Hij was van het slag Europese superfilmsterren zoals ze in de jaren zestig ontbloeiden. Alain Delon: groots filmacteur in een wilde variëteit van films en een sekssymbool van jewelste. Evenknie van sterren als Brigitte Bardot, Jeanne Moreau en Jean-Paul Belmondo. Met een carrière vol hoogtepunten en met een reputatie van orgieën op hoog niveau, betrokkenheid bij moord en banden met de Corsicaanse maffia. Hij was bevriend met Jean-Marie Le Pen en steunde nadrukkelijk het Front National. Wat allemaal weer niet verhinderde dat Frankrijk hem in 1991 decoreerde met het Légion d’Honneur ter ere van zijn betekenis voor de Franse cultuur. Want dat hij daarvoor heel veel heeft betekend, daar twijfelt niemand aan.
Alain Fabien Maurice Marcel Delon is deze zondag op op 88-jarige leeftijd overleden. Sinds 1999 was hij Zwitsers staatsburger. Hij was nog steeds een filmster, maar ook allang en vooral zakenman, met business die varieerde van renpaarden en helikopters tot parfum, champagne en zeer luxe horloges. In 1997 was hij officieel gestopt met acteren, maar af en toe speelde hij nog een rol waar hij plezier in had. Zo was hij niet te beroerd om op zijn 69ste een hilarische Julius Caesar neer te zetten in de stripverhaalverfilming Astérix aux jeux olympiques (2008). Delons Caesar keek lange tijd in de spiegel, krabbelde achteloos een luipaard achter zijn oren en groette met „Ave moi!”. Vrolijk persifleerde hij zijn eigen carrière plus zijn imago van de ijdele man die graag wilde weten dat hij mooi is.
De film die Delon al vroeg zou typeren was Le Samouraï (1967) van Jean-Pierre Melville, met de koele, compromisloze Franse gangster bij wijze van condition humaine. In die film werd Delons definitieve silhouet geboren: zijn slanke leest in een sluike regenjas, zijn gezicht beschaduwd door een borsalino. De zangeres Madonna wijdde haar song ‘Beautiful Killer’ aan hem
I like your silhouette when you stand on the streets Like a samurai you can handle the heat…
De borsalino paste Delon zo goed dat er drie jaar later een legendarische misdaadfilm uit rolde: Borsalino (1970) – gesitueerd in het Marseille van de jaren dertig, starring Delon en Jean-Paul Belmondo (1933-2021) – de enige collega die zich met hem kon meten.
Alain Delon gaf zelden interviews en de opdringerige journalist kon een klap krijgen. Maar zijn privéleven was soms zo tumultueus dat hij het niet helemaal voor zichzelf kon houden. Zo smulde Frankrijk van de film La Piscine (1969). Zijn tegenspeelster was Romy Schneider, lange tijd zijn verloofde maar nog maar net door hem verlaten, in hun gezamenlijke scènes zichtbaar naar hem smachtend. Zijn langdurige relatie met het Nederlandse fotomodel Rosalie van Breemen viel daarentegen niet erg op. Maar dat hij de vader zou zijn van de zoon van pop-legende Nico bleef een cause célèbre, ook al bleef hij ontkennen. Tegen beter weten in: Delons moeder voedde de jongen, die sterk op hem lijkt, op.
Als puber had Delon slager willen worden, net als zijn stiefvader, maar het pakte anders uit. Na vier jaar bij de Franse marine, waarvan elf maanden onder de wapenen in de oorlog om Indochina en oneervol ontslag wegens aanhoudend wangedrag, werkte hij in Parijs als ober en sjouwer. Een vriendin nam hem mee naar het filmfestival van Cannes. Daar viel hij de Amerikaanse producent David ‘Gone with the Wind’ Selznick op. Hij mocht mee naar Hollywood op voorwaarde dat hij Engels zou leren.
Maar voor het zover was ontmoette Delon in Parijs de filmer Yves Allégret en liep alles anders. Hij ging niet naar Holywood, hij debuteerde in Allégrets Quand la femme s’en mêle (1957), in de rol van huurmoordenaar. Als acteur moest hij nog groeien, maar de camera hield van hem, van zijn strakke kaaklijn, zijn gekwelde oogopslag, zijn tanige postuur. Hij werd de meester van het onbewogen gezicht en de vlakke, meedogenloze stem. Hij was de sensuele slapende vulkaan. Keihard maar stiekem smekend: hou van mij, hou van mij, ik lijk slecht maar ik ben zo alleen.
Allégrets film was het begin van Delons waanzinnige filmcarrière die drie jaar later een volgend hoogtepunt bereikte met zijn titelrol in het meesterwerk Rocco en zijn broers (Rocco e i suoi fratelli, 1960), van de Italiaanse meester Luchino Visconti: een nog altijd ademstokkend melo-realistisch drama over een stel broers die met hun moeder emigreren van het barre Zuid-Italië naar Milaan, waar de moderne tijd uit zijn voegen barst. Delon was een openbaring van kwetsbaarheid en de Italiaanse cinema werd de wieg van zijn carrière. Hij schitterde in Michelangelo Antonioni’s nihilistische meesterwerk L’Eclisse (1962), een jaar later was hij de stralend verliefde Tancredi in Visconti’s Il gattopardo (De tijgerkat, 1963).
Delon is altijd ook geïnteresseerd geweest in het maken van films. Hij bestierde vanaf 1964 verschillende eigen productiehuizen. In 1981 maakte hij zijn regiedebuut Pour la peau d’un flic (1981). Hij speelde zelf de hoofdrol. Uiteraard.
Stel dat hij wél naar Hollywood was gegaan. Ook daar was hij een goed acteur geworden, maar de Amerikaanse filmindustrie had hem onverbiddelijk veroordeeld tot het korset van actiefilms en romantische komedies.
Gelukkig bleef Delon in Europa. Daar speelde hij ook in thrillers, maar dan die van filmers als Alain Corneau – ook enerverend maar daarbij van psychologische diepgang. Bovendien bloeide in de jaren zestig en zeventig de artistieke filmkunst, met een keur aan geniale cineasten als Jean-Luc Godard en Louis Malle. Hij bloeide met hen mee en drukte zijn stempel. Niet door Jean Gabin maar dankzij hem is Le clan des Siciliens, (Henri Verneuil, 1969) nog altijd een feest om te bekijken, hoe verouderd hij ook is. Dankzij zijn verbouwereerde kwetsbaarheid is Mr. Klein (Joseph Losey, 1976) een van de beste films over collaboratie en de Tweede Wereldoorlog. Dat de lichtelijk mislukte Proustverfilming Un amour de Swann (Volker Schlöndorff, 1984) het bekijken toch nog waard is, dankt die film aan Delon als de baron de Charlus, die hij charmant, autoritair en autonoom laat zijn. Een broeierige figuur. En stiekem ondeugend, hij kan er niets aan doen.