N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Fotoboek Vijf jaar lang legde fotograaf Desiré van den Berg het appartementencomplex waarin ze woonde en haar medebewoners vast. „Heel intiem eigenlijk. Daar lig ik weleens wakker van.”
‘Ik realiseer me heel goed”, zegt Desiré van den Berg, „dat ik iets van mensen pak. Ik vraag of ik ze mag fotograferen en zij werken daar aan mee. Ik kom binnen in hun huis, word gastvrij onthaald, ze vertellen me hun verhaal. En dan maak ik met die foto’s een boek. De credits en aandacht gaan naar mij, maar zij staan met hun gezicht in dat boek hè. Hun salontafeltje. Hun theepot. Heel intiem eigenlijk. Daar lig ik weleens wakker van. Hoe kan je als fotograaf op een verantwoorde manier met dat vertrouwen omgaan? En hoe kan ik die mensen iets teruggeven, zodat het voelt dat het weer een beetje in balans is?”
Fotograaf en filmmaker Desiré van den Berg, 31 jaar oud en geboren in Zaanstad, werkte vijf jaar lang aan een fotoproject over de plek waar ze woonde: de Entrepotbrug, een opvallend appartementencomplex met voor een groot deel sociale huurwoningen, boven de Borneohaven in Amsterdam-Oost. Een slingerend gebouw, met ronde raampjes en spiraalvormige trappen, rustend op enorme ovale kolommen waardoor het een beetje als een ruimteschip boven het water lijkt te zweven.
Foto Desiré van den Berg
Foto Desiré van den Berg
Ze fotografeerde de buitenkant vanuit allerlei hoeken en zichtlijnen, in alle seizoenen, met steeds veranderende luchten en licht – een warm blauw als de avond net valt, zeventigerjarengeel door de felle zomerzon, een gouden gloed op het water eronder. Ze kwam binnen bij haar buren en kreeg soep, whisky en Marokkaanse thee. Ze portretteerde de bewoners in hun huis, in de keuken, op bed, samen op de bank – buurman Jan wilde graag op z’n hoofd gaan staan. Ze zoomde in op details: een plastic zak met gember, de servieskast, een glaasje groene limonade in de vensterbank.
Het boek dat ze maakte, Entre (van Entrepotbrug, maar ook van het Franse entre: kom binnen) werd een prachtig en intuïtief portret van een plek die niet alleen een vorm krijgt door de mensen die er wonen, maar ook door de structuur van de gevel, het glinsterende licht op het water, de spulletjes waarmee mensen zich omringen, het ronde trappenhuis – een baken van licht in een donkere nacht.
Foto Desiré van den Berg
Herrie en harde knallen
Van den Berg studeerde Taalwetenschap in Amsterdam en Mandarijn in Leiden en Hongkong, en verdiende tijdens haar studie wat bij als partyfotograaf, waarbij ze in clubs het uitgaansleven vastlegde. Na haar studie besloot ze als fotograaf te blijven werken – in 2019 kreeg ze de Zilveren Camera in de categorie Kunst, Cultuur en Entertainment voor haar serie ‘New Gen Drag’, over twee Amsterdamse drag performers. Ze heeft nu onder andere opdrachten als documentaire en portretfotograaf voor de Volkskrant en Het Parool.
„Vijf jaar geleden kon ik deze woning in de Entrepotbrug via een jongerencontract huren – dat wil zeggen dat je er maximaal vijf jaar mag blijven. De eerste vier jaar had ik al veel foto’s gemaakt van mijn eigen omgeving; het gebouw, de vogels, mijn zus die tijdelijk bij me inwoonde. Soms sliep ik slecht vanwege herrie en de harde knallen hier in de buurt, en dan fotografeerde ik ’s nachts vanuit mijn raam. Zo had ik per ongeluk een mooi archief opgebouwd, waarvan ik niet wist wat ik er mee wilde. Toen ik me realiseerde dat ik hier nog maar één jaar zou wonen, besloot ik dat ik heel graag ook de mensen wilde portretteren en dat ik er een boek van wilde maken.”
Foto’s Desiré van den Berg
Niet iedereen wilde meewerken, een buurjongen die ze al had gefotografeerd, appte haar middenin de nacht dat hij zich oncomfortabel voelde bij het idee dat zijn portret en zijn huis straks voor iedereen zichtbaar zouden zijn. „Natuurlijk respecteer ik dat. Zijn foto’s staan er niet meer in. Ik ben geen fotograaf die even in en uit loopt, ik wóónde daar. Ik zat vaak uren bij mensen thuis te praten. Dan ben je je nog meer bewust van hoe je ze op de foto wilt zetten.”
Omdat haar contract afliep, is Van den Berg inmiddels verhuisd. Ze woont sinds oktober vorig jaar in Nieuw-West. „Op de allerlaatste dag, m’n huis was al zo goed als leeg, wist ik: ik moet ook op de foto, als ik zoveel van deze mensen neem en als zij zichzelf durven te laten zien. Ik ben, hup, uit de douche, m’n handdoek om, op een klapstoel gaan zitten. Geen perfect portret, m’n voeten zijn er net afgesneden. Als zij kwetsbaar durven zijn, dan ik ook.”
Desiré van den Berg, Entre. 114 foto’s, afgewisseld met tekeningen van de architect, voorwoord van Rolien Zonneveld en notities van de fotograaf. No Man’s Art Gallery, €53 (aantal exemplaren met 50 procent korting voor mensen met een laag inkomen)
Op 13 januari brak er een grote ijsschots (A84) af van de George VI ijsplaat, die aan de zijkant ligt van het schiereiland dat richting het noorden naar het puntje van Zuid-Amerika reikt. De onderzoekers van de Falkor, die toevallig in de buurt waren voor ander onderzoek, volgden hun nieuwsgierigheid. Op 25 januari bereikten ze de plek waar kort daarvoor nog een honderdvijftig meter dik pak ijs had gelegen.
Met een robotonderzeeër, de SuBastian, zochten ze acht dagen lang de ongerepte zeebodem af naar bijzonderheden.
Op jonge leeftijd verhuisde Xiaoxiao Xu (40) binnen China naar een andere stad met een nieuw dialect. Zeven jaar later reisde ze haar moeder achterna naar Nederland, waar ze weer een nieuwe taal moest leren. Xu worstelde er lange tijd mee hoe ze zichzelf moest uiten maar vond een manier in de fotografie. In 2009 studeerde ze af aan de Fotoacademie in Amsterdam, sindsdien werkt ze aan eigen projecten.
Door de verhuizing in China had Xu zich geïsoleerd gevoeld en een toevlucht gezocht in de wereld van Japanse manga. Toen ze in Nederland in 2022 voor de eerste keer een cosplay-conventie bezocht, zag ze, naast figuren uit bijvoorbeeld Star Wars en Breaking Bad, personages uit Japanse anime en manga. „Ik had gelijk een band met de bezoekers. Ik voelde me als een kind in een snoepwinkel”, vertelt ze. Voor haar nieuwe fotoboek This looks better irl: Exploring cosplay cons bezocht Xu in tweeënhalf jaar tijd meer dan dertig cosplay-bijeenkomsten in Nederland, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Ze werd er betoverd, zoals ze het zelf formuleert, door het gemeenschapsgevoel en de creatieve aandacht voor kleding, make-up en accessoires waarmee personages uit films, strips en games tot in detail worden uitgebeeld.
Op sociale media delen cosplayers geregeld het maakproces van hun outfit, waar ze soms maandenlang aan werken. Xu besloot naast eigen foto’s ook hun Instagram-screenshots in haar boek op te nemen.
Online laten deze cosplayers niet alleen hun creaties zien, maar ook hun onzekerheden en kwetsbaarheden, zegt ze. In het voorwoord schrijft ze: „Een groot deel van de cosplaygemeenschap is neurodivergent. […] Op sociale media delen ze hun gevoelens.” Zo vertelt een cosplayer op Instagram dat de therapie voor een angststoornis haar zwaar valt. Een ander geeft aan liever niet spontaan aangesproken te willen worden op een conventie, omdat dat te veel onverwachte prikkels geeft.
Xu: „Ik denk dat veel mensen moeite hebben om hun gevoel te uiten in taal. Met mijn fotoserie wil ik de eigenheid van cosplayers laten zien. Vaak worden ze weggezet als kinderlijk. Ze omarmen juist de vrijheid om zichzelf te zijn.”
Niet voor iedereen is cosplay overigens een toevluchtsoord, zegt ze. „Een groot deel vindt het gewoon leuk om te knutselen en creatief bezig te zijn. Om iets moois aan te trekken en naar een conventie te gaan.”
Vroeger was Willy Kling (73) timmerman en trainde hij de plaatselijke voetbaljeugd. Nu is hij met pensioen en traint hij waterslagers. Dat is een kanarieras dat speciaal voor de zang wordt gefokt, waar dan weer wedstrijden voor worden georganiseerd. Vanzelf gaat dat zingen niet: alleen de mannetjes doen het, en ook die brengen hun krachtige, gevarieerde, als klokkend en borrelend water klinkende lied alleen na een zorgvuldig uitgedacht trainingsregime.
Er is een jaarlijkse cyclus, die rond deze tijd van het jaar begint. De zang van de waterslager is deels erfelijk bepaald, dus de in het Gelderse Wijchen wonende Willy Kling en zijn vrouw (die „voor 200 procent” achter zijn hobby staat) koppelen een melodieus mannetje aan een vrouwtje, een ‘pop’, en dan hopen ze „dat daar weer toppers uitkomen”. Als ze vijf dagen oud zijn krijgen de jonge vogeltjes een voetring met daarop het kweeknummer dat Kling van de bond toebedeeld kreeg en een uniek nummer per dier.
In november, als ze een klein half jaar oud zijn, begint de zangles. In de volière laten de mannetjes zich dan al horen, maar nu gaan Kling en zijn vrouw ze ‘opkooien’, zoals dat heet: vier boven elkaar, elk in een eigen kooitje. Waterslagers beginnen te zingen als het licht wordt, dus hij zet ze in een volledig verduisterde ruimte waar hij met een lamp meerdere keren per dag een zonsopkomst veinst. En dan luisteren. Twaalf verschillende geluiden (‘toeren’) onderscheiden de experts: de klokkende, bollende en rollende waterslag moeten ze in het repertoire hebben, net als bijvoorbeeld het knorren, woeten, bellen en tjokken. Belangrijk is dat de onderste van de vier een brutaal knaapje is, niet bang het voortouw te nemen: waterslagers beginnen doorgaans te zingen zodra ze onder hen een soortgenoot horen.
Kling zit erbij en noteert. „Het mooiste”, zegt hij, „is als ze alle vier hetzelfde lied inzetten, dat het een zuiver in het gehoor liggend geheel is. Als er een met de knor begint en een ander met de klok, dan klinkt het niet.”
Hoe krijg je dat voor elkaar? Lachend: „Ja, dat is het uitzoeken van de liefhebber.” Het samenstellen van goed op elkaar ingespeelde kanarieteams helpt natuurlijk. En voedsel is belangrijk. Kling experimenteert met soorten voer, weegt het op de gram nauwkeurig. Anijszaad, bijvoorbeeld, is wat nootachtig, dat is heel goed voor de keeltjes. „Maar welk voer precies, en in welke hoeveelheden: dat is geheim. Daar ben ik járen mee bezig geweest.” Wat ook helpt is een strak ritme: niet de ene dag voeren om vijf uur en de volgende pas om zes uur. „Een mens moet regelmaat hebben, maar een vogel ook.”
Zo werkt hij toe naar de wedstrijden. Het Nederlands kampioenschap was de afgelopen jaren in Urk. Kling neemt altijd een wedstrijdselectie van 24 waterslagers mee; zes teams van vier, in houten koffers. De bedoeling is dat je ze daar aflevert, je mag er niet bij zijn als de keurmeesters naar het gezang van de deelnemende vogels luisteren en scores toekennen. Wel geeft Kling zijn eigen voer mee, en zelfs zijn eigen water. „Dat is gewoon kraanwater, maar wel van hier. In Wijchen is het water anders dan in Katwijk of Urk. Elke plaats heeft z’n eigen hardheid.” De kleinste verandering van spijs, zo gelooft hij, zou de zang van z’n vogels kunnen aantasten. Zo werd hij al meerdere keren Nederlands kampioen – en zelfs een keer wereldkampioen.
Foto’s Eveline van Elk
Op het laatste NK, afgelopen januari, heeft hij „wel goed gedraaid, laat ik het zo zeggen”. Er zijn meerdere categorieën: een voor het kwartet vogels boven elkaar, een voor duo’s, een voor enkelingen. Hij kwam thuis met respectievelijk de tweede, derde en tweede plaats. Tevreden? „Jah, ik ben ergens wel blij, maar toch, toch.” Bij meerdere andere zangwedstrijden ging hij dit jaar naar huis met de prijs voor ‘meesterzanger’: die is voor de vogel die van alle 250 tot 300 die meededen het mooist zong. Van prijzengeld is overigens geen sprake; Kling en andere deelnemers doen het voor de eer.
Foto Eveline van Elk
De vogels gaan na de wedstrijd weer naar de volière; sowieso zitten ze nooit langer dan twee, drie dagen achtereen in het kleinere kooitje, zegt hij. Na zo’n cyclus gaan ze naar een opkoper, die ze naar onder meer het Midden-Oosten en Vietnam vervoert. „Schijnbaar willen die mensen daar ze in huis hebben.”
Er zijn steeds minder mensen die dit doen, zangkanaries kweken en leren zingen. Met duizenden waren ze in de jaren vijftig, nu is Willy Kling een van de weinigen die er nog elke dag mee bezig is.
Ja, elke dag, benadrukt hij, maar niet de héle dag. „Je kunt wel eindeloos bij die kooien gaan liggen hangen, maar dat vinden die vogels ook niet leuk.”