Alles wat je moet weten om het klimaatdebat te volgen

Klimaatverandering Hoe werkt klimaatverandering? Wanneer werden we ons bewust van de gevolgen? Wat kunnen we eraan doen? Voor wie het klimaatdebat beter wil kunnen volgen, geeft NRC antwoord op deze en andere vragen.

    Inhoudsopgave

    Geschiedenis

    Geschiedenis


  1. Het versterkte broeikaseffect

    Het is maar goed dat er broeikasgassen in de atmosfeer rondzweven. Als dat niet zo was, zou de planeet onleefbaar zijn. Zonder met name kooldioxide (CO2) zou de gemiddelde temperatuur op aarde ongeveer -18 graden Celsius zijn. Dankzij de broeikasgassen is het gemiddeld ongeveer 15 graden Celsius. Dat heet het broeikaseffect. De gassen houden een deel van de warmte die de aarde uitstraalt vast en creëren als het ware een isolatielaag rondom de aarde.

    Sinds de industriële revolutie stijgt de concentratie van broeikasgassen, vooral door de hoeveelheid CO2 die vrijkomt bij het verbranden van steenkool, olie en gas. Aanvankelijk ging de stijging van de CO2-concentratie nog niet zo snel. Maar naarmate de industrialisatie doorzette en er steeds meer steenkool werd gebruikt, nam het tempo toe. Toen daar ook nog olie bij kwam – met name door de groei van het aantal auto’s – en later aardgas, volgde een extra versnelling.

    De isolatielaag in de atmosfeer werd dikker en de aarde begon meer warmte vast te houden. Inmiddels is de concentratie CO2 met ongeveer 46 procent toegenomen. Dit is het versterkte broeikaseffect, de extra warmte die het gevolg is van menselijk handelen.

    De ellende van het versterkte broeikaseffect is dat het zichzelf ook kan versterken. Bijvoorbeeld doordat er meer waterdamp in de atmosfeer komt als het warmer wordt. En omdat waterdamp ook een broeikasgas is, kan dat zorgen voor extra warmte. En daarmee voor nog meer waterdamp, enzovoort.

    John Tyndall

    Het was waarschijnlijk de Franse geleerde Jean-Baptiste Fourier die het opwarmingseffect in de atmosfeer in 1827 voor het eerst vergeleek met een broeikas. Maar de Britse onderzoeker John Tyndall (1820-1893) probeerde de consequentie van dit idee verder uit te werken.

    Zoals veel geleerden in die tijd beoefende Tyndall allerlei wetenschappen, van wiskunde en natuurkunde, tot geologie en atmosferische wetenschap. In zijn onderzoek naar de stralingscapaciteit van gassen in de atmosfeer combineerde hij veel van die vakgebieden. Hij bedacht een apparaat waarmee hij kon meten hoeveel straling gassen kunnen opnemen. Zijn belangrijkste conclusie was dat zuurstof, stikstof en waterstof nauwelijks stralingswarmte vasthielden, terwijl sommige andere gassen dat juist wel deden. Dat waren bijvoorbeeld waterdamp, ‘koolzuur’ (zoals hij kooldioxide noemde) en ozon.

    Tyndall probeerde ook te becijferen hoeveel warmte die gassen konden vasthouden. Het leidde tot zijn conclusie dat het aardoppervlak zonder waterdamp „stevig in de ijzeren greep van de vorst zou zijn”. Later speculeerde hij over de mogelijkheid dat waterdamp en kooldioxide mede verantwoordelijk waren voor veranderingen in het klimaat.

    Svante Arrhenius
    Svante Arrhenius

    De Zweedse natuur- en scheikundige Svante Arrhenius (1859-1927) borduurde voort op de kennis van John Tyndall en anderen toen hij zichzelf aan het einde van de negentiende eeuw de vraag stelde hoe ijstijden waren ontstaan. Hij vermoedde dat het gebruik van steenkool wel eens fors kon bijdragen aan de opwarming van de planeet en wilde weten hoe groot die bijdrage was.

    Hij stelde zichzelf die vragen omdat hij zich grote zorgen maakte. Veel van zijn voorgangers gingen ervan uit dat een overschot aan CO2 wel zou worden opgenomen door planten en door de oceanen. Arrhenius was daar niet zo zeker van en wilde weten wat het voor de gemiddelde temperatuur op aarde zou betekenen als de concentratie CO2 in de atmosfeer zou verdubbelen. Dat heet ook wel ‘klimaatgevoeligheid’.

    Volgens zijn berekeningen zou een verdubbeling van de concentratie CO2 leiden tot een opwarming van vijf à zes graden. In 1896 publiceerde hij een wetenschappelijk artikel waarin hij zijn bevindingen beschreef. Arrhenius zat een paar graden te hoog, maar als je bedenkt met welke simpele middelen hij tot die inschatting kwam, was het een opmerkelijke prestatie. Om die reden wordt 1896 ook wel het jaar van ‘de ontdekking van het versterkte broeikaseffect’ genoemd.

    Charles David Keeling
    Charles David Keeling

    Na de ‘ontdekking’ van Arrhenius hadden wetenschappers de smaak te pakken. In 1938 concludeerde de Britse ingenieur Guy Stewart Callendar bijvoorbeeld dat de gemiddelde temperatuur op aarde al was gestegen door de toegenomen concentratie van CO2 in de atmosfeer. In 1957 kwamen de Amerikaan Roger Revelle en de Oostenrijker Hans Suess tot de conclusie dat de oceanen niet alle CO2 zouden kunnen opnemen die de mensheid produceerde met het verbranden van steenkool, olie en gas.

    Het is aan de Amerikaanse chemicus Charles David Keeling (1928-2005) te danken dat cijfers van de klimaatwetenschappers vóór hem empirisch konden worden onderbouwd. Keeling werkte bij het Scripps Institution of Oceanography en ontwikkelde een instrument om de concentratie van gassen in de atmosfeer nauwkeurig te meten. In 1958 installeerde hij zijn instrument hoog op een vulkaan op Hawaï, in een gebied met nauwelijks begroeiing – want die kan de metingen beïnvloeden. Dagelijks wordt daar sindsdien bijgehouden wat er gebeurt met de concentratie van CO2.

    De cijfers werden weergegeven in een grafiek, die bekendstaat als de Keeling-curve. Doordat in de zomer planten op het noordelijk halfrond veel CO2 opnemen en in de winter hun blad verliezen en de CO2 zo weer afgeven, heeft de grafiek de vorm van een zaagtand. Veel belangrijker is de jaar op jaar stijgende lijn. Toen Keeling in 1958 begon te meten, bevatte de atmosfeer ongeveer 310 ppm (delen per miljoen). Gedurende zijn leven zag hij dit getal toenemen tot 380 ppm. En inmiddels staat de teller bijna op 421 ppm. Bij het begin van de industriële revolutie was de concentratie CO2 ongeveer 280 ppm.

  2. IPCC

    Wetenschappers begonnen zich in de loop van de twintigste eeuw meer zorgen te maken over de gevolgen van de toenemende concentratie aan broeikasgassen in de atmosfeer. Als er geen maatregelen werden genomen, zou de wereld aan het einde van de eeuw mogelijk drie graden warmer zijn, voorspelde natuurkundige Gilbert Plass in 1959 in het tijdschrift Scientific American. Ruim tien jaar later waarschuwde de Zweedse meteoroloog Bert Bolin voor de gevolgen van zo’n opwarming. In 1983 kwam de Amerikaanse National Academy of Sciences met een soortgelijke conclusie. Beroemd werd de hoorzitting in 1988 van klimaatwetenschapper James Hansen, hoofd van het Goddard Institute for Space Studies van NASA. Hansen hield het Amerikaanse Congres voor dat de extreme droogte en hitte in dat jaar in de VS het gevolg waren van de opwarming van de aarde.

    Regeringsleiders concludeerden dat ze meer kennis nodig hadden om te bepalen wat er moest gebeuren. Het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) en de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) richtten daarom in 1988 het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) op, meteoroloog Bert Bolin werd de eerste voorzitter.

    Het IPCC, waarin klimaatwetenschappers uit de hele wereld samenwerkten, kreeg de opdracht de klimaatwetenschap te evalueren en suggesties te doen om verdere opwarming te voorkomen. In 1990 verscheen hun eerste rapport. Met een paar slagen om de arm was de conclusie toch duidelijk: de temperatuur op aarde stijgt door de toenemende concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer. Het klimaat zal daardoor veranderen, en lang niet overal ten goede.

    Sinds die eerste keer verschijnt er iedere vijf tot zes jaar een nieuwe reeks rapporten over de laatste stand van zaken. Hoewel het IPCC nadrukkelijk niet mag voorschrijven wat beleidsmakers zouden moeten doen, klinkt er in de rapporten een toenemende bezorgdheid. De stelligheid over de ernst van de gevolgen van klimaatverandering wordt met ieder rapport groter.

    Critici verwijten het IPCC niet alleen alarmisme, maar ook vooringenomenheid. Ze wijzen erop dat de samenvattingen van de steeds dikkere rapporten tot stand komen na onderhandelingen met vertegenwoordigers van regeringen. Voorstanders noemen dat juist de kracht van het IPCC: als na die onderhandelingen een rapport is goedgekeurd, kunnen politici de feiten niet langer ontkennen. Zij bestrijden dat er sprake is van alarmisme in de conclusies. Eerder het tegendeel, omdat in de onderhandelingen veel politici hun best doen de scherpe kantjes ervan af te halen.

  3. Het klimaatakkoord van Parijs

    Na het Kyoto-protocol in 1997 is herhaaldelijk geprobeerd een nieuw akkoord te sluiten. Dat lukte pas tijdens COP21 in Parijs in 2015. In het Klimaatakkoord van Parijs werd nog steeds uitgegaan van verschillende verantwoordelijkheden voor rijke en arme landen. Maar voor het eerst werd van alle landen gevraagd naar vermogen bij te dragen aan het voorkomen van verdere opwarming.

    Ook werd een einddoel gesteld: zorgen dat de gemiddelde opwarming van de planeet beperkt blijft tot minder dan 2 graden Celsius, en als het enigszins kan tot minder dan 1,5 graad (ten opzichte van de pre-industriële temperatuur). Klimaatwetenschappers gaven die grenzen aan. Als de wereldgemeenschap die overschrijdt, zullen de gevolgen steeds ernstiger worden.

    In het Parijs-akkoord wordt nadrukkelijker dan daarvoor onderscheid gemaakt tussen beleid om klimaatverandering te voorkomen (mitigatie) en beleid om minder kwetsbaar te worden voor de gevolgen van de opwarming (adaptatie). Ook zijn afspraken gemaakt over de financiering van klimaatbeleid, zowel voor mitigatie als voor adaptatie, in ontwikkelingslanden. En er wordt voor het eerst concreet nagedacht over wie moet opdraaien voor schade in landen die zelf nauwelijks hebben bijgedragen aan klimaatverandering.

  4. Wetenschap

    Wetenschap


  5. Broeikasgassen

    Broeikasgassen zijn gassen in de atmosfeer van de aarde die warmte vasthouden door infrarode straling terug te kaatsen naar de aarde, zoals ook een broeikas warmte vasthoudt. Bereikt energie van de zon de aarde, dan is dit vooral in de vorm van uv-licht. Dat licht gaat dwars door de laag broeikasgassen heen. Wanneer diezelfde energie de aarde verlaat, gebeurt dat in de vorm van infraroodstraling, die voelt als warmte. Dát is de straling die de broeikasgassen als een deken vasthouden.

    Belangrijke broeikasgassen zijn kooldioxide (CO2), methaan, waterstof en lachgas. Zulke gassen zitten van nature in de lucht en zijn nodig om de aarde op een leefbare temperatuur te houden. CO2 komt bijvoorbeeld in de lucht door een vulkaanuitbarsting. Maar de hoeveelheid broeikasgassen in de lucht neemt toe door mensen, bijvoorbeeld door verbranding van fossiele brandstoffen.

    Van alle broeikasgassen ligt de focus vooral op kooldioxide. Waarom? Mensen stoppen hier heel veel van de lucht: per jaar ruim 35 miljard ton CO2. Daarnaast blijft dit broeikasgas lang – honderden jaren – in de lucht hangen voor het op natuurlijke wijze afbreekt. Dus ook al stoppen álle mensen nu volledig met uitstoten van CO2, dan duurt het nog lang voor het opwarmingseffect verdwijnt. Ook kunnen veel industrieën nauwelijks zonder CO2-uitstoot; die komt onder meer vrij bij verbranding van fossiele brandstoffen voor energie, maar ook bij de productie van beton en staal.

    Broeikaseffect uitgelegd

  6. Fossiele brandstoffen

    In het klimaatdebat gaat het vaak over fossiele brandstoffen. Deze niet-hernieuwbare brandstoffen, zoals steenkool, aardolie en aardgas, zijn belangrijk voor de energieproductie: ze leveren ongeveer 80 procent van de energie in de wereld. Maar bij de verbranding komen broeikasgassen vrij die het klimaat opwarmen. In fossiele brandstoffen zit koolstof die miljoenen jaren geleden door ontbindende planten en andere organismen is vastgelegd. De koolstof kwam toen niet vrij als CO2, omdat deze in de grond terechtkwam. Door het te verbranden komt CO2 vrij – en ook andere broeikasgassen.

  7. Landgebruik

    Landgebruik is de manier waarop mensen het land gebruiken, bijvoorbeeld voor landbouw, bos, recreatie of bebouwing. Dit beïnvloedt het klimaat, omdat landgebruik bepalend is voor de uitstoot of opname van broeikasgassen. Als een stuk land verandert van een bosrijk gebied in een weide voor veeteelt, kan het stuk land minder CO2 uit de lucht opnemen omdat de bomen zijn weggehaald. Bovendien stoot het stuk land dan juist broeikasgassen uit die gerelateerd zijn aan veeteelt, vooral lachgas en methaan. Koeien en schapen, bijvoorbeeld, produceren methaan wanneer ze voedsel verteren. In Nederland komt zo’n 10 procent van de uitstoot van broeikasgassen uit de veehouderij.

  8. Kantelpunten

    Het IPCC omschrijft kantelpunten (tipping points) als „een kritieke drempel waarboven een systeem reorganiseert, vaak abrupt en/of onomkeerbaar”. Klimaatwetenschappers illustreren dit vaak met een bal en twee dalen met daartussen een piek. Eerst zit de bal in het linker dal. Die zit daar stabiel: om van het linker naar het rechter dal te rollen, zou de bal een flinke duw nodig hebben om over de piek tussen de dalen te komen. Nu, door klimaatverandering, zal de bal in het linker dal door instabiliteit een beetje heen en weer bewegen. Dat is vergelijkbaar met weersverandering op de korte termijn. Maar op een bepaald moment is het linker dal zó instabiel, dat de bal zo sterk heen en weer beweegt dat hij doorschiet naar het rechter dal. Nu moet er heel veel gebeuren voordat de bal van het rechter dal naar het linker teruggaat. Dat bedoelt het IPCC met onomkeerbaar.

    De aarde zit vol met dit soort mogelijke kantelpunten die voor grote, onomkeerbare veranderingen kunnen zorgen. Dat gaat hand in hand met versterkende effecten binnen het klimaatsysteem. Een voorbeeld is het albedo-effect. IJs reflecteert, omdat het wit is, zonlicht. Wanneer het warmer wordt, smelt ijs. Zo verdwijnt het witte oppervlak en blijft juist een donkere zee over. Daardoor wordt meer warmte opgenomen, en smelt nog meer ijs.

  9. Beleid

    Beleid


  10. Mitigatie

    Doel van mitigatie is klimaatverandering beperken door de hoeveelheid broeikasgassen die mensen in de lucht stoppen terug te dringen. De meest voor de hand liggende manier hiervoor is de bronnen van deze gassen te verminderen. Denk aan minder fossiele brandstoffen verbranden, zuiniger omgaan met energie, vegetarisch eten, tweedehands spullen kopen en minder reizen met het vliegtuig of met de auto.

    Een belangrijk deel van de uitstoot van broeikasgassen komt uit verbranding van fossiele brandstoffen om energie op te wekken. Overstappen op duurzame energiebronnen die minder broeikasgassen uitstoten, is daarom een belangrijke vorm van mitigatie. Voorbeelden van duurzame energie zijn zonne- en windenergie en energie uit geothermie. Voor dat laatste wordt warmte uit de aarde omhoog gepompt en gebruikt om gebouwen te verwarmen. In IJsland wordt geothermie al veel gebruikt. In Nederland loopt een grootschalig onderzoek naar de mogelijkheden.

    Stoppen met uitstoten van broeikasgassen (of verminderen ervan) is slechts één manier om de concentratie broeikasgassen in de lucht terug te dringen. Wetenschappers en beleidsmakers denken ook na over manieren om de hoeveelheid ‘putten’ van broeikasgassen te vergroten. Dat wil zeggen: meer plekken maken die broeikasgassen opslaan en ze op die manier uit de lucht houden. Bomen, bijvoorbeeld, nemen het broeikasgas CO2 op. De groene bladeren halen CO2 uit de lucht en zetten dit om in glucose voor groei van de boom. Door simpelweg meer bomen te planten, sla je meer CO2 op en blijft er minder van in de lucht zitten. Een andere manier is door bij de schoorsteen van een fabriek CO2 af te vangen, en dat in vloeibare vorm te transporteren om het daarna ergens onder de grond op te slaan. Dat heet carbon capture and storage, CCS.

    Een belangrijke vraag in het klimaatdebat is: wie gaat betalen voor adaptatie en mitigatie? Wat is daarbij rechtvaardig? Arme landen hebben nauwelijks bijgedragen aan het ontstaan van het probleem, maar daar wordt klimaatverandering het hardst gevoeld. Arme landen hebben minder geld voor middelen om zich aan te passen aan een opwarmende wereld.

    Historische uitstoot van CO2

    Historische emissies zijn alle emissies die (door verbranding van kolen, olie en gas en door houtkap en andere vormen van landgebruik) onder de verantwoordelijkheid van landen zijn uitgestoten sinds het begin van de industriële revolutie. De emissies van koloniën, zoals Nederlands-Indië, Brazilië en Congo zijn opgeteld bij de kolonisator.

  11. Adaptatie

    Adaptatie gaat over het leven in een opwarmende wereld. In tegenstelling tot mitigatie gaat het hier niet om vermindering van klimaatverandering, maar om het bedenken van manieren om beter te leven met de gevolgen van klimaatverandering waar mitigatie gefaald heeft. Hoe moet een land worden ingericht om de gevolgen van intensere weersextremen te beperken? Hoe kan een kustlijn beschermd worden tegen een stijgende zeespiegel? Hoe verklein je de risico’s van voedselonzekerheid als de grond straks te droog is voor sommige gewassen? En hoe moeten mensen, dieren en infrastructuur beschermd worden tegen hittestress? Dit zijn vragen die vallen onder klimaatadaptatie.

    Vergroenen van steden is een voorbeeld van klimaatadaptatie. Klimaatverandering zorgt voor meer, langere en intensere hittegolven. Vooral steden hebben hier last van. Die koelen ‘s nachts minder goed af dan hun omringende landelijke gebieden door de vele en hoge gebouwen: het ‘hitte-eilandeffect’. Daarnaast houden steen, asfalt en beton in de stad veel warmte vast. Volgens het KNMI kan het verschil in temperatuur tussen stad en landelijk gebied oplopen tot 4 graden voor een stad met 10.000 inwoners, en tot 7 graden voor een stad met 200.000 inwoners. Een manier om steden te verkoelen is door meer ruimte te maken voor planten en bomen. Via verdamping en schaduw zorgen die voor verkoeling. Een andere vorm van klimaatadaptatie is het verbouwen van gewassen die beter tegen hitte kunnen.

    Meer drastische voorbeelden zijn de technologische oplossingen waarmee de mensheid aan de knoppen van de thermostaat van de aarde zit om de opwarming ervan minder te voelen. Wetenschappers aan de TU Delft doen bijvoorbeeld onderzoek naar hoe ze wolken witter kunnen maken, zodat die wolken meer zonlicht weerkaatsen en zo voor verkoeling zorgen. Daar willen zij zeewater voor gebruiken, dat ze onder hoge druk de lucht in pompen. Om wolken te vormen, moet water in de lucht condenseren. Daarvoor zijn aerosolen zoals zout nodig, waar die druppels op kunnen condenseren. Als mensen zoutkristallen aan de lucht toevoegen, ontstaan meer waterdruppels. En hoe meer druppels, hoe witter de wolk.

    Geografische spreiding van warmteafwijking
  12. Klimaatschade

    Was de wereldgemeenschap nu maar veel eerder begonnen met de reductie van broeikasgassen. Dan hadden we nu veel minder last van extreem weer, zou de zeespiegel minder snel stijgen en hoefden landen zich minder vergaand aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering.

    En als diezelfde wereldgemeenschap eerder was begonnen zich aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering en daardoor minder kwetsbaar was geworden, dan was de schade die de opwarming nu al op veel plekken veroorzaakt minder groot. Pas sinds de klimaattop in 2022 in het Egyptische Sharm-El-Sheikh is ‘Loss and damage’, schade en verlies, een van de grote onderwerpen in de onderhandelingen geworden. Het heeft nooit veel prioriteit gehad.

    Loss and damage is een zeer gevoelig onderwerp. Want het gaat over verantwoordelijkheid en schuld. Rijke landen hebben de meeste broeikasgassen gebruikt en ze zijn daarom bang te moeten opdraaien voor de ellende die klimaatverandering op allerlei plekken op aarde kan veroorzaken.

    Niet voor niets is in het Klimaatakkoord van Parijs expliciet vastgelegd dat het akkoord geen juridische basis biedt voor welke aansprakelijkheid dan ook.

    Vooral de Verenigde Staten zijn bang dat zo’n aansprakelijkheid ze geld gaat kosten. Niet alleen hebben zij de grootste historische verantwoordelijkheid voor de uitstoot van broeikasgassen, ook per hoofd van de bevolking stoten Amerikanen nog steeds veel uit in vergelijking met Europa en China.

    Voor de VS zijn dat geen argumenten. „Ik ben niet van plan me schuldig te gaan voelen”, antwoordde de Amerikaanse klimaatgezant John Kerry vorig jaar op de vraag of zijn land wilde meebetalen aan klimaatschade in arme landen. Duidelijker kon hij het niet zeggen.

  13. Het koolstofbudget

    Klimaatwetenschappers hebben inmiddels een behoorlijk nauwkeurig beeld van wat de stijgende concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer doet met de gemiddelde temperatuur op aarde. Op grond daarvan hebben ze een inschatting gemaakt over de hoeveelheid CO2 die nog beschikbaar is voordat de strenge temperatuurgrens van het Parijsakkoord (maximaal 1,5 graad Celsius) wordt overschreden. Het restje CO2 dat we nu nog mogen uitstoten, heet ook wel ‘het koolstofbudget’.

    Wereldwijd is sinds het begin van de industriële revolutie al ongeveer 90 procent van het totale budget opgebruikt. Meestal voegen wetenschappers eraan toe dat het gaat om een fiftyfiftykans om onder de 1,5 graad te blijven – en dus een even grote kans om er toch een beetje overheen te schieten.

    Op basis van de huidige uitstoot wordt de grens over zo’n jaar of tien bereikt. Tegen die tijd zou de uitstoot dus eigenlijk ‘netto nul’ moeten zijn. Dat wil zeggen dat er evenveel CO2 in de atmosfeer terechtkomt als er uit verwijderd wordt met technologie of door nieuwe bossen aan te planten. Klimaatwetenschappers gaan er intussen vanuit dat dit niet zal lukken. De meeste rijke landen mikken op klimaatneutraliteit, of netto-nuluitstoot vanaf 2050. De discussie in de klimaatonderhandelingen gaat om de vraag wie recht heeft op welk gedeelte van het resterende budget.

    Het resterend koolstofbudget
    Scenario’s voor de komende jaren: de tijd die nog rest om binnen het koolstofbudget te blijven
  14. Klimaatonderhandelingen

    Alle landen zijn gebaat bij het voorkomen van gevaarlijke opwarming, en dus bij een snelle reductie van broeikasgassen. Maar niet voor iedereen is het gevaar even groot. Kleine eilandstaten bijvoorbeeld worden al in hun voortbestaan bedreigd als de temperatuurstijging boven de 1,5 graad uitkomt. Terwijl de bevolking in Siberië het niet erg zou vinden als het gemiddeld een paar graden warmer zou zijn.

    Dat laatste is overigens niet helemaal waar, want de veranderingen die de temperatuurstijging met zich meebrengt, zullen ook voor Siberië uiteindelijk negatieve gevolgen hebben – zoals een grote toename van het aantal bosbranden. Over het algemeen blijken ontwikkelingslanden kwetsbaarder voor de gevolgen van klimaatverandering dan rijke – vooral omdat ze niet de middelen hebben om hun weerbaarheid te vergroten. Maar als de uitstoot van broeikasgassen onvoldoende wordt teruggedrongen, zullen ook rijke landen niet aan de schadelijke gevolgen kunnen ontkomen.

    Die verschillende uitgangsposities maken onderhandelingen heel lastig. Geïndustrialiseerde landen hebben hun welvaart te danken aan het gebruik van fossiele energie, met de bijbehorende broeikasgassen. Dat geeft ze in de discussie een extra verantwoordelijkheid voor het ontstaan van klimaatverandering. Nog steeds is de uitstoot van de Verenigde Staten, en daarmee de historische verantwoordelijkheid, veel groter dan die van China, ook al is China al jaren de grootste klimaatvervuiler en is zeker dat zonder streng Chinees klimaatbeleid de doelstellingen onhaalbaar zijn.

    Als de VS niet bereid zijn die verantwoordelijkheid te nemen zolang China niet net zo veel of meer doet, en China afwacht tot de VS in zijn ogen voldoende maatregelen hebben genomen, gebeurt er te weinig. Zo gaan de klimaatonderhandelingen gebukt onder een ‘prisoner’s dilemma’, dat wil zeggen dat nastreven van het eigen belang voor iedereen dreigt te leiden tot een situatie die ongunstiger is dan wanneer alle partijen zouden handelen vanuit een collectief belang.

    Daarnaast wordt het mondiale klimaatbeleid ook nog gehinderd door wat wel het ‘free-rider-probleem’ wordt genoemd. Ook als een land zelf laks is bij het nemen van maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren, heeft het er baat bij als andere wel heel streng zijn voor zichzelf . Het probleem: als je gratis kunt meeliften op de emissiereducties van anderen, is het aantrekkelijk zelf zo min mogelijk te doen. Zo wijst iedereen naar elkaar.

    Een klein land als Nederland zou bijvoorbeeld kunnen zeggen dat de bijdrage aan de opwarming zo gering is dat het weinig zin heeft actie te ondernemen. Met een beetje geluk zit Nederland daardoor voor een dubbeltje op de eerste rang. Maar als iedereen zo zou denken, komt er nooit genoeg klimaatbeleid om de risico’s in toom te houden.

Illustraties
Stella Smienk
Infographics
Tim Tensen en Erik van Gameren.
Vorm en techniek
Koen Smeets
Eindredactie
Lisette van Eijk, Guus Ritzen en Hans Wammes.