt het besef in hoe ze door de westerlingen en hun ‘Beschaving’ bedrogen is, beschrijft ze in haar boek.
‘Ik had ze vertrouwd. Ik dacht dat ze beter waren dan wij. Hun huid, hun tanden, hun kleren, hun vliegtuigen, hun beloften. Maar nu wist ik dat ze geen grenzen kenden. Dat ze alles wilden hebben. Ze wilden onze ziel redden, onze verhalen veranderen en ons land stelen.’
„Als kleine Nemo zag ik al dat wanneer een blanke man kwam, hij op me neerkeek”, legt ze uit in Londen. „Ze verdiepen zich niet in ons, ze landen nooit echt. Dat is tot op heden het probleem. Daarom wilde ik in het boek ook vertellen dat we niet gered willen worden [de oorspronkelijke, Engelstalige versie heet ‘We will not be saved’]. Ik voel dat al langer en heel diep, maar zeker nu ik moeder ben.”
De witte redder kan een oliezoeker, mijnwerker, houtkapper of missionaris zijn, maar ook een regeringsambtenaar, tropenarts, antropoloog, milieuactivist of hulpverlener. De laatste jaren is ‘ontwikkeling’ het sleutelwoord. „Het westerse wereldsysteem heeft het altijd over ontwikkeling en kwaliteit van leven. Maar voor ons in de jungle betekent het niets anders dan dat de witte man naar olie komt boren, mijnen opent, het bos kapt. Of zegt die arme Waorani in de jungle te komen helpen. Want die zouden geen kennis hebben, niet kunnen schrijven, niet weten hoe ze hun gebied moeten besturen.”
Boorstop afgedwongen
De laatste jaren komt in de Amazone meer aandacht voor de cruciale rol die vooral inheemse vrouwen kunnen spelen bij de bescherming van het oerbos. Allereerst onder academici en activisten, maar dit inzicht dringt langzaam ook door tot politici, beleidsmakers en het grotere publiek. Na de juridische zege van de Waorani in 2019, beleefden ze vorig jaar een belangrijke politieke doorbraak: ze dwongen een landelijk referendum af over een boorstop in het unieke, zeer biodiverse nationaal Yasuní-park in de Amazone. In ruime meerderheid stemden de Ecuadorianen voor het opdoeken van de olie-industrie in dit gebied, al talmt de huidige president met de uitvoering.
Hoewel Nenquimo weinig vertrouwen heeft in de politiek, omdat „die altijd naar de economische belangen zal luisteren”, blijft ze ervan overtuigd dat het recht een geschikter wapen is dan een lans. „Het is een gereedschap waarmee we kunnen afdwingen dat we over ons eigen huis willen beslissen.”
Dat is niet altijd makkelijk. Zo moesten zij en haar Amerikaanse man met hun twee kinderen een paar jaar terug de jungle en zelfs het land ontvluchten. Dit nadat hun gezin door andere leden van de gemeenschap, die wel voorstander zijn van olieboringen, waren aangevallen en bedreigd. Hierover wil ze niet al te veel uitweiden, de situatie zou inmiddels gekalmeerd zijn. Binnenkort hoopt het gezin weer in het woud te kunnen gaan wonen, om hun strijd voor de Amazone vanuit het bos zelf voort te kunnen zetten.
Pendelen tussen twee werelden die zo van elkaar verschillen, is een permanente worsteling. Dat merkt ze helemaal nu ze veel reist en regelmatig in de stad slaapt, waar het zo lawaaiig is dat de dromen bij het ontwaken niet beklijven. „Ik zie dat er van buiten hele mooie dingen komen, maar ook zaken die schadelijk zijn voor je ziel, voor je lichaam, je gedachten. Daar moet je dus steeds op bedacht zijn, hier in de stad. Anders ben je alleen maar bezig met het verzamelen van spullen. Met aan jezelf denken, niet aan anderen. Met geld verdienen, zonder een minuut gelukkig te zijn en iets met je familie te delen.”
Het westerse wereldsysteem is zo krachtig dat het je om kan duwen
Dat is zelfs in het regenwoud zo, waar de buitenwereld onverbiddelijk blijft oprukken. Tot diep in de jungle hebben sommige Waorani-gemeenschappen inmiddels mobiel bereik of zelfs internet. In de avonden wordt niet langer naar de in de jungle zo indrukwekkende sterrenhemel gekeken, maar naar schermpjes. De komst van zulke nieuwigheid is niet per definitie slecht, denkt Nenquimo. „Het is weer die tong van de boa. Daar moet je over nadenken. Wat doe ik? Waar moet ik me bewust van blijven? Het wereldsysteem is zo krachtig dat het je om kan duwen. Daarom moeten we onze spiritualiteit behouden.”
Lees ook
dit onderzoeksverhaal over het gewelddadige conflict dat Shell in de jaren 40 uitvocht met de Waorani
In haar boek beschrijft ze hoe in haar kindertijd een transistorradio zijn intrede doet in haar familie. Niet langer wisselen gezinsleden bij het ontbijt de dromen van die nacht uit, er wordt naar muziek geluisterd. Dit terwijl de Waorani grote voorspellende waarde toekennen aan hun dromen. „Een nachtmerrie kan je behoeden voor een slangenbeet, een vallende boom of een valpartij. Je moet altijd naar elkaars dromen blijven vragen.”