Het is alleen nog te zien op de foto waar de catalogus mee opent. Door een overstroming vanwege hoogwater stonden een groot aantal beelden, maar vooral heel veel bomen en struiken drie maanden lang in het water. Je ziet een blauwe, bronzen kolom (Kubische Kolommen van Sjoerd Buisman) verzonken in een modderpoel, de enorme, zilverkleurige The Exchange van Rob Voerman lijkt wel een ruimteschip dat is geland in een meer.
De beelden konden ertegen, maar de bomen en struiken niet: zo’n honderdvijftig moesten weg worden gehaald. Daarna zijn er nieuwe geplant. Nu is Landgoed Anningahof bij Zwolle – zo’n tachtig beelden in een park van zes hectare – weer de hele zomer geopend voor publiek.
Hib Anninga (84), hij woont op het landgoed, stond wekenlang om half zes op om het hek te openen voor de kweker die de bomen en struiken kwam vervangen. Als je hem vraagt of hij het er niet bij had kunnen laten zitten, of anders in elk geval de tuin een jaar sluiten, zegt hij: „Onmogelijk.” Een officieel landgoed moet bij calamiteiten in oude staat worden hersteld – eenderde mag gecultiveerd zijn, tweederde moet bestaan uit natuur – maar minstens zo belangrijk: „Ik kan toch niet ophouden? Wat moet ik dan gaan doen? Niks is zo leuk als dit.”
En ja, eenmaal in de beeldentuin – „het best bewaarde zomerse kunstgeheim in Nederland” noemde NRC de Anningahof eerder – begrijp je wel wat hij bedoelt. Het is een groot plezier om rond te lopen door het fraai aangelegde park, met zijn vijvers, heuvels en bosjes, bloemen, bomen en struiken. Langs de paden doemen steeds nieuwe beelden op, vaak zijn ze abstract, dan weer figuratief. Er zijn ontroerende beelden (Zieleschip van Cornelius Rogge, Ruiters van Marc de Roover), maar ook ronduit imposante (Any way the wind blows van Ton Kalle, Trilling van Rob Sweere). Een enkel beeld is activistisch, zoals de Olifant zonder slagtanden van Kevin van Braak. Het beeld ligt erbij als een door stropers dood geschoten dier.

Hib Anninga bij ‘Olifant’ van Kevin van Braak
Foto Dieuwertje Bravenboer
Bijna alle beelden zijn groot, wat klopt met de weidse indruk die de tuin maakt. Het lijkt een park dat er altijd is geweest.
Maar dat is dus niet zo.
Om te beginnen bij het begin: de grond en de gebouwen waren oorspronkelijk van Anninga’s ouders, die er een gemengd boerenbedrijf hadden. Ze hielden koeien, schapen, paarden, kippen en varkens, op akkerland hadden ze graan, haver, rogge en aardappelen. Rond de boerderij stonden fruitbomen en werd groente verbouwd. Hib Anninga: „Toen ik tien was, moest ik leren melken. Dan krijg je zo’n zitje, mijn vader deed het voor. Maar het ging niet, de koe liet de melk niet uit de tepels komen. Mijn vader zei: veel harder knijpen. Dat deed ik – en toen gaf die koe een trap tegen de emmer met melk. Dat is drie keer gebeurd, steeds werd de halfvolle emmer omver geschopt. Die jongen wordt geen boer, zei mijn vader tegen mijn moeder, die moet maar wat anders gaan doen.”
Hij werd econoom, dat wil zeggen: dat studeerde hij een tijdje, waarna hij een baan kreeg bij een bank. „Eerst als assistent, daarna werd ik analist. Zo klom ik langzaam op.” Uiteindelijk werd hij adjunct-directeur. In een tijd dat die nog te betalen waren, kocht hij een huis aan de gracht. „In Amsterdam. Het was een smal, verwaarloosd pand. Mijn vader heeft nog geholpen met de verbouwing.”
Toen schafte hij zijn eerste kunst aan.

Hib Anninga loopt naar ‘Interpark II’ van Groenewoud/Buij.
Foto Dieuwertje Bravenboer
Hoe kwam u erbij om kunst te kopen?
„Die interesse komt van mijn moeder. Je had eind jaren vijftig, begin jaren zestig op zondagavond het programma Kunstgrepen van Pierre Janssen, daar keken twee miljoen mensen naar. En daar riep mijn moeder me altijd bij, terwijl ik boven huiswerk zat te maken: ‘Pierre Janssen is op tv! Kom kijken!’ Later had ik posters van kunst aan de muur hangen. Dus toen ik een huis had gekocht, dacht ik: nu moet er echte kunst komen. Een eindje verderop zat een galerie, daar ben ik naartoe gegaan. Anton Heijboer was het eerste wat ik kocht. Die werken heb ik nog terug gebracht toen hij zo vreemd ging doen met al die vrouwen. De galeriehouder snapte er niks van: ‘Dat moet je niet verkopen, waar zit je verstand’, zei hij.”
Daarna kocht hij meer kunst: litho’s, tekeningen, schilderijen. Maar het huis waar al die kunst hing, verkocht hij toen hij tegen de zestig liep. Zijn ouders waren hulpbehoevend geworden, hij wilde voor ze zorgen en keerde terug naar de boerderij.
Na hun overlijden erfde hij een deel van de grond (zijn broer kreeg het andere deel) en kocht de gebouwen: een schuur, het woonhuis. Van het geld dat hij over had van de verkoop van zijn grachtenpand, legde hij het park aan.
Landgoed Anningahof opende in 2004. Hib Anninga was 63.
Hoe begin je een beeldentuin?
„Je denkt: die beelden moeten passen, dus moeten ze in elk geval groot zijn. En, vond ik: ze moeten wel kwaliteit hebben. Ik ben toen andere beeldentuinen gaan bekijken: hoe doen die het? Maar bij de eerste tuin die ik bezocht, dacht ik: zo wil ik het niet. Toen ben ik me gaan inlezen: wie zijn goede, bekende beeldhouwers? En hoe ziet het werk dat ze maken er dan uit? Zo kwam ik bij wat ik oude meesters noem: Armando, Henk Visch, André Volten, Auke de Vries.”
Kunstenaars die bekend werden in de jaren zestig, zeventig, tachtig. U bent ze gaan benaderen?
„Als ze nog leefden: ja, dan deed ik dat. Ik nodigde ze ook uit om in het park te komen kijken: hier zou een beeld van je kunnen staan. Beelden nemen veel plek in, hè. En kunstenaars hebben niet altijd ruimte voor opslag. The Exchange van Rob Voerman heeft hij gebouwd voor Park Sonsbeek in Arnhem. Maar later moest het daar weg. En hier kan het blijven.”
Het grootste werk op Landgoed Anningahof – een 12 meter hoge, 24 meter lange sculptuur van André Volten – stond voor het Europees Octrooi Bureau in Den Haag. Volten maakte Zonder titel 1985 dankzij de toenmalige ‘éénprocentsregeling’ van het Rijk: bij nieuwe gebouwen werd één procent van de bouwsom besteed aan kunst. Ook andere beelden in de tuin zijn van (oudere) kunstenaars die opdrachten kregen dankzij die regeling: Arie Berkulin, Sjoerd Buisman, Jeroen Henneman.
Hib Anninga: „Zonder titel 1985 was een gift, maar inderdaad: ik ben kunstenaars van die éénprocentsregeling gaan opzoeken. Die waren bekend, maakten grote werken en waren gekozen voor hun kwaliteit. Sommigen zijn vrienden geworden. Dan komen ze hier of ik ga naar ze toe. Ton Kalle, dat zijn prachtige beelden, daar heb ik er nu vier van staan. Tom Claassen, daar staan vijf beelden van. Tom komt hier vaak, maar ik kom ook bij hem: wat ben je aan het maken? Je krijgt steeds meer contacten. Soms koop ik een beeld, dat gaat dan naar de stichting. Maar de meeste zijn in consignatie: bruiklenen die kunnen worden doorverkocht. En dat gebeurt ook, kopers zijn particulieren, maar ook gemeentes of provincies. Daarvan krijg ik dan commissie.”
Er zijn ook beelden van minder bekende kunstenaars. Hoe herkent u jong talent?
„Die worden me aanbevolen: kijk eens naar het werk van die en die. Maar het is niet eenvoudig: er wordt weinig buitenkunst gekocht, jonge kunstenaars kunnen alleen met goedkope materialen buitenwerk maken. Ik heb nu De Vogelclub van Ingrid Mol: vrolijke vogelhoofden van keramiek, er zijn er al zes van verkocht. En Maze de Boer heeft speciaal voor Anningahof Linking Rings gemaakt: drie ringen in een boom, je snapt niet hoe ze zijn verbonden. Hij had de boom afgeschermd toen hij het beeld maakte: niemand mocht hem aan het werk zien. En nu staat iedereen verbaasd te kijken: hoe blijven die ringen hangen.”

Hib Anninga bij ‘Berghemer buffels’ van Tom Claassen
Foto: Dieuwertje Bravenboer
U onderhoudt de tuin nog zelf, hè?
„Ja, dat doe ik graag. Dan ga ik na sluitingstijd met een kussentje voor onder mijn knieën langs de bloemen, om de dode eruit te halen. En ik maai veel, samen met een vrijwilliger – er werken hier veertien vrijwilligers. Maaien vind ik ontspannend. We hebben twee machines, één voor de makkelijke delen en één voor tussen de bomen en struiken. Tijdens het maaien beslis ik wat blijft en wat gaat: elk jaar wisselt een derde van de beelden. Je zit op die machine, langzaam kom je dichterbij een beeld, je nadert eens uit een andere hoek – en ineens denk je: dat is het toch niet helemaal. Of ik ben erop uitgekeken, dan staat het al te lang.”
U bent 84. Denkt u na over later? Hoe het verder moet als u er niet meer bent?
„Mensen vragen dat wel aan mij, ja. Het is een moeilijke vraag. Ik probeer het te schenken. Aan de gemeente. Of de provincie.”
Die het park dan moeten onderhouden.
„Ja, dat moet dan. Ik heb de kweker gevraagd wat het zou kosten als hij het hele onderhoud zou doen. Hij doet al het onderhoud van de beplantingen, dus dan komt het maaien er nog bij. Ik vond het wel meevallen wat dat kostte. Tot nu toe betaal ik vrijwel alles zelf – en dat is best veel. Je moet ook de gebouwen onderhouden: het woonhuis, de ontvangstruimte, de toiletten voor bezoekers, de ruimte voor de binnenbeelden. Van de gemeente krijg ik wat subsidie, maar van de provincie helemaal niets. En van het Mondriaan Fonds ook niks. Bij de provincie ga ik binnenkort een gesprek aanvragen. Want toen ik in 2015 van het Prins Bernhard Cultuurfonds de Zilveren Anjer kreeg, zei de Commissaris van de Koning: ‘Landgoed Anningahof moet blijven. Altijd.’”

Hib Anninga fiets langs een implosie van Ewerdt Hilgemann Foto: Dieuwertje Bravenboer
En volgend jaar? Weet u al welke beelden weggaan en van wie u er beelden bij wilt?
„Daar ben ik al over aan het nadenken, ja. Chris Baaten gaat eruit, dat heb ik al tegen hem gezegd. Drawing in Space van Ellen Boersema ook, dat staat er al heel lang. En Joost van den Toorn, daar komt meer werk van. Van hem heb ik nu alleen Survival of the fittest, die grote pinguïn op een oranje sokkel. Ik had hem al aan de telefoon, ik zei: heb je nog meer buitenwerk? Van keramiek bijvoorbeeld? En ja, hij had nog twee honden. Dus alles wordt weer anders volgend jaar.”
